direct naar inhoud van Regels
Plan: Zonnepark Meerkoetenweg 21
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0995.WP00016-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het wijzigingsplan Zonnepark Meerkoetenweg 21 met identificatienummer NL.IMRO.0995.WP00016-VG01 van de gemeente Lelystad.

1.2 wijzigingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.7 bebouwingspercentage:

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, dit met inbegrip van de oppervlakte van (overdekte) bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.8 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.9 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.10 beperkt kwetsbaar object:

een beperkt kwetsbaar object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bevoegd gezag:

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.14 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.15 bijgebouw:

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.19 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.21 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden.

1.22 cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, met uitzondering van houtteelt en veeteelt.

1.23 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.24 erf:

het binnen de (woon)bestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel, met uitzondering van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel.

1.25 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijke met wanden omsloten ruimte vormt.

1.26 geluidsbelasting:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijke met wanden omsloten ruimte vormt.

1.27 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder c.q. de Luchtvaartwet.

1.28 geluidsgevoelige functies:

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of een terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt.

1.29 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de functie, constructie en afmetingen, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.30 houtteelt/bosbouw:

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden, niet zijnde fruitteelt.

1.31 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden.

1.32 kap:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw met een zekere helling.

1.33 landschappelijke waarden:

de cultuurhistorische en de visuele waarden van het landschap.

1.34 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied. Onderdeel van de natuurlijke waarden vormt steeds een beoordeling van de soortbescherming op basis van de Wet natuurbescherming.

1.35 luchthavenbesluit:

een luchthavenbesluit op grond van de Wet Luchtvaart.

1.36 maaiveld:

de hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op het gebouw of bouwwerk.

1.37 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut (met bijbehorende voorzieningen), zoals transformatorhuisjes, transformatorkasten, inkoopstations, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.38 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.39 peil:
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de openbare weg grenzen: de kruinstrook van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.40 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.41 uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.42 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.43 zonnepark:

een gebied waar door middel via zonnepanelen zonlicht in elektriciteit wordt omgezet, met de daarbij behorende voorzieningen zoals ontsluitingspaden, onderhouds- en nutsgebouwen, erfafscheidingen en landschappelijke voorzieningen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 de afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens:

vanaf enig punt van een (hoofd)gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Duurzame energievoorziening

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Duurzame energievoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een zonnepark;
  • b. landschappelijke inpassing van het zonnepark;
  • c. agrarisch grondgebruik met uitzondering van bosbouw en houtteelt;
  • d. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
  • e. bijbehorend wonen;
  • f. cultuurgrond;

en mede bestemd voor:

  • g. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het industrielawaai op geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie';
  • h. het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het vliegtuiglawaai BKL op geluidsgevoelige objecten, ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - vliegtuiglawaai BKL';
  • i. het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege de luchthaven, ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - luchthaven 2';

met daaraan ondergeschikt:

  • j. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden van het landschap;
  • k. nutsvoorzieningen;
  • l. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • m. water;

met de daarbij behorende:

  • n. bedrijfsgebouwen en overkappingen;
  • o. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;
  • p. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen;
  • q. tuinen, erven en beplanting;
  • r. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. er zullen uitsluitend bedrijfsgebouwen en overkappingen worden gebouwd ten behoeve van de bestemming;
  • b. de bedrijfsgebouwen en overkappingen zullen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. voor een bedrijfsgebouw of een overkapping geldt een maximale goothoogte van 8,5 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter.

3.2.2 Bedrijfswoning met bijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van een bedrijfswoning en aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen, gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • b. het aantal bedrijfswoningen mag ten hoogste één per bouwperceel bedragen;
  • c. de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • d. vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen bij de bedrijfswoning zullen volledig binnen een afstand van 25 meter vanuit het dichtstbijzijnde punt van de bedrijfswoning worden gebouwd;
  • e. voor een bedrijfswoning geldt een maximale oppervlakte van 150 m2;
  • f. voor een bedrijfswoning geldt een maximale goothoogte van 3,5 meter tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt, in welk geval de goothoogte ten hoogste de bestaande goothoogte mag bedragen;
  • g. voor een bedrijfswoning geldt een maximale bouwhoogte van 8 meter;
  • h. voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen geldt een gezamenlijk maximale oppervlakte van 50 m2;
  • i. voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen geldt een maximale goothoogte van 3,5 meter;
  • j. voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen geldt een maximale bouwhoogte van 6 meter;
  • k. voor overkappingen geldt een maximale bouwhoogte van 3,5 meter
  • l. voor een bedrijfswoning, alsmede aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen geldt een minimale dakhelling van 20 procent en een maximale dakhelling van 60 procent;

3.2.3 Zonnepark

Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van het zonnepark gelden de volgende regels:

  • a. de bouwwerken ten behoeve van het zonnepark zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zonnepark';
  • b. de bouwwerken ten behoeve van het zonnepark zijn toegestaan binnen en buiten het bouwvlak;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van het zonnepark mag maximaal 3 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen ten behoeve van het zonnepark maximaal 2,5 meter bedragen;
  • d. het zonnepark dient vanuit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar te zijn dan wel in het landschap te zijn ingepast.

3.2.4 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen op de bouwpercelen mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen op de bouwpercelen achter de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan ten hoogste 2 meter mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag binnen het bouwvlak ten hoogste 15 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag buiten het bouwvlak ten hoogste 3 meter bedragen.


Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene aanduidingsregels

5.1 geluidzone - industrie
5.1.1 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:

  • a. een op grond van de andere daar voorkomende bestemming(en) toelaatbaar geluidsgevoelig object, of de uitbreiding daarvan, mag slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege een industrieterrein van de gevels van dit geluidsgevoelige object niet hoger zal zijn dan de voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

5.2 geluidzone - vliegtuiglawaai BKL
5.2.1 Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:

  • a. een op grond van de andere daar voorkomende bestemming(en) toelaatbaar geluidsgevoelig object, of de uitbreiding daarvan, mag slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege een luchtvaartterrein van de gevels van dit geluidsgevoelige object niet hoger zal zijn dan de voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

5.3 veiligheidszone - luchthaven 2
5.3.1 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en) mogen op in deze gronden geen nieuwe kwetsbare objecten worden gebouwd.

5.3.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze gebiedsaanduiding, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken als kwetsbaar object.

5.3.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  • 1. de hoedanigheid van de betreffende risicovolle functie is gewijzigd;
  • 2. de ligging van de zone is afgestemd op de risicocontouren ingevolge de van toepassing zijnde wettelijke regels.

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de wijzigingsbevoegdheden indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 6 Overgangsrecht

6.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

6.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.


Artikel 7 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: "Regels van het wijzigingsplan Zonnepark Meerkoetenweg 21".