Plan: | Wijzigingsplan Flevokust - binnendijks distributiecentrum Midden |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0995.WP00030-OW01 |
MG Real Estate (MGRE) is een Europese ontwikkelaar. De activiteiten richten zich op ontwikkelingen binnen de logistieke-, kantoor-, retail- en residentiële sector. MGRE heeft gronden verworven in Lelystad om een distributiecentrum op te realiseren. De locatie is centraal gelegen in Nederland en vlakbij de CTU containerterminal Lelystad die is gelegen langs de IJsselmeerdijk.
Het grootste gedeelte van de gronden die MGRE heeft verworven zijn reeds bestemd ten behoeve van bedrijvigheid. Op deze gronden zal een distributiecentrum worden gerealiseerd. Voor het zuidwestelijke deel van de gronden die MGRE heeft verworven geldt een wijzigingsbevoegdheid voor het bevoegd gezag. De vigerende agrarische bestemming mag worden gewijzigd in de bestemming 'bedrijventerrein' uit het geldende bestemmingsplan 'Lelystad Flevokust - binnendijks'. Het voorliggende wijzigingsplan wijzigt de bestemming van de gronden conform de wijzigingsvoorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid. Uiteindelijk kan het distributiecentrum dan op de gronden van voorliggend wijzigingsplan worden uitgebreid.
In deze toelichting is aangetoond dat het gewenste wijzigingsplan vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is en dat het geheel in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'.
Het wijzigingsplan is gelegen ten noorden van de kern van Lelystad, grofweg ingesloten tussen de IJsselmeerdijk, Rijksweg A6 en de provinciale weg N307. In Hoofdstuk 2 wordt nader ingegaan op het gebied waar het wijzigingsplan onderdeel van is. In de navolgende afbeelding wordt het plangebied indicatief aangegeven.
Afbeelding: Ligging plangebied (indicatief)
Het voorliggende ruimtelijke plan is opgesteld als digitaal wijzigingsplan, zoals de wetgeving dat voorschrijft. Dit betekent dat de ruimtelijke verbeelding en de planregels van het wijzigingsplan volgens vaste standaarden zijn opgesteld. Deze afspraken zijn onder meer opgenomen in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro).
Globaal en flexibel bestemmen
Het gemeentebestuur van Lelystad heeft in 2011 het besluit genomen om bestemmingsplannen globaler en flexibeler op te zetten. Hierbij wordt het mogelijk om functies uit te wisselen en wordt flexibeler omgegaan met bijvoorbeeld de afmetingen van gebouwen en bepaalde functies. Het voorliggende wijzigingsplan is na in werkingtreding onderdeel van het 'moederplan' Lelystad Flevokust - binnendijks en sluit aan bij de flexibele manier van bestemmen uit dat moederplan.
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het vigerende bestemmingsplan beschreven en wordt een toets uitgevoerd aan de voorwaarden die vanuit het bestemmingsplan gelden om voorliggend wijzigingsplan op te kunnen stellen. In hoofdstuk 4 wordt een overzicht gegeven van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden. Hoofdstuk 5 bevat de uitvoerbaarheidsaspecten. Tot slot bevat de toelichting hoofdstukken over de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels (hoofdstuk 6) en de procedure van het wijzigingsplan (hoofdstuk 7).
De drooglegging van de Zuiderzee leidde tot een uitbreiding aan hoofdzakelijk agrarische gronden. Op de website www.topotijdreis.nl is te zien dat vanaf eind jaren 1950 de gronden een functie als viskwekerij hadden. Dit is tevens terug te vinden in het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Lelystad (gedeelte Oostelijk Flevoland)' uit 1979. In de loop van de jaren werd de markt voor de visafzet anders waardoor in de jaren 1990 deze functie verdween en de gronden agrarisch werden ingezet.
Afbeelding: links de situatie in 1992 (viskwekerij) en rechts de situatie in 2020 (agrarisch met aanzet tot herontwikkeling), bron: topotijdreis
Inmiddels gaat het gebied waarbinnen voorliggend plangebied is gelegen, door gemeente Lelystad worden ontwikkeld als bedrijventerrein Flevokust Haven; een havengebonden logistiek knooppunt centraal in Nederland. Dit blijkt uit de Omgevingsvisie Lelystad (zie 5.3.1) en ook uit de wijze van bestemmen in het vigerende bestemmingsplan (zie 3.1). Op het beoogde bedrijventerrein vindt zowel import als export van goederen plaats van en naar de grote (zee)havens. De plannen voor Flevokust Haven zijn realiseerbaar doordat er voldoende ruimte aanwezig is in het gebied.
Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan op het terrein van FlevoKust Haven heeft een rechthoekige vorm en maakt daardoor een efficiënte inrichting van het terrein mogelijk.
Afbeelding: luchtfoto met indicatief het plangebied van het wijzigingsplan
Het beoogde plangebied van voorliggend wijzigingsplan op het toekomstige terrein van FlevoKust Haven is gelegen aangrenzend aan gronden waarop het bestemmingsplan reeds is afgestemd op havengerelateerde bedrijfsfuncties. Dit betreft de noordoostelijk gelegen gronden. Hierop gaat de ontwikkelende partij MGRE een distributiecentrum realiseren. Dit distributiecentrum wordt (deels) ook op voorliggend plangebied gerealiseerd. Het bestemmingsplan maakt een wijziging van de vigerende agrarische bestemming naar de bedrijfsbestemming mogelijk.
De gemeente Lelystad is voornemens om in de directe omgeving van het beoogde distributiecentrum / voorliggend wijzigingsplan een bestemmingsplan op te stellen voor de ontwikkeling van een groter bedrijventerrein waar voorliggend plangebied onderdeel van is (zie 2.1). MGRE wil echter op korte termijn starten met het bouwen van het distributiecentrum. Feitelijk zorgt voorliggend wijzigingsplan er voor dat het distributiecentrum op de aangrenzende gronden kan worden uitgebreid. Daarom is besloten een afzonderlijke wijzigingsprocedure op te starten. Het voorliggende wijzigingsplan maakt deze uitbreidingsontwikkeling en procedure mogelijk.
Ten zuidwesten van het plangebied is ook een planologische procedure gevoerd om een ander distributiecentrum mogelijk te maken. De agrarische gronden zijn daar gewijzigd in een bedrijfsbestemming. Het bestemmingsplan is inmiddels onherroepelijk. De wijziging van voorliggend plangebied naar de bedrijfsbestemming is daarom een logische omdat er anders een solitair stuk agrarische gronden over blijft met minimale economische waarde.
Het voorliggende wijzigingsplan maakt meer havengerelateerde bedrijfsfuncties mogelijk dan alleen een distributiecentrum. Dit is conform de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt en geeft meer ruimte aan de gebruiksmogelijkheden van de geplande bebouwing.
In het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan zijn momenteel de volgende bestemmingsplannen aan de orde:
Bestemmingsplan | Status | Bestemming plangebied |
Lelystad Flevokust - Binnendijks | Vastgesteld, onherroepelijk, 12 april 2016 | Enkelbestemming 'Agrarisch' Gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' |
Lelystad - Luchthavencontouren | Ontwerp, 18 mei 2017 | Gebiedsaanduiding 'vrijwaringzone - luchtvaart 3' |
Beschermingszone Centraal Veterinair Instituut (WBVR/CVI) | Vastgesteld, onherroepelijk, 11 september 2018 | Gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - verbod houden van evenhoevigen en/of pluimvee' |
Parapluplan Algemene regels tankstations Lelystad | Vastgesteld, 26 januari 2021 | Gebiedsaanduiding 'overige zone - Parapluplan Algemene regels tankstations Lelystad' |
Bestemming Agrarisch (artikel 3)
De ontwikkellocatie is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan 'Lelystad Flevokust - Binnendijks' dat is vastgesteld op 12 april 2016. Ten tijde van vaststelling van dit plan was het voornemen tot een distributiecentrum van MGRE op deze locatie nog niet bekend. De enkelbestemming Agrarisch biedt dan ook geen mogelijkheden tot de realisatie van een dergelijke ontwikkeling. De navolgende afbeelding geeft de huidige situatie weer, waarin het gebied is bestemd als Agrarisch. De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Het realiseren van een distributiecentrum past dus niet binnen deze bestemming.
Wijzigingsbevoegdheid (artikel 3.6)
Verder valt een deel van het plangebied in de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied'. In dit wijzigingsgebied kunnen burgemeester en wethouders de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming 'Bedrijventerrein' als aan de volgende randvoorwaarden wordt voldaan:
Voorliggend plangebied valt volledig binnen de wetgevingszone van het wijzigingsgebied. Het vaststellen van een wijzigingsplan is daarom mogelijk, indien aan de randvoorwaarden wordt voldaan. Een toets aan de randvoorwaarden wordt gedaan in paragraaf 4.2.
Afbeelding: verbeelding Flevokust - Binnendijks met het plangebied indicatief met blauwe contour aangegeven
Het ontwerpbestemmingsplan 'Lelystad - Luchthavencontouren' legt de luchthavencontouren uit het luchthavenbesluit Lelystad planologisch vast. Omdat het slechts een ontwerpbestemmingsplan is zijn de regels (nog) niet van toepassing. Voor de toets aan de geldende beperkingen wordt verwezen naar paragraaf waarin het Luchthavenbesluit en het nieuwere Ontwerp Luchthavenbesluit worden behandeld.
Het bestemmingsplan 'Beschermingszone Centraal Veterinair Instituut (WBVR/CVI)' betreft een beschermingszone van 3 kilometer rondom het instituut Wageningen Bioveterinary Research waarbinnen het verboden is om evenhoevigen en/of pluimvee te houden. Onderhavig wijzigingsplan maakt havengerelateerde bedrijvigheid mogelijk en is specifiek bedoeld om een distributiecentrum mogelijk te maken. Het bestemmingsplan heeft dus geen gevolgen voor de beoogde ontwikkeling.
Het bestemmingsplan 'Parapluplan Algemene regels tankstations Lelystad' voorziet in een algemene regel met een verbod op nieuwe tankstations in het plangebied van het bestemmingsplan. Voorliggend wijzigingsplan maakt geen tankstation mogelijk en wordt derhalve niet belemmerd door het parapluplan.
Zoals in paragraaf 3.1 is beschreven bestaat er een mogelijkheid om de bestemming Agrarisch te wijzigen in de bestemming Bedrijventerrein. Artikel 3.6 geeft het volgende aan:
'Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch' wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijventerrein', mits:
Het voorliggende plangebied is volledig gelegen binnen het wijzigingsgebied uit bestemmingsplan Lelystad Flevokust - binnendijks.
Bijlage 2 van de toelichting van het moederplan is gebruikt om de bedrijfsfuncties die in dat moederplan zijn toegestaan te motiveren. Er wordt ingegaan op afstanden tot hindergevoelige functies. In de toelichting van het bestemmingsplan is de volgende passage opgenomen met betrekking tot aanwezige gevoelige functies:
"In het plangebied zijn geen hindergevoelige functies zoals woningen aanwezig. In de ruime omgeving van het plangebied is hiervan wel sprake. Het gaat daarbij onder meer om bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven aan de oostzijde van de snelweg A6 en om (bedrijfs)woningen in het gebied aan de zuidzijde van de Houtribweg. De woningen in het laatstgenoemde gebied liggen op een afstand van ruim een kilometer ten opzichte van het nieuwe bedrijventerrein. De hindergevoelige functies aan de oostzijde van de A6 liggen daadwerkelijk op ruim 350 meter van het nieuwe industrieterrein. Ter plaatse is sprake van een gemengd gebied, door de ligging van deze functies in de nabijheid van de snelweg A6. De potentiële hinder van de A6 is waarschijnlijk groter dan van het bedrijventerrein. Bij de verlening van de omgevingsvergunning voor nieuwe bedrijven moet rekening worden gehouden met de aanwezige hindergevoelige functies."
Het voorliggende wijzigingsplan past exact de bestemming toe zoals deze op de aangrenzende gronden ten noordwesten zijn toegepast. Het wijzigingsplan zorgt niet voor zwaardere bedrijvigheid dan het moederplan in de bedrijfsbestemming toelaat ( havengebonden bedrijven, max. 5.3) en ook komt de bedrijfsbestemming met voorliggend wijzigingsplan niet dichter bij hindergevoelige functies in de omgeving. Hiermee wordt voldaan aan de afstandseisen tot gevoelige functies en vindt er geen verslechtering plaats van het woon- en leefklimaat bij deze gevoelige functies. Er kan daarom worden geconcludeerd dat de gemeentelijke beleidsuitgangspunten met betrekking tot de zonering van bedrijven in acht worden genomen.
In bijlage 3 van de toelichting van het moederplan zijn de stedenbouwkundige randvoorwaarden opgenomen. Deze randvoorwaarden gaan o.m. over de maximale bouwhoogten, maximale bebouwingsoppervlakte en afstanden tot perceelsgrenzen. Met deze randvoorwaarden is rekening gehouden bij het opstellen van de bedrijfsbestemming in het moederplan, het stedenbouwkundig plan is namelijk onderdeel van het moederplan en hiermee ook van voorliggend wijzigingsplan. Omdat in voorliggend wijzigingsplan exact de bedrijfsbestemming 'Bedrijventerrein' wordt mogelijk gemaakt uit het moederplan, wordt ook met het wijzigingsplan voldaan aan de stedenbouwkundige randvoorwaarden.
Artikel 4 is in voorliggend wijzigingsplan van toepassing verklaard.
Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het wijzigingsplan voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden vanuit het moederplan.
Onderhavig wijzigingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor de uitbreiding van het bedrijventerrein Flevokust.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld1 . De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van onze leefomgeving. Hiermee wil het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen Nederland staat, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes het Rijk maakt en welke richting het Rijk meegeeft aan decentrale keuzes. Deze keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen.
De NOVI sorteert voor op de Omgevingswet (die naar verwachting in 2023 in werking treedt). Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang met elkaar. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes gemaakt worden.
Prioriteiten
De NOVI schetst een toekomstperspectief naar 2050 waarin vier prioriteiten worden vastgesteld:
Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. Zeespiegelstijging, hoge rivierafvoeren, wateroverlast en lange periodes van droogte zijn hier voorbeelden van. In 2050 zal Nederland klimaatbestendig en waterrobuust zijn. In 2050 moet Nederland ook een duurzame energievoorziening hebben. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Voorwaarde is dat bewoners goed betrokken zijn en invloed hebben op het gebruik en kunnen meeprofiteren in de opbrengsten.
Voor de ontwikkeling van duurzame energie zijn regionale energiestrategieën (RES) essentieel. Medeoverheden geven, in samenwerking met de energiesector, gebruikers en andere belanghebbenden, in de RES invulling aan de inpassing van duurzame energie op het land.
Duurzaam economisch groeipotentieel
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. De Nederlandse economie dient toekomstbestendig te worden, oftewel concurrerend, duurzaam, en circulair. Het gebruik van duurzame energiebronnen en verandering van productieprocessen wordt gestimuleerd. Steden en stedelijke regio's zijn belangrijk voor onze economie. Dit geldt vooral daar waar sprake is van een aantrekkelijke en gezonde omgeving en diversiteit in aanwezige economische functies, opleidingen en andere voorzieningen.
Sterke en gezonde steden en regio's
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. De leefbaarheid van stedelijk gebied staat voorop. Hiervoor dienen deze gebieden in te zetten op klimaatadaptatie om de gevolgen van klimaatverandering tegen te gaan. Ook dient de bouw van nieuwe woningen te zijn gericht om een zo breed mogelijk aantal inwoners te bereiken. Mobiliteit dient aan te sluiten op nieuwe ontwikkelingen waarbij onder meer de CO2 uitstoot wordt verminderd.
Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Er dient een balans tussen de ontwikkeling van natuur en landbouw te worden gevonden. Hiernaast dient het een prettige omgeving te zijn om te werken, wonen en te recreëren. Biodiversiteit van gebieden en de verduurzaming van landbouw zijn kernpunten.
Afwegingsprincipes
Het stellen van de bovenstaande prioriteiten kan een situatie maken dat belangen soms botsen. Om in zo'n situatie keuzes te maken worden drie afwegingsprincipes gebruikt:
De uitvoering van de NOVI moet gezamenlijk worden aangepakt. Rijk, provincies en gemeenten gaan meer samenwerken als één overheid. Ook staat participatie centraal. Daarnaast is de NOVI continu in beweging. Het is de bedoeling dat het zich continu aanpast aan ontwikkelingen, in een permanent en cyclisch proces.
Betekenis voor het wijzigingsplan
Het voorliggende wijzigingsplan biedt ruimte aan het realiseren van water binnen de bestemming Bedrijventerrein. Dit is ook een belangrijk aspect waarover overleg met de waterbeheerder heeft plaatsgevonden. Ook staat het wijzigingsplan niet in de weg aan het nemen van overige duurzaamheidsmaatregelen zoals het realiseren van PV-panelen op het dak of het aanbrengen van groen aan of rond het gebouw.
De realisatie van een bedrijventerrein op de voorliggende locatie zorgt ervoor dat de afstand tussen vervoer met schepen en verwerking van de vrachten kort is. Dit past binnen duurzame economische groeiambities.
Onder de derde prioriteit uit de NOVI, sterke en gezonde steden en regio's, zijn verschillende beleidskeuzes gemaakt. De derde beleidskeuze schetst het volgende: verstedelijking vindt geconcentreerd plaats in de regio, toe te voegen nieuwe woon- en werklocaties worden zorgvuldig en op ruimte- en mobiliteitsefficiënte wijze ingepast. Verstedelijking moet dus zo efficiënt mogelijk plaatsvinden. Om dit te bereiken heeft het Rijk in de NOVI een voorkeursvolgorde opgesteld voor verstedelijking. Hierin wordt ook over bedrijventerreinen gesproken: bedrijventerreinen voor bedrijven met een zeer groot ruimtebeslag, zoals grote opslag- en distributiecentra, worden ontwikkeld buiten bestaand stedelijk gebied aan de hoofdinfrastructuur voor weg- en railvervoer en/of vervoer over water. Onderhavig plan betreft de ontwikkeling van een bedrijventerrein buiten het stedelijk gebied. Daarnaast bevindt de locatie zich ingesloten tussen de Rijksweg A6 en de provinciale weg N307 en ligt het plangebied bij de multimodale binnenhaven met overslagkade op industrieterrein Flevokust Haven. Het voorliggende wijzigingsplan is in overeenstemming met de NOVI.
De Omgevingswet benoemt niet alleen een omgevingsvisie. Ook instructieregels zijn een instrument voor de uitwerking van het rijksbeleid. Deze worden gebruikt om de doorwerking van het rijksbeleid waar nodig juridisch te waarborgen. De instructieregels van het Rijk zijn vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Voordat de Omgevingswet in werking treedt, gelden de regels op basis van de Wro, waaronder het Besluit en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro).
In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam.
Betekenis voor het wijzigingsplan
Voor het onderhavige bestemmingsplan zijn in beginsel geen van de in het Barro en Rarro genoemde nationale belangen en/of titels van belang.
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Overheden dienen op grond van het Bro bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling te motiveren dat sprake is van een behoefte en dat die behoefte niet binnenstedelijk ingevuld kan worden.
De ladder voor duurzame verstedelijking is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, waaronder bestemmingsplannen. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) schrijft voor dat gemeenten bestemmingsplannen vaststellen voor een 'goede ruimtelijke ordening'. De ladder voor duurzame verstedelijking is een hulpmiddel, dat een bijdrage levert aan een goede ruimtelijke ordening.
Om na te gaan of de Ladder moet worden toegepast, is van belang of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Indien dat het geval is, dient de ladder te worden doorlopen. De eerste stap is het beschrijven van de behoefte. Indien de ontwikkeling plaatsvindt buiten BSG moet worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen BSG kan worden opgevangen. Dit is de laatste stap in het doorlopen van de ladder.
Planspecifiek
Hierna wordt de ladder doorlopen.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Om te bepalen of sprake is van een Ladderplichtige ontwikkeling, is allereerst van belang of
sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan een ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Besluit ruimtelijke ordening. Volgens dit artikel wordt als stedelijke ontwikkeling bedoeld:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren,
detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
De uitbreiding van een bedrijventerrein wordt dus aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Er moet dus over worden gegaan naar het aantonen van de behoefte.
Behoefte uitbreiding
In het vigerende bestemmingsplan is als bijlage bij de toelichting een toets aan de ladder opgenomen. Daarin wordt aangetoond dat er reeds bij de totstandkoming van het bestemmingsplan sprake was van een regionale behoefte aan een multimodale overslag welke (mede) is gericht op binnenvaart en nat bedrijventerrein. In de bijlage is voorts gemotiveerd dat flexibiliteitsbepalingen - zoals wijzigingsbevoegdheden - tevens onderdeel zijn van de opgestelde ladderonderbouwing. Door het sterk toegenomen gemiddelde tonnage van een binnenschip, komen voor goederenvervoer over water vrijwel uitsluitend buitendijks gelegen overslagmogelijkheden in aanmerking. Flevokust is een multimodale overslag weg-water waar ook de combinatie met het spoor mogelijk is. Flevokust ligt op de hoofdroute van de binnenvaart vanuit het noorden en het oosten naar Rotterdam. Er zijn in Flevoland nog geen containerterminals en de regio is wat binnenvaart betreft nu nog een logistieke witte vlek. Gelet hierop biedt Flevokust de beste mogelijkheden voor de beoogde multimodale overslag en nat industrieterrein. Tevens wordt aangetoond dat de markt voor de containeroverslag groeiende is. Dit is ook de reden dat het wijzigingsgebied is opgenomen in het bestemmingsplan. Hiermee wordt de behoefte aan de uitbreiding van het bedrijventerrein middels voorliggend wijzigingsplan aangetoond.
Bestaand stedelijk gebied
Bestaand stedelijk gebied wordt in het Bro als volgt gedefinieerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.'
Hoewel het plangebied beleidsmatig is aangemerkt als (toekomstig) stedelijk gebied, vindt de ontwikkeling volgens de definitie in het Bro plaats buiten het bestaand stedelijk gebied. Daarom moet volgens artikel 3.1.6 lid 2 Bro worden gemotiveerd waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In de eerder genoemde ladderonderbouwing behorende bij de toelichting van het moederplan is reeds een motivering gegeven waarom het bedrijventerrein niet kan worden gerealiseerd binnen BSG:
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de voorliggende uitbreiding van het bedrijventerrein voldoet aan de ladder van duurzame verstedelijking.
Het Luchthavenbesluit Lelystad is op 12 maart 2015 vastgesteld. Lelystad Airport is een regionale luchthaven van nationale betekenis. De Rijksoverheid stelt de regels op voor luchthavens van nationale betekenis. Deze regels worden vastgelegd in een Luchthavenbesluit. In het Luchthavenbesluit worden de grenswaarden en regels met betrekking tot het luchthavenluchtverkeer vastgesteld. In het besluit zijn beperkingengebieden vastgelegd die onder meer gaan over externe veiligheid, geluidsbelasting, vliegveiligheid, grondgebruik en het gebruik van laserstralen.
Ontwerp Luchthavenbesluit Lelystad (2018)
In de tweede helft van 2017 is geconstateerd dat fouten zijn gemaakt in de invoergegevens die in 2013 zijn aangeleverd door het Nederlands Luchtvaart- en Ruimtevaartcentrum (NLR) voor de geluidberekeningen in het Milieu Effect Rapport (MER) uit 2014. De genoemde fouten zijn hersteld en vervolgens zijn de effecten daarvan in kaart gebracht in een MER-actualisatie. Eén van de conclusies uit deze MER-actualisatie is dat, als gevolg van de wijzigingen in de wettelijke contouren en grenswaarden, een wijziging van het Luchthavenbesluit Lelystad aan de orde is. Hiermee zijn ook enkele beperkingengebieden gewijzigd.
Betekenis voor het wijzigingsplan
Het voorliggende plangebied is gelegen in een gebied waarvoor hoogtebeperkingen gelden in verband met de vliegveiligheid. Er geldt een hoogtebeperking van 146,3 meter ten opzichte van NAP (outer horizontal surface). Het voorliggende wijzigingsplan maakt een dergelijke hoogte niet mogelijk.
Ook is het plangebied gelegen in een gebied waar binnen het gebruik van een laserstraal die de vliegveiligheid kan verstoren niet is toegestaan. De bestemming die met voorliggend wijzigingsplan wordt mogelijk gemaakt, maakt het gebruik van laserstralen niet expliciet mogelijk.
De wijzigingen in het Luchthavenbesluit die hebben geleid tot het Ontwerp Luchthavenbesluit Lelystad leiden niet tot een andere toets dan hiervoor is beschreven.
De conclusie is dat het voorliggende wijzigingsplan niet wordt beperkt door het (ontwerp) Luchthavenbesluit Lelystad.
De Omgevingsvisie FlevolandStraks geeft de langetermijnvisie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De Omgevingsvisie is vastgesteld op 8 november 2017. Het gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen, opgaven en uitdagingen er voor Flevoland liggen. Er zijn drie kernopgaven:
Deze opgaven vormen de kern voor alle ontwikkelingen waar de provincie Flevoland bij betrokken is. Zowel voor de strategische opgaven uit de Omgevingsvisie, als andere vraagstukken van de provincie Flevoland. In de strategische opgaven staan de belangrijkste vraagstukken en ambities voor de toekomst beschreven. Het gaat om de volgende opgaven:
Betekenis voor het wijzigingsplan
Het 'verhaal van Flevoland' stelt de provincie op als erfgoed voor de toekomst. Het is een toonbeeld van wederopbouw, gemaakt voor ontwikkeling en heeft hierdoor een eigenheid die inspiratie is voor nieuwe ontwikkelingen. De provincie wil een handboek creëren dat als leidraad dient voor nieuwe ontwikkelingen, met oog voor het verleden en de belangrijke elementen om rekening mee te houden.
Voor het wijzigingsplan is met name de opgave 'Regionale Kracht' relevant. Binnen deze opgave wordt gesproken over dat stedelijke regio´s in toenemende mate de motoren van de economie vormen. Regiovorming verloopt niet vanzelf optimaal. Overheden kunnen het verschil maken door op een slimme manier de goede voorwaarden te creëren voor economische groei. In 2030 en verder heeft Flevoland een aantal voorzieningen dat op bovenregionaal niveau van excellente kwaliteit is.
Stedelijke regio´s vormen in toenemende mate de knooppunten van netwerken. De kracht van regio's neemt toe door de continue instroom van mensen en bedrijven. De regio's zijn belangrijke motoren van de economie en van groot belang voor de regionale en nationale welvaart. Regiovorming verloopt niet vanzelf optimaal. Overheden kunnen het verschil maken door op een slimme manier de goede voorwaarden te creëren. Dit richt zich onder meer op het zorgen voor een goede positie in het netwerk door een kwaliteit te bieden met een bovenlokale aantrekkingskracht. Een voorbeeld: doordat steden met elkaar een regio vormen, hoeft niet elke afzonderlijke stad een compleet voorzieningenaanbod te hebben. Steden in de regio kunnen zich specialiseren. Denk aan culturele hotspots, logistieke knooppunten, excellente woonsteden etc. Door specialisatie vullen steden elkaar aan.
Het zwaartepunt van de uitdagingen voor de provincie ligt niet meer alleen op het fysiek inrichten van het gebied. In grote lijnen ligt er een stevige basis: wegen, spoorlijnen, havens, bruggen, steden, dorpen, waterhuishouding. In toenemende mate gaat het om het benutten van deze inrichting.
Hierbij hoort ook ruimte geven aan de krachten in de samenleving en het aanpakken van sociaal-economische opgaven: ruimte geven voor initiatief. Het gaat om beter gebruik van de fysieke inrichting. Dit betekent meer economie, betere ontspanning en betere mogelijkheden voor ontplooiing. Alleen dan komen welzijn en welvaart van de Flevolanders op een hoger niveau. De Provincie wil bestuurlijke vernieuwing creëren door regelgeving van verschillende overheden te stroomlijnen.
De voorliggende uitbreiding van het bedrijventerrein is deel van de door de gemeente Lelystad geplande Flevokust Haven; een havengebonden logistiek knooppunt centraal in Nederland. Hier vindt zowel import als export van goederen plaats van en naar de grote (zee)havens. Uitbreiding van het bedrijventerrein zorgt voor een versterking van de regionale kracht van Flevoland. Het wijzigingsplan is in overeenstemming met de Omgevingsvisie FlevolandStraks.
Op 27 februari 2019 is het (eerste) Omgevingsprogramma opgesteld, waarin er voor gekozen is al het bestaande beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud van de fysieke leefomgeving te bundelen in één programma dat digitaal beschikbaar is. Op deze wijze zijn de provinciale beleidskeuzes compact beschreven en is de samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen het beste gewaarborgd. In het omgevingsprogramma worden de volgende thema's behandeld:
De provincie streeft ernaar om dit programma jaarlijks te actualiseren en waar nodig aan te vullen met overig provinciaal beleid. Zo kunnen in volgende versies onderwerpen worden toegevoegd die betrekking hebben op bijvoorbeeld economisch of sociaal beleid. Ook kunnen programma's worden toegevoegd met een meer gebiedsgebonden of thematische aanpak. De visie en ambities uit de Omgevingsvisie van de Provincie zijn vertaald in concretere beleidskeuze's.
Hierna wordt dieper ingegaan op de relevante thema's voor het wijzigingsplan.
Het belangrijkste doel van de provincie is een goede woon-, werk- en leefomgeving in heel Flevoland. Daarbij moet verstedelijking worden ingepast in een hoogwaardig landschap en passen bij de gerealiseerde en de geplande infrastructuur. Het verstedelijkingsbeleid is gericht op de ontwikkeling van vitale steden en dorpen. Het beleid maakt behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke omgeving mogelijk. Het gaat hierbij om efficiënt ruimtegebruik, kwaliteitsverbetering en herstructurering van het stedelijk gebied en versterking van het draagvlak voor voorzieningen. Nieuwe bebouwing wordt geconcentreerd in of aansluitend aan het bestaande bebouwde gebied. Dit ondersteunt de optimale benutting van infrastructuur en centrumvorming rondom belangrijke vervoerknooppunten.
Voor werklocaties, zoals een distributiecentrum, geldt dat de ontwikkeling en realisatie hiervan een verantwoordelijkheid is van gemeenten en private partijen. De ontwikkeling is dus sterk afhankelijk van marktontwikkelingen. Met het provinciaal locatiebeleid vervult de provincie een faciliterende, ondersteunende, gebiedsvertegenwoordigende en regisserende rol. Het locatiebeleid draagt bij aan de volgende doelstellingen:
Voor specifiek bedrijventerreinen geldt dat in Flevoland de vraag afneemt en verandert. Dit heeft geleid tot een herstructureringsopgave voor zowel de publieke als de private partners. Afspraken voor afstemming tussen gemeenten bij de ontwikkeling en herstructurering van werklocaties zijn vastgelegd in het 'Convenant voorraadbeheersing en afstemming werklocaties' en het 'Convenant bedrijventerreinen'.
De provincie zet actief in op de realisatie van drie (boven-)regionale bedrijventerreinen:
Betekenis voor het wijzigingsplan
Het voorliggende wijzigingsgebied is binnen het omgevingsprogramma gelegen in het stedelijk gebied2. Het locatiebeleid voor het stedelijk gebied is gericht op een voldoende gedifferentieerd aanbod van werklocaties in Flevoland, zodat er voor ieder bedrijf en instelling een geschikte locatie gevonden kan worden. Daarbij moeten zowel kwantiteit als kwaliteit zodanig zijn dat het aansluit bij de regionale vraag en een optimale bijdrage levert aan de vitaliteit van steden en dorpen. In paragraaf 5.1.3 is onderbouwd dat dit het geval is door middel van het aflopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verder is onderhavig plan onderdeel van het geplande bedrijventerrein Flevokust, waar de gemeente actief mee bezig is. De uitbreiding van het bedrijventerrein is dus in overeenstemming met het Omgevingsprogramma Provincie Flevoland.
Met de verordening maakt de provincie Flevoland vooraf duidelijk welke onderdelen van het provinciale beleid bindende betekenis hebben voor gemeentelijke plannen. De verordening is vastgesteld op 27 februari 2019 en heeft daarna één wijziging ondergaan. Het volgende artikel is relevant voor het plangebied.
Artikel 7.5
Een ruimtelijk plan of besluit, voor zover het betrekking heeft op een gebied binnen of nabij de aangewezen het Natuurnetwerk Nederland:
Het wijzigingsgebied is gelegen nabij een aangewezen Natuurnetwerk Nederland gebied. Wat de gevolgen hiervan zijn wordt behandeld in paragraaf 6.5.
Met het schrijven van de RO Visie wordt ingespeeld op de nieuwe realiteit en vraag naar bedrijventerreinen in Flevoland, de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking en actualisatie van de eerdere Visie Werklocaties Flevoland 2030+. De RO Visie Werklocaties is vastgesteld op 28 juni 2016. Deze visie is niet opgegaan in de Omgevingsvisie en geldt nog steeds. In de RO Visie Werklocaties 2015 staat beschreven wat volgens de provincie Flevoland nodig is om te komen tot sterke werklocaties met toekomstwaarde in de provincie Flevoland.
De provincie Flevoland wil met deze visie geen toekomstige blauwdruk geven. De provincie wil wel richting geven aan de ontwikkeling van werklocaties in een nieuwe realiteit. Doelstelling van deze visie is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik van werklocaties zodat het aanbod passend is bij de behoefte en regionaal is afgestemd. Het maatschappelijk effect dat de provincie daarmee wil bereiken is slim en zuinig ruimtegebruik. Om dit te bereiken worden acht leidende principes gehanteerd:
Daarnaast wil de provincie specifiek ten aanzien van bedrijventerreinen ruimte kunnen blijven bieden aan zware bedrijvigheid: één locatie in noordelijk Flevoland, één in zuidelijk en één in oostelijk Flevoland. Daarnaast heeft de provincie een actieve rol bij de ontwikkeling van de luchthaven Lelystad, Flevokust, Maritieme Servicehaven Urk en het Omala terrein bij Lelystad Airport. Deze ontwikkelingen zijn troefkaarten binnen het aanbod van de Flevolandse werklocaties.
Betekenis voor het wijzigingsplan
Uit de RO visie Flevoland Werklocaties 2015 blijkt duidelijk dat doelstelling van deze visie is om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik van werklocaties zodat het aanbod passend is bij de behoefte en regionaal is afgestemd. Het is van belang dat werklocaties alleen worden gepland als daar echt een behoefte aan is. Om dit te bereiken wordt er bij nieuwe ontwikkelingen omtrent werklocaties sterk gekeken naar een aantal principes, waar de Ladder van Duurzame verstedelijking centraal staat, maar worden er ook specifieke locaties aangewezen die gezien worden als 'troefkaarten' binnen het aanbod van de Flevolandse werklocaties. De Flevokust is hier één van. De uitbreiding van het bedrijventerrein Flevokust sluit dan ook aan op de visie Werklocaties.
Op 22 juni 2021 heeft de gemeente Lelystad de Omgevingvisie Lelystad vastgesteld. In de Omgevingsvisie Lelystad geeft het gemeentebestuur richting aan de toekomstige ontwikkeling van de stad. Dan gaat het niet alleen om bouwen, maar bijvoorbeeld ook om wonen, verkeer, werken, ontmoeten, recreëren, bewegen en meedoen. Een integrale visie over onderwerpen die iedereen in Lelystad raken. Een samenhangende visie op de fysieke, ruimtelijke, sociale en economische ontwikkelingen van de stad. In de visie gaat het om het beschermen van de kernwaarden, het realiseren van de maatschappelijke opgaven van de stad en om de ontwikkeling van de rol die de gemeente heeft. Zodoende kunnen de inwoners van Lelystad gezond, veilig en duurzaam in de stad leven.
Lelystad kent een aantal fundamentele en samenhangende sociale, economische en ruimtelijke opgaven:
Vanuit deze opgaven wordt er toegewerkt naar de volgende ambities:
Deze ambities zijn vervolgens uitgewerkt in drie ruimtelijke hoofdprincipes:
Om deze ambities te bereiken en de principes in stand te houden zijn er voor verschillende thema's strategieën ontwikkeld. Voor dit wijzigingsplan is het thema werken en leren relevant.
Werken & leren
Lelystad ontwikkelt zich van forensenstad naar netwerkstad binnen de Metropoolregio Amsterdam (MRA). De MRA is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Belangrijk kenmerk van de metropoolsamenwerking vormt het feit dat dit gebeurt op vrijwillige basis. De democratische legitimatie van besluiten vindt plaats in de Staten en Raden van de aangesloten gemeenten en provincies. Het versterken van de concurrentiepositie, nationaal en internationaal, vormt de rode draad binnen de metropoolsamenwerking. Om in de Europese top mee te kunnen blijven spelen, is de gezamenlijke ambitie gericht op het creëren van een hoogwaardig, veilig en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks. Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven.
Lelystad is economisch onlosmakelijk onderdeel van de MRA met een specifiek profiel. Dit biedt werkgelegenheidskansen op het gebied van o.a. logistiek, innovatieve maakindustrie, secundaire agrofood en toerisme en recreatie. Lelystad heeft een excellente multimodale bereikbaarheid met een seaport, airport, railport en roadport. Ook is er genoeg ruimte voor bedrijvigheid met XXL kavels. De ontwikkelingen Lelystad Airport en Flevokust Haven leiden tot meer werkgelegenheid.
Lelystad wil dat de economie zich specialiseert en een krachtige regionale meerwaarde levert. Lelystad wil een economie die toekomstgericht is. Lelystad richt zich voor de groei van de bedrijvigheid op de sectoren logistiek, toerisme en secundaire agrofood en wil daarin een speler worden op landelijk niveau. Om deze ambitie te bereiken zet Lelystad in op / biedt Lelystad ruimte voor de duurzame ontwikkelingen van: Lelystad Airport Businesspark (LAB), Flevokust haven, Bataviakwartier, Stadshart. Klimaatadaptatie en natuurinclusiviteit zijn eveneens integrale opgaven voor (bestaande) bedrijventerreinen en industriegebieden. Hier liggen uitdagingen m.b.t. biodiversiteit, hittestress en wateroverlast. Ook bedrijventerreinen moeten in 2040 aardgasvrij zijn.
Afbeelding: toekomstbeeld werken en leren in Lelystad 2040 (bron: Omgevingsvisie)
Betekenis voor het wijzigingsplan
In de Omgevingsvisie wordt specifiek gesproken over de ontwikkeling van de Flevokust tot logistiek bedrijventerrein met een multimodale overslaghaven. Met het maximaal benutten van de container op- en overslag en het aantrekken van bedrijven gerelateerd aan overslag, logistiek, productie en distributie wordt Flevokust Haven een belangrijke speler in het Nederlandse/West-Europese netwerk van zeehavens en binnenhavens. De uitbreiding van het bedrijventerrein middels voorliggend wijzigingsplan past binnen deze visie. Het voornemen bestaat nu op de bebouwing die gepland is aardgasvrij te verwarmen. Het plan is dus in lijn met de Omgevingsvisie Lelystad.
De thematische 'Structuurvisie Locatiebeleid' is door de gemeenteraad vastgesteld op 28 januari 2014 en beoogt een ruimtelijke onderbouwing met betrekking tot de verschillende werklocaties binnen de gemeente Lelystad te geven. In principe is de Structuurvisie verwerkt in de Omgevingsvisie (zie 5.3.1), maar de Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie niet. Omdat Flevokust expliciet wordt behandeld in de Structuurvisie wordt deze in deze toelichting beschreven.
De Structuurvisie geeft duidelijkheid over de beoogde richting die de gemeente Lelystad voor de lange termijn voor ogen heeft, de randvoorwaarden die daarbij gesteld worden en de toekomstige opgaven die verwacht worden. Hiermee wordt een kader voor het ruimtelijke beleid ten aanzien van werklocaties - het vestigingsbeleid - vastgelegd, waarbij rekening gehouden is met de uitgangspunten die voortvloeien uit de verschillende relevante beleidskaders die op rijks-, regionaal-, provinciaal en lokaal niveau opgesteld zijn en actuele trends en ontwikkelingen. De nadruk in deze visie ligt op de formele werklocaties; bedrijventerreinen en kantorenlocaties in het stedelijk gebied.
De belangrijkste en relevante uitgangspunten van dit vestigingsbeleid zijn:
Flevokust wordt ook specifiek genoemd in de Structuurvisie. Flevokust wordt een industrieterrein dat ruimte moet bieden aan industrieel-logistieke sectoren. In totaal kan ruimte worden geboden aan 115 hectare bedrijventerrein. Om dit profiel en de functionaliteit voor de toekomst op orde te houden is een restrictief toelatingsbeleid gewenst. Het grootste deel van het terrein zal ingericht worden als (nat) industrieterrein. Een kleiner deel van het terrein wordt ingericht als regulier bedrijventerrein om de logistieke bedrijvigheid te kunnen huisvesten.
Afbeelding: uitbreidingsmogelijkheden Flevokust
Betekenis voor het wijzigingsplan
De uitbreiding van het bedrijventerrein Flevokust is in overeenstemming met de Structuurvisie. Specifiek zal (in eerste instantie) een dienstencentrum worden gevestigd. Deze functie valt binnen de logistieke sector en maakt gebruik van de havenfaciliteiten. Deze sector is aangemerkt als een sector die kansrijk is en waarop moet worden ingespeeld.
Om Lelystad ook voor toekomstige generaties leefbaar te houden is samen met de stad een Kadernota Duurzaamheid met bijbehorend Uitvoeringsplan Duurzaamheid opgesteld. Net als de Structuurvisie Locatiebeleid Lelystad 2013 - 2025 (zie 5.3.2) is de Kadernota verwerkt in de Omgevingsvisie, maar is niet vervangen. In de kadernota staan de kaders voor de invulling van het duurzaamheidsbeleid. In het uitvoeringsplan worden deze kaders verder uitgewerkt in concrete projecten. Het uitvoeringsplan geldt voor de jaren 2017 t/m 2020. De gemeente streeft ernaar dat Lelystad ook in de toekomst een groene, vitale gemeente is waar het aantrekkelijk wonen, werken en verblijven is. Het duurzaamheidsbeleid moet zorgen voor focus, versnelling en verankering.
Het duurzaamheidsbeleid van Lelystad focust op zes speerpunten:
Betekenis voor het wijzigingsplan
Omdat het in voorliggend geval een planologische wijziging betreft waarbij het ontwerp van de eventuele bebouwing nog niet is uitgewerkt kan bij voorbaat wel al worden gesteld dat de initiatiefnemer bijdraagt aan een duurzame ontwikkeling van het wijzigingsgebied door ten minste aandacht te besteden aan energie en mobiliteit.
Het gebouw zal worden aangesloten op het elektriciteitsnet voor het gebruik en de levering van elektriciteit. De daken zullen gedeeltelijk bedekt worden met PV (zonne)panelen.
Een distributiecentrum in Nederland waarbij bevoorrading gebeurt over water via de nabijgelegen containerterminal bespaart vrachtwagenkilometers.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling van het wijzigingsplan nog geen concreet bouwplan oplevert, maar dat op voorhand kan worden gesteld dat aandacht zal worden besteed aan de duurzaamheidsopgave van de gemeente Lelystad. Hier ligt ook een link met de Omgevingsvisie van de gemeente Lelystad waarin is verwoord dat Lelystad zich in 2040 onder andere heeft gespecialiseerd en logistiek en circulariteit. Hieruit volgt dat de logistieke sector zich de komende jaren moet gaan bewegen richting een meer circulaire sector. De ontwikkeling is niet strijdig met dit beleidsdocument.
De gemeente Lelystad heeft het beleid voor welstand in een Welstandsnota opgenomen. De drie belangrijkste doelstellingen van de welstandsnota geven nader inhoud aan de vereenvoudiging van het welstandstoezicht. De drie doelstellingen zijn:
De vereenvoudiging heeft geleid tot de volgende welstandsniveaus: één welstandsvrij niveau, gebieden met beperkte of stedenbouwkundige welstand en gebieden met een volledige of architectonische welstand. Voor gebieden buiten de bebouwde kom geldt een welstandsvrij regime. Voor ontwikkelingsgebieden zoals Flevokust is echter ook sprake van toetsing van de uiterlijke verschijningsvorm van bouwwerken aan redelijke eisen van welstand. Hiervoor geldt het vastgestelde welstandsbeleid, een door de gemeenteraad vastgesteld beeldkwaliteitsplan of een beeldregieplan. Ter aanvulling op de welstandsnota is voor de ontwikkeling van Flevokust een nieuw beeldregieplan opgesteld die in april 2016 is vastgesteld door de gemeenteraad.
Beeldregieplan Flevokust
De gemeenteraad heeft besloten om voor een aantal ontwikkellocaties, waaronder Flevokust, beeldregieplannen op te stellen. Beeldregieplannen zijn globaler van karakter dan beeldkwaliteitsplannen en hebben als doel om, naast een aantal spelregels, te verleiden en te inspireren. Gemiddeld is het detailniveau van de welstandscriteria gelijk aan die van de stedenbouwkundige welstand uit de Welstandsnota. Verderop in deze paragraaf wordt hier in detail op in gegaan. Daarnaast speelt het zicht vanaf de waterzijde en de hoofdontsluiting een belangrijke rol. Voor deze gebieden zal daarom extra aandacht worden gevraagd voor de stedenbouwkundige inpassing en de beeldkwaliteit.
Stedenbouwkundige visie
Aan het beeldregieplan ligt een visie ten grondslag. Deze visie is globaal van opzet en is erop gericht om het hele gebied te ontwikkelen volgens één samenhangende structuur. Deelgebieden worden in overleg met betrokken partijen nader uitgewerkt in stedenbouwkundige plannen. Belangrijke overkoepelende thema's zijn het Kralensnoer, structuur van het landschap, (groen) raamwerk, bebouwingsopzet en korrelgrootte en tot slot de infrastructuur.
Kralensnoer
De ontwikkeling op Flevokust dient zich op een logische manier te voegen in dit kralensnoer. De opgave is om de buitendijkse Maximacentrale en de beoogde kranen op de containerterminal aan de noordzijde en het Houtribbos zuidelijk van Flevokust de meest opvallend elementen te laten zijn. Flevokust is straks zichtbaar, maar zal zich met respect voegen in het landschap.
Structuur van het landschap
Het terrein van Flevokust is in gebruik geweest als viskwekerijcomplex. Het gebied bestond tot die tijd uit grote vijverbekkens die het gehele gebied omvatten. Na het stopzetten van deze activiteit zijn de bekkens drooggezet. De structuur ervan is nog duidelijk zichtbaar in de aanwezige kades loodrecht op de IJsselmeerdijk en centrale toegangskade evenwijdig aan die dijk. Wat tevens opvalt, is dat de visvijvers in het noorden groot van formaat zijn en in het zuiden klein. Aan weerzijden van Flevokust bevinden zich het Houtribbos en het Visvijverbos. Oostelijk van Rijksweg A6 bevindt zich een relatief open polderlandschap.
Groen raamwerk
Een groen raamwerk rondom het terrein van Flevokust zorgt voor het gewenste, besloten karakter van het gebied. De bomenrijen tussen de IJsselmeerdijk en de beoogde bebouwing zorgt voor een afschermend effect en creëert daarmee een zachtere overgang tussen landschap en bedrijventerrein. Intern wordt het gebied opgedeeld in kamers doordat er openingen zijn aangebracht in de vorm van infrastructuur met groenstroken en bomenrijen. Deze vizieren zorgen voor doorzicht vanuit de IJsselmeerdijk en het water naar het achterliggend polderlandschap en houden de orthogonale opzet van de voormalige visvijvers leesbaar.
Bebouwingsopzet en korrelgrootte
Buitendijks zijn het de beoogde kranen die in het oog springen. Zij vormen samen met de Maximacentrale, het nieuwe aanzicht vanuit de kust. Binnendijks wordt de verkavelingsrichting afgestemd op de orthogonale hoofdstructuur van de voormalige visvijvers. Voor de indeling van de kamers wordt een verdeling aangehouden die in grote lijnen overeenkomt met de korrelgrootte van de visvijvers: in het noorden een grote korrel en richting bestaande stad een steeds kleinere korrel.
Infrastructuur
De hoofdontsluiting is gedacht vanaf Binnenhavenweg - rotonde Houtribweg en Karperweg. Een belangrijke ontwerpopgave vormt de aansluiting van de hoofdontsluiting op de IJsselmeerdijk en de containerterminal. Stedenbouwkundig moet duidelijk worden dat op deze plek langs de IJsselmeerdijk een aantal gebieden samenkomen. Het overige netwerk bestaat uit secundaire wegen geflankeerd met bomen. Zij zorgen samen met de hoofdontsluiting voor een opdeling in verschillende kamers. De fietsinfrastructuur loopt aan de waterzijde van de IJsselmeerdijk en zal intact blijven. Op de hoofdontsluiting, ter plaatse van de huidige Karperweg, komt een vrij liggend fietspad.
Welstandscriteria beeldregieplan
In het beeldregieplan worden (per deelgebied) criteria genoemd waaraan bouwwerken dienen te voldoen, ondersteund met enkele referentiebeelden. Het plan onderscheidt deelgebied A en deelgebied B. Voor onderhavig plan zijn de welstandscriteria voor gebied A relevant.
Het voorliggende plangebied valt binnen het gebied dat is aangeduid als 'intern'. Voor het beeld speelt het silhouet van havengebonden en havengerelateerde gebouwen met daarbovenuit stekende kranen op een verhoogd maaiveldniveau een belangrijke rol. Met zorgvuldig gepositioneerde windturbines kan de stedenbouwkundige structuur en het innovatieve karakter van het gebied worden versterkt.
Afbeelding: verbeelding uit Beeldregieplan
Betekenis voor het wijzigingsplan
In het voorliggende wijzigingsplan worden de welstandseisen niet vastgelegd. Wel wordt in de regels voldoende flexibiliteit geboden om de stedenbouwkundige uitwerking handen en voeten te geven. Wanneer op basis van het wijzigingsplan een aanvraag omgevingsvergunning wordt gedaan gelden de welstandseisen als toetsingskader.
De gevolgen voor milieu- en omgevingsaspecten vormen een belangrijke afweging bij het al dan niet toelaten van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. In dit hoofdstuk wordt de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling onderbouwd aan de hand van diverse relevante milieu- en omgevingsaspecten en -onderzoeken.
Het gebied van voorliggend wijzigingsplan is meegenomen in het bestemmingsplan 'Lelystad Flevokust - Binnendijks' en heeft hierin een wijzigingsbevoegdheid gekregen. Dit houdt in dat de (milieukundige) haalbaarheid van deze bedrijfsontwikkeling al is onderzocht in het moederplan. In de navolgende paragrafen worden de verschillende milieu- en omgevingsaspecten in dat licht beoordeeld.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de navolgende richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.
Afbeelding: tabel richtafstanden
Planspecifiek
Het omliggende gebied bestaat naast de bestaande bestemming bedrijventerrein voornamelijk uit agrarische grond waarop op sommige plekken verschillende bedrijven te vinden zijn. De omgeving van het distributiecentrum kan gekarakteriseerd worden als gemengd gebied, door de verschillende bedrijven die zich bevinden in de buurt en de nabijheid van de A6.
Het voorliggende wijzigingsplan maakt een bedrijfsbestemming mogelijk die aansluitend aan het wijzigingsgebied reeds aanwezig is. De maximale milieucategorie die mogelijk wordt gemaakt is 5.3. De dichtstbijzijnde (bedrijfs)woning is gelegen op een agrarisch bouwkavel ten westen van voorliggend wijzigingsplan. De afstand tot de feitelijke bedrijfswoning bedraagt circa 650 meter. Theoretisch zou de bedrijfswoning op circa 550 meter afstand nieuw kunnen worden gebouwd in verband met de vorm van het bouwvlak. Het is echter zo dat de bestaande bestemming bedrijventerrein die aanwezig is ten noorden van voorliggend wijzigingsgebied reeds op kortere afstand is gelegen van de dichtstbij zijnde bedrijfswoning. Het is een voortzetting van een bestaande en geaccepteerde bedrijfsbestemming op aanzienlijke afstand, waardoor de bedrijvigheid niet extra wordt belemmerd. Ook de woning wordt dus niet extra belemmerd door voorliggend wijzigingsplan. Het woon- en leefklimaat van de bedrijfswoning zal niet worden benadeeld door voorliggend wijzigingsplan door de aanwezigheid van de A6 op korte afstand van de bedrijfswoning.
Geconcludeerd wordt dat het aspect milieuzonering geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Om de milieuhygiënische bodemkwaliteit van het plangebied vast te stellen is in het kader van het herstructureren van het watersysteem reeds een vooronderzoek milieuhygiënische bodemkwaliteit uitgevoerd. De rapportage hiervan is bijgevoegd als Bijlage 1. De onderzoeksnorm NEN 5725:2017 is toegepast.
Doel van het vooronderzoek is het nagaan of in of in de nabijheid van de onderzoekslocatie bodembedreigende activiteiten plaatsvinden of hebben plaatsgevonden waardoor verontreinigende stoffen in de bodem zijn terecht gekomen. Op basis van deze informatie moet blijken of verkennend bodemonderzoek nodig is en zo ja, welke onderzoeksstrategie bij het eigenlijke bodemonderzoek gehanteerd moet worden.
Uit het onderzoek komen de volgende conclusies en adviezen:
Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat er licht verhoogde gehalten aan zware metalen en minerale olie zijn aangetroffen in de grond nabij de onderzoekslocatie. Ook zijn er licht verhoogde gehalten aan PFAS-verbindingen aangetoond. De bodemkwaliteitsklasse op basis van PFAS-verbindingen is wonen/industrie. In het grondwater nabij de onderzoekslocatie zijn een sterk verhoogde concentratie barium en licht verhoogde concentraties aan zware metalen en minerale olie. Verhoogde barium concentraties in het grondwater kunnen natuurlijk voorkomen. Daarnaast is er geen aanleiding om aan te nemen dat activiteiten in het gebied hebben geleid tot verhoogde gehalten in het onderzoeksgebied; deze activiteiten waren op geruime afstand van het onderzoeksgebied.
Andere omgevingsfactoren lijken geen rol te spelen in eventuele verontreiniging. Op basis van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Flevoland wordt verwacht dat de onder- en bovengrond voldoen aan de bodemkwaliteitsklasse Landbouw/Natuur.
Op basis van de resultaten uit het milieuhygiënisch vooronderzoek worden geen belemmeringen verwacht voor de herontwikkeling van de onderzoekslocatie. Aanbevolen wordt om voorafgaand aan verdere locatieontwikkeling milieukundig bodemonderzoek uit te voeren. Geconcludeerd wordt dat het aspect milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te worden gehouden met de waterbelangen. Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan.
Het proces van de watertoets is via een digitale watertoets kenbaar gemaakt bij Waterschap Zuiderzeeland. De ingediende digitale watertoets is bijgevoegd als Bijlage 2. In het kader van de watertoets is de normale procedure van toepassing. In de ontwerpfase is het Waterschap betrokken bij het voorstel tot inrichten van het nieuwe plangebied. De watertoetsprocedure is daarvoor gevolgd. Na het plaatsgevonden vooroverleg heeft het Waterschap een wateradvies ingebracht. Aandacht is gevraagd op de effecten van het wijzigingsplan op de waterhuishouding en in hoeverre deze de waterschapsbelangen raken. Dit wateradvies is verwerkt in onderstaande waterparagraaf en bijgevoegde watertoets.
De gevolgen voor de waterhuishouding en waterstaatswerken zijn voor het totale distributiecentrum beschreven; dus het deel van voorliggend wijzigingsplan en het deel dat conform bestemmingsplan kan worden gerealiseerd.
KRW
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is in 2000 ingevoerd en heeft als doelstelling het bereiken van een goede ecologische en chemische toestand voor alle oppervlaktewaterlichamen en het beschermen en herstellen van alle grondwaterlichamen (verbinding infiltratie- en kwelgebieden). Door de inrichting van watergangen af te stemmen op de ecologie kan de ecologische toestand verbeterd worden. De KRW heeft het streven om emissies naar oppervlakte- en grondwater terug te dringen. De gemiddelde jaarlijkse grondwateronttrekking mag de beschikbare grondwatervoorraad op lange termijn niet overschrijden.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. Een andere aanpak in het licht van verwachte ontwikkelingen inzake zeespiegelstijging, toenemende neerslag en rivierwaterafvoer en verdergaande bodemdaling is noodzakelijk. De adviezen van de commissie staan in het rapport Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet (2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. Één van de voornaamste veranderingen, naast invoering van de watervergunning, is de verbeterde doorwerking van water in andere beleidsterreinen, met name het ruimtelijke domein.
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is vastgesteld op basis van de Waterwet en de Wet Ruimtelijke ordening (Wro). Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Belangrijke ambities hierin zijn het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Nederland voldoet met dit plan aan de Europese eisen beschreven in de KRW, de Richtlijn overstromingsrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS), het plan geldt als structuurvisie voor de ruimtelijke aspecten.
Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland
Het plangebied valt binnen het beheergebied van het Waterschap Zuiderzeeland (ZZL). Het algemeen bestuur van Zuiderzeeland heeft op 27 oktober 2015 het Waterbeheerplan 2016 – 2021 vastgesteld. Het Waterbeheerplan 2016-2021 (WPB3) bevat langetermijndoelen (zichtjaar 2050), doelen voor de planperiode (2016-2021) en maatregelen die het waterschap (samen met gebiedspartners) uit gaat voeren. De doelen en maatregelen hebben betrekking op de kerntaken van het waterschap (waterveiligheid, schoon water, voldoende water) en het thema water en ruimte. Hierbij gaat het om reguliere werkzaamheden, zoals peilbeheer, onderhoud aan dijken en het zuiveren van afvalwater en om nieuwe ontwikkelingen.
Primaire waterkering op orde
Streefbeeld
Het buitenwater is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. Waterkeringen beschermen Flevoland tegen deze bedreiging. Het waterschap wil de veiligheid ook in de toekomst blijven waarborgen. Door te werken aan veilige, robuuste en duurzame waterkeringen anticipeert het waterschap op sociale, ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen.
In het relevante streefbeeld raakt het plangebied aan de Noordzijde net de buitenbeschermingszone van de IJsselmeerdijk. De ruim 17 kilometer lange IJsselmeerdijk loopt van de Houtribdijk bij Lelystad noordwaarts naar de Ketelbrug, die de Flevopolder verbindt met de Noordoostpolder.
Afbeelding: situatie waterkering met beschermingszones, plangebied bij benadering
Uitgangspunten en randvoorwaarden
Het plangebied is gelegen nabij de primaire waterkering. Om de veiligheid met primaire keringen te waarborgen wordt bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden met waterhuishoudkundige eisen voor de korte en lange termijn. Dit conform het besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (ministerie I&M, 2012).
Ten behoeve van de veiligheid, beheerbaarheid en de benodigde ruimte voor toekomstige ontwikkelingen geldt een beperking voor handelingen op of in de nabijheid van de waterkering. Daarvoor zijn een kering en zijn omgeving in zones opgedeeld. Dit betreffen de kern, binnen-, tussen- en buitenbeschermingszones van de waterkeringen. In sommige gevallen worden gebouwen, windmolens, kabels en leidingen en beplanting toch toegestaan. Voor nader bepaalde handelingen wordt dan ontheffing verleend op het verbod met een watervergunning. Per zone zijn hier voorwaarden voor geformuleerd. De belangrijkste voorwaarde is dat het waterkeringbelang en het beheer en onderhoud niet in het geding komen. Meer informatie over de in beginsel toegestane activiteiten en voorwaarden staat in de Keur. De waterschapsverordening vervangt de Keur bij inwerkingtreding van de Omgevingswet.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is aangegeven dat een beschermingszone ook in ruimtelijke plannen dient te worden verankerd. Om voldoende rekening te houden met de waterstaatkundige belangen worden aan de gronden die zijn gelegen in genoemde beschermingszone(s) van de primaire waterkering de juiste bestemming of gebiedsaanduiding toegekend in een ruimtelijk plan.
De inperking van de bouwmogelijkheden op grond van de Keur (uitgewerkt in de Legger, het waterschapsbeleid en het waterbeheerplan) geldt ongeacht of dit in een ruimtelijk plan is opgenomen. De gemeente zal een leggerwijziging uiteindelijk verwerken in de relevante bestemmingsplannen.
Doordat locatie gedeeltelijk is gelegen in de buitenbeschermingszone van de waterkering gelden bepaalde beperkingen vanuit de Keur van ZZL. Op de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan is de beschermingszone van de waterkering weergegeven middels de 'vrijwaringszone-dijk' met daarbij een koppeling naar de regels van het bestemmingsplan. In de algemene aanduidingsregels zijn voorwaarden opgenomen waarmee de bescherming van de waterkering wordt geborgd en eventuele ontwikkelingen binnen die zone vooraf door het waterschap schriftelijk worden goedgekeurd.
Versterking IJsselmeerdijk (HWBP)
In het kader van het Landelijke Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP), waarmee de waterschappen en het Rijk Nederland waterveilig maken, is waterschap Zuiderzeeland gestart met de verkenning naar de versterking van de IJsselmeerdijk. Momenteel bevindt het project zich in de verkenningsfase en wordt gewerkt naar een voorkeursbeslissing (juli 2022), de realisatie van de werkzaamheden is beoogd in de periode september 2024 tot december 2027. Het is goed mogelijk dat een deel van de IJsselmeerdijk en de weg die daarop ligt in deze periode niet bereikbaar is.
De dijkversterking is noodzakelijk vanwege nieuwe waterveiligheidsnormen doordat zich meer mensen en economische waarde achter de dijk bevinden en daarnaast de klimaatverandering die zorgt voor hogere waterstanden en zwaardere stormen.
Gedurende de verkenningsfase is de onzekerheid over het benodigde ruimtebeslag groot omdat meerdere alternatieven worden afgewogen. Echter, kijkende naar het alternatief met het grootste ruimtebeslag binnenwaarts, zal dit zeer waarschijnlijk de bestaande beschermingszones niet doen wijzigen. Als toch wijzigingen van de beschermingszones nodig zijn zal dit later gerealiseerd worden dan de beoogde ontwikkeling op het Flevokust bedrijventerrein. Daarom mag geconcludeerd worden dat de versterking geen directe invloed heeft op het voorliggende wijzigingsplan op het bedrijventerrein van Flevokust. Indirecte invloeden zoals aangegeven over tijdelijke stremming van de weg IJsselmeerdijk zijn niet uit te sluiten.
In het streefbeeld is het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebied, op orde. Het beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen. De waterhuishouding in het plangebied verandert in de toekomstige situatie. Door het plaatsen van gebouwen, buitenopslag en parkeerplekken neemt het totaal aan verhard oppervlak toe.
Watercompensatie
Het waterschap streeft naar een robuust watersysteem dat de effecten van toekomstige klimaatveranderingen en bodemdaling kan opvangen. Afwenteling op omliggende gebieden wordt voorkomen en de bergingsruimte in het watersysteem blijft behouden. De planontwikkeling is gelegen in een watersysteem dat op basis van de toetsing in 2012 voldoet aan de normering voor wateroverlast. Een dergelijk systeem kan het water verwerken tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.
Bij (een toename van) verhard oppervlak wordt het regenwater snel(ler) afgevoerd, waardoor de werking van het ontvangende oppervlaktewatersysteem negatief kan worden beïnvloed met snellere en hogere peilstijgingen en afvoer. Om een goed functionerend watersysteem te garanderen en te behouden bij nieuwe ontwikkelingen is er een compensatieplicht voor de toename van het verhard oppervlak.
De minimale hoeveelheid open water is bepaald aan de hand van de uitgangspunten van het Waterschap Zuiderzeeland en aan de hand van de “Keur 2017”. Hierin staat vermeld dat er compensatie verplicht is indien er in stedelijk gebied een toename van meer dan 750 m2 aan verhard oppervlak is. De Beleidsregel 'Compensatie toename verharding en versnelde afvoer' van ZZL geeft aan op welke wijze een toename aan verharding of versnelde afvoer moet worden gecompenseerd.
Binnen bovengenoemde beleidsregel wordt de bergingsnorm (percentage van verharding wat aan open water moet worden gerealiseerd) gekoppeld aan de maximaal toelaatbare peilstijging (m). De maximaal toelaatbare peilstijging wordt gedefinieerd binnen de beleidsregel door het verschil tussen het laagst gemeten maaiveld en het streefpeil binnen het plangebied. De omvang van de waterberging wordt berekend via de volgende relatietabel.
Maximaal toelaatbare peilstijging (m) | Bergingsnorm t.a.v. extra verharding |
=0,8 | 6% |
>0,8-1,0 | 5,5% |
>1,0-1,2 | 5% |
>1,2-1,4 | 4,5% |
>1,4 | 4% |
Tabel: Relatietabel bergingsnorm en maximaal toelaatbare peilstijging. Bron: Beleidsregel Compensatie toename verharding en
versnelde afvoer (ZZL).
Bij (een toename van) verhard oppervlak wordt het regenwater snel(ler) afgevoerd, waardoor de werking van het ontvangende oppervlaktewatersysteem negatief kan worden beïnvloed met snellere en hogere peilstijgingen en afvoer. Om een goed functionerend watersysteem te garanderen en te behouden bij nieuwe ontwikkelingen is er een compensatieplicht voor de toename van het verhard oppervlak. Met het waterschap is afgestemd dat er een compensatie-eis van 5% geldt. Uit de navolgende tabel blijkt dat er als gevolg van dit percentage een oppervlakte aan watercompensatie benodigd is van 5.284 m2. Ook is te zien dat er 5.393 m2 water wordt gerealiseerd en er dus een overschot ontstaat van 109 m2. Bestaande watergangen worden gedempt en 1 op 1 gecompenseerd; het oppervlaktewater wordt gerealiseerd op streefpeil -6,20 m NAP. De voorgenoemde cijfers gelden voor zowel het wijzigingsplan als voor het deel van het distributiecentrum dat conform bestemmingsplan kan worden gerealiseerd. De toename in verharding als gevolg van de toekomstige uitbreiding van het distributiecentrum is meegenomen in de berekening en wordt zodoende op voorhand gecompenseerd.
Tabel: Berekening van netto wateropgave voor watercompensatie na verhardingstoename
Het opbarstrisico in het plangebied is berekend aan de hand van de aanwezige stijghoogte in het plangebied. In bijlage 1 van de bijgevoegde watertoets is de toetsing van het opbarstrisico opgenomen. Er is sprake van een opbarstrisico van de watergang in het noorden van het plangebied, parallel aan de Forellentocht. De betreffende watergang wordt aangelegd met een waterdiepte van 0,8 m in plaats van 1,0 m. Hierdoor ligt de waterbodem 0,2 m hoger en is het risico op opbarsten verminderd. Deze oplossing is in samenspraak met ZZL en de gemeente Lelystad afgestemd.
Goed functionerend watersysteem
In het streefbeeld zorgt het watersysteem in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en voldoet aan de gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR). Het waterschap streeft ernaar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger, waardoor zij weloverwogen kan anticiperen op en reageren in extreme situaties.
Randvoorwaarden: Het waterschap streeft naar een robuust en klimaatbestendig watersysteem met grote peilvakken. Versnippering van het watersysteem is een ongewenste situatie. Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan op bestaande peilvakken en de inrichting wordt afgestemd op de functie van het water. In nieuwe watersystemen wordt gestreefd naar aaneengesloten waterelementen met een minimum aantal duikers en/of andere kunstwerken en zonder doodlopende einden. Het watersysteem wordt dusdanig ingericht dat het goed controleerbaar en beheersbaar is.
Het ontwerp is besproken met initiatiefnemer, gemeente Lelystad, en ZZL. Hierin is het gegaan over de inrichting van het plangebied wat betreft de waterstaatswerken en bijhorende kunstwerken. Het huidig schetsontwerp geeft geen indicatie van enige waterstaatswerken en bijhorende kunstwerken.
Zowel aan de oost- als westzijde van het plangebied worden watergangen gegraven. De watergangen worden 9,6 m breed op waterlijn. De watergangen worden onderling en met het omliggende watersysteem verbonden met duikers.
Water binnen grond in eigendom van derden (MGRE) wordt niet door het waterschap onderhouden, maar door de eigenaar zelf. Met de eisen die hiervoor gelden wordt rekening gehouden in het voorliggende ontwerp.
De wateren krijgen een beschoeiing welke 0,5 m boven waterlijn uitsteekt. Het talud wordt 1:1,5 en voldoet daarmee aan de eisen van het waterschap.
Streefbeeld
Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de regulering of behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Verontreiniging van het oppervlaktewater door afvalwater (huishoudelijk afvalwater, vervuild hemelwater en bedrijfsafvalwater) wordt voorkomen. Afstromend hemelwater van vervuilde oppervlakken wordt gezuiverd. Afstromend hemelwater van 50 of meer aaneengesloten parkeerplaatsen wordt als vervuild aangemerkt op grond van het beleid van het waterschap.
Bij de inrichting van het nieuw aan te leggen watersysteem wordt gestreefd naar het behouden van een ecologisch gezond watersysteem. Het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor. In het ontwerp van het watersysteem wordt uitgegaan van de trits "schoon houden, scheiden, zuiveren".
Het gebruik van uitlogende bouwmaterialen wordt vermeden. Verder vindt binnen het plangebied geen behandeling van (afval)water plaats waardoor de kwaliteit van het oppervlaktewater wordt beïnvloed.
Voor het plan wordt een 100% gescheiden stelsel aangelegd, conform het gemeentelijk rioleringplan. Het is onduidelijk wat voor type openbaar rioolsysteem de gemeente voornemens is aan te leggen, maar er wordt uitgegaan van een gescheiden stelsel waar op aangesloten kan worden. Voor de afvoer van het hemelwater van verhard oppervlak (daken en wegen) geldt dat deze zoveel mogelijk rechtstreeks wordt afgevoerd naar het open water. Het verhard oppervlak dat niet direct grenst aan open water wordt aangesloten op het regenwaterstelsel dat onder de wegen komt. Het regenwaterstelsel wordt conform de eisen van de gemeente Lelystad aangelegd.
Gebaseerd op gegevens van een vergelijkbaar naastgelegen distributiecentrum van JYSK in Lelystad wordt uitgegaan van een productie van maximaal 15 m3/d. Het plangebied wordt aangesloten op het rioleringssysteem van de gemeente welke onder de omliggende wegen wordt aangelegd.
Bij een verdere uitwerking van het stedenbouwkundig plan kan een opzet worden gemaakt voor het beheer en onderhoud van het toekomstig oppervlaktewater, hiervoor wordt overlegd met zowel het waterschap als de gemeente, aangezien mogelijk een deel van de compensatie gecombineerd kan worden. Aangezien er sprake is van meer dan 50 aaneengesloten parkeerplaatsen zal het afstromend hemelwater voordat het wordt geloosd op het oppervlaktewater, worden gezuiverd via een zuiveringsvoorziening. Over de precieze lozingsroute en het type zuiveringsvoorziening zal bij de aanvraag watervergunning overleg plaatsvinden met het bevoegd gezag.
Het inrichtingsplan dat is opgesteld voor zowel het deel van voorliggend wijzigingsplan als voor het deel dat kan worden gerealiseerd voldoet aan de eisen vanuit het waterschap. Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.
Archeologie
Archeologische waarden zijn in Nederland veelal onzichtbaar, aangezien ze grotendeels verborgen liggen in de bodem. Hierdoor zijn ze niet eenvoudig te karteren. Voor de onbekende waarden heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) opgesteld. Voor de bekende waarden is de Archeologische Monumentkaart (AMK) opgesteld. Bij bodemverstoringen dient getoetst te worden of de archeologische waarden niet verstoord of beschadigd worden.
Planspecifiek
In het bestemmingsplan Lelystad – Flevokust binnendijks zijn geen regels opgenomen voor archeologie. Volgens de gemeentelijke beleidskaart ligt het plangebied in een zone met een lage archeologische verwachting. Om er toch zeker van te zijn dat de archeologische waarden niet verstoord of beschadigd worden is er gekeken naar eerdere archeologische onderzoeken. Tevens is een inventariserend veldonderzoek door middel van verkennende boringen uitgevoerd. Er is een notitie opgesteld die is bijgevoegd als Bijlage 3. Uit de notitie komt het volgende naar voren.
Voor de realisatie van het distributiecentrum zal vrijwel het volledige oppervlak van het plangebied geroerd gaan worden. De diepte van de ontgravingen ten behoeve van het hoofdgebouw bedraagt ca. 30 cm – mv (-4,80 NAP). Binnen het plangebied wordt een (opslag)pand gerealiseerd met parkeerplekken voor personenauto’s en vrachtwagens. Ook dient er een aantal watergangen gegraven te worden ten behoeve van watercompensatie. Deze waterwegen worden gegraven tot ca. -7.20 m NAP (2,7 m -mv). Daarnaast wordt het gebouw gefundeerd op heipalen die de bodem tot grotere diepte zullen verstoren.
Onder een pakket van ca. 80 cm opgebrachte grond bevindt zich de bouwvoor tot een diepte van 110/140 cm – mv. Hieronder bevindt zich de Zuiderzee laag, gevolgd door de Laag van Almere en de Flevomeer laag tot op ca. 310 cm – mv. Hieronder bevindt zich het Laagpakket van Wormer, waar in 4 boringen zandige afzettingen zijn aangetroffen die waarschijnlijk wad/kwelder afzettingen betreffen. De overige afzettingen betreffen komafzettingen. Onder dit pakket bevindt zich doorgaans een laag Basisveen tot op ca. 750 cm – mv. Hieronder bevindt zich het dekzand. In het dekzand is slechts in 1 boring een deels intacte podzol aangetroffen die bestaat uit een (verspoelde) E/B horizont. De overige boringen bestond uit een (gereduceerde) C-horizont. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen. Er zijn in de boringen geen oeverafzettingen aangetroffen waar bewoning uit de Swifterband periode op kan hebben plaatsgevonden. Daarnaast is in slechts 1 boring een deels intacte podzol aangetroffen. Er zijn echter geen duidelijke dekzandopduikingen of dekzandkopjes aangetroffen waar mogelijk bewoning op heeft plaatsgevonden. Daarom is de archeologische verwachting uit zowel de Swifterband periode als uit het laat-Paleolithicum- Mesolithicum laag.
Het plangebied kan worden vrijgegeven voor de voorgenomen werkzaamheden.
Cultuurhistorie
Het plangebied bevat geen cultuurhistorisch waardevolle elementen die met voorliggend wijzigingsplan worden aangetast.
Conclusie
Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijkt dat de archeologische verwachting voor het plangebied laag is. Er is geen nader onderzoek naar archeologie nodig en een archeologische dubbelbestemming is niet aan de orde. Er zijn geen cultuurhistorisch waradevolle elementen aanwezig. Cultuurhistorie en archeologie vormen daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.
Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen invloed hebben op de natuur. De Wet natuurbescherming bevat alle regels voor de bescherming van zowel soorten als natuurgebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de mogelijke effecten van het project op de beschermde natuurwaarden. Hiervoor is een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd die is bijgevoegd als Bijlage 4.
De bescherming van in het wild voorkomende planten- en diersoorten is vastgelegd in de Wet natuurbescherming. De Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn zijn voor Nederland geïmplementeerd in deze wet. Op grond van de Wet natuurbescherming gelden diverse verbodsbepalingen, zoals het doden van specifiek aangewezen vogel- en vleermuissoorten.
Effecten van het project; soorten
Er zijn mogelijk verschillende beschermde soorten aanwezig in het plangebied. Negatieve effecten op vogels, vleermuizen en overige zoogdieren als gevolg van de werkzaamheden kunnen niet worden uitgesloten. In onderstaande wordt per soort een nadere toelichting op de situatie gegeven, evenals enkele maatregelen of aanvullende onderzoeken.
Vogels
Er zijn geen nesten aangetroffen van vogelsoorten met jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen. Wel is het plangebied geschikt voor broedende akker- en weidevogels. Er wordt aangeraden om de werkzaamheden plaats te laten vinden buiten het broedseizoen (globaal 15 maart tot 15 augustus). Indien de werkzaamheden binnen het broedseizoen plaats zullen moeten vinden, dient de projectlocatie en directe omgeving (invloedsfeer van de werkzaamheden) door een ter zake kundig persoon gecheckt te worden op de aanwezigheid van broedvogels kort voorafgaand (uiterlijk een week) aan de werkzaamheden. Deze persoon bepaalt of en waar (op welke verstoringsafstand) werkzaamheden mogen worden uitgevoerd. Een andere optie is om de werkzaamheden van start te laten gaan voor het broedseizoen. In dit geval zullen vogels zich niet in de directe omgeving van het plangebied vestigen.
Vleermuizen
Vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet in het plangebied aanwezig. Het plangebied en de directe omgeving van het plangebied zijn potentieel geschikt als foerageergebied en grenzend aan het plangebied is een potentiële vliegroute aanwezig. Vleermuizen worden mogelijk door de werkzaamheden verstoord door aanwezige verlichting, hetgeen een overtreding van artikel 3.5, lid 2 Wnb is. Het is nodig om tijdens de werkzaamheden en tijdens de gebruiksfase het gebruik van verlichting zoveel mogelijk te beperken of om maatregelen te nemen om verstoring door verlichting richting de groenstroken zoveel mogelijk te voorkomen. Er word aangeraden om geen verlichting te gebruiken tussen zonsopgang en zonsondergang in de periode april t/m oktober. Indien dit niet mogelijk is, kan verstoring kan worden voorkomen door te werken met een amberkleurige vleermuisvriendelijke verlichting met een zogenaamde human/bat response ratio groter of gelijk aan 45. Daarnaast kan er gewerkt worden met armaturen die het licht goed richten met een scherpe bundel om onnodige verstrooiing tegen te gaan, met name ledlampen zijn dan geschikt.
Daarnaast is het van belang dat er een ruimte van minimaal tien meter afstand aanwezig is tussen de bebouwing en de groenstrook. Indien dit niet mogelijk is, zal aanvullend onderzoek moeten worden uitgevoerd naar de functie van de groenstrook.
Tenslotte geldt de zorgplicht voor alle (ook de onbeschermde) plant- en diersoorten. De zorgplicht houdt in dat de werkzaamheden die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen worden genomen om schade zoveel als redelijkerwijs mogelijk aan dieren en planten te voorkomen.
Overige zoogdieren
In verband met de aanwezigheid van geschikt habitat (kleinschalig landschap en voldoende beschutting) is de aanwezigheid van de boommarter, bunzing en steenmarter niet uit te sluiten in de nabije groenstroken. Inmiddels zijn de groenstroken niet meer in het plangebied aanwezig en is daarmee de kans op een geschikt habitat niet meer aanwezig. Het risico op de aanwezigheid van de boommarter, bunzing en steenmarter is daarmee niet aannemelijk. Het plangebied biedt geen geschikt habitat voor de bever of otter.
De genoemde groenstrook ten noorden van het plangebied valt binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden. Deze bosstrook blijft functioneel voor beschermde zoogdieren indien deze verder onaangetast blijft. Dit is het geval wanneer er geen verlichting richting de groenstrook schijnt en de bebouwing minstens op 10 meter afstand van de groenstroken zal worden geplaatst.
Amfibieën en reptielen
Volgens gegevens van de NDFF komen binnen en in de directe omgeving van het plangebied de volgende amfibie- en reptielsoorten voor: gewone pad, kleine watersalamander en ringslang. Daarnaast is het plangebied geschikt voor een algemeen voorkomende soort zoals de bruine kikker. De bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander zijn binnen de provincie Flevoland vrijgesteld. Voor deze soorten geldt de zorgplicht. In verband met de afwezigheid van geschikt habitat is de aanwezigheid van de ringslang uit te sluiten. Aanvullend onderzoek naar beschermde amfibieën en reptielen is niet nodig. Een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is niet nodig.
Vissen
Uit gegevens van de NDFF blijkt dat er geen beschermde soorten in en/of in de omgeving van het plangebied voorkomen. Het aanwezige water binnen het plangebied bestaat uit een greppel van ongeveer 1 meter breed (geen doorgaand water). Deze watergang is niet altijd watervoerend. De aanwezigheid van vissen is op voorhand uit te sluiten. Nader onderzoek naar beschermde soorten is niet noodzakelijk. Een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is niet nodig.
Ongewervelden
Volgens gegevens van de NDFF komen de in en in de omgeving van het plangebied geen beschermde ongewervelden voor. Beschermde insectensoorten en andere beschermde ongewervelden eisen een zeer specifiek habitattypen die voorkomen in bijvoorbeeld duinen, heiden of venen of hebben specifieke waardplanten nodig. In het plangebied is geen sprake van een dergelijke leefomgeving en de juiste leefomstandigheden voor beschermde soorten. Beschermde insecten en andere ongewervelden zijn daarom niet te verwachten in het plangebied. Nader onderzoek naar beschermde soorten is niet noodzakelijk. Het aanvragen van een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Wanneer (kleine) natuurgebieden en de daarin voorkomende soorten geïsoleerd komen te liggen, bijvoorbeeld door bebouwing en infrastructuur, bestaat het risico dat soorten niet kunnen overleven en het natuurgebied zijn waarde verliest. Door het aaneenschakelen van natuurgebieden wordt een bijdrage geleverd aan het voorkomen van deze achteruitgang van natuur en biodiversiteit (veelheid van soorten). Provincies wijzen de NNN-gebieden aan en deze worden op hun beurt vastgelegd in ruimtelijke plannen van de gemeenten. De ecologische hoofdstructuur is planologisch beschermd met het 'nee, tenzij'-principe. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet toegestaan als zij het gebied aantasten, tenzij er geen alternatieven zijn en de ontwikkeling van groot openbaar belang is. Schadelijke effecten op de natuur dienen te worden gecompenseerd.
Op ca. 500m van het plangebied is een volgens de provinciale Omgevingsverordening (art. 7.1) een NNN-gebied gelegen. Er is geen sprake van externe werking op dit nabijgelegen NNN-gebied. De voorgenomen werkzaamheden hebben ook geen effect op beschermde gebieden in het kader van het NNN. Er is geen nader veldonderzoek en/of effectonderzoek noodzakelijk. Tevens zijn er geen maatregelen nodig om effecten te voorkomen.
afbeelding: ligging plangebied ten opzichte van NNN-gebied
Natura2000-gebieden
Natura2000 is een netwerk van Europese natuurgebieden. Deze gebieden zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. In Nederland zijn deze richtlijnen geïmplementeerd in de Wet natuurbescherming. Nederland heeft ruim 160 Natura 2000-gebieden. Per gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen vastgelegd voor de soorten waarvoor het gebied een belangrijke functie heeft. Activiteiten in Natura 2000-gebieden zijn alleen toegestaan als significant negatieve effecten op de gestelde instandhoudingsdoelstellingen zijn uitgesloten, of als een afweging heeft plaatsgevonden over alternatieven, dwingende redenen van groot openbaar belang en de inzet van compenserende maatregelen. In de passende beoordeling worden de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen bepaald. Daarbij dient ook een eventuele externe werking van een initiatief op nabijgelegen Natura 2000-gebieden te worden bepaald. De Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn bieden een juridisch kader dat verzekert dat menselijke activiteiten worden ondernomen op een wijze die de integriteit van Natura 2000-gebieden niet negatief beïnvloeden.
Voor de inventarisatie van Natura 2000-gebieden is gebruik gemaakt van de Natura 2000-kaart, zoals deze beschikbaar is via het Nationaal Georegister. Uit deze gebiedendatabase blijkt dat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied op een afstand van circa 200 meter ten noordwesten van het plangebied is gelegen. Dit betreft het Natura 2000-gebied ’IJsselmeer’. Daarnaast liggen ook de Natura 2000-gebieden ‘Markermeer & IJmeer’ (circa 3,0 kilometer tot plangebied), ‘Ketelmeer & Vossemeer’ (circa 9,0 kilometer tot plangebied), ‘Oostvaardersplassen’ (circa 11,0 kilometer tot plangebied), ‘Zwarte Meer’ (circa 22,2 kilometer tot plangebied) en ‘Veluwerandmeren’ (circa 22,5 kilometer tot plangebied) in de nabijheid c.q. omgeving van het plangebied. Deze gebieden kennen stikstofgevoelige habitattypen zoals Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden (H3150) en Overgangs- en trilvenen (H7140A). Het ‘IJsselmeer’ is tevens aangewezen voor de volgende soorten; rivierdonderpad (H1163), meervleermuis (H1318), noordse woelmuis (H1340) en groenknolorchis (H1903) (MLNV, 2021).
Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van een Natura 2000-gebied. Het Natura 2000-gebied ‘IJsselmeer’ ligt op een afstand van ca. 210 meter van het plangebied. Licht, trillingen en geluid kunnen tot enkele honderden meters ver reiken. Tussen het plangebied en het Natura 2000 gebied ligt een brede bosstrook en is een weg, de IJsselmeerdijk, gelegen. De aanwezige weg veroorzaakt al de nodige verstoring op het Natura 2000-gebied. Effecten van werkzaamheden of de aanwezigheid van een distributiecentrum zullen daarom niet merkbaar zijn op het Natura 2000-gebied. Effecten door externe werking zoals verstoring door geluid, licht, optische verstoring e.d. zijn dan ook – gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden – op voorhand uit te sluiten.
Op de effecten van stikstofdepositie wordt hierna ingegaan.
Stikstofdepositie
Met het plan wordt een distributiecentrum gerealiseerd. De stikstofdepositie van het totale distributiecentrum is bepaald; dus het deel van voorliggend wijzigingsplan en het deel dat conform bestemmingsplan kan worden gerealiseerd. De Wet stikstofreductie en natuurverbetering voorziet in een partiële vrijstelling voor de tijdelijke emissies gedurende de aanlegfase van bouw- en sloopwerkzaamheden. Deze wet is sinds 1 juli 2021 in werking. Daarom is de aanlegfase van de voorgenomen planontwikkeling niet nader beschouwd.
Tijdens de gebruiksfase van het distributiecentrum zullen extra verkeersbewegingen van licht verkeer, middelzwaar verkeer en zwaar verkeer, zowel op het terrein als richting/vanaf het distributiecentrum ontstaan. Het distributiecentrum wordt niet aangesloten op het gasnet, maar wordt op een duurzame manier verwarmd. Hierdoor ontstaan bij de verwarming geen emissies van stikstof. Het jaar van de ingebruikname van het distributiecentrum is op 2023 gesteld. Dit betreft een conservatieve aanname. Voor de overige uitgangspunten wordt verwezen naar de notitie in Bijlage 7.
In de notitie wordt geconcludeerd dat op basis van de gehanteerde uitgangspunten geen effecten van stikstofdepositie als gevolg van de plantontwikkeling worden berekend groter dan 0,00 mol/ha/jaar. De berekening is bijgevoegd als bijlage bij de notitie stikstofdepositie.
De voorgenomen planontwikkeling in gemeente Lelystad leidt in de gebruiksfase niet tot een netto toename van stikstofdepositie >0,00 mol/ha/jaar in de omliggende Natura 2000-gebieden, op basis van de gehanteerde uitgangspunten.
De bedrijfsontwikkeling die dit wijzigingsplan mogelijk maakt is onderdeel van een grotere bedrijfsontwikkeling in het gebied. Het totale bedrijventerrein Flevokust wordt uitgebreid. De verschillende uitbreidingen moeten in samenhang worden beschouwd. De gemeente is bezig om de volledige ontwikkeling in beeld te brengen en waar nodig compenserende maatregelen te treffen voor de totale ontwikkeling van het bedrijventerrein.
De voorliggende bedrijfsontwikkeling heeft een andere positie. Dit gebied is meegenomen in het bestemmingsplan 'Lelystad Flevokust - Binnendijks' en heeft hierin een wijzigingsbevoegdheid gekregen. Dit houdt ook in dat de (milieukundige) haalbaarheid van deze bedrijfsontwikkeling al is onderzocht in het moederplan.
Vanuit het uitgevoerde verkennend natuuronderzoek zijn er enkele aandachtspunten voor mogelijk aanwezige soorten geconstateerd. Met de juiste wijze van handelen heeft de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve invloed op de mogelijk aanwezige soorten en het habitat. Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
Om dit te beoordelen is een verkeersnotitie opgesteld die als Bijlage 5 is bijgevoegd.
Voor het berekenen van de parkeerbalans is naar verschillende bronnen gekeken. In eerste instantie is de parkeervraag op basis van de gemeentelijke normen berekend. Aangezien een distributiecentrum niet als afzonderlijke functie binnen de gemeentelijke normen is benoemd, is de parkeerbehoefte ook berekend aan de hand van het aantal te verwachten werknemers en is gekeken naar de parkeercapaciteit bij vergelijkbare distributiecentra.
Op basis hiervan komt de parkeervraag uit op maximaal 180 autoparkeerplaatsen voor beide fasen (wijzigingsplan en deel dat binnen bestemmingsplan past) bij elkaar opgeteld, waarbij de parkeerdruk het hoogste is tijdens de ploegenwissel op werkdagen. Dit valt ruim binnen de voorziene 322 parkeerplaatsen.
Met betrekking tot het vrachtwagenparkeren is geen rekening gehouden met trailerparkeerplaatsen. Vrachtwagens dienen daardoor op de laad- en loshavens te parkeren. Naar verwachting is hiervoor voldoende capaciteit beschikbaar.
Bij elkaar opgeteld genereert het distributiecentrum, na realisatie van fase 2, circa 810 tot 850 voertuigverplaatsingen per werkdag, waarvan 30 zware vrachtwagenverplaatsingen voor het vervoeren van goederen tussen de haven en het distributiecentrum. In de notitie wordt een inschatting gedaan van de verkeersafwikkeling in de huidige, tijdelijke situatie via de IJsselmeerdijk en de toekomstige situatie via de Karperweg. Het omliggend wegennetwerk en de bestaande kruispunten op de N307 hebben naar verwachting voldoende capaciteit om de extra verkeersgeneratie af te kunnen wikkelen, mede omdat het piekmoment en de start- en eindtijden van de ploegendiensten buiten de reguliere spitsperioden vallen.
Uit dfe notitie blijkt dat er ruim voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd voor personenwagens. Ook voor vrachtwagens is de verwachting dat er geen probleem ontstaat. De verkeersgeneratie als gevolg van het totale distributiecentrum waar voorliggend wijzigingsplan onderdeel van is, kan worden afgewikkeld op het omliggende wegennet. Het aspect parkeren en verkeer vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.
Bij industrie en bedrijvigheid kan geluidhinder voor de omgeving optreden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient, indien relevant, aandacht te worden geschonken aan het aspect geluid.
Planspecifiek
Het voorliggende wijzigingsplan zorgt ervoor dat het bestaande gezoneerde industrieterrein wordt uitgebreid met een deel van de grond wat in het moederplan bestemd is als agrarisch en de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied' kent. Het wijzigingsgebied was nog geen onderdeel van het gezoneerde industrieterrein. Het akoestisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan het moederplan met kenmerk 0275372.00 d.d. 12 november 2014, alsmede het zonebeheersplan Industrieterrein Flevokust Lelystad en het geluidzonebeheersmodel hielden al rekening met deze voorziene uitbreiding van het industrieterrein.
Specifiek voor het te vestigen distributiecentrum kan worden gesteld dat er een zeer ruime geluidsreservering aanwezig is binnen het gezoneerde bedrijventerrein. Een distributiecentrum heeft een lagere milieucategorie dan de maximaal toegestane milieucategorie 5.3. De geluidsuitstraling zal daarom ook lager zijn. De geluidsruimte die is er zal door MGRE derhalve naar verwachting niet worden opgebruikt. Bij de uiteindelijke aanvraag omgevingsvergunning kan dit via een toets aan het zonebeheersmodel worden aangetoond.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.
In de Wet milieubeheer (hierna: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierin is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waarin in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritieke stoffen zijn stikstofdioxide en fijnstof. Voor andere in de Wm genoemde stoffen, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan aan de vereisten. Kern van het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en op welke wijze overschrijdingen van de luchtkwaliteit dienen te worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit, hoeven niet meer te worden getoetst aan de hiervoor geldende grenswaarden. De beoordelingscriteria of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. In dit Besluit is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma, een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Planspecifiek
Er is een onderzoek uitgevoerd naar de mate waarin het te realiseren distributiecentrum inclusief het deel van het wijzigingsplan invloed heeft op de luchtkwaliteit. De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 6. In het onderzoek zijn de concentraties luchtverontreinigende stoffen getoetst aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer. Hierbij is getoetst aan de NIBM-norm (artikel 5.16, lid 1c. uit de Wet milieubeheer). Dit betekent dat is getoetst of ten gevolge van de activiteiten van de inrichting de jaargemiddelde concentratie van zowel NO2 als PM10 met niet meer dan 1,2 µg/m3 toeneemt.
Uit het onderzoek komt naar voren dat de inrichting niet in betekenende mate bijdraagt aan de jaargemiddelde concentraties voor NO2 en PM10 (< 1,2 µg/m3) . Hiermee wordt voldaan aan artikel 5.16 lid 1c uit de Wet milieubeheer. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.
Bij externe veiligheid gaat het om de risico's door opslag, productie en het transport van gevaarlijke stoffen. Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, echter als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Vanuit een goede ruimtelijke ordening en ten behoeve van een gezonde en veilige leefomgeving is het van belang om de externe veiligheid rondom het plangebied te inventariseren. Nabij het plangebied is een drietal hoge druk gastransportleidingen van Gasunie gelegen.
Afbeelding: ligging hoge druk gastransportleidingen
Om de externe veiligheidssituatie van de voorgenomen ontwikkeling inzichtelijk te maken en te kunnen verantwoorden is een kwantitatieve risico analyse uitgevoerd voor de hogedrukaardgasleidingen. Het begrip risico wordt in beeld gebracht door middel van twee begrippen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het plaatsgebonden risico is het risico op een plaats (buiten de inrichting of langs een transportroute of een buisleiding), uitgedrukt in de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats (langs een inrichting, een transportroute of een buisleiding) zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval (binnen de inrichting of op de transportroute) waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is. (Bevi, artikel 1; Bevt, artikel 1; Bevb, artikel 1.) Bij het beoordelen van gevaarlijke locaties gaat het Rijk uit van een basisnorm: het risico om te overlijden aan een ongeluk met een gevaarlijke stof mag voor omwonenden niet hoger zijn dan één op de miljoen per jaar. Dat betekent dat op een bepaalde plek een omwonende geen grotere kans op zo'n ongeluk mag hebben, dan één op de miljoen per jaar (Bevi, artikel 8; Bevt, artikel 4; Bevb, artikel 11).
Het groepsrisico is de cumulatieve kans per jaar dat een groep van ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van aanwezigheid in het invloedsgebied (van een inrichting of van een transportroute) en een ongewoon voorval (binnen die inrichting, of langs die transportroute) waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is. (Bevi, artikel 1; Bevt, artikel 1; Bevb, artikel 1.)
Het groepsrisico geeft de aandachtspunten op een transportroute (ook bij buisleidingen) aan waar zich mogelijk een ramp met veel slachtoffers kan voordoen en houdt daarmee rekening met de aard en dichtheid van de bebouwing in de nabijheid van de risicobron. Dit laatste geldt ook voor inrichtingen.
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt een invulling gegeven in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag. Door de verantwoordingsplicht wordt het bevoegd gezag gedwongen het externe veiligheidsaspect mee te wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen. Ook bestaat er een plicht voor het bevoegd gezag om de veiligheidsregio (voorheen regionale brandweer) in de gelegenheid te stellen advies uit te brengen.
De verantwoordingsplicht behelst onder meer de volgende aspecten:
Voor het wijzigingsplan is een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd, waarvan de rapportage is bijgevoegd als Bijlage 8. Uit de rapportage blijkt dat de ontwikkeling van het wijzigingsplan niet zal leiden tot een toename in het groepsrisico van meer dan 10% en het groepsrisico ligt ruimschoots beneden de 0,1 van de oriëntatiewaarde. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico volstaat hiermee. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico is opgenomen in de rapportage.
Voorts worden er binnen het plangebied geen gevaarlijke stoffen opgeslagen. De te vestigen bedrijvigheid valt niet onder de werking van het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen).
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.
Er is hoofdzakelijk sprake van agrarische cultuurgrond bedoeld voor veehouderij en akkerbouw, de bedrijven zelf zijn hier niet gevestigd. De IJsselmeerdijk is een belangrijke landschappelijke en cultuurhistorische structuur die direct langs het plangebied loopt. Ten zuidoosten van het plangebied loopt onder andere de Houtribweg welke gekenmerkt wordt door de flankerende laanbeplanting. Binnen de plangrenzen zijn geen landschappelijk waardevolle of cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. De ontwikkeling raakt niet aan cultuurhistorische waarden (zie ook paragraaf 6.4) of landschappelijk waardevolle elementen en heeft geen effect op de karakteristieken van het landschap. Effecten op landschappelijke en cultuurhistorische waarden zijn dan ook op voorhand uit te sluiten.
Voor de landschappelijke inpassing hanteert Gemeente Lelystad het vigerende beeldkwaliteitsplan voor het eerste gedeelte van Flevokust Haven als voorlopige richtkader waaraan de bouwplannen getoetst worden. Daarmee borgt de gemeente architectonische en ruimtelijke samenhang tussen de verschillende ontwikkelingen. Bij de (bouw)invulling van voorliggend wijzigingsplan zal derhalve rekening gehouden worden met de kaders uit het vigerende beeldkwaliteitsplan. Het uiteindelijke bouwplan zal aansluiting zoeken bij het distributiecentrum dat zal worden gerealiseerd ten noordwesten van voorliggend plangebied. De bebouwing van voorliggend wijzigingsplan zal daar immers aan aansluiten. Er wordt gestreefd naar doelmatige, ingetogen en hoogwaardige vormgeving, kleurgebruik en materialisatie, in de 'geest van' de kaders en met in acht name van doelmatigheid en functionaliteit.
Het ontwerp voor het gebouw zal uiteindelijk nader worden uitgewerkt in overleg met gemeente Lelystad. Het momenteel in ontwikkeling zijnde beeldregieplan voor het gebied waarin voorliggend wijzigingsplan valt zal daarbij bepalend zijn. Het ontwerp zal in lijn zijn met de eisen die door gemeente Lelystad worden gesteld aan de stedenbouwkundige aspecten zodat het ingepast wordt in het (gewenste) beeld van Flevokust. Zoals reeds is aangegeven in paragraaf 5.3.4 wordt een beeldkwaliteitsplan gemaakt om het gewenste beeld nader vorm te geven. Dat het zicht vanuit verschillende richtingen wordt gewijzigd als gevolg van de ontwikkeling van de voorliggende ontwikkeling en Flevokust in zijn geheel is een gegeven dat als logisch gevolg vasthangt aan een dergelijke ontwikkeling. De gemeente Lelystad is blijvend met de provincie Flevoland in overleg om de invulling van het gehele bedrijventerrein op een landschappelijk inpasbare wijze vorm te geven.
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
De herinrichting van een watersysteem valt onder de activiteit die in de bijlage van het Besluit m.e.r. is opgenomen in onderdeel D 11.3 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein'. De drempelwaarde is als volgt geformuleerd:
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: een oppervlakte van 75 hectare of meer.
De functiewijziging van agrarisch bedrijvigheid heeft niet betrekking op een oppervlakte van 75 hectare of meer. De ontwikkeling blijft daarmee onder de drempelwaarde. Er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.
In de vormvrije m.e.r.-beoordeling (Bijlage 9) is beoordeeld of als gevolg van de realisatie van het project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn te verwachten.
Conclusie
Gezien de omvang van de activiteiten in relatie tot de drempelwaarden en de verwachte effecten, zijn er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten. Nadere analyse in een m.e.r.-procedure is niet noodzakelijk.
In 2008 heeft de gemeenteraad de 'Inspraakverordening 2008' vastgesteld. De algemene regel is dat bij bestemmingsplannen een voorontwerp wordt gemaakt en dat daarbij een inspraakprocedure wordt doorlopen. De inspraakprocedure houdt in dat het voorontwerp wordt gepubliceerd, waarna burgers en bedrijven inspraakreacties kunnen geven. Op basis van de inspraakreacties kan het ontwerpbestemmingsplan worden opgesteld. De inspraakverordening kent een mogelijkheid om de inspraakfase over te slaan. Dit geldt; "Ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van een eerder vastgesteld beleidsvoornemen". In het bestemmingsplan "Lelystad Flevokust - binnendijks" is de wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen in de bestemming 'Bedrijventerrein'. Voor het voorliggende wijzigingsplan hoeft daarom geen inspraak te worden toegepast.
In het kader van de nieuwe omgevingswet werkt de gemeente Lelystad met een omgevingstafel. In deze maandelijkse omgevingstafel kunnen nieuwe initiatieven gepresenteerd en besproken worden. Hierdoor zijn omgevingspartijen al eerder op de hoogte van de ontwikkeling en de onderzoeken en kunnen zij al hun 'formele' opmerkingen en/of aandachtspunten op de conceptstukken geven. In april hebben vooroverlegpartners kunnen reageren op het concept van het wijzigingsplan. De opmerkingen zijn meegenomen richting het voorontwerp.
Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het voorontwerp wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro is het concept ontwerpwijzigingsplan toegezonden aan:
In de uitgaande e-mail aan de vooroverleginstanties is aangegeven dat wanneer geen reactie komt er vanuit wordt gegaan dat de stukken akkoord zijn. Er zijn 4 partijen die niet gereageerd hebben en er dus vanuit kan worden gegaan dat zij akkoord zijn met de stukken. Het gaat om Rijkswaterstaat, GGD Flevoland de Gasunie en Veiligheidsregio Flevoland. De Brandweer Flevoland heeft wel inhoudelijk gereageerd dat de stukken akkoord zijn.
Waterschap Zuiderzeeland
Het waterschap heeft gevraagd om tekstuele aanpassingen te doen aan de toelichting en de aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling. De gewenste aanpassingen zijn doorgevoerd.
Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek (OFGV)
De OFGV adviseert om de paragraaf over geluid in de toelichting aan te passen.
Daarnaast adviseert de OFGV om op het gebied van externe veiligheid advies te vragen aan de Veiligheidsregio Flevoland over rampenbestrijding en zelfredzaamheid.
Op overige aspecten heeft de OFGV geen opmerkingen. De gevraagde aanpassingen zijn doorgevoerd.
Provincie Flevoland
De provincie heeft aangegeven dat zij op het vlak van ruimtelijke ordening geen beletselen zien voor dit wijzigingsplan. Het plan voldoet immers aan de wijzigingsvoorwaarden. Wle vraagt de provincie aandacht voor de samenhang van de verschillende ontwikkelingen binnen Flevokust. Zij heeft enkele opmerkingen op het gebied van verkeer en van de Mer. Deze opmerkingen zijn ter harte genomen en waar nodig verwerkt.
Na de inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 Bro wordt het ontwerpwijzigingsplan opgesteld. Het ontwerpwijzigingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpwijzigingsplan, met de daarop betrekking hebbende stukken worden dan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Een ieder wordt daarbij in de gelegenheid schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op de stukken naar voren te brengen bij de gemeenteraad. Eventueel ingediende zienswijzen worden voorzien van een passend antwoord. Naar aanleiding van de ontvangen zienswijzen vinden waar nodig aanpassingen aan de stukken plaats.
Vervolgens wordt het wijzigingsplan door het college van B&W vastgesteld. De publicatie van het vaststellingsbesluit vindt (over het algemeen) plaats binnen twee weken na de vaststelling. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn van zes weken is het voor belanghebbenden mogelijk om beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het wijzigingsplan treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.
Op grond van de Wro en het Bro moet in de toelichting onder andere inzicht worden verschaft in de wijze waarop binnen het plangebied is omgegaan met het kostenverhaal en in de (economische) uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan. Daarom wordt in onderstaande paragrafen op beide aspecten ingegaan.
In het kader van de Grondexploitatiewet (opgenomen in afdeling 6.4 van de Wro) moet in sommige gevallen gelijktijdig met het wijzigingsplan door de gemeenteraad een exploitatieplan worden vastgesteld. Met de wet is beoogd om de positie van de gemeente qua kostenverhaal en regie te versterken in het geval van particuliere grondexploitatie. Het uitgangspunt van de wet is dat een gemeente verplicht is om de door haar gemaakte en nog te maken kosten verband houdende met ontwikkelingen door een particuliere grondeigenaar te verhalen indien deze tot exploitatie van de gronden overgaat, dat wil zeggen bouwplannen realiseert in de zin van artikel 6.2.1 Bro. Dit kostenverhaal vindt plaats via een exploitatieplan. Op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro kan van de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan worden afgezien, indien (globaal) sprake is van de volgende factoren:
Exploitatieplan
De gemeente Lelystad verkoopt gronden aan de ontwikkelende partij tegen marktconforme condities waarbij is overeengekomen dat de ontwikkelende partij zelf haar kosten draagt voor de bestemmingswijziging en de gemeente zorg draagt voor het bouw- en woonrijp maken van het toekomstige openbare gebied waaronder de infrastructuur. Omdat sprake is van commerciële condities, worden de door de gemeente te maken kosten ruimschoots gedekt uit de opbrengstwaarde bij verkoop.
De uitvoering van het bouwplan is volledig voor rekening en risico van een initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatiekosten zijn verzekerd op basis van (gecontracteerde) gronduitgifte. Hiertoe heeft de gemeenteraad van Lelystad een grondexploitatie vastgesteld, welke sluit met een batig saldo. De economische uitvoerbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.
Daarnaast wordt geen noodzaak gezien om een tijdvak of fasering te bepalen of nadere eisen, regels of een uitwerking van regels te stellen zodat kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.
In het kader van de vaststelling van het wijzigingsplan dient het college van B&W zich te vergewissen van het feit dat de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt, (financieel) uitvoerbaar is en gerealiseerd kan worden.
MGRE is een kapitaalkrachtige onderneming en heeft met de gemeente Lelystad een overeenkomst gesloten voor de koop van grond. Belangrijk is dat MGRE de ontwikkelaar en eigenaar wordt van de logistieke faciliteit. Voor de ontwikkeling van de plannen heeft MGRE de financiële middelen beschikbaar die de benodigde kosten kunnen dekken.
Tussen initiatiefnemer en de gemeente zijn afspraken gemaakt over grondverkoop en verdeling van de grondexploitatiekosten.
Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012). Binnen deze standaard vorm is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan.
Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Regels
De planregels zijn onderverdeeld in vijf hoofdstukken.
Hoofdstuk 1: Definities
Hoofdstuk 2: Algemene regels
Hoofdstuk 3: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 4: Overige regels
Hoofdstuk 5: Overgangs- en slotbepalingen.
Het wijzigingsplan omvat één bestemming, één dubbelbestemming en één gebiedsaanduiding, welke hierna zijn beschreven. Alle regels uit het moederplan (bestemmingsplan Lelystad Flevokust - binnendijks, NL.IMRO.0995.BPFlevokust2015-VG01) zijn van toepassing. Het wijzigingsplan wordt immers onderdeel van het moederplan. Van toepassing blijven dus de begrippen, wijze van meten algemene regels en overige regels. Voor de beschrijving hiervan wordt daarom verwezen naar hoofdstuk 2 van de toelichting van het moederplan.
Enkelbestemming
Bedrijventerrein
De bestemming heeft tot doel een nat ofwel havengerelateerd bedrijventerrein mogelijk te maken, waarop zwaardere havengebonden bedrijven (categorie 3.1 tot en met categorie 5.3) toegestaan zijn. Daarbij horende voorzieningen worden ook mogelijk gemaakt.
Voor een uitgebreide beschrijving en toelichting op de bestemming wordt verwezen naar paragraaf 2.2 van het moederplan. Conform de wijzigingsbevoegdheid uit dat bestemmingsplan is de bestemming Bedrijventerrein exact van toepassing verklaard.
Gebiedsaanduiding
Vrijwaringszone-dijk
Deze gebiedsaanduiding dient ter bescherming van de nabijgelegen waterkering aan de noordzijde van het wijzigingsgebied. Deze gebiedsaanduiding is overgenomen van het moederplan.