Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bestemmingplan Buitengebied, locatie Miltseweg 7 Gendringen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1509.BP000121-VA01

Toelichting

 

1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer is voornemens om in het kader van de regeling voor Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB) het agrarisch perceel aan de Miltseweg 7 in Gendringen te herontwikkelen tot een woonperceel. Het merendeel van de agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt zodat de realisatie van één woning met bijgebouw naast de te handhaven woning mogelijk wordt. De te handhaven woning en de nieuwe woning worden landschappelijk ingepast waarbij wordt uitgegaan van het erfprincipe. De gebouwen vormen gezamenlijk een compact ensemble rond een gezamenlijk erf. Voorliggend bestemmingsplan vormt de juridische basis om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt ten noordwesten van de kern Gendringen, ten zuidwesten van de kruising van de N817 en de Miltseweg. Het plangebied is gesitueerd aan de Miltseweg 7. Direct aan de westzijde van het perceel is een voormalig agrarisch perceel aanwezig, in de huidige situatie in gebruik als caravanstalling.
 
figuur 1: Ligging plangebied nabij Gendringen
 
figuur 2: Globale begrenzing plangebied
 

1.3 Kadastrale situatie

Het agrarisch perceel bestaat uit twee kadastrale percelen. Het rechter deel van het plangebied waar de te handhaven woning, Miltseweg 7 is gelegen, is bekend onder kadestraal nummer 3056. Het linker deel waar de nieuwe woning is voorzien is bekend onder kadestraal nummer 3057. In het plangebied is een trafohuisje aanwezig, met een eigen kadestraal nummer 1051. Het trafohuisje is in eigendom van Liander Infra Oost, de energieleverancier in de regio en valt buiten deze ontwikkeling.
 
figuur 3: Kadastrale situatie

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Het plangebied maakt onderdeel uit van het Bestemmingplan Buitengebied 2000, herziening 2002 gemeente Gendringen, vastgesteld 12 maart 2004. De planlocatie valt onder de bestemming 'Agrarisch' de bestaande woning nr 7 heeft een dubbelbestemming 'Wonen'. Naastliggend bedrijf heeft de bestemming 'bedrijven' met de functieaanduiding 'loonwerkbedrijf'. Het feitelijk gebruik is anders, de opstallen worden gebruikt als caravanstalling.
 
Strijdigheden
De huidige gronden zijn bestemd als 'Agrarisch', deze bestemming is in hoofdzaak bedoeld voor het mogelijk maken van de functie 'agrarische bedrijvigheid'. Om de realisatie van de woning met bijgebouwen mogelijk te maken zal de bestemming van het perceel moeten worden gewijzigd in 'Wonen'.
 
figuur 4: Uitsnede bestemmingsplankaart 

2 Huidige situatie

  

2.1 Landschap

Het landschap rond Gendringen is gevormd door de rivier de Oude IJssel. Het landschap kenmerkt zich door een bochtig verkavelingspatroon. Die bochten in de verkaveling zijn ontstaan doordat de rivier hier vroeger meanderde. Van oudsher werden de hogere gronden gebruikt als bouwland om zich op te vestigen en de lager gelegen gronden waren in gebruik als weiland. Op deze manier heeft zich een kralensnoer van dorpen langs de Oude IJssel gevormd. Het bochtige verkavelingspatroon is ten tijde van de ruilverkaveling voor een groot deel verdwenen. Het erf aan de Miltseweg 7 ligt op de wat hoger gelegen gronden, en ligt op de grens van de bebouwde kom van Gendringen. (bron: Erfadvies, Miltseweg 7 Gendringen, Gelders Genootschap)
 
Op onderstaande hoogtekaart zijn de lager gelegen meanders te herkennen aan het fellere groen, de hoger gelegen delen kleuren meer blauw en oranje op de kaart.
A: Oude riviermeanders
B: Laaggelegen natte broekgronden
C: Hoger gelegen Gendringen
 
Figuur 5: Hoogtekaart (bron: Erfadvies, Miltseweg 7 Gendringen, Gelders Genootschap) 
 
Op onderstaande historische kaart zijn de oude meanders van de Oude IJssel te herkennen aan de evenwijdig liggende kromme lijnen in het landschap. Het echte natte gebied ligt ten westen van Milt, het is te herkennen aan de rechtlijnige en smalle kavels.
 
Figuur 6: Historische kaart ca 1930 (bron: Erfadvies, Miltseweg 7 Gendringen, Gelders Genootschap)

2.2 Beschijving plangebied

Het plangebied bestaat uit een agrarisch erf. Op onderstaande afbeelding is de bebouwing en erfbeplanting van het plangebied weergegeven. Per letter wordt de huidige situatie beschreven en hoe het object wordt meegenomen in de planontwikkeling.
 
In de zuidoosthoek van het erf is de bestaande woning (D) gesitueerd. De woning dateert uit eind jaren '70 en blijft behouden bij de functieverandering. Aan de westzijde van de woning is een moestuin (E) aanwezig. Tussen de moestuin en de woning ligt de entree van het erf, bereikbaar vanaf de Miltseweg. Ten noorden van de woning staat de gedeeltelijk te behouden stal. Het rechterdeel (F) wordt behouden en verbouwd tot bijgebouw behorend bij de te behouden woning. Het linker deel van de stal (G) wordt gesloopt. De overige opstallen (H,I) worden eveneens gesloopt. Het plangebied wordt omzoomd door een forse bomenrij (J). Op de westgrens van het plangebied ontbreekt erfbeplanting (K). In de huidige situatie is een tweede toegang (L) tot het erf aanwezig. Bij de herontwikkeling van het erf verdwijnt deze.

Figuur 7: Huidige situatie plangebied (bron: Erfadvies, Miltseweg 7 Gendringen, Gelders Genootschap) 
  
Figuur 8: Zicht vanaf de Miltseweg op de bestaande woning, links de moestuin en het trafohuisje. (bron: Erfadvies, Miltseweg 7 Gendringen, Gelders Genootschap)
 
Figuur 9: De kavelgrenzen zijn beplant met forse inheemse beplanting (bron: Erfadvies, Miltseweg 7 Gendringen, Gelders Genootschap)
 
Figuur 10: De te slopen stallen en schuren. (bron: Erfadvies, Miltseweg 7 Gendringen, Gelders Genootschap)
 
Figuur 11: Een deel van de stal wordt verbouwd tot bijgebouw voor de te behouden woning (bron: Erfadvies, Miltseweg 7 Gendringen, Gelders Genootschap)
 
Figuur 12: Het erf ligt op de grens van de bebouwde kom. (bron: Erfadvies, Miltseweg 7 Gendringen, Gelders Genootschap)

3 Nieuwe situatie

3.1 Ontwikkeling

De initiatiefnemer is voornemens om in het kader van de regeling voor Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB) het agrarisch perceel aan de Miltseweg 7 in Genderingen te herontwikkelen tot een woonperceel. Daartoe zullen alle agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt, met uitzondering van de te verbouwen kuikenstal, die dienst gaat doen als bijgebouw van de te handhaven woning. Op onderstaande figuur is deze woning blauw omlijnd, en de te behouden deel van de stal oranje. Het trafohuisje is blauw omlijnd en blijft eveneens gehandhaafd. De overige opstallen, rood omlijnd, worden gesloopt.
 
Op de locatie mag naast de te behouden woning een enkele woning met bijgebouw worden teruggebouwd, ter verevening van de sloop en sanering van het erf. De woning wordt gesitueerd op het linker deel van het plangebied.
 
Figuur 13: Transformatieplan (bron: Erfadvies, Miltseweg 7 Gendringen, Gelders Genootschap)
      

3.2 Inrichtingsplan

In deze paragraaf wordt het inrichtingsplan beschreven. Er is ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan nog geen concreet bouwplan. De getekende nieuwbouw is indicatief, maar geeft wel de gewenste ontwikkeling weer die ook is besproken met welstand.
 
Een voorwaarde bij de functieverandering van een agrarische erf naar wonen is dat de ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast. De voornaamste kwaliteitswinst wordt behaald door het slopen van de schuren en stallen op het erf. Het erf is voorzien van een stevig landschappelijk kader, waardoor de nieuwe bebouwing relatief eenvoudig kan worden ingepast. Het plan is ontworpen mede op basis van richtlijnen zoals deze in de notitie' Achterhoekse erven veranderen' zijn opgenomen. Hieronder wordt toegelicht op welke manier deze punten in het plan zijn verwerkt. De letters corresponderen met onderstaande afbeelding.
 
Figuur 14: Nieuwe situatie (bron: Erfadvies, Miltseweg 7 Gendringen, Gelders Genootschap)
  • A) Voor het situeren van de nieuwe bebouwing wordt uitgegaan van het erfprincipe dat de gebouwen gezamenlijk een compact ensemble rond een gezamenlijk erf vormen.
  • B) Het erf vormt een samenhangend geheel van bebouwing en beplanting. De nieuwe bebouwing krijgt een plek binnen het bestaande landschappelijke kader.
  • C) De bestaande woning blijft duidelijk het hoofdgebouw van het erf. Met name de positionering van de overige gebouwen die achter de achtergevelgrens van de woning worden gesitueerd draagt hieraan bij.
  • D) Het erf heeft één toegang.
  • E) De gebouwen krijgen een schuurachtig uiterlijk en zijn direct aan de gezamenlijke ruimte gesitueerd. Er ontstaan zo geen ‘voortuinen’ naast de voordeuren.
  • F) Erfafscheidingen worden met hagen vormgegeven, te denken  valt aan inheemse soorten als meidoorn en sleedoorn of gewone liguster of beuk en haagbeuk. Ook rond de moestuin die aan de voorzijde van het erf is gesitueerd, komt een haag met inheemse soorten.
Door middel van een tweede schets wordt de beplanting en de situering van privétuinen verder toegelicht.
  
Figuur 15: Erfinrichting nieuwe situatie (bron: Erfadvies, Miltseweg 7 Gendringen, Gelders Genootschap)
  • G) De privétuin van de bestaande woning bevindt zich tot aan de Miltseweg, voor de privétuin van de nieuwe woning wordt de achtergevel van de bestaande woning als maximale voorgrens genomen. Dit betekent dat de ruimte voor de woning tot aan de weg als weiland kan worden ingericht. Hiermee wordt het informele karakter en de hiërarchie op het nieuwe woonerf versterkt.
  • I) Het landschappelijke kader dat bestaat uit inheemse soorten met onderbeplanting wordt op een aantal strategische plekken flink gesnoeid zodat er ‘vensters’ ontstaan in de beplanting. Vanuit de nieuwe woning ontstaat zo zicht op de omgeving.
  • J) Aan de westzijde van het erf wordt een houtwal aangeplant met soorten als eik, hazelaar, Gelderse Roos en els.
  • K) Aan de Miltseweg wordt de beplanting ter plaatse van de bestaande woning laag gehouden zodat er zowel vanuit de woning zicht op de omgeving bestaat, als zicht vanuit de omgeving op de woning. Het begrenzen van de moestuin met een haag van inheemse soorten als meidoorn, sleedoorn, beuk, haagbeuk of gewone liguster draagt bij aan de gelaagdheid van de beplanting op het erf. Zo is er hoge beplanting die het landschappelijk kader vormt, middelhoge beplanting in de siertuinen bij de woningen en om de moestuin en verder is er lage beplanting en weiland.
  • L) De verharding van de gezamenlijke ruimte wordt uitgevoerd in de omgeving passende materialen die een informeel karakter hebben zoals klinkers, maar ook halfverharding zoals bijvoorbeeld grind behoort tot de mogelijkheden.

4 Beleidskader

 

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR geeft de rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten meer ruimte geven om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.
 
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig
Het motto van deze structuurvisie is 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'. Dit is vertaald naar drie concrete doelstellingen:
 
1. concurrentiekracht verbeteren;
2. bereikbaarheid verbeteren;
3. leefbare en veilige leefomgeving met unieke en cultuurhistorische waarden.
 
Nationale belangen
De drie doelstellingen die het motto van de SVIR vertegenwoordigen, zijn terug te vinden in dertien nationale (gelijkwaardige) belangen. Voor de realisatie van de nationale belangen zijn vier instrumenten voorhanden:
  • kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving); 
  • bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld met provincies en gemeenten);  
  • financieel (bijvoorbeeld infrastructuurfonds); 
  • kennis (bijvoorbeeld inzetten College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen).
In de realisatieparagraaf van het SVIR is per nationaal belang aan de hand van de hierboven genoemde instrumenten aangegeven hoe het belang gerealiseerd zal worden.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro geeft juridische kaders voor borging van het ruimtelijke rijksbeleid, het Bro is het juridisch kader voor de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden. In 2012 wordt de ladder van duurzame verstedelijking (SER-ladder) opgenomen in het Bro.
Het Barro is in werking getreden op 30 december 2011. In het Barro wordt een aantal onderwerpen dat van rijksbelang is concreet benoemd. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het Barro bevat eveneens de verplichting dat binnen drie jaar het onderwerp opgenomen moet zijn in een bestemmingsplan.
 
De volgende zes onderwerpen zijn opgenomen in het Barro: 
  •  kustfundament;
  •  grote rivieren;
  •  Waddenzee en Waddengebied;
  •  defensie;
  •  erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
  •      mainport ontwikkeling Rotterdam;
Voorts stelt het Besluit ruimtelijke ordening sinds 1 januari 2012 het opnemen van een paragraaf cultuurhistorie verplicht.

4.1.3 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid

De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) verlangt niet alleen dat verantwoordelijkheden en belangen worden benoemd, maar ook dat inzichtelijk is hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het Rijk heeft de nationale ruimtelijke belangen opgenomen in de zogenaamde 'Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid'. Nationale ruimtelijke belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid een specifieke verantwoordelijkheid neemt, hetgeen blijkt uit de inzet van diverse bevoegdheden en instrumenten om deze belangen te behartigen en te realiseren. Het overzicht van nationale belangen in de Realisatieparagraaf is gebaseerd op een zorgvuldige analyse van de Planologische Kernbeslissingen (PKB's) van het Rijk. De uitspraken in deze PKB's zijn op een beleidsneutrale wijze, dat wil zeggen inhoudelijk ongewijzigd, verwerkt in het overzicht van nationale ruimtelijke belangen, aangevuld en waar aan de orde geactualiseerd. Een beperkt aantal belangen zal worden geborgd met de (toekomstige) AMvB Ruimte.
 
Het Rijk geeft met deze werkwijze een transparante en scherp geselecteerde invulling aan de sturingsfilosofie 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Het resultaat hiervan is een heldere en scherpe markering van datgene wat centraal moet. Hierdoor wordt niet alleen voor medeoverheden duidelijk wanneer afstemming moet worden gezocht met het Rijk, maar wordt ook voor burgers, maatschappelijke en andere private organisaties duidelijk waar het Rijk voor staat. De Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie.

4.1.4 Conclusie

Deze ontwikkeling past binnen het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De gemeente Oude IJsselstreek heeft een eigen verantwoordelijkheid in de afweging of de ontwikkeling passend is binnen haar visie en beleid.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Structuurvisie Gelderland

De structuurvisie ruimtelijke ordening van de provincie Gelderland, voorheen het Streekplan Gelderland 2005 geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen in de komende 10 jaar. Dit "voormalige" Streekplan Gelderland 2005 is door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld op 29 juni 2005.
In deze structuurvisie staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijke beleid. De structuurvisie is daarmee vrijwel gelijk aan het Streekplan Gelderland 2005. In de visie staat hoe het ruimtelijk beleid wordt gerealiseerd.
  
De Structuurvisie is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven, dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en  zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 heeft het Streekplan Gelderland 2005 de status van een structuurvisie gekregen. Dat betekent dat de inhoud van het streekplan voor de provincie de basis blijft voor haar eigen optreden in de ruimtelijke ordening.
  
De hoofddoelstelling van het Gelders ruimtelijk beleid voor de periode 2005-2015 is om de ruimtebehoefte zorgvuldig in regionaal verband te accommoderen en te bevorderen dat publieke (rijk, provincie, gemeenten, waterschappen) en private partijen de benodigde ruimte vinden, op een wijze die meervoudig ruimtegebruik stimuleert, duurzaam is en de regionale verscheidenheid versterkt, gebruik makend van de aanwezige identiteiten en ruimtelijke kenmerken.
 
Hierbij hanteert de provincie de volgende doelen als uitwerking van de hoofddoelstelling:
  • sterke stedelijke netwerken en regionale centra bevorderen;
  • versterken van de economische kracht en de concurrentiepositie van Gelderland;
  • bevorderen van een duurzame toeristische-recreatieve sector in Gelderland met een bovengemiddelde groei;
  • de vitaliteit van het landelijk gebied en de leefbaarheid van daarin aanwezige kernen versterken;
  • de waardevolle landschappen verbeteren en de Ecologische Hoofdstructuur realiseren;
  • de watersystemen veilig en duurzaam afstemmen op de veranderende wateraan- en afvoer en de benodigde waterkwaliteit;
  • een gezonde en veilige milieu(basis)kwaliteit bewerkstelligen;
  • met ruimtelijk beleid bijdragen aan de verbetering van de bereikbaarheid van en in de provincie;
  • bijdragen aan een evenwichtige regionaal gedifferentieerde ruimtelijke ontwikkeling, door de cultuurhistorische identiteiten en ruimtelijke kenmerken als inspiratiebron te hanteren in de ruimtelijke planning.
 
Het streekplan kent een selectieve beleidsinzet op die zaken die van provinciaal belang zijn. Daarbij hoort een grotere beleidsvrijheid en eigen verantwoordelijkheid voor gemeenten voor die zaken die van lokaal belang zijn.
  
Het streekplan kent het onderscheid tussen de provinciale hoofdstructuur en het multifunctionele gebied. Het multifunctionele gebied is in het algemeen het domein van de samenwerkende gemeenten en waarvoor een beperkte bemoeienis van de provincie geldt.
 
Op de bij het Streekplan behorende Beleidskaart ruimtelijke structuur valt het plangebied in het multifunctionele platteland. Voor dit gebied heeft de provincie geen specifieke, provinciale belangen geformuleerd.
 
figuur 16 : het plangebied (rode stip) geprojecteerd op een uitsnede van de beleidskaart ruimtelijke structuur.
 
   
VAB-Beleid
In het streekplan is een regeling opgenomen die functieverandering van gebouwen in het buitengebied. De provincie wil met de regeling bevorderen dat vrijkomende gebouwen op een goede wijze kunnen worden (her)gebruikt. Naast hergebruik van de bebouwing is het tevens mogelijk de opstallen te slopen en hiervoor in de plaats woningbouw te realiseren. Door functieverandering kan tegemoet worden gekomen aan de
aanwezige behoefte aan wonen en werken in het buitengebied, zonder daarvoor extra bouwlocaties toe te voegen. Voor functieverandering waarbij nieuwe wooneenheden worden gecreëerd gelden, samengevat, de volgende algemene voorwaarden:
  • functieverandering is alleen van toepassing op fysiek bestaande, legale vrijgekomen (en ook vrijkomende)gebouwen die gelegen zijn in het buitengebied;
  • de functieverandering van gebouwen wordt geëffectueerd door bestemmingswijziging van het gehele voormalige perceel en verkleining van het bouwvlak;
  • met functieverandering van vrijgekomen gebouwen in het buitengebied wordt de bedrijfsontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving niet belemmerd;
  • functieverandering van vrijgekomen gebouwen mag niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling; mocht dit zich voordoen dan is het veroorzakersbeginsel van toepassing;
  • met beeldkwaliteitsplannen wordt door de gemeenten de verschijningsvorm van de functieveranderingen afgestemd op de omgeving;
  • overtollige bebouwing wordt gesloopt met uitzondering van monumentale en karakteristieke gebouwen;
  • als hergebruik voor wonen niet mogelijk is, kan na sloop van alle bedrijfsgebouwen vervangende nieuwbouw plaatsvinden in de vorm van meerdere wooneenheden in één gebouw met een omvang van maximaal 50% van de gesloopte bebouwing.
 

4.2.2 Ruimtelijke Verordening provincie Gelderland

Op 2 maart 2011 is de ruimtelijke verordening van de provincie Gelderland vastgesteld. Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen.
 
De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen. De voorschriften in de ruimtelijke verordening zijn gebaseerd op de provinciale structuurvisie (voorheen Streekplan Gelderland 2005), streekplanuitwerkingen en –herzieningen.
 
De onderwerpen die de provincie belangrijk vindt en waarvoor regels in de verordening zijn opgenomen, zijn:
  • verstedelijking (wonen en werken)
  • wonen
  • detailhandel
  • recreatiewoningen/ -parken
  • glastuinbouw
  • waterwingebied
  • grondwaterbeschermingsgebied
  • oppervlaktewater ten behoeve van drinkwatervoorziening
  • ecologische hoofdstructuur
  • waardevol open gebied
  • nationaal landschap
  

4.2.3 Provinciale woonvisie

In haar woonbeleid hanteert de provincie Gelderland twee belangrijke uitgangspunten:
  • het woningaanbod moet aansluiten bij de voorkeur van bewoners;
  • goedkope woningen, huurwoningen en woningen geschikt voor ouderen krijgen prioriteit.
Het motto van de woonvisie is “woonbeleid met kwaliteit”. De provincie hanteert hierbij drie centrale doelstellingen:
  1. bewoners moeten meer vrijheden en meer kansen krijgen om hun woonwensen te realiseren:
  • bevorderen van particulier opdrachtgeverschap:
  • vergroten van de zeggenschap van huurders;
  • versterken van de positie van bewoners;
  1. het aanbod van woningen en woonmilieus in Gelderland moet beter aansluiten bij de voorkeuren van bewoners:
  • versnellen van herstructurering en transformatie van bestaande wijken;
  • aanpakken van de stagnerende (nieuwbouw)productie;
  • vergroten van het aanbod aan levensloopbestendige woningen en wijken;
  • versterken van verscheidenheid en identiteit;
  1. optreden als partner in wonen, stimulerend, ondersteunend en in dialoog met andere partners:
  • stimuleren, faciliteren en committeren van gemeenten en andere partners;
  • waarborgen van een sterke woonvisie bij gemeenten.
 

4.2.4 Conclusie

Voorliggend initiatief is passend binnen het provinciaal beleid.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Regionale woonvisie

De ambitie van de regio Achterhoek luidt als volgt:
  • Iedereen die wil, kan zijn woonwens in de Achterhoek waarmaken.
  • De Achterhoek is onderscheidend in kwaliteit.
  • Het aantal woningen past bij de kwantitatieve woningvraag.
  • Ontspanning op de woningmarkt betekent kansen benutten en risico's beperken.
De grootste opgave is het realiseren van een omslag in denken: van decennia van groei van de bevolking naar stabilisatie en uiteindelijk krimp. Wonen is mede afhankelijk van ontwikkelingen op andere terreinen, zoals economie en recreatie.
 
De woningvoorraad wordt maximaal afgestemd op de veranderende lokale vraag van woningzoekenden. Hierbij wordt gerealiseerd dat 90% van de woningen van 2020 er al staan en dat de kwalitatieve opgave met name in de bestaande voorraad moet worden gerealiseerd. Nieuwbouw wordt gepleegd voor de kwaliteiten die in de bestaande voorraad niet gerealiseerd kunnen worden.
 
De locatie en woonomgeving zijn essentiële kwaliteitskenmerken waarop de Achterhoek zich kan onderscheiden. Centrumplannen voor de grotere kernen dragen bij aan vitale kernen en voegen hiermee kwaliteit toe aan de regio. Deze plannen krijgen prioriteit. Grootschalige uitlegplannen passen niet bij een situatie van krimp. Naar de bestaande plannen in deze categorie wordt nog eens kritisch gekeken. Nieuwe plannen worden in principe niet ontwikkeld.
 
De groei van de bevolking neemt af. Het aantal inwoners zal vanaf 2010 langzaam afnemen, het aantal huishoudens vanaf ongeveer 2025. De regio Achterhoek is op tijd om te anticiperen op deze voorspelde krimp in huishoudens en daarmee kwantitatieve woningbehoefte. Natuurlijk wordt tegelijk gebouwd aan kwaliteit om de huidige inwoners vast te houden in de regio en mogelijk vestigers van buiten aan te trekken. Er wordt echter niet voor meer dan de voorspelde behoefte gebouwd.
   

4.3.2 Kwalitatief Woon Programma

Het KWP is een uitwerking van het provinciaal streekplan en maakt sinds de nieuwe Wet ruimtelijke ordening deel uit van de provinciale ruimtelijke structuurvisie.
 
Het KWP is een regionaal woonprogramma en heeft nadrukkelijk een regionaal karakter. Het heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte (de vraag) aan woningen. Op basis van geconstateerde regionale woningbehoefte beschrijft het KWP per regio de programmatische opgave. Gemeenten en woningcorporaties hebben de taak – gezamenlijk in regionaal verband – de regionale woonopgave te realiseren. Daarvoor wordt een ontwikkeltraject afgesproken en bijzondere afspraken gemaakt over thematische onderwerpen.
 
In de Gelderse Woonvisie is aangegeven dat iedere vijf jaar een nieuw KWP wordt opgesteld, dat op zijn beurt tien jaar vooruit blikt. Zo hebben Gedeputeerde Staten eind 2009 het Kwalitatief Woonprogramma voor de Regio Achterhoek 2010-2019 (KWP3) vastgesteld.
 
In het KWP3 is gebruik gemaakt van de woningbehoeftegegevens uit het landelijk woningbehoefteonderzoek (WoON 2006) en de meest recente regionale uitwerking van de landelijke CBS-bevolkingsprognose, Primos 2007. Deze nieuwe cijfers zijn doorvertaald in een “ideaal” woningbouwprogramma (referentiekader) voor de regio Achterhoek. Voor de periode 2010-2019 betekent dat, dat in de Regio Achterhoek bruto 7.200 nieuw te bouwen woningen aan de voorraad mogen worden toegevoegd. Rekening houdende met sloopplannen komt dat neer op een toevoeging van 5.900 woningen om uiterlijk in 2020 op een woningtekort van nul uit te komen.
 

4.3.3 Regionale structuurvisie Achterhoek

In de regionale structuurvisie voor de Achterhoek zijn twee doelstellingen met elkaar vervlochten, namelijk:
  • een grotere dynamiek in de regio (door onder andere versterking van de regionale economie en het regionale woning- en voorzieningenaanbod);
  • het behoud van de eigen ruimtelijke kwaliteiten (zoals rust, ruimte en groen en kleinschaligheid).
De spanning die tussen beide bovengenoemde doelstellingen bestaat, maakt dat een zekere mate van concentratie en sturing van de stedelijke ontwikkelingen noodzakelijk is om bestaande kwaliteiten (zoals beleving van 'rust en ruimte') te behouden en ongewenste effecten (bijvoorbeeld verkeershinder en onveiligheid, afkalving voorzieningenniveau) te voorkomen. Dit is gevat in het gelaagd principe van concentratie. Hiervoor is onderscheid gemaakt in drie lagen, namelijk het landelijk gebied, het dorpenlandschap en de dragerzone. Het gelaagd principe heeft meerdere doelen, zoals:
  • de karakteristieke, relatief kleine schaal van zoveel mogelijk kernen in de Achterhoek behouden;
  • de leefbaarheid in dorpen en kleine kernen verbeteren.
Het nederzettingenpatroon van de Achterhoek wordt gezien als een dorpenlandschap, waarbij vitale dorpen de basis vormen voor de regionale werkgelegenheid, het voorzieningenaanbod en de leefbaarheid op het platteland. In de dorpen wordt ruimte geboden voor een toename van de woningvoorraad en voor het wijzigen van de woningvoorraad om deze beter op de vraag toe te snijden. In zijn algemeenheid geldt dat de groei van de woningvoorraad de ontwikkeling van de plaatselijke bevolkingsgroei zal volgen, rekening houdend met een eventuele verdergaande afname van de gemiddelde woningbezetting. Locaties voor de toevoeging van bebouwing voor wonen, werken, voorzieningen of recreatie en toerisme dienen in eerste instantie binnen de bestaande kernen te worden gezocht (inbreiden). De inbreiding mag echter niet zover gaan dat de voor dorpen karakteristieke groene gebiedjes uit het dorp verdwijnen.
 
.
 

4.3.4 De nota ‘Achterhoekse erven veranderen’ als richtsnoer gebruiken.

Aanvullend op de Welstandsnota van de gemeente, vormt de kadernota "Achterhoekse erven veranderen" een beleidskader voor welstand in het buitengebied. De kadernota vormt het kader voor het ruimtelijk ontwerp van veranderingen van erven in het buitengebied in de regio Achterhoek. Bij veranderingen gaat het om bouw- en aanlegactiviteiten in verband met functieveranderingen en ten behoeve van bestaande functies. Het kader kan ook gebruikt worden bij de aanleg van nieuwe erven en uitbreiding van een bestaand erf.
De nota geeft algemene doelen, ontwerpuitgangspunten, spelregels voor het ontwerp van bebouwing en erf en uitgangspunten voor het ontwerpproces. Elk erf heeft zijn eigen kenmerken. Deze kenmerken zijn variabel, waardoor elk Achterhoeks erf uniek is. Deze uitgangspunten zijn meegenomen bij het ontwerp van de herinrichting van het plangebied. 
 
Door het Gelders Genootschap zijn deze uitgangspunten vertaald naar erfprincipes. Onderstaande, zogenaamde erf-principes zijn het uitgangspunt bij erftransformaties. Zodat het nieuwe erf bijdraagt aan de versterking van het landschap en de ruimtelijke kwaliteit. Deze erfprincipes hebben de handleiding gevormd bij het tot stand komen van het inrichtingsplan.  
  • Een erf is een herkenbaar ensemble in het landschap. Het bestaat uit gebouwen, erfinrichting en beplanting
  • Het erf wordt gevormd door een aantal gebouwen waarvan er één de belangrijkste is. Het hoofdgebouw staat voor op het erf
  • De gebouwen staan dicht bij elkaar, gegroepeerd op en rond een gemeenschappelijke ruimte
  • Er is een duidelijke hoofdentree.
  • Het erf is verankerd in het landschap door o.a. positie en oriëntatie van gebouwen, erfbeplanting en wandelpaden.

4.3.5 Conclusie

Een actueel thema is krimp. In de verschillende beleidsnotities wordt hier op ingegaan. Uit de voorgaande paragrafen kan worden geconcludeerd dat terughoudend moet worden omgegaan met nieuwe ontwikkelingen. Indien nieuwe initiatieven worden gerealiseerd, is de wens deze zoveel mogelijk te laten plaatsvinden op bestaande locaties of in bestaande kernen.
 
Uit vooroverleg met de gemeente Oude IJsselstreek heeft de gemeente aangegeven in principe bereid te zijn medewerking te verlenen aan de bouw van een nieuwe woningen ter verevening van de sloop van de bedrijfsbebouwing. Gelet op de omvang van de bedrijfsbebouwing, op de uiterlijke staat daarvan en op de ligging van de locatie acht de gemeente één bouwmogelijkheid ter verevening van de sloop in dit geval gerechtvaardigd. De ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast in haar omgeving. De ontwikkeling vindt plaats op het bestaande erf. Op basis van deze uitspraak is de voorziene ontwikkeling passend binnen het regionaal beleid.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie Oude IJsselstreek 2025

De gemeente wil de Oude IJsselstreek graag verder ontwikkelen als een dynamische gemeente. Deze boodschap blijft voor de komende jaren een belangrijk uitgangspunt voor het gemeentelijke woonbeleid. Hierbij zijn het Kwalitatief Woon Programma (KWP3), de regionale woonvisie en de woonvisie Oude IJsselstreek kaders voor wonen in de gemeente. Naast het motto “de juiste woning op de juiste plaats”, spelen onder andere kwaliteit van de leefomgeving en de leefbaarheid hierbij een belangrijke rol. Achteruitgang en verloedering van de woon- en leefomgeving moet worden tegengegaan. De bijstelling van de bouwopgave voor de gemeente vraagt om aanpassing van beleid en bestaande bouwplannen. De juiste woning op de juiste plek is hierbij leidend.
 
De gemeente zet in op centrumplannen / centrumvisies voor de kernen Ulft, Terborg, Varsseveld, Gendringen en Silvolde. De centrumplannen worden als instrument ingezet om de centra ook voor de toekomst aantrekkelijk te houden voor de bewoners, het winkelend publiek en de mensen die er werken. De plannen zullen moeten leiden tot een versterking van de detailhandelsfunctie, in combinatie met het verhogen van de levendigheid van de centra.
 

4.4.2 OWN 2020

De toekomstplannen van de gemeente Oude IJsselstreek zijn vastgelegd in het ontwikkelingsprogramma “Op weg naar 2020” (OWN 2020). Belangrijke thema's hierin zijn leefbaarheid, ruimtelijke ontwikkeling, economische ontwikkeling, recreatie en toerisme en plattelandsontwikkeling. Binnen dit programma zijn acties ingezet om Oude IJsselstreek als een vitale plattelandsgemeente op de kaart te zetten, waarin het prettig wonen, werken en recreëren is.
 
In de visie zijn de volgende uitgangspunten voor de gemeente opgesteld:
  • het in stand houden van goede voorzieningen op het gebied van welzijn, wonen en werken;
  • het, samen met andere partijen, ontwikkelen van sociaal-maatschappelijke servicesteunpunten, waar inwoners terecht kunnen voor allerlei zaken, zoals een consultatiebureau, een zorgloket en de stadsbank Oost-Nederland;
  • het stimuleren van de economische bedrijvigheid en een impuls geven aan recreatie en toerisme;
  • het uitvoeren van de plannen voor de natuurclusters Engbergen in Gendringen en 't Venne/ Zwarte Veen bij Varsseveld en het realiseren van de verschillende Ecologische Verbindingszones in de gemeente;
  • aansluiting zoeken op de as Montferland – Haaksbergen en Isselburg – Doesburg en inzetten op het verstevigen van de recreatief-toeristische infrastructuur;
  • het locale bedrijfsleven krijgt een plek in Varsseveld en Ulft;
  • het vervullen van een faciliterende en voorwaardenscheppende rol voor de landbouw;
  • uitvoering geven aan een gedifferentieerd woningbouwprogramma dat ruimte geeft aan groei van het aantal woningen.
In termen van ruimtelijke ontwikkeling wordt de gemeente geclusterd naar woongebieden die ieder hun eigen ontwikkelingsmogelijkheden kennen. Zo wordt het cluster Gendringen-Ulft-Silvolde-Terborg-Etten gezien als het wooncentrum van de gemeente.
 

4.4.3 Woonvisie Oude IJsselstreek 2008-2015

De woonvisie van de gemeente Oude IJsselstreek speelt onder meer in op de Provinciale Woonvisie en de gemeentelijke ontwikkelingsvisie OWN 2020. De woonvisie biedt een integrale visie op het gebied van wonen. De visie biedt ook een goed kader voor de uitwerking van concrete projecten die meer omvatten dan uitsluitend woningbouw.
 
In de woonvisie worden doelstellingen geformuleerd op het gebied van wonen én aangrenzende beleidsterreinen zoals leefbaarheid, zorg en welzijn. De hoofdlijnen uit de woonvisie zijn:
  • vertrek voorkomen en nieuwe vestigers vinden;
  • werken aan aantrekkelijke en vitale kernen;
Wonen in Oude IJsselstreek
Wijzigingen in de bevolkingsopbouw hebben gevolgen voor de woningvraag. In de komende jaren zal de vergrijzing toenemen. De vergrijzing laat de groep mensen toenemen die liever niet verhuizen maar, als dat moet, behoefte hebben aan voorzieningen in de woonomgeving. De groep tussen 30 en 45 is nu nog de grootste maar zal worden opgevolgd door de huishoudens in de leeftijd 45-64. Dit zijn zeer kritische woonconsumenten, die niet snel verhuizen en veel belang hechten aan een karakteristiek woonmilieu. 
 
Aantrekkelijke en vitale kernen
De gemeente heeft kernen voor ogen die kwaliteit bieden aan oude én nieuwe inwoners. Kwaliteit heeft onder meer te maken met een gevarieerd woonaanbod, met moderne voorzieningen en een aantrekkelijke omgeving. Samen met corporaties en andere partijen wil de gemeente investeren in aantrekkelijke en vitale kernen. De gemeente zal zichtbaar investeren in de kwaliteit van de openbare ruimte en de groenvoorzieningen.   

4.4.4 Welstandsnota

In de Welstandsnota van de gemeente Oude IJsselstreek zijn de welstandsnota's van de voormalige gemeenten Wisch en Gendringen samengebracht en geactualiseerd. Toekomstige bouwplannen moeten wat betreft het uiterlijk en de plaatsing van het bouwwerk getoetst worden aan het welstandsbeleid. In de nota worden algemene criteria gegeven waar bouwwerken aan moeten voldoen. Per gebied is specifiek welstandsbeleid opgesteld.
 
Het plangebied valt onder het welstandsniveau 2 'Traditionele erven'.  
De bebouwing in het buitengebied is door de eeuwen heen voornamelijk agrarisch van karakter geweest. Nog steeds is het gebruik overwegend agrarisch. De bebouwing is de laatste decennia wel sterk van functie gewijzigd. Het aantal functionerende agrarische bedrijfscomplexen is afgenomen. De traditionele erven liggen verspreid in het buitengebied. Plaatselijk is er sprake van kleine concentraties op enige afstand van de weg. De erven zijn van oudsher vrij bescheiden van omvang. Het hoofdgebouw, de bijgebouwen en de inrichting van het erf zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en vormt bovendien een onderdeel van het totale cultuurlandschap.
 
Kenmerken van het bebouwingsbeeld
De eerste boerderijen in de gemeente zijn van het type hallehuis. Deze boerderij bestond van oorsprong uit één hoofdgebouw, waarin zowel de woning, als de belangrijkste agrarische ruimten waren ondergebracht. Een variant op het hallehuis zijn de T - boerderij en de krukhuisboerderij die in de gemeente veelvuldig voorkomen. Beide kennen een voorhuis dat haaks op het achterhuis gesitueerd is en kennen soms een wat meer stedelijke uitstraling dan het hallehuis.
 
Naast het hoofdgebouw komen er op het erf vrijstaande bijgebouwen, mestvaalten en waterputten voor. Soms zijn de bijgebouwen aan het hoofdgebouw vast gebouwd. De bijgebouwen zijn grotendeels ondergeschikt van omvang. Dit komt tot uitdrukking in zowel de bebouwingshoogte als de plaatsing ervan. Over het algemeen is de bebouwing opgebouwd uit een tot twee bouwlagen met zadeldak. Wolfseinden komen veelvuldig voor. Aan de zijkanten is sprake van een lage goot. De nokrichting is haaks op de weg, met uitzondering van het voorhuis van de T - boerderij en het krukhuis. Dikwijls wordt dezelfde nokrichting aangehouden in de bijgebouwen.
De gevels kennen een verticale geleding op de begane grond. Dit wordt veelal afgesloten met een rij kleine ramen op de eerste verdieping. De gevels zijn opgebouwd uit roodbruine baksteen en de daken zijn belegd met antraciet-grijze dakpannen. Hier en daar komen er ook rode dakpannen of rieten dakbedekking voor. Dit is meer uitzondering dan regel. De kozijnen in het woongedeelte zijn van hout en wit geschilderd. Luiken en deuren kennen een groene kleur. De kozijnen in het bedrijfsgedeelte zijn vaak van gietijzer. Segmentbogen boven de ramen, gevelbeschietingen en versieringen in het metselwerk geven sommige boerderijen een rijke detaillering.
 
Veranderingsproces
Moderne ontwikkelingen in de bedrijfsvoering en de agrarische wooncultuur hebben op een aantal plaatsen geleid tot loskoppeling van het woon- en bedrijfsgedeelte en tot schaalvergroting van de bedrijfsgebouwen.
 

4.4.5 VAB beleid

Gemeenten in de Achterhoek doen er veel aan om het platteland vitaal te houden. Om de leefbaarheid van het buitengebied te versterken bestaat de mogelijkheid om bebouwing en erf in het landelijk gebied een andere functie te geven. Na de sloop van schuren of stallen is het mogelijk een of meerdere woningen op het erf te realiseren, afhankelijk van het te slopen en te bouwen volume. Een andere voorwaarde is dat de kwaliteit van het platteland wordt versterkt.
 
Het VAB-beleid
De regeling die het mogelijk maakt de functie van een pand te veranderen is onderdeel van het Beleid voor Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB-beleid). Wanneer een pand wordt verbouwd of gesloopt, dan moet aan voorwaarden worden voldaan. Verbouwen heeft de voorkeur. Daarvoor moet vijfhonderd vierkante meter worden gesloopt. Voor de nieuwbouw van één nieuw pand moet zevenhonderd vijftig vierkante meter worden gesloopt. Het is ook mogelijk om meer dan één nieuw pand te bouwen. Voor ieder pand moet dan ministens duizend vierkante meter worden gesloopt. Per locatie mogen niet meer dan 3 nieuwe panden worden gebouwd. De verschillende criteria zijn beschreven in de kadernota's 'Achterhoekse erven veranderen' en 'Functies zoeken plaatsen'.
 
Plangebied
In vooroverleg met de gemeente Oude IJsselstreek is bepaald dat de bouw van één woning voldoet aan de criteria van het VAB beleid. De gemeenteraad heeft in zijn vergadering van 28 mei 2008 in aanvulling op de in de raadsvergadering van 27 april 2006 behandelde en onderschreven regionale beleidsnota 'plaatsen zoeken plaatsen zoeken functies' inzake functieverandering in het buitengebied, nadere criteria vastgesteld voor met name de functieverandering naar Wonen. Een van die voorwaarden is dat alle opstallen moeten worden gesloopt, met uitzondering van de woonbebouwing en de bebouwing die kan worden hergebruikt als bijgebouw voor de woning(en) tot de daarvoor geldende maatvoering.

4.4.6 Conclusie

Uit vooroverleg met de gemeente Oude IJsselstreek heeft de gemeente aangegeven in principe bereid te zijn medewerking te verlenen aan de bouw van een nieuwe woningen ter verevening van de sloop van de bedrijfsbebouwing. De ontwikkeling vindt plaats op het bestaande erf en is passend binnen het welstandsbeleid voor traditionele erven.
 
De voorziene ontwikkeling is, met uitzondering van het vigerend bestemmingsplan, passend binnen het gemeentelijk beleid.

5 Omgevingsaspecten

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien de beleidsvelden naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals wonen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.

5.1 Bodem

In het kader van de onderzoeksplicht van artikel 9 Bro dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart gebracht te worden. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Een bodemonderzoek heeft doorgaans een geldigheid van twee tot drie jaar als het gebruikt wordt ten behoeve van een bouwaanvraag. In veel gevallen kan deze termijn worden verruimd naar een periode van vijf jaar. Hierbij mag geen wezenlijke verandering in het gebruik of bodemgesteldheid van de locatie hebben plaatsgevonden.
 
Onderzoek
 
Op de locatie hebben twee bodemonderzoeken plaatsgevonden:
- Verkennend bodemonderzoek door Ecopart bv (conform NEN 5740) rapportnummer 15785, 19 juli 2013, versie 1.0
- Verkennend bodemonderzoek door Ecopart bv (conform NEN 5740) rapportnummer 15785, 10 februari 2014, versie 2.0
   
Hieruit is gebleken dat de locatie momenteel niet geschikt is voor de beoogde functie maar wel geschikt te maken is. Hiervoor zal nader onderzoek uitgevoerd moeten worden naar de omvang van de aan getroffen minerale olie verontreiniging bij boring 108.
 
Aangezien het hierbij gaat om een verontreiniging ontstaan ná 1987 is het zorgplicht artikel uit de Wet bodembescherming van toepassing. Hierdoor zullen er sanerende maatregelen getroffen worden. Welke dit zijn wordt pas duidelijk na het uitvoeren van het nadere onderzoek. Tevens zijn op diverse plekken licht verhoogde gehalte zware metalen en minerale olie aangetroffen
 
Door Ecopart is een toetsing uitgevoerd in het kader van Besluit Bodemkwaliteit. Hieruit blijkt dat niet het hele terrein voldoet aan de functieklasse wonen. Bij het nader onderzoek dient tevens een risicoberekening met de risicotoolbox uitgevoerd te worden om na te gaan of er sprake is van risico’s voor het gebruik en welke maatregelen er anders genomen moeten worden om deze risico’s weg te nemen.
 
Het door Rouwmaat aangetroffen sterk verhoogde gehalte cadmium is in het onderzoek van Ecopart in de bodemlaag hieronder niet meer aangetroffen. Hoogstwaarschijnlijk is dit te relateren aan de aangetroffen puinverharding. Indien het puin van de locatie verwijderd wordt zal hierbij getoetst moeten worden aan de kwaliteitseisen uit het Besluit bodemkwaliteit.
 
Afgesproken dat na het onherroepelijk worden van de bestemmingswijziging op de locatie nog een asbest in bodem en/of puin onderzoek zal worden uitgevoerd. Dit zal in ieder geval als bijlage bij de bouwaanvraag gevoegd moeten worden.
 
   

5.2 Flora en fauna

Bescherming van natuurwaarden vindt plaats via de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. Op grond van de Natuurbeschermingswet wordt de gebiedsbescherming geregeld. Hierbij worden speciaal aangewezen gebieden beschermd. Het plangebied bevindt zich niet in of in de directe omgeving van een speciale beschermingszone als bedoeld in de Vogel- en/of Habitatrichtlijn of in de directe omgeving van de ecologische hoofdstructuur. Gebiedsbescherming is daarmee niet aan de orde.
 
In de Flora- en faunawet is de soortenbescherming vastgesteld. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet worden onderzocht of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen.
 
Onderzoek
In het kader van de Flora- en faunawet is door Regelink Ecologie & Landschap op 13 augustus 2013 een ecologische quickscan uitgevoerd, het rapport met het rapportnummer RA13231-01 is in de bijlagen opgenomen.
 
Uit de toetsing van de resultaten van het onderzoek aan de Flora- en faunawet blijkt dat bij uitvoering van de ingreep mogelijk negatieve effecten te verwachten zijn op:
• vleermuizen;
• vogels.
Op de overige soortgroepen wordt geen negatief effect op beschermde soorten (of functies) verwacht.
 
Op grond van de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van de ingreep worden geen significant negatieve effecten verwacht op de kwaliteit van beschermde gebieden.
 
Vleermuizen
Enkele gebouwbewonende soorten vleermuizen hebben mogelijk hun vaste rust en/of verblijfplaats in de opstallen. Daarom is aanvullend onderzoek verricht naar het voorkomen van deze vleermuissoorten. Het onderzoek is op 16 oktober 2013 uitgevoerd door Regelink Ecologie & Landschap, het rapport met rapportnummer RA13293-01 is in de bijlagen opgenomen.
 
Uit het onderzoek komt naar voren dat in het plangebied geen vaste rust- en verblijfplaatsen of essentiële vliegroutes van vleermuizen aanwezig zijn . Het gebied is tevens te klein om van essentieel belang te zijn voor vleermuizen. De paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis net buiten het plangebied blijft behouden. De sloop van de opstallen hebben geen effect op de gewone dwergvleermuis of ruige dwergvleermuis.
   
De voorgenomen ingreep heeft geen negatief effect op de lokaal aanwezige populatie en daarmee ook niet op de gunstige staat van instandhouding van gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis. Met de voorgenomen ingreep wordt de Flora- en faunawet niet overtreden. Het aanvragen van een ontheffing is niet nodig. Omdat het onderzoek heeft plaatsgevonden volgens het Vleermuisprotocol2013 van de Gegevensautoriteit Natuur kan gesteld worden dat het plangebied afdoende is geïnventariseerd.
 
 
Vogels
Voor de mogelijk aanwezige soorten broedvogels geldt dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd dienen te worden. Voor het broedseizoen stelt de wet geen vaste begin- of einddatum. Normaal gesproken loopt het broedseizoen voor de meeste vogelsoorten van 15 maart tot 15 juli. Wanneer niet buiten het broedseizoen gewerkt kan worden moet het plangebied voorafgaande aan de werkzaamheden door een deskundige op het gebied van beschermde soorten onderzocht worden op de aanwezigheid van broedgevallen.
Ook is het dan aan te raden het aanwezige snoeiafval en de vegetatie binnen het werkterrein (ruim) voor het broedseizoen te verwijderen, teneinde de kans op broedgevallen binnen het plangebied te beperken. Het is niet mogelijk ontheffing te verkrijgen voor het verstoren van broedende vogels.
 
Samenvatting
In algemene zin kan redelijkerwijs worden gesteld dat op grond van de mogelijke effecten de uitvoering van de ingreep niet door de Flora- en faunawet wordt verhinderd, mits tijdig aanvullend onderzoek wordt uitgevoerd naar vleermuizen en rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels. Afhankelijk van de resultaten van dit aanvullende onderzoek kan een aanvraag van een ontheffing en/of het maken en uitvoeren van een mitigatieplan noodzakelijk zijn. Eventuele significant negatieve effecten op nabijgelegen beschermde gebieden zijn in het onderhavige geval niet aan de orde.
 
Conclusie
Het aspect 'flora en fauna' levert geen beperkingen op voor de realisatie van dit plan.

5.3 Water

Beleid
 
Waterplan Gelderland
Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3) en krijgt op basis van de nieuwe Waterwet de status van structuurvisie. Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.
In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.
Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen.
 
Gemeentelijk waterplan
De gemeente Oude IJsselstreek en het Waterschap Rijn en IJssel hebben een gemeentelijk waterplan opgesteld. In dit waterplan wordt een integrale visie gegeven op water in Oude IJsselstreek. Deze visie geeft een doorkijk naar de middellange termijn (circa 10 jaar) en de lange termijn (2030). Aan de visie is een uitvoeringsprogramma gekoppeld voor de korte termijn (5 jaar). Het waterplan biedt handvatten voor het opstellen van ruimtelijke plannen, voor de afstemming met rioolbeheer en geeft zo inzicht in de mogelijkheden om te komen tot een duurzaam watersysteem binnen de gemeente. Er wordt gestreefd naar een gezond, veerkrachtig, kwalitatief goed, aantrekkelijk en op de toekomst berekend watersysteem en waterketen. De toekomstvisie is gericht op vier aspecten:
  • Water is een drager voor een gezonde economie;
  • Water is een drager voor de sociale aspecten en beleving;
  • Water is een drager voor ecologische ontwikkeling;
  • Water is een drager voor volksgezondheid en veiligheid.
De volgende maatschappelijke streefeffecten verwoorden de waterambitie van de gemeente:
  1. Een juiste hoeveelheid water van een goede kwaliteit ten behoeve van de landbouwproductie;
  2. Meer recreanten in de gemeente op het gebied van waterrecreatie;
  3. Afname van grondwateronttrekkingen schaadt het industriële proces niet;
  4. Aangenaam woonklimaat waarin water een ontmoetingsplaats is;
  5. Balans tussen rode, groene en blauwe functies;
  6. Bewustwording verantwoord watergebruik en duurzaam waterbeheer;
  7. Het watersyteem maakt deel uit van een gezond ecosysteem;
  8. Verminderen areaal verdroogde gebieden in overeenstemming met het vastgestelde beleid;
  9. Een gezond en veilig watersyteem;
  10. Een gezonde en veilige waterketen.
De watertoets
Eind 2000 heeft het kabinet het standpunt "Anders omgaan met water" vastgesteld. Het op een andere manier omgaan met water én ruimte is nodig om in de toekomst bescherming te bieden tegen overstromingen en wateroverlast. De watertoets is een instrument dat ruimtelijke plannen toetst aan de mate waarin zij rekening houden met het beleid om het water meer ruimte te geven. De watertoets heeft als doel om in een vroegtijdig stadium alle relevante partijen te betrekken bij het opstellen van een wateradvies. De toets heeft betrekking op alle wateren en alle waterhuishoudkundige aspecten die van betekenis zijn voor het gebruik en de functie van het plangebied en de directe omgeving van het gebied, bijvoorbeeld veiligheid (overstromingsgevaar), wateroverlast en waterkwaliteit.
 
Het watersysteem van het plangebied
In het plangebied wordt een woning toegevoegd, hierdoor zal het afvalwater toenemen. Het afvalwater zal middels het bestaande riool worden afgevoerd. Ten behoeve van de te realiseren woning zal een nieuwe aansluiting moeten worden gemaakt op het huidige systeem. De meeste opstallen in het plangebied worden gesloopt, hierdoor zal het verhard oppervlak en daarmee het af te voeren hemelwater afnemen. Er is meer ruimte voor infiltratie.
 
Voor de watertoets is gebruik gemaakt van de Standaard Waterparagraaf zoals geleverd door het Waterschap Rijn en IJssel. Deze waterparagraaf is onderdeel van, en hangt samen met een set van standaarden zoals die door het waterschap gehanteerd wordt. Als op één of meer vragen per waterthema 'Ja' wordt geantwoord dan is het waterthema relevant. Die waterthema’s worden toegelicht.
      
Thema
Toetsvraag
Relevant
Hoofdthema's
Veiligheid
1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?
2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?
Nee
 
Nee
Riolering en afvalwaterketen
1. Is er een toename van het afvalwater (DWA)?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van waterschap?
Ja
 
Nee
 
Nee
Wateroverlast (oppervlaktewater)
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?
2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?
Nee
 
Nee
 
Nee
Grondwateroverlast
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?
3. Is in het plangebied sprake van kwel?
4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?
Nee
 
Nee
 
Nee
Nee
Oppervlaktewaterkwaliteit
1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?
Nee
 
Nee
 
Nee
Grondwaterkwaliteit
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?
Nee
Volksgezondheid
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstarten uit het gemengde of verbeterde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?
Nee
 
  
Nee
Verdroging
1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?
Nee
Natte natuur
1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?
Nee
 
Nee
Inrichting en beheer
                    




Aandachtsthema's Recreatie
  
Cultuurhistorie
 
1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?
 
1. Bevinden zicht in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?
 
1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?
Nee
    

Nee
 

Nee     
  

Nee
  
    
    
      
  
Toelichting per relevant waterhuishoudkundig thema
 
Riolering en afvalwaterketen
De hoeveelheid (huishoudelijk) afvalwater neemt toe door de ontwikkelingen in dit plan (de hoeveelheid geloosd afvalwater in de huidige situatie is niet bekend). Uitgaande van een 3-persoons huishouden bedraagt het jaarlijkse waterverbruik per huishouden ca. 138 m3 (bron: NIBUD). Uitgaande van 1 nieuw te realiseren wooneenheid, zal de toename van de hoeveelheid huishoudelijk afvalwater ca. 138 m3 bedragen (ervan uitgaande dat al het water dat verbruikt wordt, als afvalwater wordt afgevoerd). Het afvalwater zal worden afgevoerd via de aan te sluiten riolering.
 
Conclusie
Het aspect 'water' levert geen beperkingen op voor de realisatie van dit plan.
    

5.4 Geluid

Per 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Hierin staat dat voor een bestemmingsplan inzichtelijk moet worden gemaakt welke geluidsbronnen in het gebied aanwezig zijn en wat de geluidsbelasting is voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zoals onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai.
 
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 km/uur.
Deze uitzondering is niet van toepassing op het plangebied.
 
Onderzoek
Op 1 augustus 2013 is door Ecopart bv een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels, ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de toekomstige woning aan de Miltseweg 7. Het rapport heeft het rapportnummer 15786, versie 1.0 en is opgenomen in de bijlagen.
 
Uit het onderzoek blijkt dat de te verwachten geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de gevels van de geprojecteerde woning ten gevolge van het wegverkeer maximaal 48 dB bedraagt, ten gevolge van de Miltseweg. Hierin is de 5dB aftrek ex artikel 110-g Wet geluidshinder voor wegen waarop de snelheid van lichte voortuigen minder dan 70 km/h bedraagt reeds verdisconteerd. De gevelbelasting voldoet daarmee aan de wettelijk toegestane waarde van 48 dB. De geluidsbelastingen ten gevolge van de Rijnweg en Oude IJsselweg (N817) liggen tevens onder de wettelijk toegestane waarde van 48 dB.
 
Gezien de uitkomsten van het onderzoek hoeven geen voorzieningen in de overdachte of aan de woning te worden getroffen om geluidshinder tegen te gaan.
   
Conclusie
Het aspect 'geluid' levert geen beperkingen op voor de realisatie van dit plan.

5.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Dit is feitelijk een wijziging van titel 5.2 van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat de wettelijke grens- en richtwaarden voor de luchtkwaliteit in Nederland. In de wet wordt rekening gehouden met de mate van luchtverontreiniging. Hierbij wordt gekeken of de ontwikkeling in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Voor woningbouw geldt een grens van niet in betekenende mate bij 500 woningen (netto) bij minimaal één ontsluitingsweg.
 
Voorliggend initiatief betreft de herontwikkeling van het agrarisch perceel aan de Miltseweg 7 in Genderingen tot een woonperceel, in het kader van de regeling voor Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB) Het merendeel van de agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt zodat de realisatie van één woning met bijgebouw naast de te handhaven woning. Deze ontwikkeling draagt in niet betekende mate bij  aan de luchtverontreiniging, aanvullend onderzoek wordt niet nodig geacht.
 
Conclusie
Het aspect 'luchtkwaliteit' levert geen beperkingen op voor de realisatie van dit plan.

5.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Hiervoor zijn het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van belang.
 
Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven. Ook kleinere bedrijven als LPG-stations, opslagen van bestrijdingsmiddelen, etc. zijn als potentiële gevarenbron aangemerkt. Het Bevi legt het plaatsgebonden risico vast en geeft een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.
 
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-5 (één op 100.000) en een contour waarbinnen deze kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt. Kwetsbare objecten zoals bijvoorbeeld woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, grote (kantoor)gebouwen en grotere recreatieterreinen zijn niet toegestaan binnen de 10-6 contour. Beperkt kwetsbare objecten zoals bijvoorbeeld grotere winkels, restaurants, sporthallen, grote gebouwen en speeltuinen zijn in principe niet toegestaan binnen de 10-6 contour.
 
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een Bevi-bedrijf geldt een verantwoordingsplicht voor de gemeente voor het toelaten van gevoelige functies.
 
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), welke op 1 januari 2011 in werking is getreden, regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen, transportactiviteiten en luchtverkeer. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Zo gelden voor hogedruk-aardgastransportleidingen risicoafstanden. Op grond van dit besluit geldt, afhankelijk van het type aardgasleiding (diameter en druk), een veiligheidsafstand tot te beschermen objecten. Als te beschermen objecten worden in de richtlijn de volgende objecten gehanteerd: woonbebouwing, incidentele bebouwing, bijzondere objecten, recreatieterrein en industrieterrein.
 
De te realiseren woning is een gevoelige functie. Het plangebied ligt echter niet in de nabijheid van buisleidingen of opslag van gevaarlijke stoffen. Er wordt één woning toegevoegd. De verwachting is dat deze ruim onder de oriëntatiewaarde blijft.
 
Figuur 17. Uitsnede www.risicokaart.nl
 
 
Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' levert geen beperkingen op voor de realisatie van dit plan.

5.7 Bedrijvigheid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de invloed van bestaande (of nieuw te vestigen) bedrijvigheid op de leefomgeving afgewogen te worden. Om milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten al in het ruimtelijke spoor te voorkomen, kunnen in een bestemmingsplan grenzen worden gesteld aan de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten. Het instrument hiervoor is milieuzonering. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
 
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt gebruik gemaakt van de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009. Hierin is de potentiële milieubelasting voor een hele reeks van bedrijven bepaald aan de hand van een aantal milieuaspecten, zoals geur, stof, geluid en gevaar. De milieubelasting is voor die aspecten vertaald in richtlijnen voor aan te houden afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Op basis van de milieuaspecten wordt de milieucategorie van een bedrijfstype bepaald. Hoe gevoelig een gebied is voor bedrijfsactiviteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De in de bedrijvenlijst geadviseerde afstanden zijn gericht op het omgevingstype "rustige woonwijk" of "gemengd gebied".
 
Op het naastgelegen perceel rust de bestemming 'bedrijven' met de functieaanduiding 'loonwerkbedrijf'.
Die bedrijfsvoering is echter al vele jaren geleden beëindigd. De opstallen zijn deels nog in gebruik voor opslag-/stallingsdoeleinden en deels voor meubelrestauratie. Dit gebruik wordt door de voorgenomen ontwikkeling niet nadelig beïnvloed.
  
Conclusie
Het aspect 'bedrijvigheid' levert geen beperkingen op voor de realisatie van dit plan.

5.8 Duurzaamheid

De klimaatveranderingen, de eindigheid van de fossiele brandstof en het daarop anticiperende beleid van het Rijk, provincies en gemeenten vragen er om dat actief gekeken naar duurzaamheid in nieuwbouwplannen. Het betreft thema's zoals CO2- en energiebesparing, duurzame energie en duurzaam bouwen. De gemeente Oude IJsselstreek (Klimaatbeleid, energiekansenkaart 2006), de provincie Gelderland en het ministerie Infrastructuur en Milieu hechten allen belang aan Duurzaam Bouwen. Bouwende partijen worden gestimuleerd hier aandacht aan te geven en nu al te anticiperen op toekomstige ontwikkelingen op dit gebied.
 
De gemeente Oude IJsselstreek streeft naar een verscherpte EPC van minimaal 10%. In de energiekansenkaart worden de economisch meest gunstige opties uitgewerkt. Daar waar mogelijk heeft het toepassen van zongerichte verkaveling de voorkeur. Duurzaamheid is onder te verdelen in o.a. energieverbruik, materiaal verbruik, waterverbruik, maar ook het binnenmilieu en toekomstgericht bouwen.
 
Voor woningbouw (nieuwbouw) is in de Regio Achterhoek een puntenlijst ontwikkeld om particulieren die duurzaam willen bouwen een handvat te bieden. De vier bovengenoemde elementen zijn hierin verwerkt. Deze puntenlijst is zeer geschikt om richting en invulling te geven aan het duurzaam bouwen en het dubo gehalte van de woning te meten (www.oude-ijsselstreek.nl/ digitaalloket/ duurzaam bouwen). De voorziene ontwikkeling voldoet aan het bouwbesluit en daarmee aan de eisen die gesteld worden wat betreft duurzaamheid.
  
Conclusie
Het aspect 'duurzaamheid' levert geen beperkingen op voor de realisatie van dit plan.

5.9 Cultuurhistorie

De erfgoedzorg zal zich de komende jaren, meer nog dan voorheen, richten op het opnemen van cultuurhistorische belangen in processen van ruimtelijke ordening en planvorming. De monumentenzorg heeft hierin een moderniseringsslag gemaakt, waarbij het aspect erfgoed in de meest brede zin van het woord uitgelegd wordt. Het gaat niet langer om alleen gebouwen en andere objecten (zoals eerst het geval was), maar nu wordt er ook aandacht besteed aan de grotere lijnen, structuren en gebieden. Ook het cultuurlandschap is daarmee een pijler van de erfgoedzorg geworden, naast gebouwen en archeologische monumenten. Het gaat echter niet om het op slot zetten (behoud) van ons landschap, want het landschap is per definitie veranderlijk en ook in gebruik door de landbouw. Maar het vraagt wel aandacht voor zichtlijnen, landgoederen, beplanting, hoogte-elementen, kavelstructuren, bebouwingsstructuren, openheid, etc.
 
Bij cultuurhistorische waarden gaat het dus over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken.
 
In paragraaf 2.1 wordt nader ingegaan op de (cultuurhistorische) ontstaansgeschiedenis van de omgeving van het plangebied. Het in het bestemmingsplan vastleggen (ofwel bestemmen) van bepaalde cultuurhistorische structuren, is gelet op de aard van het plangebied niet noodzakelijk.
 
Conclusie
Het aspect 'cultuurhistorie' levert geen beperkingen op voor de realisatie van dit plan.

5.10 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologisch monumentenzorg (Wamz) van kracht geworden. Hierdoor is het Verdrag van Malta (Verdrag van Valletta) inzake de bescherming van archeologisch erfgoed in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Het Verdrag van Malta gaat uit van het in de bodem bewaren van archeologische waarden op de locatie zelf (in situ). Opgravingen moeten zoveel mogelijk worden vermeden, omdat het risico bestaat dat historische informatie voor altijd verloren gaat. De achterliggende gedachte is dat de bodem zich nog steeds als de beste bewaarplaats bewezen heeft. Een andere gedachte, die hierbij speelt, is het gegeven dat latere generaties mogelijk over betere technieken van opgraven kunnen beschikken. Het verdrag wil verder bevorderen dat in een zo vroeg mogelijk stadium van ruimtelijke ordening al rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Tenslotte gaat het verdrag uit van het beginsel 'de veroorzaker betaalt'. Dat wil zeggen dat degene die de bodem wil verstoren het archeologisch (voor)onderzoek en de eventuele opgraving zelf moet betalen.
 
Het is van groot belang om de archeologische kwaliteiten van locaties in kaart te brengen. Dit is in kaart gebracht in de Cultuurhistorische inventarisatie, waarden-, verwachtingen- en maatregelenkaart (opgesteld 27 april 2010), die als basis dient voor het archeologiebeleid van de gemeente Oude IJsselstreek. Het plangebied kent een zogenaamde specifieke verwachting (voor bijvoorbeeld infrastructuur, zoals paden, bruggen, versterkingen, of voor rituele deposities. Hier geldt dat pas archeologisch vooronderzoek gedaan hoeft te worden bij ingrepen groter of gelijk dan 2500 m2 en dieper dan 30 cm.
 
Onderzoek
Door Synthegra Archeologie is op 20 augustus 2013 een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, karterend bodemonderzoek uitgvoerd. Het rapport met het kenmerk S130065 is in de bijlagen opgenomen.
 
Specifieke archeologische verwachting bureauonderzoek.
 
Archeologische interpretatie veldonderzoek
In de beddingafzettingen van de pleistocene Rijn is binnen het plangebied geen bodem waargenomen. Indien deze wel aanwezig was, is deze door latere overstromingen (waarbij het kleidek is afgezet) aangetast. Vuursteenvindplaatsen bestaan voornamelijk uit strooiing van fragmenten vuursteen en ondiepe grondsporen, zoals haardkuilen, en bevinden zich in de bovengrond van de oorspronkelijke bodem. Aangezien de bodem is verstoord, zijn eventueel aanwezige vuursteenvindplaatsen verloren gegaan. De verwachting voor  vuursteenvindplaatsen kan daarom op grond van de resultaten van het veldonderzoek op laag worden
gesteld.
 
Nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de nieuwe tijd bestaan niet alleen uit fragmenten
aardewerk, maar ook uit diepere sporen zoals paalgaten en afvalkuilen. Deze sporen kunnen tot in de C-horizont
reiken en zijn mogelijk nog intact. Tijdens het booronderzoek zijn echter geen archeologische resten of indicatoren aangetroffen, die wijzen op de aanwezigheid van bewoningsresten uit deze periode. Daarom kan de verwachting om resten van bewoning uit de perioden neolithicum tot en met de nieuwe tijd aan te treffen voor het plangebied op grond van de resultaten van het veldonderzoek op laag worden gesteld.
  
Resten van infrastructuur zijn middels een booronderzoek moeilijk op te sporen. Dit geldt met name voor wegen en paden. De kans om resten van versterkingen of bruggen aan te treffen middels booronderzoek is wel reëel. Tijdens het veldonderzoek binnen het plangebied zijn hier echter geen aanwijzingen voor aangetroffen. Resten van rituele deposities bestaan uit losse vondsten en zijn met een booronderzoek niet op te sporen. Meestal worden dergelijke vondsten, die nooit geheel kunnen worden uitgesloten, bij toeval gedaan.
 
Aanbeveling
Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek
geadviseerd.
 
Conclusie
Het aspect 'archeologie' levert geen beperkingen op voor de realisatie van dit plan.
 

5.11 Verkeer en parkeren

Het plan is gelegen op een private kavel in het buitengebied van de gemeente Oude IJsselstreek. Het parkeren kan en zal op eigen terrein/erf plaatsvinden. Er is geen sprake van een belasting van de openbare weg. Het plan heeft een zeer beperkte beïnvloeding van de verkeerssituatie en verkeersintensiteit tot gevolg. De gevolgen voor de verkeersintensiteit in de directe omgeving zijn nihil.
 
Conclusie
Het aspect 'verkeer en parkeren' levert geen beperkingen op voor de realisatie van dit plan.

6 Toelichting op de regels

6.1 Inleiding

Met het bestemmingsplan ‘Miltseweg 7' wordt de huidige agrarische bestemming gewijzigd naar 'Wonen'.
Daarnaast wordt een nieuw bouwvlak ten behoeve van de in de toekomst te realiseren woning opgenomen. De initiatiefnemer is voornemens de bouwkavel te verkopen, met de mogelijkheid een woning te realiseren. Om deze reden ligt geen concreet bouwplan ten grondslag aan dit bestemmingsplan. Er wordt een bouwvlak opgenomen waar een flexibele invulling, binnen de bestemming wonen, en aansluitend op het welstandsadvies mogelijk is. In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke manier dit in de regels wordt vastgelegd.
 
SVBP2012
Dit bestemmingsplan is opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.

6.2 Opzet regels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

6.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels bevat regels die gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
 
  • Artikel 1 Begrippen: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen
  • Artikel 2 Wijze van meten: Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.    
Op de verbeelding zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.

6.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven. Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in onder meer:
  
  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
  • Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
  • Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.

6.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
 
  • Artikel 4 Anti-dubbeltelregel: deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te kunnen voorkomen. Dit kan zich met name voordoen, indien een deel van een bouwperceel, dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken, wederom - nu ten behoeve van de berekening van het maximale bebouwingspercentage van een ander bouwperceel - wordt betrokken.
  • Artikel 5 Algemene gebruiksregels: in dit artikel zijn de algemene bouwregels opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.
  • Artikel 6 Algemene afwijkingsregels: in dit artikel wordt beschreven van welke artikelen met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken.

6.2.4 Overgangs- en slotregels

In Hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In Artikel 7 Overgangsrecht is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan en in Artikel 8 Slotregel wordt beschreven op welke wijze dit bestemmingsplan in de toekomst moet worden aangehaald.

6.3 Nadere toelichting op de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
 
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. In dit bestemmingsplan worden de volgende enkel- en dubbelbestemmingen onderscheiden:
 
Artikel 3: Wonen: deze bestemming is in hoofdzaak bedoeld voor mogelijk maken van de functie wonen. Naast wonen zijn de gronden bestemd voor: bijzondere woonvormen, bed & breakfast, aan huis verbonden beroepen, aan huis verbonden bedrijven, bijbehorend bouwwerk geen gebouw zijnde, tuinen en erven, parkeer-, speel- en groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, straatmeubilair en nutsvoorzieningen.
 
Voor de bebouwingsoppervlakte, maximum goot- en bouwhoogte en maximum dakhelling gelden de vloeroppervlakte, goot- en bouwhoogte en dakhelling van de in het plangebied aanwezige bebouwing ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan. 
 
Verbeelding 
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de verbeelding zichtbaar. De bestemming voor het gehele plangebied is 'Wonen'. Daarnaast zijn er twee bouwvlakken opgenomen, een functieaanduiding 'erf', een functieaanduiding 'ontsluiting' en een functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - bijgebouwen 1' en 'specifieke vorm van wonen - bijgebouwen 2'. Omdat het kadastraal gezien twee percelen zijn is per perceel een afzonderlijke bouwaanduiding bijgebouen opgenomen.
 
figuur 18: uitsnede verbeelding.
 
Het (linker) bouwvlak ten behoeve van de te realiseren woning overlapt de functieaanduiding 'erf'. De te realiseren woning zal direct aan het (verhard) erf gerealiseerd moeten worden, om de landschappelijke waarden en de karakteristiek van een erf te waarborgen, zoals gesteld in de beeldkwaliteitseisen in het 'Erfadvies Gelders Genootschap', dat als bijlage is gevoegd bij de regels. Door het bouwvlak en het erf te combineren wordt dit in de verbeelding gewaarborgd. Bijgebouwen worden eveneens direct aan het erf gepositioneerd. Om deze reden overlapt de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen – bijgebouwen 1' en  'specifieke vorm van wonen – bijgebouwen 2' de functieaanduiding 'erf'. Bijgebouwen worden vrijstaand gebouwd, direct grenzend aan het erf. Het erf heeft één ontsluiting op de Miltseweg, aangeduid met de functieaanduiding 'ontsluiting'.

7 Economische uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.
 
In dit plan wordt de bestaande planologisch feitelijke situatie vastgelegd. Met dit plan zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien die kosten meebrengen voor de gemeente, zoals bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening.
 

7.1 Economische haalbaarheid

De voor dit bestemmingsplan te maken kosten zijn voor de rekening van de betrokken grondeigenaar en initiatiefnemer. Door de gemeente Oude IJsselstreek worden hierover bindende afspraken gemaakt met de initiatiefnemer. Daarom is geen exploitatieraming voor de nieuwbouw aan deze toelichting toegevoegd.

7.2 Planschade

De kosten aan planschade die voortvloeien uit deze bestemmingplanwijziging zijn voor de rekening van de betrokken grondeigenaar en initiatiefnemer. Hiervoor wordt een planschade-overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer.