Plan: | Klokbekerweg 17 - Lelystad |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0995.WP00034-VG01 |
Aan de klokbekerweg 17 te Lelystad is een biologische akkerbouwbedrijf gevestigd. Achter de bedrijfswoning staan twee bedrijfsgebouwen. Het voornemen is om naast de bestaande gebouwen een nieuwe opslagloods te realiseren. De beoogde locatie ligt buiten het bouwvlak, waardoor de ontwikkeling niet mogelijk is op basis van het geldende bestemmingsplan.
Middels een principebesluit heeft gemeente Lelystad laten weten een positieve grondhouding te hebben ten aanzien van dit initiatief, mits wordt aangetoond dat aan de in het geldende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid kan worden voldaan. Middels voorliggende toelichting wordt aangetoond op welke wijze aan de wijzigingsbevoegdheid kan worden voldaan en dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van onevenredige bezwaren op ruimtelijk en/of milieutechnisch vlak. .
Het perceel aan de Klokbekerweg 17 is gesitueerd in het buitengebied van de gemeente Lelystad.
Het plangebied betreft een deel van het perceel gelegen aan de Klokbekerweg. Het betreffende perceel staat kadastraal bekend als gemeente Lelystad, sectie H, perceel 1040. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Weergave ligging plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied is gelegen binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'BG_Lelystad'. Dit bestemmingsplan is op 16 februari 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Lelystad. Ook is het plangebied gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Eerste partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2009'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Lelystad op 18 februari 2014 en bevat locatiegebonden wijzigingen ten opzichte van het bestemmingsplan 'BG_Lelystad'. Deze wijzigingen hebben geen invloed op de beoogde ontwikkeling. Dit bestemmingsplan wordt verder dan ook buiten beschouwing gelaten.
Het plangebied kent op basis van het bestemmingsplan 'BG_Lelystad' de enkelbestemming 'Agrarisch'. Daarnaast geldt ter plaatse van het plangebied de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde – openheid'. Verder is geen sprake van overige aanduidingen, maatvoering of dubbelbestemmingen.
In de navolgende figuur is de uitsnede van het bestemmingsplan 'BG_Lelystad' opgenomen.
Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan 'BG_Lelystad' met aanduiding plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Enkelbestemming 'Agrarisch'
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
De voorgenomen ontwikkeling kan mogelijk worden gemaakt door toepassing van een in het geldende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn specifieke voorwaarden verbonden waaraan met de voorgenomen ontwikkeling moet worden voldaan. De in het geldende bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:
"3.5.2 Vergroting bouwvlakken"
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen, dat de op de gronden als bedoeld in lid 3.1, aangegeven bouwgrens elders op die gronden wordt aangegeven, met inachtneming van de volgende bepalingen:
Onderbouwing bepalingen:
1. Realisatie van een nieuwe bewaarloods cq. werktuigenberging is noodzakelijk omdat in de huidige situatie onvoldoende ruimte op het bedrijf aanwezig is om de machines en werktuigen ten behoeve van de biologische akkerbouwtak binnen te stallen. Daarnaast is het noodzakelijk om meer opslag ruimte te creëren voor de opslag van akkerbouwproducten uit eigen teelt. De huidige gebouwen zijn niet volledig geschikt voor de opslag van de biologische akkerbouwproducten in kisten. Het is noodzakelijk om de biologische producten in kisten te bewaren. Om dit mogelijk te maken is het wenselijk om een nieuwe bewaarloods c.q. werktuigenberging te realiseren.
2. De in lid 3.1 genoemde waarden worden niet onevenredig aangetast. De waarde zoals beschreven in de bestemmingsomschrijving bestaat ter plaatse van het plangebied uit het cultuurhistorisch waardevolle verkavelingspatroon. Doordat de nieuwe bewaarloods op een logische plek bij bestaande erf wordt gesitueerd wordt dit verkavelingspatroon niet onevenredig aangetast. De bebouwing in de omgeving kenmerkt zich door een nokrichting die evenwijdig of haaks op de verkavelingsrichting staat. Bovendien zijn er erven waar beide nokrichtingen voorkomen. De in dit plan gekozen nokrichting van de nieuwbouw staat evenwijdig op de verkaveling en haaks op de nokrichting van de bestaande bebouwing en past dus ook binnen het gebied. Dit benadrukt de verkaveling.
De locatie beschikt over een aanduiding van een 'specifieke vorm van waarden - openheid' voor het behoud van de openheid van het landschap. De nieuwe bewaarloods is geplaatst bij het bestaande erf. Zoals beschreven in paragraaf 2.1, is het huidige erf momenteel aan de noord- en westzijde omringd door bestaande groenstructuren. De nieuwe loods is ten zuiden van de bestaande bedrijfsgebouwen geplaatst, waardoor de bestaande groenstructuren behouden blijven. Het nieuwe landschappelijke inpassingsplan, zoals beschreven in paragraaf 2.2.2, omvat de integratie van nieuwe groenstructuren op het erf, waardoor de openheid van het landschap behouden blijft.
3. Na wijziging van het bestemmingsplan bevinden alle bestaande bedrijfsgebouwen zich binnen het bouwvlak en worden alle nieuwe bedrijfsgebouwen eveneens binnen het bouwvlak gerealiseerd.
4. Na wijziging van het bestemmingsplan is het bouwvlak circa 2 hectare groot. Daarmee wordt voldaan aan de gestelde 2,5 hectare.
5.Ter plaatse wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Op het terrein is voldoende ruimte voor landbouwvoertuigen en vrachtverkeer om te manoeuvreren. Op het erf en binnen de nieuwe bebouwing is voldoende parkeer- en stallingsruimte aanwezig.
6. De in lid 6 genoemde afschermende erfbeplanting wordt aangebracht na de realisatie van de nieuwe bewaarloods. De beplanting betreft een singel van 6 meter breed, die momenteel deels aanwezig is en nu wordt doorgetrokken rondom het erf. In bijlage 1 bij deze toelichting is een situatietekening opgenomen waarop ook de groensingel is aangegeven. Met een voorwaardelijke verplichting is in de regels vastgelegd dat de landschappelijke inpassing, na de goedkeuring van dit plan, wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
7. De nieuwe bewaarloods wordt gerealiseerd op een bestaande open plek bij het erf. Als we kijken naar de huidige bedrijfsgebouwen en de windturbine die zich al op het erf bevindt, blijkt dit de meest logische locatie om het erf uit te breiden. De beoogde locatie is deels omringd door bestaande groenelementen, en met het nieuwe beplantingsplan zullen deze groenelementen versterkt worden. Hierdoor is de afschermende erfbeplanting al aanwezig, en zal de openheid van het landschap op deze plek behouden blijven.
Op basis van het vigerende bestemmingsplan is het niet mogelijk een nieuwe bewaring op te richten. De beoogde locatie is namelijk niet gelegen binnen een bouwvlak en dus in strijd met de bouwregels. Aan de overige bouwregels, zoals goot- en bouwhoogten wordt wel voldaan met voorliggend plan. Het gebruik is passend binnen de geldende bestemming.
Zoals blijkt uit het voorgaande kan met de voorgenomen ontwikkeling worden voldaan aan de bepalingen uit de wijzigingsbevoegdheid. Hiermee kan ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling toepassing worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid uit het geldende bestemmingsplan.
In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling nader beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het beleidskader dat relevant is voor de ontwikkeling. In hoofdstuk 4 worden vervolgens de milieu- en omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 6 wordt de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van de ontwikkeling behandeld.
Het plangebied is gelegen aan de Klokbekerweg en is gelegen in het landelijk gebied van gemeente Lelystad. De locatie is gelegen aan een polderweg. In de omgeving bevinden zich hoofdzakelijk agrarische bedrijven.
Het plangebied is gelegen in het karakteristieke polderlandschap. In de omgeving zijn duidelijk de erven binnen 'groene lijsten' waarneembaar. Het perceel aan de Klokbekerweg 17 wijkt hier van af. Het zuidelijkste bedrijfsgebouw is niet met groen omlijst. De rechtlijnige, lineaire structuren zijn duidelijk zichtbaar in het landschap. De functionele structuur bestaat uit verspreid liggende woningen en agrarische bedrijven. Meestal staan de grootste bedrijfsgebouwen achter op het erf en de kleinere ervoor, met voor op het erf de (bedrijfs)woning.
In de huidige situatie is een akkerbouwbedrijf gevestigd aan de Klokbekerweg 17 te Lelystad. Ten behoeve van het bedrijf zijn in het verleden twee bedrijfsloodsen gerealiseerd, evenals een bedrijfswoning. Achter op het erf staat een windturbine. Het bedrijf teelt biologische producten. De huidige bedrijfsgebouwen zijn te klein om daarin alle oogst in kisten te bewaren en alle werktuigen en machines te stallen.
In de figuren 2.1 en 2.2 is een luchtfoto en een vooraanzicht van het plangebied weergegeven.
Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied (bron: Pdok.nl)
Figuur 2.2 Huidige situatie (bron: Google Streetview, september 2020)
De initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse het bouwvlak te vergroten naar circa 2 hectare ten behoeve van het realiseren van een nieuwe bewaarloods voor de opslag van machines en werktuigen en voor de bewaring van agrarische producten. Het realiseren van een nieuwe loods is noodzakelijk omdat er in de huidige situatie te weinig ruimte is om de ter plaatse aanwezige werktuigen, machines en producten binnen te kunnen stallen.
In de toekomstige situatie wordt een nieuwe bewaring gerealiseerd. Deze bewaring krijgt een oppervlakte van circa 4.000 m2 (40 bij 100 meter). De nieuwe bewaring wordt ten zuiden van de bestaande bedrijfsgebouwen gerealiseerd. Omdat hier in de huidige situatie een sloot loopt, wordt deze sloot verlegd. Dit betekent dat de huidige sloot wordt gedempt en een nieuwe sloot wordt uitgegraven. In totaal wordt de sloot over een lengte van 130 meter gedempt. De sloot is 2,5 meter breed, dus de totale oppervlakte die gedempt wordt is 325 m2.
In de toekomstige situatie wordt de sloot met 180 meter verlengd en verbreed. De totale oppervlakte die wordt gegraven is circa 900 m2. Tussen de bestaande en nieuwe gebouwen wordt een oppervlakte verharding aansluitend op de bestaande verharding voorgesteld. De totale toename aan verharding bedraagt 4.000+ 1.432 = 5.432m2.
In totaal moet 5% van deze toename worden gecompenseerd, zie hiervoor paragraaf 4.6. Aan deze compensatienorm wordt ruim voldaan.
Voor de nieuwe bewaring wordt een nieuwe ontsluiting op de klokbekerweg gerealiseerd. Voor de goot- en bouwhoogte wordt aangesloten op de bouwregels zoals opgenomen in artikel 3.2.3 van het geldende bestemmingsplan.
In navolgende figuren wordt de beoogde ontwikkeling weergegeven.
Figuur 2.3 Inrichtingsschets plangebied bestaande situatie (links) en toekomstige situatie (rechts) (bron: Aannemersbedrijf v.d. Heijkant)
Figuur 2.4 Dwarsdoorsnede bewaring (bron: Aannemersbedrijf v.d. Heijkant)
Aan de Klokbekerweg 17 is het akkerbouwbedrijf Maatschap De Clerck gevestigd. In totaal bewerken zij 260 hectare grond. Per 2016 heeft een omschakeling naar biologische akkerbouw plaatsgevonden, die stapsgewijs verder wordt uitbreid. Op dit moment is 135 hectare in gebruik voor biologische akkerbouw. Door deze omschakeling, die alsmaar in omvang toeneemt, is de vraag naar een residuvrije schuur met een optimaal bewaarklimaat groot. Hierbij moet gedacht worden aan een gekoelde bewaring met kisten.
De huidige bedrijfsgebouwen kunnen hier niet in voorzien, het realiseren van de nieuwe bewaring is daarmee noodzakelijk.
De plangebied ligt in het polderlandschap van Flevoland aan de Klokbekerweg. Een strakke verkaveling met vaste patronen van bedrijfsvestiging in het gebied is kenmerkend voor het landschap. In de nabije omgeving bevinden zich voornamelijk een mix van veehouderij en akkerbouw. De bedrijven zijn van grote omvang met bijhorende ruime erfkavels.
Verspreid over het gebied komen hier en daar aangelegde bosgebieden voor, die onderdeel uitmaken van ecologische hoofdstructuur. De verkavelingsstructuur bestaat uit veelal grote rechthoekige percelen die in de lengterichting al dan niet haaks aansluiten op de wegen.
De uitbreiding van het bouwvlak dient te voorzien in een goede inpassing in het landschap door middel van erfbeplanting met de daarbij behorende sloot. In de toelichting en planregels van het vigerende bestemmingsplan is bepaald dat de gronden aan de zij- en achtergrens van het bouwvlak uitsluitend zijn bestemd voor instandhouding en ontwikkeling van afschermende beplanting met een minimale breedte van 6 meter.
De erfbeplanting moet van voldoende breedte (minimaal 6 m) en met streekeigen soorten aanwezig zijn of worden aangelegd. De afstand van gebouwen tot het hart van de sloot dient minimaal 8 m te zijn.
In figuur 2.5 is de nieuwe erfinrichting weergegeven. Het bedrijfsperceel is in de huidige situatie aan de noordzijde voorzien van volwaardige erfsingel. De zuidzijde is in de huidige situatie nog minimaal ingepast. Met onderhavige ontwikkeling wordt, met het verplaatsten van de erfgrens en de erfsloot voorzien van een nieuwe singel die voldoet aan bovengenoemde eisen. De erfsloot dient tevens als waterberging, mede ter compensatie door de toevoeging van verharding, en zal worden onderhouden. Hierdoor ontstaat overeenkomstig de bedrijfspercelen uit de omgeving een goed ingepast perceel.
Figuur 2.5 Erfinrichtingsschets plangebied (bron: Aannemersbedrijf v.d. Heijkant)
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het ruimtelijk beleid dat het kader vormt voor dit project. Hierbij komt het rijks-, provinciaal en het gemeentelijk beleid aan bod.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland. Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal,
nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en
sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.
De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Conclusie
Het beoogde initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
De Nationale Omgevingsvisie laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de omgevingsvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro).
Met het beoogde initiatief wordt de nieuwbouw van een bewaring mogelijk gemaakt. Het gaat om een agrarisch bedrijfsgebouw. Het betreft hier geen stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 onder i van het Bro.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de veertien aangewezen nationale belangen. Dit project raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.
De Omgevingsvisie FlevolandStraks (vastgesteld op 8 november 2017) geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities de provincie heeft voor de toekomst.
In de visie staan de belangrijkste onderwerpen en ambities voor de toekomst van Flevoland. In de Omgevingsvisie wordt onderscheid gemaakt in kernopgaven en strategische opgaven. Deze opgaven hebben een tijdshorizon van circa 10 tot 15 jaar.
De drie kernopgaven zijn: het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving), krachtige samenleving (sociaal-economische omgeving) en ruimte voor initiatief (bestuurlijke omgeving). De strategische opgaven zijn: duurzame energie, regionale kracht, circulaire economie, landbouw: meerdere smaken.
Voor de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maken, zijn de opgaven: het verhaal van Flevoland, ruimte voor initiatief, duurzame energie, circulaire economie en landbouw: meerdere smaken voor de opgaven waaraan bijgedragen wordt. Met dit plan is namelijk sprake van een particulier initiatief waarmee de kans wordt aangegrepen om nieuwe ontwikkelingen in de landbouw in combinatie met duurzame energie mogelijk te maken. Hierna worden de relevante opgaven benoemd en beschreven.
Kernopgave: Het verhaal van Flevoland
In deze opgave wil de provincie laten zien waar ze vandaan komen. In 2030 en verder wil Flevoland de kroon op de eeuwenlange Hollandse inpolderingstraditie zijn. Dan staat Flevoland wereldwijd bekend als een 20e-eeuws wederopbouwlandschap met herinneringen uit een verder verleden.
De provincie wil dit bereiken door mensen het lef te laten hebben om de kansen voor nieuwe ontwikkelingen te pakken; zoals transformatie in de landbouw en duurzame energie.
Kernopgave: Ruimte voor Initiatief
De provincie wil er zijn voor zijn inwoners en wil de krachten vanuit de samenleving dan ook benutten. Hiervoor bieden ze ruimte voor ondernemers en mensen die hun droom willen realiseren. Iedereen die wil bijdragen aan een duurzame toekomst van Flevoland is van harte uitgenodigd.
Strategische opgave: Duurzame Energie
Nationaal en internationaal zijn afspraken gemaakt voor een CO2-arme energievoorziening en dat betekent dat we ons energiegebruik moeten veranderen. Het opwekken van duurzame energie is een deel van de geschiedenis van Flevoland geweest. De provincie wil dan ook een provincie worden die draait op duurzame energie en wil dan ook ruimte scheppen voor het opwekken van duurzame energie. Dit gaat zowel om kleinschalige als grootschalige opwekking.
Strategische opgave: Circulaire Economie
Voor Flevoland ligt in de omschakeling naar een circulaire economie een kans. In een circulaire economie worden materialen eindeloos hergebruikt en zijn producten zoveel mogelijk gemaakt van hernieuwbaar materiaal. In 2030 en verder staat Flevoland bekend als de grondstoffenleverancier voor de circulaire economie. (Rest)stromen uit de landbouw, bedrijven en huishoudens worden geschikt gemaakt voor duurzaam (her)gebruik. Groene grondstoffen en gebruikte materialen worden zodanig bewerkt dat ze snel en gemakkelijk hun weg vinden naar bestaande en nieuwe afzetmarkten, in Flevoland, in Nederland en wereldwijd.
Strategische opgave: landbouw: meerdere smaken
Flevoland is van oorsprong een landbouwprovincie. Ontwikkelingen in deze sector vragen een groot aanpassingsvermogen. In 2030 en verder staat Flevoland bekend om haar meerdere smaken in de agrosector, die door haar aanpassingsvermogen vernieuwingen en innovaties voortvarend en snel in praktijk brengt.
De ontstaansgeschiedenis van de polder zie je terug in de kwaliteiten. Flevoland is sterk in techniek, technologie en primaire productie, zoals pootaardappelen en biologische landbouw. Vanuit de lucht lijkt de landbouw op elkaar, maar op het erf heeft elk bedrijf zijn eigen specialisatie, schaal en bedrijfsmodel. Er is veel variatie en deze neemt toe, van verwerking, energie, technologie tot stadslandbouw. Flevoland biedt in 2030 en verder ruimte voor duurzame ontwikkelingen met oog voor fysieke, sociale en economische aspecten.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een nieuwe bewaring gerealiseerd waarmee het bestaande agrarische bedrijf wordt uitgebreid. Dit is nodig in verband met de opslag van biologische producten. Op die manier ontstaat een duurzaam toekomstperspectief voor het bedrijf. Hiermee sluit het project aan op de provinciale omgevingsvisie.
In het Omgevingsprogramma Flevoland is ervoor gekozen al het bestaande beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud van de fysieke leefomgeving te bundelen in één programma. Op deze wijze zijn de provinciale beleidskeuzes compact beschreven en is de samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen het beste gewaarborgd.
De provincie stelt in het omgevingsprogramma dat zij de vitaliteit van het landelijk gebied wil vergroten en de gebruiksmogelijkheden ervan meer wil afstemmen op de maatschappelijke behoeften. Ten aanzien van agrarische activiteiten is ook in Flevoland sprake van schaalvergroting en herstructurering van de landbouw. De provincie wil agrarische bedrijvigheid die zich in de eerste plaats richt op duurzame productie en verwerking van landbouwproducten optimale ontwikkelingskansen geven. Bovendien wil de provincie ruimte bieden aan nieuwe functies in het landelijk gebied om het economisch draagvlak te verbreden en deze te verweven met de bestaande landbouwfunctie. In de beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied zijn de voorwaarden en maatvoering concreter uitgewerkt. Verder moet er voldaan worden aan een goede ruimtelijke ordening, waaronder een landschappelijke inpassing en een goede verkeersafwikkeling.
De landbouw verandert in hoog tempo van een beschermde en ondersteunde sector naar een sector die moet concurreren op de wereldmarkt. Bedrijven reageren hierop met schaalvergroting, specialisatie, intensivering en een verschuiving van akkerbouw naar veehouderij. Ook zijn er bedrijven die oplossingen zoeken in verbreding van de bedrijfsvoering, zoals verwerking van agrarische producten, het telen van energie- of andere gewassen, mestvergisting, recreatie en toerisme. De provincie wil de agrarische sector in de verdere ontwikkeling faciliteren en ondersteunen. In een duurzame, vitale landbouwsector ontstaan er meer mogelijkheden voor de ontwikkeling van andere economische functies in het landelijk gebied.
De voorgenomen ontwikkeling betreft de uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf met een nieuwe bewaring. Deze ontwikkeling is in overeenstemming met het gestelde in het omgevingsprogramma.
In de omgevingsverordening van provincie Flevoland (vastgesteld op 27 februari 2019) zijn alle regels vastgelegd die de provincie hanteert op het gebied van onder andere wegen, water, milieu, bodem, natuur, wonen en ruimte. Dit kunnen zowel regels zijn voor burgers of bedrijven als (instructie-)regels voor andere overheden.
In geval van voorgenomen ontwikkeling is met name artikel 7.5 van de omgevingsverordening van belang. Dit artikel bepaalt het volgende:
Het plangebied ligt op circa 1,3 kilometer afstand van gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN) behoren. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de afstand tot het NNN, kunnen negatieve effecten op de gebieden die behoren tot het NNN redelijkerwijs worden uitgesloten. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in lijn is met artikel 7.5 van de Omgevingsverordening Flevoland.
In de Omgevingsverordening Flevoland zijn geen specifieke regels opgenomen met betrekking tot ontwikkeling en uitbreiding van agrarische bedrijven.
Conclusie
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de regels zoals zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Flevoland van de provincie Flevoland.
De omgevingsvisie Lelystad is vastgesteld door de gemeenteraad in juli 2021. In de omgevingsvisie wordt richting gegeven aan de toekomstige ontwikkeling van de stad, met een doorkijk naar 2040. Het is een samenhangende visie op de fysieke, ruimtelijke, sociale en economische ontwikkelingen van Lelystad. Daarbij staat het beschermen van de kernwaarden, het realiseren van de maatschappelijke opgaven van de stad en om de ontwikkeling van een optimale rol als gemeente centraal. Zodoende kunnen de inwoners van Lelystad gezond, veilig en duurzaam in de stad leven.
Voor het buitengebied gelden drie uitgangspunten:
Met bovenstaande uitgangspunten wordt vastgehouden aan de agrarische functie. De openheid van het landschap is een belangrijke kwaliteit waarbij versnippering van agrarische structuren moet worden voorkomen. Het raamwerk van de ecologische verbindingszones wordt versterkt. Bovendien wordt het buitengebied toeristisch en recreatief aantrekkelijk gemaakt voor bewoners van Lelystad.
Het buitengebied zal ruimte bieden aan grootschalige energieopwekking zoals windenergie, zonneparken en energieopslag onder voorwaarden, zoals dat in het gemeente en provinciaal beleid voor windmolens en zonneparken is bepaald. Het is voor de leefbaarheid van het buitengebied belangrijk dat vrijkomende erven niet verpauperen.
Met voorgenomen ontwikkeling wordt de nieuwbouw van een bewaring mogelijk gemaakt, waardoor een bestaand agrarisch bedrijf wordt uitgebreid. Dit sluit aan op de omgevingsvisie Lelystad.
In de welstandsnota heeft de gemeente Lelystad gebieden en categorieën van bouwwerken aangewezen waarvoor al dan niet redelijke eisen van welstand gelden. Het buitengebied maakt onderdeel uit van de welstandsvrije zone. Typerend voor het buitengebied zijn de ruimtemaatvoering, het verkavelingspatroon, de strakke functionele belijning en de duidelijke scheiding van functies volgens het cascoprincipe. Dit principe houd in: een raamwerk van kernkwaliteiten van het onderliggende landschap zoals de open- half open en gesloten landschappen van wegen, vaarten, tochten, bomenrijen, houtwallen, houtsingels, bosschages en bosstructuren.
In zijn algemeenheid wordt er gestreefd naar behoud van de typerende kenmerken van het bestaande buitengebied. Het ontwerp wordt afgestemd en getoetst door de welstandscommissie.
Om te beoordelen of het project uitvoerbaar is, moet deze worden getoetst aan de sectorale wetgeving op het gebied van de milieu- en omgevingsaspecten. Los van de sectorale wetgeving is het criterium van een 'goede ruimtelijke ordening' van belang.
Het plangebied wordt ontsloten via de Klokbekerweg. Als gevolg van het realiseren van een nieuwe bewaring ontstaat er geen extra verkeersaantrekkende werking. Omdat het bedrijf in de huidige situatie al aanwezig is, vinden de verkeersbewegingen ten behoeve van de opslag in de huidige situatie ook al plaats op dit perceel. Nu is het echter zo, dat de opslag van producten, waarvoor geen capaciteit op het aanwezig is, plaatsvindt bij derden op andere locaties. In de voorgenomen situatie zal deze opslag geheel plaatsvinden op het eigen perceel. Daardoor zal het aantal verkeersbewegingen dalen en afgewikkeld worden over de Klokbekerweg.
Om de nieuwe bewaring te bereiken wordt een tweede ontsluiting op de Klokbekerweg gerealiseerd.
Gelet op het feit dat er geen sprake is van extra verkeersaantrekkende werking ontstaat als gevolg van het beoogde initiatief, kan worden aangenomen dat het planvoornemen geen belemmering vormt voor de verkeersafwikkeling en -veiligheid.
De beoogde ontwikkeling voorziet in de nieuwbouw van een bewaring. Omdat het bedrijf in de huidige situatie al aanwezig is en de bewaring is bedoeld voor opslag van goederen, heeft dit geen extra parkeerdruk tot gevolg. Gelet op de omvang en de ruimte inrichting van het perceel is er voldoende ruimte om, indien noodzakelijk, extra parkeerplaatsen te realiseren.
Gelet op de afname van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de ontwikkeling worden er geen problemen met de verkeersafwikkeling verwacht. Op eigen terrein is voldoende ruimte om eventueel noodzakelijke parkeerplaatsen te realiseren
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik. Bij het
toestaan van nieuwe bedrijven of andere milieubelastende functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de toekomst nodig is en dient beoordeeld te worden of ter plaatse van in de nabijheid gelegen gevoelige functies, zoals woningen sprake blijft van een adequaat woon- en leefmilieu. Bij het bepalen hiervan kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009 worden gehanteerd. Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt getoetst conform:
Een richtafstand uit de VNG handreiking kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de nieuwbouw van een bewaring op een agrarisch bedrijfsperceel. Er is geen sprake van een gevoelige functie. Wel gelden voor de bewaring richtafstanden ten opzichte van omliggende gevoelige functies. Gelet op de ligging van het plangebied in het buitengebied wordt uitgegaan van een rustig buitengebied. Er is geen sprake van een verkleinde richtafstand.
De dichtstbijzijnde gevoelige functie is een (bedrijfs)woning die is gelegen op circa 170 meter afstand ten noordwesten van het plangebied. In de huidige situatie is sprake van een akkerbouwbedrijf. Op basis van de VNG handreiking worden dergelijke bedrijven ingedeeld in milieucategorie 2. In dat geval geldt een richtafstand van 30 meter. Gelet op het feit dat de dichtstbijzijnde gevoelige functie is gelegen op circa 170 meter afstand, wordt de richtafstand van 30 meter niet overschreden.
Verder worden de omliggende bedrijven niet belemmerd in hun bedrijfsvoering en vormen deze bedrijven geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
Gelet op het voorgaande kan worden aangenomen dat het akkerbouwbedrijf niet wordt belemmerd in de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden en dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor omliggende gevoelige functies.
Bij elk ruimtelijk plan dient met het oog op de natuurbescherming rekening te worden gehouden met de gebiedsbescherming en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 zijn beide aspecten geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierbij dient te worden aangetoond dat als gevolg van de geplande activiteiten de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 2,6 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'IJsselmeer. Dit is geen stikstofgevoelig Natura 2000-gebied.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied ligt niet in, of direct naast het NNN. Gronden die tot het NNN behoren liggen op ruim 1,3 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de afstand van het plangebied tot de NNN en de aard en omvang van het voornemen wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN.
Stikstofdepositieberekening
Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 met betrekking tot het Programma Aanpak Stikstof wordt bij vrijwel ieder plan stilgestaan bij de mogelijke stikstofemissie en het effect daarvan op Natura 2000-gebieden.
De Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn)
Op 2 november 2022 heeft de Raad van State een uitspraak gedaan over de bouwvrijstelling in relatie met stikstofdepositie die per 1 juli 2022 via de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) en het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn) in werking is getreden. De Wsn en de Bsn regelden een vrijstelling voor de vergunningsplicht van artikel 2.7 lid 2 Wnb voor de aanlegfase van bouwwerkzaamheden. Met de uitspraak van 2 november 2022 komt deze bouwvrijstelling (de zogenaamde vrijstelling voor de aanlegfase) te vervallen. Voor ruimtelijke plannen en projecten dient daarom de aanleg- en exploitatiefase meegenomen te worden om te bepalen of er een stikstofdepositie is. In het onderzoek zijn de aanleg- en exploitatiefase meegenomen in één berekening. De stikstofdepositieberekening is bijgevoegd in bijlage 2 .
De totale stikstofemissie tijdens de realisatiefase en de gebruiksfase leidt niet tot stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden. Gesteld kan worden dat de stikstofemissie geen belemmering oplevert voor de planontwikkeling.
Soortenbescherming
Ten aanzien van de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.
De bewaring wordt gerealiseerd op gronden die in de huidige situatie worden gebruikt ten behoeve van akkerbouw. Deze gronden worden intensief beheerd, waardoor de aanwezigheid van beschermde flora en fauna kan worden uitgesloten. Van nadelige effecten is dan ook geen sprake.
De Wet natuurbescherming staat niet in de weg aan de beoogde ontwikkeling
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones of bij bepaalde veranderingen aan de weg zelf (zoals het verhogen van de maximumsnelheid of het uitbreiden van het aantal rijstroken) moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
In voorliggend geval is sprake van de nieuwbouw van een bewaring. Wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai zijn niet van belang aangezien geen nieuw geluidsgevoelig object wordt gerealiseerd. De Wet geluidhinder is derhalve niet van toepassing.
Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor dit project.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient ingeval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Hierbij is van belang of een nieuw te realiseren functie kan worden aangemerkt als bodemgevoelige functie.
De nieuwe bewaring wordt gerealiseerd ter plaatse van een agrarische bestemming. De bewaring kan niet worden aangemerkt als bodemgevoelig object of bodemgevoelige functie, aangezien personen voor een beperkte tijd aanwezig zijn. Daarnaast zijn er geen bodemverontreinigingen bekend binnen het plangebied en de nabije omgeving op basis van het bodemloket. Voor de beoogde ontwikkeling is dan ook geen bodemonderzoek vereist.
Het aspect 'bodem' staat niet in de weg aan het realiseren van een nieuwe bewaring.
Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Vooral de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21) advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. Hierin wordt duurzaam waterbeheer geïntroduceerd om de gevolgen van zeespiegelstijging, bodemdaling en toenemende neerslag en droogte te mitigeren. Het beleid bestaat uit twee principes dat ervoor moet zorgen dat water op een duurzame manier benut kan worden:
Nationaal Waterprogramma
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027. Dit document geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het belangrijkste uitgangspunt is het werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet. Het programma geeft invulling aan de Europese richtlijnen waaronder de KRW, Richtlijn overstromingsrisico's, de Kaderrichtlijn Mariene Strategie en de EU-richtlijn Marine Spatial Planning. Het programma geldt als structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten.
Watervisie Zuiderzeeland “Met water werken aan de leefomgeving”
De Watervisie is begin juli 2021 vastgesteld. De Watervisie legt de verbinding tussen maatschappelijke ontwikkelingen en wateropgaven. In deze Watervisie kiest het waterschap voor een integrale benadering met een tijdshorizon van enkele jaren tot enkele decennia, afhankelijk van de opgave. De Watervisie geeft het waterbeleid voor de lange termijn aan voor de kerntaken:
Tegelijk vormt de Watervisie de basis voor het Waterbeheerprogramma.
Waterbeheerprogramma Waterschap Zuiderzeeland
Het projectgebied valt onder het beheer van Waterschap Zuiderzeeland (ZZL). Het algemeen bestuur van Zuiderzeeland heeft het Waterbeheerprogramma 2022 – 2027 vastgesteld waarin lange termijn doelen (zichtjaar 2100), korte termijn doelen (2022-2027) en maatregelen van het waterschap weergegeven zijn. De doelen en maatregelen hebben betrekking op de waterveiligheid, schoon en voldoende water en het thema water en ruimte. Het gaat hierbij om reguliere werkzaamheden van waterschappen, waaronder peilbeheer, onderhoud aan dijken en het zuiveren van afvalwater.
Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan. Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Waterschap Zuiderzeeland. De uitkomsten van de watertoets zijn opgenomen in bijlage 3. Het waterschap adviseert de normale procedure, deze is aangevraagd. Op basis van het ingekomen advies van waterschap Zuiderzeeland is onderstaande waterparagraag nader uitgewerkt.
Het plangebied is gelegen in het beheergebied van waterschap Zuiderzeeland. Het waterschap is verantwoordelijk voor het watersysteem en het zuiveren van het aangeboden stedelijk afvalwater.
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het realiseren van een nieuwe bewaring op gronden die in de huidige situatie onverhard zijn. De bewaring beslaat een oppervlakte van 4.000 m2. Daarnaast worden daaromheen nog bestrating aangelegd. In totaal wordt er circa 5.000 m2 aan verhard oppervlak toegevoegd.
Op basis van de digitale watertoets geeft het waterschap Zuiderzeeland relevante randvoorwaarden voor het plan, die zijn ingedeeld op basis van de drie waterthema's Veiligheid, Voldoende Water en Schoon Water.
Thema Waterveiligheid
Het plangebied ligt niet in een beschermingszone van een primaire waterkering. Op basis van de ingevoerde gegevens over het plangebied zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.
Thema Voldoende Water
Wateroverlast
Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Binnen het plangebied is wel sprake van een toename in verhard oppervlak. Doordat er meer dan 2.500 m2 aan verhard oppervlak wordt toegevoegd, dient deze toename gecompenseerd te worden.
De te realiseren waterberging is gerelateerd aan de maximaal toelaatbare peilstijging in het peilvak en de netto oppervlakte nieuw te realiseren verharding. Het plangebied is gelegen in een peilgebied waarbij 5,0% van de netto toename aan verharding als open water moet worden gecompenseerd. Bij de hantering van de bergingsnorm (onderdeel van beleidsregel compensatie toename verharding en versnelde afvoer) gaat het om het benodigde oppervlak open water op de hoogte van het streefpeil. Oplossingen voor eventuele waterhuishoudkundige problemen worden bij voorkeur in het eigen plangebied gevonden. Als dit niet mogelijk is, wordt dichtbij het plangebied compensatie gezocht. Dit moet binnen hetzelfde peilgebied zijn of eventueel benedenstrooms. De compensatie wordt niet later gerealiseerd dan de uitvoering van de rest van het plan. De reeds aanwezige ruimte voor berging mag niet afnemen.
Doorwerking in het plan
Met onderhavig plan wordt de bestaande sloot verlegd doordat de nieuwe bebouwing wordt opgericht over de bestaande sloot. De huidige sloot wordt deels gedempt en er wordt een nieuwe sloot uitgegraven. In totaal wordt de sloot over een lengte van 130 meter gedempt. De sloot is 2,5 meter breed, dus de totale oppervlakte die gedempt wordt is 325 m2. Bij demping van oppervlakte water moet 100% worden gecompenseerd.
De nieuwe bewaring krijgt een oppervlakte van circa 4.000 m2 (40 bij 100 meter). Tussen de bestaande en nieuwe gebouwen wordt een oppervlakte verharding aansluitend op de bestaande verharding voorgesteld. De totale toename aan verharding bedraagt 1.432 m2.
Naast de demping en realisatie van nieuwe oppervlakte verharding heeft het waterschap aangeven dat voor onderhavig plangebied een 'oude' compensatieopgave geldt.
Deze opgave heeft te maken met de uitbouw van de woning in 2014-2015 (135 m²) en de realisatie van het gebouw bij de windmolen in 2020 (140 m²).
Toename verharding:
Oude compensatieopgave
Totaal 5.707 m²
In totaal moet (5% x 5.707 m²=) 285 m² van deze toename worden gecompenseerd. Naast de compensatie voor oppervlakte verharding, moet de te dempen sloot, 325 m2, worden gecompenseerd. Daarmee komt de compensatieopgave op 610 m².
Het waterschap Zuiderzeeland is bezig met nieuw beleid. Na alle waarschijnlijk wordt in dit nieuwe beleid voor de compenstatieopgave uitgegaan van 10%. Daarmee komt de compensatie opgave op 10% x 5.707 m2 = 570,7+ 325 = 895,7 m2.
In de toekomstige situatie wordt de sloot met 180 meter verlengd. Het voornemen is, om ook aan de compensatienorm van 10% te voldoen, de sloot extra te verbrede tot een wateroppervlakte van 900 m².
Dit kan door het 'nieuwe' deel te verbreden met 5m1 of de bestaande en nieuwe sloot over de gehele lengte te verbreden tot een maximale breedte van circa 3,5 meter.
Goed functionerend watersysteem
Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterwaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft er naar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.
Het waterschap streeft naar een robuust en klimaatbestendig watersysteem met grote peilvakken. Versnippering van het watersysteem is een ongewenste situatie. Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan op bestaande peilvakken en de inrichting wordt afgestemd op de functie van het water. In nieuwe watersystemen wordt gestreefd naar aaneengesloten waterelementen met een minimum aantal duikers en/of andere kunstwerken en zonder doodlopende einden. Het watersysteem wordt dusdanig ingericht dat het goed controleerbaar en beheersbaar is.
In het plangebied wordt water gedempt. Voordat met enige demping wordt gestart, dient de compensatie van open water (verleggen, verbreden of nieuw aanleggen) te zijn aangelegd. De voor demping van bestaande watergangen gebruikte materialen moeten voldoen aan de eisen uit het Besluit Bodemkwaliteit en /of de waterbodemkwaliteitskaart van waterschap Zuiderzeeland.
Thema Schoon Water
Goede structuurdiversiteit
Het waterschap streeft naar goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied.
Goed omgaan met afvalwater
Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de regulering of behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan.
Uitgangspunt(en)
Voor nieuw te ontwikkelen terreinen geldt dat het hemelwater niet naar een centrale rioolwaterzuivering wordt afgevoerd maar in of in de nabijheid van het plangebied wordt verwerkt. Voor bestaande gebieden wordt gestreefd naar het afkoppelen van verhard oppervlak. Het ombouwen van bestaande stelsels naar "zuiverend" gescheiden stelsels heeft een sterke voorkeur. Afstromend regenwater van vervuilde oppervlakken wordt gezuiverd. Verontreinigingen door afvalwater (huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater) worden voorkomen.
Goede oppervlaktewaterkwaliteit
Conform de Waterwet (Ww) is het verboden om zonder vergunning afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen in welke vorm dan ook te brengen in oppervlaktewateren. Schoon regenwater mag zonder waterstaatswerk direct geloosd worden op oppervlaktewater. Indien hiervoor een voorziening zoals een drain of buis wordt aangebracht is hiervoor een vergunning nodig.
Streefbeeld: Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de regulering of behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Verontreiniging van het oppervlaktewater door afvalwater (huishoudelijk afvalwater, vervuild hemelwater en bedrijfsafvalwater) wordt voorkomen.
Met het planvoornemen worden geen uitlogende materialen toegepast. Wel wordt een vul-/wasplaats aangelegd voor het afspoelen van kisten in verband met eventuele toepassing van bestrijdingsmiddelen. De afwatering vindt plaats via een goot die verbonden is met het vuilwatersysteem, dat op het terrein aanwezig is. Hierdoor wordt voorkomen dat bestrijdingsmiddel afstroming in de richting van het oppervlakte water.
Vanuit de waterhuishouding bezien, worden er geen bezwaren verwacht tegen onderhavig initiatief.
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet vervangt zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed:
De Erfgoedwet hanteert de beschermingsniveaus zoals die in de oude regelingen golden. Voor de vergunningverlening van een beschermd archeologisch monument, het verbod op beschadigen of vernielen van een rijksmonument en de bescherming van stads- en dorpsgezichten geldt dat de huidige situatie in de Monumentenwet 1988 van kracht blijft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze regels blijven dus gelden en zijn ongewijzigd overgenomen in de Erfgoedwet.
Doelstelling van de wetten is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Voor het plangebied geldt geen dubbelbestemming met betrekking tot archeologie. Volledigheidshalve is ook de archeologische waardenkaart van de provincie Flevoland geraadpleegd. Uit deze kaart blijkt dat voor het plangebied is gelegen in archeologisch aandachtsgebied. Dit levert overigens geen verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek op.
Wanneer bij de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, geldt op grond van artikel 53 van de Erfgoedwet een meldingsplicht.
Geconcludeerd wordt dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Het plangebied ligt in een gebied met aangewezen aardkundige waarden. Van overige cultuurhistorische waarden is geen sprake.
Het plangebied zelf kent, op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart Flevoland, een aardkundige waarde (Stroomgebied oer-IJssel met rivierduinen). Per aardkundig waardevol gebied zijn sterlocaties aangeduid, die uitblinken door hun gaafheid, zeldzaamheid of combinatie met archeologische en landschappelijke waarden. Het plangebied is niet in of in de nabijheid van een dergelijke sterlocatie gelegen. Van overige bijzondere cultuurhistorische waarden is geen sprake. In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen rijks- of gemeentelijke monumenten. Er is in voorliggend geval sprake van een perceelsgebonden ontwikkeling die de cultuurhistorische waarden van het gebied niet aantasten. Het plan is dan ook uitvoerbaar vanuit cultuurhistorisch oogpunt.
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van onaanvaardbare negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijnstof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. Voor de overige stoffen genoemd in de Wet milieubeheer komen de concentraties niet in de buurt van de grenswaarde.
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.
Daarnaast worden er bestemmingen benoemd die extra gevoelig zijn voor luchtvervuiling, de zogenaamde gevoelige bestemmingen. Uiteraard moet niet alleen bij gevoelige bestemmingen, maar bij alle projecten sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Vanuit dit oogpunt moet afgewogen worden of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project zelf niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk nu het onderhavige initiatief kan worden aangemerkt als NIBM-project. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
In het kader van het aspect externe veiligheid is de Atlas van de Leefomgeving geraadpleegd. Figuur 4.1 toont een uitsnede van de risicokaart.
Figuur 4.1 Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied in blauw (bron: Atlas Leefomgeving)
Met de beoogde ontwikkeling wordt een nieuwe bewaring opgericht. Een bewaring wordt niet aangemerkt als beperkt kwetsbaar object, aangezien personen hier slechts in beperkte mate aanwezig zullen zijn.
Risico relevante inrichtingen
Binnen een straal van 795 meter rond het plangebied bevinden zich geen risico relevante inrichtingen. De dichtstbijzijnde inrichting bevindt zich aan de Klokbekerweg 9, ten noorden van het plangebied. Verder bevindt zich op circa 1 kilometer ten zuidoosten van het plangebied een inrichting. In beide gevallen bevindt het plangebied zich ver buiten de terreingrens van de inrichting. Gelet op deze afstand, wordt aangenomen dat deze inrichtingen geen belemmering vormen voor het beoogde initiatief.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op de risicokaart worden geen transportroutes aangegeven waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Buisleidingen
Op de risicokaart zijn wel buisleidingen aangegeven. Het gaat om twee aardgasleidingen van Gasunie, die op circa 1,3 kilometer afstand van het plangebied zijn gelegen. Gelet op de grote afstand tot het plangebied kan worden aangenomen dat deze transportroute geen belemmering vormt voor het beoogde initiatief.
Magneetveldzones
Tot slot loopt op circa 1,7 kilometer afstand van het plangebied een bovengrondse hoogspanningslijn van TenneT. Voor deze hoogspanningslijn geldt een indicatieve magneetveldzone van 100 meter aan beide kanten van de hoogspanningslijn. Het plangebied is gelegen buiten deze indicatieve magneetveldzone. Er is geen sprake van een belemmering ten aanzien van het beoogde initiatief.
Windturbines
In de omgeving van het plangebied zijn windturbines aanwezig, waarvan één op het erf is gesitueerd. Het plaatsgebonden risico dat hoort bij deze turbines is beperkt. De nieuwe bewaring wordt buiten deze contour gesitueerd.
Gelet op het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot van externe veiligheid.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied liggen geen relevante kabels of leidingen.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog.
Voorliggend wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
Voorliggend wijzgingsplan bevat de volgende bestemming(en):
Artikel 2 Agrarisch waarbij de functie van een grondgebonden agrarisch bedrijf wordt neergelegd. De relevante regels van de bestemming 'Agrarisch' van het bestemmingsplan 'BG_Lelystad' , vastgesteld 16-02-2010, zoals aangepast bij het bestemmingsplan ' eerste partiële herziening van het bestemmingsplan buitengebied 2009' , vastgesteld 28-01-2015, zijn van overeenkomstige toepassing.
Het wijzigingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wro. Door het voeren van de genoemde procedure, met de daar bijhorende zienswijzen-, c.q. beroepsprocedure, wordt de maatschappij betrokken bij het plan.
Vooroverlegreacties
Het wijzigingsplan is verzonden naar de volgende vooroverleginstanties:
Er zijn drie overlegreacties ontvangen waarvan 1 inhoudelijke reactie. Gasunie en Tennet hebben per email aangegeven geen inhoudelijke reactie te hebben. Van de overige instanties hebben wij geen reactie ontvangen. Het waterschap heeft een vooroverlegreactie gestuurd. Het betreft aanpassingen in de toelichting over het beheer en onderhoud van het watersysteem. Dit advies is verwerkt in paragraaf 4.6
Ontwerpwijzgingsplan
Gezien de beperkte wijziging die dit wijzigingsplan mogelijk maakt, is besloten het plan direct als ontwerpwijzigingsplan ter inzage te leggen. Tijdens de periode zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om bij het college van Burgemeester en Wethouders een zienswijze in te dienen omtrent het ontwerpwijzigingsplan.
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Voorliggend plan betreft een particulier initiatief. De voor dit plan en de ruimtelijke procedure te maken kosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Met initiatiefnemer worden hier afspraken over gemaakt. De kosten zijn anderszins verzekerd.