Plan: | Lelystad Flevokust - binnendijks |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0995.BPFlevokust2015-VG01 |
Er wordt al een aantal jaren gewerkt aan de realisatie van een overslaghaven met containerterminal en een 'nat' of havengerelateerd industrieterrein ten noorden van Lelystad, op de locatie Flevokust.
Uiteindelijk is gekozen voor de volgende ontwikkeling:
Met deze ontwikkeling wordt ingespeeld op de behoefte aan nat industrieterrein in de regio en de potenties van de ligging van het gebied.
Dit bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van het (binnendijkse) natte bedrijventerrein.
Nut en noodzaak
De overslagfaciliteit heeft een aanzienlijke spin-off op de ontwikkeling van bedrijvigheid en geeft zodoende een impuls aan de ontwikkeling van werkgelegenheid in het gebied.
Het economisch belang van de ontwikkeling van Flevokust voor de stad en de regio wordt door de verschillende overheden wezenlijk geacht. De ontwikkeling van Flevokust als haven en industrieterrein is in het beleid van de diverse overheden neergelegd. Het belang van de ontwikkeling van Flevokust is ook door het Rijk erkend. Dit heeft onder meer geresulteerd in het plaatsen van Flevokust op de lijst van projecten waar de procedurele bepalingen van de Crisis- en herstelwet op van toepassing zijn en het toekennen van subsidie in het kader van Beter Benutten.
Naar de haalbaarheid van Flevokust zijn diverse onderzoeken verricht. Een belangrijke toets is die aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (Lvdv). In de Lvdv moeten stappen/treden doorlopen worden, waardoor aangetoond wordt dat de nieuwe stedelijk ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt. De resultaten daarvan voor Flevokust zijn in bijlage 1 opgenomen. Daaruit blijkt dat Flevokust voorziet in de regionale behoeft, dat deze niet op te vangen is in bestaand stedelijk gebied en dat Flevokust multimodaal ontsloten wordt.
Zoals aangegeven komt het bedrijventerrein Flevokust aan de noordzijde van Lelystad. De ligging en begrenzing van het plangebied zijn aangegeven in onderstaande figuren:
Ligging plangebied
Begrenzing plangebied
Buitendijks ligt het IJsselmeer. De belangrijkste functies van het IJsselmeer zijn de zoetwatervoorraad, waterberging, transport, scheepvaart, visserij, recreatie en natuur.
De IJsselmeerdijk is een primaire waterkering. Aan de binnendijkse zijde van de dijk is een geasfalteerde weg aanwezig. Aan de teen van de dijk ligt een leidingstrook. In deze leidingstrook is onder andere een gasleiding aanwezig.
Verder was aan de binnendijkse zijde, tussen de teen van de waterkering en de kwelsloot, een windpark aanwezig. De windmolens zijn inmiddels verwijderd. Voor plaatsing van windmolens geldt het (provinciale) beleid voor opschalen en saneren. Hiervoor loopt het proces van het Regioplan wind. De reeds verwijderde windmolens lopen in dat proces mee. Aan de hand van het Regioplan wind wordt duidelijk of er windmolens in dit gebied kunnen worden geplaatst. Daarvoor wordt dan een apart planologisch juridisch kader opgesteld. Daarom worden in Flevokust geen windmolens toegestaan.
In het plangebied was voorheen een viskwekerij gevestigd. Deze is niet meer als zodanig in gebruik. De gronden worden vooralsnog gebruikt voor akkerland. Het overige deel van het plangebied is met name in gebruik als grasland en voor een deel begroeid met bos. Ook zijn er twee watergangen, die opgenomen zijn in de Kaderrichtlijn Water (KRW-watergangen), aanwezig die rondom het voormalige visvijvergebied liggen: de Forellentocht en de Karpertocht. De natuurvriendelijke oevers maken deel uit van de doelstelling van de Kader Richtlijn Water.
Het IJsselmeer heeft een streefzomerpeil van NAP -0,2m en een streefwinterpeil van NAP -0,4 m. Als gevolg van de lange strijklengte treedt bij aanlandige wind een peilverhoging op ter plaatse van Lelystad als gevolg van opwaaiing, afwaaiing en ijscondities. De waterkering langs het IJsselmeer ligt op circa NAP +5,0 m. Binnen het plangebied varieert de maaiveldhoogte tussen NAP -5,0 m en NAP -4,25 m. Voor het plangebied binnendijks is het streefpeil NAP -6,2 meter (polderpeil).
Voor het plangebied gelden op dit moment de bestemmingsplannen "Landelijk gebied gedeelte Oostelijk Flevoland" en "Lelystad - Flevokust Zandlichaam". In het bestemmingsplan "Landelijk Gebied" heeft het plangebied verschillende bestemmingen, namelijk; 'bos', 'viskwekerij', 'water', 'waterstaatkundige doeleinden' en 'weg' en de aanduiding 'aardgastransportleiding'. Het bestemmingsplan “Zandlichaam” voorziet in een mogelijke dijkverlegging. Deze dijkverlegging is bij de gekozen variant voor Flevokust niet meer nodig. De realisatie van een 'nat' industrieterrein past niet binnen de regels van de geldende regelingen.
Dit bestemmingsplan is volledig opgesteld als digitaal bestemmingsplan, zoals de wetgeving dat voorschrijft. Dit betekent dat de ruimtelijke verbeelding en de planregels van het bestemmingsplan volgens vaste afspraken zijn opgesteld. Deze afspraken zijn onder meer opgenomen in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro).
Globaal en flexibel bestemmen
Het gemeentebestuur van Lelystad heeft in 2011 het besluit genomen om bestemmingsplannen globaler en flexibeler op te zetten. Hierbij wordt het mogelijk om functies uit te wisselen en wordt flexibeler omgegaan met bijvoorbeeld de afmetingen van gebouwen en bepaalde functies. Dit bestemmingsplan is volgens deze methode opgesteld.
Objectgerichte toelichting
Deze toelichting is objectgericht opgesteld. Bij een objectgerichte toelichting staat de toelichting op de bestemmingen (de objecten) voorop. Het beschrijft in eerste instantie de (on)mogelijkheden voor het gebruik en bouwen binnen de bestemming. Ter onderbouwing daarvan worden per bestemming de belangrijkste uitgangspunten aangegeven. De uitgangspunten volgen uit de huidige situatie, het geldende beleid en de omgevingsaspecten.
De beschrijving van de huidige situatie en het geldende beleid is grotendeels gekoppeld aan de specifieke bestemmingen. De beschrijvingen hebben een globaal karakter. Enkele unieke aspecten zijn meer gedetailleerd beschreven, wanneer ze een specifieke regeling tot gevolg hebben. De beschrijving van de omgevingsaspecten volgt in een apart hoofdstuk. Deze aspecten zijn niet altijd gekoppeld aan één specifieke bestemming, ze hebben meestal gevolgen voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan.
Na deze inleiding volgt de toelichting op de bestemmingen. Dit is in deze toelichting het meest essentiële en omvangrijke hoofdstuk. In hoofdstuk 2 zijn deze toelichting en de onderbouwing daarbij beschreven.
Een deel van de onderbouwing van de juridische regeling wordt bepaald door de (on)mogelijkheden vanuit de omgevingsaspecten. De omgevingsaspecten worden in hoofdstuk 3 beschreven. Het planMER vormt een belangrijke basis voor de resultaten die in hoofdstuk 3 zijn beschreven. Deze wordt daarom in dat hoofdstuk ook beschreven.
Hoofdstuk 4 gaat in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Daarbij wordt aandacht besteed aan de bestemmingsplanprocedure en de mogelijkheden voor het indienen van zienswijzen en beroep.
Tot slot wordt de economische uitvoerbaarheid van het plan en de ontwikkeling in hoofdstuk 5 beschreven. Daarbij wordt ook ingegaan op de grondexploitatieregeling van de Wet ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk staat een toelichting op de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemming(en). Per bestemming worden vaste onderdelen beschreven. Eerst het doel van de bestemming, zodat duidelijk wordt waarom de bestemming op bepaalde gronden is gelegd. Daarnaast wordt de juridische regeling voor gebruik en bouwen toegelicht, waarbij wordt ingegaan op de (on)mogelijkheden daarin. Hierin komen ook de flexibiliteitsbepalingen (bijvoorbeeld afwijkingen) en specifieke regelingen (bijvoorbeeld aanduidingen) per bestemming aan bod. De regeling van dit bestemmingsplan voldoet aan de meest recente wetgeving en dus ook aan de Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
Als onderbouwing volgen per bestemming de belangrijkste uitgangspunten voor die bestemming. De uitgangspunten zijn in eerste instantie gebaseerd op de huidige situatie, de gewenste situatie en het geldend en van belang zijnd beleid. Deze worden daarom ook per bestemming beschreven. Wanneer nodig zijn bij de uitgangspunten per bestemming ook de randvoorwaarden vanuit de omgevingsaspecten beschreven. Meer specifieke regelingen zijn in een aparte paragraaf besproken. Waar nodig zijn deze gelinkt aan de bestemmingen.
Het agrarisch gebied binnen het plangebied (rondom het bedrijventerrein) is bestemd als 'Agrarisch'. In een deel van dit gebied wordt voor de toekomst rekening gehouden met de verdere uitbreiding van het bedrijventerrein.
De bestemming heeft betrekking op agrarische gronden. De regels binnen deze bestemming zijn daarom gericht op het (grondgebonden) agrarisch gebruik in combinatie met het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
Functionele mogelijkheden agrarische bestemming
De bestemming maakt het gebruik van gronden ten behoeve van grondgebonden agrarische bedrijven mogelijk. Er is hoofdzakelijk sprake van agrarische cultuurgrond bedoeld voor veehouderij en akkerbouw, de bedrijven zelf zijn hier niet gevestigd. Het behoud van het open karakter van het gebied staat voorop, zijnde de landschapswaarden en het aanwezige cultuurhistorisch waardevolle verkavelingspatroon.
Extensieve openluchtrecreatie is wel mogelijk. Ook is de aanleg van paden en ontsluitingswegen toegestaan.
Ruimtelijke en/of bouwmogelijkheden agrarische bestemming
Binnen de bestemming worden in principe geen bouwmogelijkheden voorgestaan. Ook is mestopslag niet toegestaan in mogen geen sleufsilo's of andere silo's en tunnelkassen worden gebouwd ten behoeve van de agrarische bestemming. Wel zijn andere bouwwerken, waaronder erfafscheidingen toegestaan, die een functie hebben voor het agrarische grondgebruik en de andere toegestane functies. Uitgangspunt is dat de toegestane bouwwerken alleen op de agrarische bouwpercelen worden gerealiseerd.
Flexibiliteitsbepalingen
Via afwijking is het mogelijk om ten behoeve van extensieve recreatie of de agrarische functie kleinschalige gebouwtjes toe te staan. Hierbij kan worden gedacht aan sanitaire voorzieningen of een schuilstal. Daarnaast wordt de plaatsing van zonnepanelen mogelijk gemaakt via een afwijkingsbevoegdheid van de bouw- en gebruiksregels.
Daarnaast is voor het gebied direct rondom het bestemde bedrijventerrein een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Op deze gronden mag de agrarische bestemming gewijzigd worden naar de bestemming "Bedrijventerrein". Voordat het plan gewijzigd wordt, moet aangetoond worden dat aan de bij de bevoegdheid opgenomen voorwaarden is voldaan. De gronden waarop deze wijzigingsbevoegdheid van toepassing is zijn aangeduid, omdat de wijziging niet voor alle agrarische gronden in het plangebied gewenst is.
Zie hiervoor de beschrijving bij 2.2.4.
De hoofdfunctie van het plangebied is gericht op de realisatie van bedrijventerrein. Dit is mogelijk gemaakt in de bestemming "Bedrijventerrein". Delen die mogelijk in de toekomst in aanmerking komen voor bedrijventerrein zijn als 'Agrarisch' bestemd.
De bestemming heeft tot doel een nat ofwel havengerelateerd bedrijventerrein mogelijk te maken, waarop zwaardere havengebonden bedrijven (categorie 3.1 tot en met categorie 5.3) toegestaan zijn. Daarbij horende voorzieningen worden ook mogelijk gemaakt.
Functionele mogelijkheden Bedrijventerrein
De bestemming maakt het gebruik van gronden en gebouwen voor havengebonden bedrijven en (daarbij horende) installaties en opslag mogelijk. Dit betreft laad-, los- en overslagbedrijven ten behoeve van de binnenvaart en daarnaast havengebonden bedrijven. Voor de laatst genoemde bedrijven is daarbij aangegeven dat het moet gaan om de milieucategorieën 3, 4 en 5, dus de categorieën 3.1, 3.2, 4.1, 4.2, 5.1, 5.2 en 5.3. Hier wordt bij de vergunningverlening op getoetst. De regeling is dusdanig dat bijvoorbeeld detailhandel, vleesverwerkende bedrijven, hoogovens, olieraffinaderijen en kerncentrales zijn uitgesloten. Opslag en bedrijvigheid waaraan geen veiligheidscontouren gekoppeld zijn, zijn overal in deze bestemming toegestaan. Daarnaast kan het zijn dat de tanks voor de brandstof voor schepen binnendijks worden gerealiseerd.
Voor het bepalen welke bedrijfsactiviteiten toelaatbaar zijn is rekening gehouden met de beleidsuitgangspunten, het milieu-onderzoek (MER) en de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Hier is in bijlage 2 nader op ingegaan.
Voor de bedrijvigheid en opslag van materialen met veiligheidscontouren is een specifieke regeling in de regels opgenomen (bestemmingsomschrijving en specifieke gebruiksregels). Deze bepaalt dat de veiligheidscontouren rond deze opslag niet buiten de grenzen van het bedrijfsperceel (grens van de vergunde inrichting) terecht komen. Daardoor wordt voorkomen dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bedrijventerreinen wordt beperkt door de veiligheidscontouren. De beoordeling en berekening van de veiligheidscontouren is aan de orde op het moment dat voor een specifiek bouwwerk een omgevingsvergunning wordt aangevraagd. Daarnaast is een regeling opgenomen die explosiegevaarlijke bedrijven binnen een contour van 100 meter vanaf de teen van de dijk uitsluit. Dit om een optimale bescherming voor de dijk te bieden.
Binnen de bestemming zijn andere bij het bedrijf horende functies toegestaan. Daarbij gaat het om wegen, spoorwegen voor de interne ontsluiting, straten en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bouw- en reclameborden en nutsvoorzieningen. Deze functies zijn toegestaan om een goede bedrijfsvoering voor de nieuw te vestigen bedrijven te kunnen garanderen. Voor de waterberging is een regeling opgenomen (specifieke gebruiksregels) die de nieuwe watergangen langs de hoofdontsluitingsroute vastlegt. In de regels zijn de parkeernormen gekoppeld aan de te realiseren bedrijfsoppervlakten, zodat voldoende parkeren op eigen erf gerealiseerd wordt.
De functies bedrijfswoning, verkooppunt van motorbrandstoffen (verkoop aan particulieren) en detailhandel zijn binnen de bestemming volledig uitgesloten. Kantoren zijn alleen toegestaan wanneer de bedrijfsoppervlakte niet meer is dan 30% van de totale bedrijfsoppervlakte per bedrijf, tot een maximum van 1.500 m2. Deze beperkingen hebben te maken met de vereisten vanuit de wetgeving rond externe veiligheid en het vastgestelde gemeentelijke beleid.
Ruimtelijke en/of bouwmogelijkheden Bedrijventerrein
De regels maken de bouw van gebouwen mogelijk voor de uitoefening van de mogelijk gemaakte bedrijven. Daarbij moet rekening worden gehouden met de maximale afmetingen die in de regeling zijn opgenomen. Deze zijn afgestemd op de stedenbouwkundige eisen voor Flevokust.
De verbeelding kent geen bouwvlakken. Voor de oppervlakte van de bedrijven is per bouwperceel 75% bebouwing mogelijk gemaakt. Hierdoor is de plaatsing van de bebouwing op het bedrijventerrein relatief vrij, mits wordt voldaan aan de regels met betrekking tot de aan te houden afstand(en) tot de weg en perceelsgrenzen. Deze regels komen voort uit de stedenbouwkundige eisen. Dit past binnen de globale en flexibele systematiek van de gemeente Lelystad en maakt de bouw van verschillende typen bedrijfsbebouwing mogelijk.
Voor de bedrijven en opslag met risicovolle stoffen is in de regels bepaald dat deze in het gehele bestemmingsvlak mag plaatsvinden, mits voldaan wordt aan de wettelijke vereisten en de veiligheidscontouren de grens van het bedrijfsperceel niet overschrijden. Dit moet bij de verlening van een omgevingsvergunning voor een bedrijf worden aangetoond. Hierdoor wordt maximale flexibiliteit voor de plaatsing van dergelijke bedrijven nagestreefd.
Naast gebouwen zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan binnen de bestemming. Het gaat om erf- en terreinafscheidingen, palen en masten, damwanden en daarmee vergelijkbare constructies. In de regels zijn voor deze bouwwerken maximale bouwhoogten opgenomen. Deze bouwhoogten zijn gerelateerd aan de (on)mogelijkheden vanuit het Besluit omgevingsrecht en de gewenste hoogten voor de beste functionaliteit van het bouwwerk.
Algemeen geldt dat alle bouwwerken alleen gebouwd mogen worden wanneer voldaan wordt aan de parkeernormen die zijn opgenomen bij de regels. Het parkeren moet op het bedrijfsperceel plaatsvinden. Hiermee wordt parkeeroverlast op de doorgaande routes van het toekomstige Flevokust voorkomen.
Flexibiliteitsbepalingen Bedrijventerrein
Binnen de bestemming is sprake van flexibiliteitsbepalingen via regels voor afwijking van de gebruiks- en bouwregels. Via deze regels kunnen bijvoorbeeld andere (lagere) milieucategorieën worden toegestaan dan bij recht toegestaan zijn. Bij afwijking van de bouwregels is het bijvoorbeeld mogelijk andere bouwhoogten dan voorgeschreven mogelijk te maken. Hierdoor ontstaat een grotere flexibiliteit in het bestemmingsplan. Ook is het mogelijk om de plaatsgebonden risicocontour 10-6 via een afwijking buiten het bedrijfsperceel te laten komen, mits wordt voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor (externe) veiligheid.
Binnen deze bestemming zijn bedrijven die opgenomen zijn in de bedrijvenlijst in bijlage 1 zonder meer toelaatbaar. Na wijziging van het bestemmingsplan zijn ook andere bedrijven toegestaan. Deze bedrijven zijn opgenomen in de bedrijvenlijst die is opgenomen in bijlage 2. De wijziging kan alleen doorgang vinden wanneer voldaan is aan de bij de wijzigingsbevoegdheid opgenomen voorwaarden.
In deze paragraaf staan de uitgangspunten voor de juridische regeling van de bestemming, zoals deze is opgenomen in de ruimtelijke verbeelding en de planregels. Hierna volgen algemene en meer specifieke uitgangspunten. Wanneer van toepassing staat in de paragrafen "Huidige situatie", "Gewenste situatie", "Beleid" en het hoofdstuk "Omgevingsaspecten" een nadere onderbouwing voor de uitgangspunten.
Algemeen
Gewenste situatie
Beleid
Omgevingsaspecten
In de huidige situatie is het plangebied grotendeels in gebruik als agrarische cultuurgrond die wordt gebruikt door Orgaworld. In het verleden, bij de aanleg van Flevoland, is een groot gedeelte van het plangebied in gebruik geweest als viskwekerij. De verkaveling en de afmetingen van de voormalige visvijvers zijn nog in het landschap terug te zien, zoals op onderstaande luchtfoto (bron: Google) zichtbaar is.
Luchtfoto huidige situatie
Aan de binnendijkse zijde van de dijk is een geasfalteerde weg aanwezig. Aan de teen van de dijk ligt een leidingstrook. In deze leidingstrook is onder andere een gasleiding aanwezig. Verder was aan de binnendijkse zijde, tussen de teen van de waterkering en de kwelsloot, een windpark aanwezig. De windmolens zijn inmiddels verwijderd. Voor plaatsing van windmolens geldt het (provinciale) beleid voor opschalen en saneren. Hiervoor loopt het proces van het Regioplan wind. De reeds verwijderde windmolens lopen in dat proces mee. Aan de hand van het Regioplan wind wordt duidelijk of er windmolens in dit gebied kunnen worden geplaatst. Daarvoor wordt dan een apart planologisch juridisch kader opgesteld. Daarom worden nu in Flevokust geen windmolens toegestaan. Binnen het plangebied varieert de maaiveldhoogte tussen NAP -5,0 m en NAP -4,25 m. Voor het plangebied binnendijks is het streefpeil NAP -6,2 meter (polderpeil).
In het voormalige kwekerijgebied zijn nauwelijks paden en wegen aanwezig. Op enige afstand oostelijk van dit deel van het plangebied ligt de rijksweg A6. Vanaf het plangebied is deze te bereiken vanaf de zuidelijk van het plangebied liggende Houtribweg.
Voor de realisatie van het volledige bedrijventerrein Flevokust wordt de bestaande situatie in het plangebied volledig veranderd. Deze bestemming maakt de eerste fase mogelijk, een terrein met een oppervlakte van 7,4 hectare. Het terrein wordt ontsloten vanaf de weg over de dijk. Dit is nodig om de gewenste situatie mogelijk te maken.
(Spoor)wegen
Binnen het gebied worden nieuwe wegen en (mogelijk) spoorwegen aangelegd. De concrete wegenstructuur op het bedrijventerrein is nog niet bekend. De (spoor)wegen zijn vooral bedoeld voor de aan- en afvoer van goederen binnen het bedrijventerrein zelf en vanaf het bedrijventerrein naar de rest van Nederland. Het gaat dus niet om grote doorgaande (spoor)wegen. De ontsluiting vindt plaats via de IJsselmeerdijk en - in een later stadium - de Karperweg.
Bedrijventerrein
De toegestane bedrijvigheid op Flevokust betreft bedrijven in de milieucategorieën 3, 4 en 5. Dit betekent concreet dat bedrijven met een milieucategorie 3.1, 3.2, 4.1, 4.2, 5.1, 5.2 en 5.3 toegestaan zijn. Bij de vergunningverlening wordt getoetst of voldaan wordt aan de verschillende milieu-eisen.
Voor de realisatie van bouwrijpe grond voor het bedrijventerrein worden de gronden opgehoogd met 0,6 tot 0,8 meter. Daarnaast wordt het wegenpatroon aangelegd met schoon zand, voor zover dit bekend is. De exacte verkaveling van het gebied is afhankelijk van de uitgifte van de gronden.
Waterberging
De ontwikkeling van bedrijventerrein leidt ertoe dat de verharding toeneemt. Daarvoor is compensatie in de vorm van oppervlaktewater nodig. Voor de ontwikkeling van Flevokust is een compensatie aan oppervlaktewater nodig van circa 2 ha. Deze wordt enerzijds gerealiseerd door de KRW-watergangen (Forellentocht en Karpertocht) te verbreden. Anderzijds wordt een deel binnen het bedrijventerrein gevonden. Daarvoor is een watergang op het bedrijventerrein zelf gewenst. Het ligt in de rede deze te combineren met de ontsluitingsweg. In het profiel van de ontsluitingsweg moet daarom met een watergang rekening worden gehouden. In verband met waterkwaliteit en calamiteiten vindt de afvoer van regenwater plaats richting de nieuwe watergang op het bedrijventerrein zelf.
Stedenbouwkundige uitgangspunten
Flevokust ligt op een stedenbouwkundig markante plek nabij het snijpunt van IJsselmeerdijk en rijksweg A6. Om te zorgen dat het gebied zich straks nationaal, regionaal en op stadsniveau kan profileren is een stedenbouwkundige visie opgesteld. Het duurzame en innovatieve karakter van het bedrijventerrein komt tot uiting in de basisverkaveling, de uitstraling gezien vanuit het IJsselmeer, de rijksweg A6, het polderlandschap, de spoorlijn/Houtribweg en de bestaande stad. De basisverkaveling is oost-west gericht en wordt daarmee zoveel mogelijk gebaseerd op de voormalige visvijverstructuur.
Dit bestemmingsplan biedt voldoende flexibiliteit om de stedenbouwkundige visie handen en voeten te geven. Het beoogd welstandskader is vervolgens omschreven in een beeldregieplan. Dit beeldregieplan is opgenomen in bijlage 4 bij deze toelichting. Een aantal stedenbouwkundige basiseisen zoals bouwhoogte en minimale bebouwingsrooilijnen van verschillende bouwwerken zijn al in dit bestemmingsplan opgenomen. Voor het beeld speelt het silhouet van havengebonden en havengerelateerde gebouwen binnendijks en kranen buitendijks een belangrijke rol.
In deze paragraaf volgt een overzicht van het - voor het plangebied van belang zijnde - geldend beleid. Daarbij wordt onder meer ingegaan op geldend rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
Rijksbeleid
In 2012 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd, dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro geeft de juridische kaders die nodig zijn om het ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Het beleid vervangt onder meer de Nota Ruimte. De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:
Vooral het beleid van de provincie Flevoland en de gemeente Lelystad is het richtinggevende kader.
Voor verstedelijking heeft het Rijk het principe van de Ladder voor duurzame verstedelijking verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 2 Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking geeft een motiveringsvereiste:
Gelet op hetgeen is aangegeven onder nut en noodzaak en in bijlage 1 is er sprake van een regionale behoefte aan een multimodale overslag welke (mede) is gericht op binnenvaart en nat bedrijventerrein. Door het sterk toegenomen gemiddelde tonnage van een binnenschip, komen voor goederenvervoer over water vrijwel uitsluitend buitendijks gelegen overslagmogelijkheden in aanmerking. In het Omgevingsplan staan 3 zoeklocaties voor multimodale overslag weg-water. Daarvan is Flevokust de enige waar ook de combinatie met het spoor mogelijk is. Flevokust ligt op de hoofdroute van de binnenvaart vanuit het noorden en het oosten naar Rotterdam. Er zijn in Flevoland nog geen containerterminals en de regio is wat binnenvaart betreft nu nog een logistieke witte vlek. Gelet hierop biedt Flevokust de beste mogelijkheden voor de beoogde multimodale overslag en nat industrieterrein.
De locatie wordt in eerste instantie ontsloten over het water en de over de weg via de IJsselmeerdijk en de Karperweg naar de Houtribweg en vervolgens naar de A6. Op termijn is een spooraantakking op de Hanzelijn mogelijk. De bestaande fietsroute langs de IJsselmeerdijk blijft behouden.
Provinciaal beleid
Het Omgevingsplan Flevoland 2006 geeft inzicht in het (toekomst)beleid voor de provincie Flevoland. Het beschrijft voor verschillende gebieden het beleid voor de periode tot 2015.
In het Omgevingsplan is Flevokust aangegeven als 'stedelijk gebied 2015'. Dit houdt in dat in het Omgevingsplan al rekening gehouden is met de ontwikkeling van het bedrijventerrein in de periode tot 2015.
In haar beleid geeft de provincie verder aan dat de ontwikkeling en realisatie van werklocaties een verantwoordelijkheid is van gemeenten en private partijen. Deze is sterk afhankelijk van de marktontwikkelingen. Een afstemming met de Visie Werklocaties Flevoland (2030+) is daarbij van belang.
Het vervoer en overslag van goederen over water en op het land kan een belangrijke bijdrage leveren aan het in stand houden van een goed vestigingsmilieu in Flevoland. De provincie wil zich inspannen om nieuwe overslaglocaties binnen de in het omgevingsplan aangegeven zoekgebieden mogelijk te maken. Eén van deze zoekgebieden is Flevokust, waarbij overslag weg-spoor-water voorzien is. Door het sterk toegenomen gemiddelde tonnage van een binnenschip, komen voor goederenvervoer over water vrijwel uitsluitend buitendijks gelegen overslagmogelijkheden in aanmerking. Lelystad is daarbij aangewezen voor buitendijks overslagterrein, zoals dit in Flevokust voorzien is. De provincie hanteert voor het buitendijkse gebied een beleid, waarbij voor het buitendijkse gebied geen regionale waterkering wordt aangewezen. Hierdoor wordt het waterschap geen beheerder en gelden geen veiligheidsnormen.
De provincie heeft de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland. Dit betreft een provinciale omgevingsverordening, waarmee een provincie regels kan stellen aan ruimtelijke plannen, bijvoorbeeld bestemmingsplannen. Voor het industrieterrein Flevokust worden geen specifieke regels gesteld.
De Visie Werklocaties Flevoland 2030+ is een nadere concretisering van het Omgevingsplan Flevoland en geeft een toetsingskader om de provinciale ambities voor de werkgelegenheid mogelijk te maken. Dit beleid legt de basis onder de ruimtelijke reserveringen voor werklocaties in het Omgevingsplan Flevoland. Daarnaast is het beleid een bouwsteen voor een aanscherping van de Gemeentelijke Visies Vestigingsbeleid.
De visie ondersteunt de ontwikkeling van Flevokust. Lelystad is met de haven en het Flevokust-terrein voorbereid op het vervullen van een draaischijffunctie voor de Randstad en het Noorden van het land. In 2008 heeft TNO in een ‘nut en noodzaak’ onderzoek de economische potenties van de haven als positief aangeduid. Lokale vervoersstromen en economische activiteiten bieden een voldoende basis voor de haven en groeien in de toekomst door. De haven is daarbij een aanzienlijke versterking van het provinciale vestigingsmilieu voor logistieke en industriële activiteiten. De geplande instroom van bedrijvigheid komt voor een deel van buiten Lelystad en de provincie Flevoland.
De Provincie Flevoland en andere betrokken partijen - waaronder Lelystad - hebben in 2012 het Convenant Voorraadbeheersing en Afstemming Werklocaties Flevoland ondertekend. Met het Convenant zijn werkafspraken vastgelegd om eventuele overschotsituaties inzake werklocaties het hoofd te bieden. Met het Convenant wordt ook voldaan aan - en het naar de Flevolandse situatie toe vertalen van - het door Rijk, IPO en VNG ondertekende Convenant Bedrijventerreinen 2010 - 2020. In laatstgenoemd Convenant zijn onder andere afspraken gemaakt over de planning van nieuwe- en herstructurering van bestaande werklocaties.
Hoewel er elders in Nederland sprake is van snel toenemende overschotten aan werklocaties, is dit in Flevoland nog niet in die mate het geval. Maar om te voorkomen dat deze situatie zich ook in deze provincie gaat voordoen, hebben de gemeenten en de provincie overeenstemming bereikt over eerder genoemde set werkafspraken. In die afspraken wordt geregeld wat er gedaan moet worden wanneer zich tekorten dan wel overschotten gaan voordoen.
Natuurlijk wordt in het Convenant ook rekening gehouden met afspraken die in Plabeka-verband zijn, of nog worden gemaakt. Het bedrijventerrein Flevokust wordt in het Convenant genoemd als locatie voor voorraadvergroting aan bedrijventerrein.
In de beleidsregel Locatiebeleid Stedelijk Gebied 2011 zijn regels ten aanzien van de vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen vastgelegd. Er worden zeven verschillende locatietypen onderscheiden, die van elkaar verschillen in kantorenomvang, ruimtelijke kwaliteit, bereikbaarheid en leefbaarheid. De zeven verschillende locatietypen zijn: grootstedelijke en overige centrummilieus, gemengde woonwerkmilieus, kantorenmilieus, voorzieningenmilieus, reguliere bedrijventerreinen en industrieterreinen. Verder moet voldaan worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Flevokust wordt aangemerkt als 'industrieterreinen'. Voor industrieterreinen geeft het beleid voorwaarden, waarbij onder meer aandacht wordt besteed aan de maximale kantoorhoudendheid op bedrijfspercelen (30%), parkeren (eigen erf), ontsluiting (fietsen en (vracht)auto's) en milieucategorieën (3, 4 en 5).
In 2011 heeft de provincie het rapport Binnenvaart Flevoland, Onderzoek naar vervoer over water gepubliceerd. Dit onderzoek is een belangrijke basis voor het maken van keuzes over de mogelijk nodige investering in watergangen, vaarten en sluizen. In het onderzoek wordt aangegeven dat Flevokust kansen heeft op het gebied van onder andere de overslag van bulk en containers.
Regionaal beleid
In 2011 is het rapport Snoeien om te kunnen bloeien Uitvoeringsstrategie Plabeka 2010-2040 vastgesteld. Dit rapport is opgesteld in opdracht van de Metropoolregio Amsterdam. Plabeka staat voor Platform Bedrijventerreinen en Kantorenlocaties. Met de Uitvoeringsstrategie Plabeka wil de Metropoolregio voldoende ruimte en kwaliteit van werklocaties (kantoren, bedrijventerreinen, zeehaventerreinen) creëren voor een evenwichtige economische ontwikkeling. Op die manier wordt een bijdrage geleverd aan de versterking van de (internationale) concurrentiepositie van de Metropoolregio en het verbeteren van het regionale vestigingsklimaat voor het bedrijfsleven. Flevokust is in de Uitvoeringsstrategie aangewezen als een locatie die bij kan dragen aan de doelstelling van de Metropoolregio. In het kader van Plabeka is de behoefte aan bedrijventerrein in de hogere milieucategorieën en ligging aan buitenwater duidelijk geworden. Flevokust wordt hierin genoemd als locatie voor voorraadvergroting aan bedrijventerrein.
Gemeentelijk beleid
Het algemene gemeentelijk toekomstbeleid is verwoord in het Structuurplan Lelystad 2015 (vastgesteld in 2014). In het structuurplan wordt een aantal beleidsuitgangspunten beschreven dat ook van belang is voor Flevokust.
Het gemeentelijk economische beleid is gericht op het behoud van voldoende werkgelegenheid voor de beroepsbevolking. Tegelijkertijd moet een verdere groei van de werkgelegenheid gerealiseerd worden voor nieuwe bewoners. Flevokust is aangemerkt als een toekomstige werklocatie.
In Lelystad zijn vier stedelijke knooppunten te onderscheiden, Flevokust is een van deze knooppunten. Het knooppunt Flevokust biedt ruimte voor bedrijfsmatige ontwikkeling. De overslag van goederen van weg naar water en/of spoor is een belangrijk uitgangspunt voor de realisatie van het bedrijventerrein. Het terrein kan ruimte gaan bieden aan onder meer industriële bedrijven.
Begin 2014 heeft de gemeente een lichte actualisatie van de structuurvisie vastgesteld; de 'Lichte actualisatie structuurvisie Structuurplan Lelystad 2015' die geldt tot 2023. Hierin is de reservering voor een mogelijke Zuiderzee-spoorlijn langs de A6 gelegd. Langs de A6 is een brede groenstrook gelegen die bij de ontwikkeling van Flevokust blijft behouden. Gelet op het feit dat realisatie de komende tijd niet is voorzien, leidt de reservering niet tot een positieve bestemming van de Zuiderzee-spoorlijn.
In 2014 is de Structuurvisie Locatiebeleid Lelystad 2013-2025 vastgesteld. Het doel van de structuurvisie is het geven van een ruimtelijke onderbouwing met betrekking tot de verschillende werklocaties binnen de gemeente Lelystad. Het geeft duidelijkheid over de richting die de gemeente Lelystad voor ogen heeft voor de werklocaties, de randvoorwaarden die daarbij gesteld worden en de toekomstige opgaven die verwacht worden.
In de structuurvisie is voor Flevokust specifiek vestigingsbeleid opgenomen dat doorwerking heeft in dit bestemmingsplan. Onder meer door de specifieke aanwijzingen met betrekking tot de toegestane milieucategorieën en de havengebondenheid.
Op dit moment omvat de ontwikkeling van Flevokust de ontwikkeling van de overslagfaciliteit en een terrein voor havengerelateerde bedrijvigheid. Bij de invulling hieraan zijn de uitgangspunten van de Structuurvisie Locatiebeleid Lelystad 2013-2025 gehanteerd (gezoneerd categorie 3-5 voor het industriedeel).
De gemeente Lelystad heeft het beleid voor welstand in een Welstandsnota opgenomen. De drie belangrijkste doelstellingen van de welstandsnota geven nader inhoud aan de vereenvoudiging van het welstandstoezicht. De drie doelstellingen zijn
De vereenvoudiging heeft geleid tot de volgende welstandsniveaus: één welstandsvrij niveau, gebieden met beperkte of stedenbouwkundige welstand en gebieden met een volledige of architectonische welstand. Voor gebieden buiten de bebouwde kom geldt een welstandsvrij regime. Echter, voor ontwikkelingsgebieden zoals Flevokust is ook sprake van welstand. Hiervoor geldt het vastgestelde welstandsbeleid, een door de gemeenteraad vastgesteld beeldkwaliteitsplan of een beeldregieplan. Ter aanvulling op de welstandsnota wordt voor de ontwikkeling van Flevokust een nieuw beeldregieplan opgesteld. Deze wordt vastgesteld door de gemeenteraad. Vooruitlopend daarop zijn stedenbouwkundige randvoorwaarden genoemd. De ze zijn opgenomen in 2.2.5 en vertaald in de regels van dit plan.
De gemeenteraad heeft in 2009 het Parkeerbeleidsplan vastgesteld. In het plan is een integraal parkeerbeleid vastgelegd, dat is afgeleid van de ambities van Lelystad op het gebied van ruimte, economie en bereikbaarheid. Het Parkeerbeleidsplan geeft de kaders aan van de ambities van de gemeente Lelystad op het gebied van parkeren in en rond de stad. Bij nieuwe ontwikkelingen is het van belang dat voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein wordt gerealiseerd. Hiervoor is een regeling opgenomen, waarbij de parkeernormen in de regels zijn opgenomen.
Sectoraal beleid
De Keur van het waterschap Zuiderzeeland is op delen van het bestemmingsplan van toepassing. De Keur is gebaseerd op de Waterschapswet, de Waterwet en het Waterbesluit en is afgestemd op de provinciale Verordening voor de fysieke leefomgeving. In deze Keur zijn bepalingen ter bescherming van de ecologische waterkwaliteit opgenomen, indien en voor zover andere wetgeving daarin niet voorziet. Verder zijn in deze Keur bepalingen opgenomen over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in grondwaterlichamen. Tot slot geeft de Keur bepalingen over waterstaatswerken en beschermingszones daar omheen. Het uitgangspunt daarbij is dat de waterstaatswerken en de beschermingszones qua omvang zijn aangegeven in de legger, dan wel in ieder geval wat betreft de ligging, op kaarten in de bijlagen van de Keur.
Voor de toepassing van de Keur kan het college van Waterschap Zuiderzeeland beleidsregels vaststellen, die richtinggevend zijn voor op grond van de Keur te nemen besluiten en waarnaar ter motivering van de besluiten kan worden verwezen en waarvan slechts gemotiveerd kan worden afgeweken. Het Waterschap Zuiderzeeland heeft als beleidsregel vastgesteld:
Belangrijk aandachtspunten hieruit moeten in het bestemmingsplan opgenomen worden.
Het beleidsstuk moet veiligheid bieden, door middel van het beperken van bouwactiviteiten op en nabij dijken rond Flevoland. Om veiligheid te realiseren zijn de dijk en de omgeving van de dijk in zones opgedeeld; de kernzone, de binnenbeschermingszone en de buitenbeschermingszone. Hieraan gekoppeld heeft het waterschap in de Keur een bouwverbod opgenomen voor de kernzone en binnenbeschermingszone. Op dit verbod kan het waterschap ontheffing verlenen. De Keur geldt voor het gehele keurgebied dat ten grondslag ligt aan het in stand houden en zo nodig aanpassen van de dijken.
Voor deze bestemming zijn het daadwerkelijke dijklichaam (de kernzone), de binnenbeschermingszone van 20 meter en de buitenbeschermingszone van 80 meter (binnendijks) of 155 meter (buitendijks) relevant. Hier moet bij vermeld worden dat voor de buitenbeschermingszone geen bouwverbod geldt op basis van de Keur. Voor het feitelijke dijklichaam en de direct aangrenzende binnenbeschermingszone moet ontheffing aangevraagd worden voor bouwactiviteiten. De zones ter plaatse van Flevokust zijn in onderstaande figuur aangegeven.
Overzicht beschermingszones primaire waterkeringen
De strook groen, de watergang en de bosstrook die rondom het bedrijventerrein (dat voorheen de bestemming visvijvergebied had) ligt, blijft behouden. De strook grenst in het westen aan de dijk en in het oosten aan de A6. Deze strook krijgt de bestemming "Groen".
De bestemming "Groen" maakt het gebruik van gronden voor open groen, water en bebossing en de daarbij horende voorzieningen mogelijk. Daarnaast wordt een verbinding tussen de buitendijks gelegen terminal en het binnendijks gelegen bedrijventerrein mogelijk gemaakt.
Functionele mogelijkheden
De hoofdfunctie van de bestemming is het behoud van het groen, bebossing en het zorgen voor voldoende oppervlaktewater. De andere aanwezige voorzieningen, bijvoorbeeld paden, waterlopen en erfontsluitingswegen blijven ook mogelijk. De bestaande watergangen moeten worden verbreed om zodoende te voorzien in een deel van de verhardingscompensatie. Daarom is voor de waterlopen bepaald dat zij minimaal hun huidige breedte moeten behouden en zo nodig verbreed kunnen worden.
Aan de westzijde wordt een verbinding tussen de buitendijkse terminal en het binnendijkse bedrijventerrein gemaakt. Deze wegverbinding staat haaks op de dijk. De exacte locatie hiervan is niet bekend. Vanwege de verbinding moet er mogelijk boscompensatie plaatsvinden. Deze boscompensatie is al formeel gemeld en wordt buiten het plangebied gerealiseerd.
Bouwmogelijkheden
Gebouwen zijn in deze bestemming niet toegestaan. In de hele bestemming is het wel mogelijk om bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale bouwhoogte van 2,00 meter te bouwen. Hieronder vallen bijvoorbeeld terreinafscheidingen, die nodig zijn voor de veiligheid.
Flexibiliteitsbepalingen
In de bestemmingsregeling is een mogelijkheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels. Met deze omgevingsvergunning kunnen gebouwen voor nutsvoorzieningen of andere openbare voorzieningen worden gebouwd. Daarbij moet, om de bebouwing ondergeschikt te houden, een maximum van 50 m2 aangehouden worden.
In deze paragraaf staan de uitgangspunten voor de juridische regeling van de bestemming, zoals deze is opgenomen in de ruimtelijke verbeelding en de planregels. Hierna volgen algemene en meer specifieke uitgangspunten. Wanneer van toepassing staat in de paragrafen "Huidige situatie", "Gewenste situatie", "Beleid" en het hoofdstuk "Omgevingsaspecten" een nadere onderbouwing voor de uitgangspunten.
Algemeen
Huidige situatie
Gewenste situatie
Beleid
Omgevingsaspecten
Langs de dijk zijn een stuk groen, een watergang, een bosstrook en (ondergronds) een leidingstrook aanwezig (zie ook 2.5). Tussen het toekomstige bedrijventerrein en de snelweg A6 is een bosgebied aanwezig.
Het betreft een gebied dat vooral een ruimtelijke functie heeft, als afscherming tussen de genoemde weg en het achterliggende terrein. In dit gebied is geen sprake van dagrecreatief medegebruik en het heeft geen expliciete natuurwaarde (geen Natura 2000-gebied of Ecologische Hoofdstructuur). Het gebied bestaat vooral uit bebossing en struweel.
In de toekomstige situatie blijven de functionele en ruimtelijke structuur van het groen grotendeels ongewijzigd. Er komt een verbinding tussen het terrein buitendijks en binnendijks. Ter plaatse daarvan wordt de bestaande houtopstand verwijderd. Verder worden bestaande watergangen mogelijk omgelegd of worden nieuwe watergangen aangelegd. Het bestemmingsplan biedt ruimte voor deze werkzaamheden.
In deze paragraaf volgt een overzicht van het voor het plangebied van belang zijnde - geldend beleid. Daarbij wordt onder meer ingegaan op geldend rijks- provinciaal en gemeentelijk beleid.
Rijksbeleid
In 2012 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van kracht geworden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd, dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro geeft de juridische kaders die nodig zijn om het ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Het beleid vervangt onder meer de Nota Ruimte. De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:
De Boswet is hier van belang omdat voor de verbinding van het buitendijkse met het binnendijkse terrein een gedeelte van de bestaande bosstrook langs de IJsselmeerdijk zal verdwijnen. De daaruit volgende boscompensatie wordt buiten het plangebied gerealiseerd. Binnen de bestemming Groen kan overigens ook nieuwe bosaanplant worden gerealiseerd.
Provinciaal beleid
Het Omgevingsplan Flevoland 2006 geeft inzicht in het (toekomst)beleid voor de provincie Flevoland. Het beschrijft voor verschillende gebieden het beleid voor de periode tot 2015. Specifiek voor het groen in en rond Flevokust is aangegeven dat de dijk valt onder "water voor bos en natuur". In het deel van de dijk binnen het plangebied zijn echter geen ecologische hoofdstructuur en verbindingszones aangewezen. Het omgevingsplan biedt geen uitgangspunten voor deze bestemming.
De provincie heeft de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012 in procedure gebracht. Dit betreft een provinciale omgevingsverordening, waarmee een provincie regels kan stellen aan ruimtelijke plannen, bijvoorbeeld bestemmingsplannen. Om willekeur te voorkomen, moet aan deze regels een omgevingsvisie of omgevingsplan ten grondslag liggen. Specifiek voor de primaire waterkeringen van het industrieterrein Flevokust worden in relatie tot het bestemmingsplan geen regels gesteld.
Gemeentelijk beleid
Het algemene gemeentelijk toekomstbeleid is verwoord in het Structuurplan Lelystad 2015 (vastgesteld in 2014). Het structuurplan beschrijft een aantal beleidsuitgangspunten die ook van belang zijn voor Flevokust.
Het gemeentelijk economische beleid is gericht op het behoud van voldoende werkgelegenheid voor de beroepsbevolking. Tegelijkertijd moet een verdere groei van de werkgelegenheid gerealiseerd worden voor nieuwe bewoners. Flevokust is aangemerkt als een toekomstige werklocatie.
In Lelystad zijn vier stedelijke knooppunten te onderscheiden, Flevokust is een van deze knooppunten. Het knooppunt Flevokust biedt ruimte voor bedrijfsmatige ontwikkeling. De IJsselmeerdijk is in het structuurplan aangeduid als 'Natuurlijk/Stedelijk groen'. Enige natuurlijke waarden zijn niet uit te sluiten. In het kader van het planMER wordt onderzoek gedaan naar de effecten van de ontwikkelingen in het plangebied op de natuur.
Begin 2014 heeft de gemeente een lichte actualisatie van de structuurvisie vastgesteld; de 'Lichte actualisatie structuurvisie Structuurplan Lelystad 2015' die geldt tot 2023. Hierin is de reservering voor een mogelijke Zuiderzee-spoorlijn langs de A6 gelegd. Langs de A6 is een brede groenstrook gelegen die bij de ontwikkeling van Flevokust blijft behouden. Gelet op het feit dat realisatie de komende tijd niet is voorzien, leidt de reservering niet tot een positieve bestemming van de Zuiderzee-spoorlijn.
Sectoraal beleid
De Keur van het waterschap Zuiderzeeland is op delen van het bestemmingsplan van toepassing. De Keur is gebaseerd op de Waterschapswet, de Waterwet en het Waterbesluit en is afgestemd op de provinciale Verordening voor de fysieke leefomgeving. In deze Keur zijn bepalingen ter bescherming van de ecologische waterkwaliteit opgenomen, indien en voor zover andere wetgeving daarin niet voorziet. Verder zijn in deze Keur bepalingen opgenomen over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in grondwaterlichamen. Tot slot geeft de Keur bepalingen over waterstaatswerken en beschermingszones daar omheen. Het uitgangspunt daarbij is dat de waterstaatswerken en de beschermingszones qua omvang zijn aangegeven in de legger, dan wel in ieder geval wat betreft de ligging, op kaarten in de bijlagen van de Keur.
Voor de toepassing van de Keur kan het college van Waterschap Zuiderzeeland beleidsregels vaststellen, die richtinggevend zijn voor op grond van de Keur te nemen besluiten en waarnaar ter motivering van de besluiten kan worden verwezen en waarvan slechts gemotiveerd kan worden afgeweken. Het Waterschap Zuiderzeeland heeft als beleidsregel vastgesteld:
Belangrijk aandachtspunten hieruit moeten in het bestemmingsplan opgenomen worden.
Het beleidsstuk moet veiligheid bieden, door middel van het beperken van bouwactiviteiten op en nabij dijken rond Flevoland. Om veiligheid te realiseren zijn de dijk en de omgeving van de dijk in zones opgedeeld; de kernzone, de binnenbeschermingszone en de buitenbeschermingszone. Hieraan gekoppeld heeft het waterschap in de Keur een bouwverbod opgenomen voor de kernzone en binnenbeschermingszone. Op dit verbod kan het waterschap ontheffing verlenen. De Keur geldt voor het gehele keurgebied wat ter grondslag ligt aan het in stand houden en zo nodig aanpassen van de dijken.
Voor deze bestemming zijn het daadwerkelijke dijklichaam (de kernzone), de binnenbeschermingszone van 20 meter en de buitenbeschermingszone van 80 meter (binnendijks) of 155 meter (buitendijks) relevant. Hier moet bij vermeld worden dat voor de buitenbeschermingszone geen bouwverbod geldt op basis van de Keur. Voor het feitelijke dijklichaam en de direct aangrenzende binnenbeschermingszone moet ontheffing aangevraagd worden voor bouwactiviteiten. De zones ter plaatse van Flevokust zijn in onderstaande figuur aangegeven.
Overzicht beschermingszones primaire waterkeringen
De bestemming "Verkeer" ligt op de dijk tot aan de kwelsloot en op de gewenste verbinding vanaf de dijk naar het nieuwe bedrijventerrein.
De bestemming ligt grotendeels op de primaire waterkering. De bestemming maakt het mogelijk de openbare ruimte in te richten voor de afwikkeling van het verkeer en (open) groen.
Functionele mogelijkheden
De bestemming is bedoeld voor verkeerskundige doelstellingen, daarom worden wegen en straten, voet- en rijwielpaden en daarbij horende groenvoorzieningen (bermen) toegestaan. Daarnaast zijn overige bouwwerken, nutsvoorzieningen, groen, water, paden en parkeervoorzieningen mogelijk. Door het toestaan van deze functies is flexibiliteit in het gebruik van de gronden met deze bestemming mogelijk.
Bouwmogelijkheden
Binnen deze bestemming is de bouw van gebouwen niet toegestaan. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn wel toegestaan. In dit geval gaat het om erf- en terreinafscheidingen, palen en masten, bruggen en overige bouwwerken geen gebouwen zijnde. Daarbij mogen erf- en terreinafscheidingen een maximale bouwhoogte van 2,00 meter hebben. Palen en masten zijn maximaal 6,00 meter hoog.
Flexibiliteitsbepalingen
In de bestemmingsregeling is een mogelijkheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels. Met deze omgevingsvergunning kunnen gebouwen voor nutsvoorzieningen of andere openbare voorzieningen worden gebouwd. Daarbij moet, om de bebouwing ondergeschikt te houden, een maximum van 50 m2 en 5,00 meter aangehouden worden. Afwijking is alleen mogelijk wanneer voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden.
De terminal en het natte industrieterrein moeten worden ontsloten. In het begin worden de terreinen ontsloten via de weg die op de IJsselmeerdijk is gelegen. Als het industrieterrein wat verder ontwikkeld is, zal een nieuwe ontsluitingsweg nodig zijn. Deze nieuwe ontsluitingsweg – die vervolgens de belangrijkste ontsluitingsweg van het industrieterrein wordt – loopt onder meer langs het bedrijfsperceel Karperweg 8-10.
De bestaande weg op de dijk biedt voldoende capaciteit voor de ontsluiting van de terminal en de eerste fase van het natte industrieterrein. Zodra het industrieterrein zich verder ontwikkelt, is een extra ontsluitingsweg nodig.
In het begin voldoet de huidige weg op de dijk als ontsluitingsweg. Zodra het industrieterrein zich verder ontwikkelt, wordt een nieuwe ontsluitingsweg aangelegd. Die nieuwe ontsluitingsweg wordt vervolgens de hoofdontsluitingsweg van Flevokust.
Hieronder is beleid opgenomen dat een direct verband heeft met de bestemming en daarvoor uitgangspunten biedt. De wegen in het plangebied vallen buiten de werking van het rijks- en provinciaal beleid. Hierna is dus alleen gemeentelijk beleid beschreven.
Het Structuurplan Lelystad 2015 (vastgesteld in 2014) bevat een visie op de integrale leefomgeving, waarbij behalve het ruimtelijk beleid, ook bijvoorbeeld duurzaamheid, milieu en verkeer deel van uitmaken. De beleidsuitgangspunten vanuit het provinciaal beleid zijn vertaald in het structuurplan. Het beleid is voor het aspect verkeer sterk gericht op een goede bereikbaarheid van Lelystad. Hiervoor zijn de wegen in de stad opgedeeld in een vaste structuur, waarbij de hoofdfunctie van de weg bepalend is. Voor parkeren is in het Structuurplan opgenomen dat het van belang is dat speciale voorzieningen voorzien in hun eigen parkeerbehoefte (zie ook Parkeerbeleidsplan in 2.2.6). Begin 2014 heeft de gemeente een lichte actualisatie van de structuurvisie vastgesteld; de 'Lichte actualisatie structuurvisie Structuurplan Lelystad 2015' die geldt tot 2023. Hierin is de reservering voor een mogelijke Zuiderzee-spoorlijn langs de A6 gelegd. Langs de A6 is een brede groenstrook gelegen die bij de ontwikkeling van Flevokust blijft behouden. Gelet op het feit dat realisatie de komende tijd niet is voorzien, leidt de reservering niet tot een positieve bestemming van de Zuiderzee-spoorlijn.
De Nota Mobiliteit Lelystad beschrijft de ambities van de gemeente voor de toekomst waar het gaat om de mobiliteit. De visie is een doorvertaling van het rijksbeleid en het provinciaal beleid. De ambities zijn beschreven aan de hand van een aantal thema's. Het thema wat voor het plangebied van belang is, is "Verplaatsen binnen Lelystad". Het hoofddoel daarbij is de netwerken voor auto, openbaar vervoer en fiets dusdanig op te zetten, dat deze vervoerswijzen elkaar aanvullen en voor verplaatsingen in Lelystad goede alternatieven zijn. Daarbij zijn de volgende speerpunten genoemd:
De ontsluiting van Flevokust is via water en weg en op termijn mede via spoor. De wegontsluiting van Flevokust verloopt in het begin via de IJsselmeerdijk – Houtribweg – A6. Als Flevokust zich verder ontwikkelt komt er een ontsluiting via de Karperweg – Houtribweg – A6.
De bestemming "Leiding - Leidingstrook" is gelegd op de bestaande en te handhaven leidingstrook langs de dijk, waarin verschillende leidingen liggen.
De dubbelbestemming "Leiding - Leidingstrook" heeft tot doel de bestaande leidingenstrook te handhaven en beschermen. In deze leidingenstrook liggen kabels en leidingen voor elektra, water, riool en/of gas.
Functionele mogelijkheden
De gronden waarop deze bestemming ligt zijn, naast de gebruiksmogelijkheden van onderliggende bestemmingen, ook bedoeld voor een of meerdere typen kabels en leidingen. Dit betekent dat bij het gebruik van de gronden altijd rekening gehouden moet worden met de aanwezigheid van deze kabels en leidingen.
Bouwmogelijkheden
Ongeacht de regels van de onderliggende bestemmingen, zijn op de gronden met deze bestemming geen bouwwerken toegestaan. Hierdoor wordt beschadiging van de leidingen door bouwwerkzaamheden en toename van veiligheidsrisico's voorkomen.
Omgevingsvergunning
Werken (geen bouwwerken) en werkzaamheden mogen alleen uitgevoerd worden na het verkrijgen van een omgevingsvergunning. Het kan daarbij gaan om het ontgronden en afgraven van gronden, of het planten van diepwortelende beplanting. Hieraan zijn toetsingscriteria gekoppeld. Door een omgevingsvergunning op te nemen worden werken en werkzaamheden toegestaan. Door de criteria op te nemen kan getoetst worden of de leidingen voldoende beschermd blijven na de ingreep. Het is dan ook altijd noodzakelijk om advies in te winnen bij de leidingbeheerder.
De omgevingsvergunning is niet nodig voor normaal onderhoud van geringe omvang en al in uitvoering zijnde werken en werkzaamheden op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan. Ook werkzaamheden aan de leiding zelf of voor het verleggen of overkluizen ervan vallen buiten deze vergunningsregel.
Flexibiliteitsbepalingen
Bij de bestemming zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Hierbij gaat het om de mogelijkheden voor het - met een omgevingsvergunning - afwijken van de bouwregels van de bestemming. Aan de afwijkingsregels zijn voorwaarden gebonden, waaraan voldaan moet worden op het moment van aanvraag van een omgevingsvergunning voor afwijking. Een belangrijke voorwaarde is dat altijd advies ingewonnen wordt bij de leidingbeheerder.
In deze paragraaf staan de uitgangspunten voor de juridische regeling van de bestemming, zoals deze is opgenomen in de ruimtelijke verbeelding en de planregels. Hierna volgen algemene en meer specifieke uitgangspunten. Wanneer van toepassing staat in de paragrafen "Huidige situatie", "Gewenste situatie", "Beleid" en het hoofdstuk "Omgevingsaspecten" een nadere onderbouwing voor de uitgangspunten.
Algemeen
Huidige situatie
Omgevingsaspecten
Langs de IJsselmeerdijk lopen in de huidige situatie verschillende kabels en leidingen. Het gaat daarbij onder meer om een gasleiding.
Voor de realisatie van Flevokust kunnen de bestaande leidingenstroken langs de IJsselmeerdijk gehandhaafd blijven. Het gaat daarbij om een elektrakabel, waterleiding, rioolpersleiding en gasleiding. Een deel van de bestaande leidingen wordt vanwege de realisatie van Flevokust overkluisd.
Met betrekking tot de elektrakabel is geen beleid geformuleerd dat doorwerking heeft in deze bestemming. Met betrekking tot de waterleiding en rioolpersleiding is in het planMER en in bijlage 5 meer informatie beschikbaar. Voor de gasleiding wordt in verwezen naar 3.10.
Naast de bestemmingsregels kent het bestemmingsplan ook algemene regels, die voor alle gronden van toepassing zijn. Het gaat daarbij om onder meer algemene gebruiks-, aanduidings- en wijzigingsregels.
De algemene gebruiksregels geven extra regels over mogelijk gebruik van de gronden in het plangebied. In deze regels is een specifieke regeling opgenomen voor de watercompensatie voor de aanleg van het nieuwe binnendijkse bedrijventerrein. Daarbij is een gezamenlijke oppervlakte van circa 2 ha. gehanteerd. Dit houdt in dat in het totale plangebied minimaal deze oppervlakte gerealiseerd moet worden. Dit kan bijvoorbeeld plaatsvinden door verbreding van bestaande watergangen in combinatie met de aanleg van een centrale watergang op het bedrijventerrein.
De algemene aanduidingsregels geven regels over specifiek aangeduide gebieden in het plangebied. Bij deze laatste hoort de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk'. De regels hierbij zorgen ervoor dat het aangeduide gebied rond de primaire waterkering vrij blijft voor een mogelijke dijkverbreding en/of -verzwaring. Hiervoor zijn in het beleid van het waterschap beschermingszones opgenomen.
Naast de vrijwaringszone voor de dijk is ook de aanduiding 'geluidzone - industrie' opgenomen. Dit is de vastgestelde zone rond de bestemming Bedrijventerrein. Binnen deze zone mogen geen geluidgevoelige objecten worden gebouwd. Deze zone loopt buiten het plangebied door en is vastgelegd in de partiële herziening ten behoeve van de geluidzone Flevokust. Daarin is de toelichting voor de geluidzone opgenomen.
In dit hoofdstuk worden de omgevingsaspecten beschreven. Daarbij gaat het om omgevingsaspecten als water, ecologie, geluid en bodem. De resultaten van het planMER zijn bepalend voor de inhoud van dit hoofdstuk. De indeling van het hoofdstuk volgt de indeling van het planMER. Het planMER is in de bijlagen 7 en 8 bij dit bestemmingsplan opgenomen. Daarin staat naast de effectbeoordeling ook nadere informatie over bijvoorbeeld de procedure en beleidskaders.
De ontwikkeling van Flevokust is m.e.r.-plichtig en m.e.r.-beoordelingsplichtig. Dit heeft te maken met de activiteiten die op Flevokust mogelijk worden gemaakt. Deze activiteiten volgen uit de bijlagen die bij het Besluit m.e.r. zijn opgenomen. In het geval van Flevokust zijn dit:
Voor de verschillende m.e.r.(-beoordelings)plichtige onderdelen kan één MER opgesteld worden, waarin aan de verplichting voor de verschillende onderdelen van het plan wordt voldaan. Dit MER is de basis van de effectbeschrijving zoals deze in dit hoofdstuk is gegeven.
Het planMER voor de ontwikkeling van Flevokust bestaat uit twee delen. Het eerste deel (zie bijlage 7) vergelijkt de vier varianten voor de ontwikkeling van Flevokust. Deze vergelijking heeft geleid tot de definitieve keuze voor variant 4.
Het tweede deel van het planMER (zie bijlage 8) geeft de effectbeoordeling van de gekozen variant. In dit hoofdstuk staan de resultaten van deze effectbeoordeling kort samengevat. De effectbeoordeling van de gekozen variant is van belang, omdat dit het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan is. Naast een beschrijving van de effectbeoordeling worden ook de gevolgen voor de regeling van dit bestemmingsplan beschreven.
Het bestemmingsplan regelt het gebruik en de bebouwingsmogelijkheden van gronden, zoals deze uit variant 4 blijken. De gewenste ontwikkeling past niet binnen de geldende bestemmingsplannen, daarom is voor het plangebied dit bestemmingsplan opgesteld. Zoals hiervoor aangegeven is aan de bestemmingsplanprocedure een planMER-procedure gekoppeld.
De gewenste wijzigingen van het eerder in procedure gebrachte bestemmingsplan en de nieuwe notitie Reikwijdte en Detailniveau zijn in het overleg gebracht. De ingekomen reacties zijn beantwoord (zie bijlage 9) en waar nodig verwerkt in het ontwerpplan. De procedure van het bestemmingsplan en het planMER lopen parallel, omdat beide documenten nauw verweven zijn. De procedure van het bestemmingsplan staat beschreven in 4.2.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet bij het opstellen van een bestemmingsplan afstemming plaatsvinden tussen activiteiten die milieuhinder kunnen veroorzaken en hindergevoelige functies zoals woningen van derden. Voor het bepalen welke bedrijfsactiviteiten toelaatbaar zijn is rekening gehouden met de beleidsuitgangspunten, het milieu-onderzoek (MER) en de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'. Hier is in bijlage 2 nader op ingegaan.
Aanwezige gevoelige functies
In het plangebied zijn geen hindergevoelige functies zoals woningen aanwezig. In de ruime omgeving van het plangebied is hiervan wel sprake. Het gaat daarbij onder meer om bedrijfswoningen bij agrarische bedrijven aan de oostzijde van de snelweg A6 en om (bedrijfs)woningen in het gebied aan de zuidzijde van de Houtribweg. De woningen in het laatstgenoemde gebied liggen op een afstand van ruim een kilometer ten opzichte van het nieuwe bedrijventerrein. De hindergevoelige functies aan de oostzijde van de A6 liggen daadwerkelijk op ruim 350 meter van het nieuwe industrieterrein. Ter plaatse is sprake van een gemengd gebied, door de ligging van deze functies in de nabijheid van de snelweg A6. De potentiële hinder van de A6 is waarschijnlijk groter dan van het bedrijventerrein. Bij de verlening van de omgevingsvergunning voor nieuwe bedrijven moet rekening worden gehouden met de aanwezige hindergevoelige functies.
Gevolgen voor het bestemmingsplan
In de regels van de bestemming "Bedrijventerrein" is een regeling opgenomen waarbij - voor vergunningverlening - aangetoond moet worden dat bedrijven voldoen aan de daarin opgenomen milieu-eisen.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet verkennend bodemonderzoek uit worden gevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. Het aspect bodem is voor de aspecten bodemopbouw, bodemkwaliteit, grondverzet en grondstromen beoordeeld op verschillende criteria.
Effectbeoordeling
Door de ontwikkeling van Flevokust zijn de effecten op de genoemde aspecten over het algemeen neutraal. Dit betekent dat de realisatie van Flevokust geen effecten heeft op de bodem.
Gevolgen voor het bestemmingsplan
De beschreven effecten hebben geen directe gevolgen voor het bestemmingsplan.
Het vroegtijdig betrekken van de waterbeheerders en het meewegen van het waterbelang is, door middel van de Watertoets, sinds 1 november 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening. Binnen het thema water zijn voor de volgende aspecten de effecten in beeld gebracht; waterveiligheid, grondwater, waterkwantiteit en waterkwaliteit. Wettelijk is het verplicht bij een bestemmingsplan een watertoets uit te voeren. De resultaten hiervan zijn opgenomen in de bijlage 5 bij deze toelichting.
Effectbeoordeling
De komst van het industrieterrein heeft een neutraal effect op de verschillende wateraspecten. Dit komt onder meer doordat bestaande waterlopen en waterkeringen in tact blijven na realisatie van Flevokust. Bovendien blijft in en om het plangebied voldoende ruimte voor waterberging en wijzigen grondwaterpeilen niet. Een aandachtspunt is dat de bestaande primaire waterkering beschermd wordt.
Watertoets
In de watertoets wordt ingegaan op maaiveld en waterstand, waterberging, afvalwater afvoer, hemelwaterafvoer en inrichting watergangen en de gevolgen van de gewenste ontwikkeling daarop. Uit de watertoets blijkt onder meer dat het belangrijk is nieuwe waterberging te realiseren, die nodig is voor de opvang van het afstromende regenwater. Daarnaast is de bescherming van de bestaande primaire waterkering van belang.
Gevolgen voor het bestemmingsplan
Dit aspect heeft gevolgen voor het bestemmingsplan waar het gaat om de bescherming van de bestaande primaire waterkeringen. De gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' zorgt hiervoor.
Cultuurhistorie en Landschap en cultuurhistorie vormen belangrijke aspecten waarmee in ieder plan rekening gehouden moet worden. Hierbij is gekeken naar de effecten op de landschappelijke en de cultuurhistorische waarden (waaronder archeologische waarden) in het plangebied.
Effectbeoordeling
De ontwikkeling van het bedrijventerrein heeft een negatief effect op bestaande landschappelijke waarden in en direct rond het plangebied. Dit komt vooral door de afname van het contrast tussen land en water en de openheid. Deze effecten zijn echter ook niet uit te sluiten. Wel wordt getracht de nieuwe elementen zo goed mogelijk in te passen, voor zover dit mogelijk is. Enigszins negatieve effecten op de cultuurhistorie zijn niet uit te sluiten. Dit heeft onder meer te maken met de realisatie van een nieuwe haven, die een aantasting van de kenmerkende structuur van de IJsselmeerdijk betekent (historisch-geografische waarde). Daarnaast verdwijnt de ensemblewaarde tussen de (voormalige) viskwekerijwoningen en het grotere geheel van de viskwekerij. Hierdoor treden enigszins negatieve effecten op die niet uit te sluiten zijn.
Gevolgen voor het bestemmingsplan
De beschreven effecten hebben geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.
Bij elk ruimtelijk plan moet met het oog op de natuurbescherming rekening worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt aangetoond dat als gevolg van de geplande activiteiten de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. De gebiedsbescherming is geregeld in de Natuurbeschermingswet, de soortenbescherming in de Flora- en faunawet.
Effectbeoordeling
Bij de effectbeoordeling is onder meer gekeken naar de effecten op het Natura 2000-gebied IJsselmeer en de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde soorten. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat significant negatieve effecten met zekerheid uit te sluiten zijn. Wel kunnen enige negatieve effecten optreden. De niet-significante negatieve effecten worden door middel van voorschriften van een Natuurbeschermingswetvergunning gemitigeerd. Daarnaast vindt de aanleg van nieuw vogelrustgebied door het bevoegde gezag verzekerd door dit als eis in dezelfde vergunning op te nemen. De gemeente geeft uitvoering aan artikel 19j van de Natuurbeschermingswet. Dit is een belangrijke reden voor het opnemen van bovenstaande conclusies uit de effectbeoordeling op het Natura 2000-gebied IJsselmeer.
Gevolgen voor het bestemmingsplan
De genoemde effecten hebben geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden bekeken of de extra verkeersintensiteit die wordt gegenereerd, afgewikkeld kan worden over het bestaande wegennet. Hierbij is vooral gekeken in hoeverre de verkeersstructuur toereikend is om het verkeer van en naar Flevokust te verwerken. Het gaat daarbij om weg- en waterverkeer.
Verder speelt parkeren een steeds belangrijkere rol bij (bouw)projecten in Lelystad. Dit geldt zowel in de gebieden met betaald parkeren als in woon-, winkel en werkgebieden. Hiervoor heeft de gemeente het Parkeerbeleidsplan 2009 vastgesteld.
Effectbeoordeling
De effecten voor verkeer worden als neutraal aangegeven. Dit betekent dat de bestaande (vaar)wegenstructuur de door Flevokust gegenereerde (water)verkeersstromen voldoende kan verwerken. Bij wegverkeer geldt dit voor de doorgaande routes, de rotondes en de kruisingen daarin. Daarnaast geldt dit voor de parkeermogelijkheden binnen Flevokust. Het parkeren op eigen terrein is een aandachtspunt, om de wegen op het bedrijventerrein vrij te houden en de doorstroming voldoende te kunnen garanderen. Voor het waterverkeer is gekeken naar het aantal scheepvaartbewegingen ten opzicht van het totale aantal sluispassages. De toename is zeer beperkt. De effecten van weg- en waterverkeer zijn neutraal beoordeeld. Op één kruising treedt een beperkt negatief effect op.
Mede in het kader van het Rijksprogramma Beter benutten is door Ecorys onderzoek gedaan naar de mobiliteit. Uit het onderzoek van Ecorys (2014) blijkt dat de ontwikkeling van Flevokust weliswaar lokaal leidt tot een toename van verkeer, maar dat er bovenregionaal gezien een verschuiving optreedt van wegverkeer naar vervoer over water en een betere spreiding en benutting van verkeer leidt. De ontwikkeling van Flevokust past daarmee binnen het Rijksbeleid.
Gevolgen voor het bestemmingsplan
Parkeren op eigen terrein is een belangrijk uitgangspunt dat in dit bestemmingsplan een passende regeling heeft gekregen. Deze is opgenomen bij de bestemming "Bedrijventerrein", omdat parkeren vooral ten behoeve van die bestemming plaatsvindt. De overige verkeersaspecten hebben geen gevolgen voor het bestemmingsplan.
Het toetsingskader voor geluidhinder van inrichtingen die in 'belangrijke mate geluidshinder' kunnen veroorzaken, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai is vastgelegd in de Wet geluidhinder. Voor overige inrichtingen gelden de algemene regels uit het Activiteitenbesluit of wordt de maximale geluidsbelasting vastgelegd in een milieuvergunning, wanneer het een omgevingsvergunningsplichtig bedrijf in het kader van de milieuwetgeving betreft. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (VROM, 1998). Belangrijk in het plangebied Flevokust is de cumulatie van het geluid op de omgeving. Daar is bij de effectbeoordeling vooral op ingegaan.
Effectbeoordeling
Het aantal geluidgevoelige bestemmingen met een cumulatieve geluidbelasting van meer dan 50 dB(A) neemt toe. Dit wordt enigszins negatief beoordeeld. Voor 6 woningen bedraagt de geluidbelasting vanwege het nieuwe - allesomvattende - industrieterrein Flevokust meer dan de (voorkeurs)grenswaarde van 50 dB(A). Voor 1 woning bedraagt de geluidbelasting meer dan 55 dB(A). Voor geen enkele woning bedraagt de geluidbelasting meer dan de maximaal toelaatbare waarde van 55 dB(A) (indien nooit eerder een hogere waarde is vastgesteld) of verleende hogere waarde +5 dB(A) met een maximum van 60 dB(A) (indien eerder een hogere waarde is vastgesteld). De gemeente Lelystad stelt voor deze woningen een hogere grenswaarde vast. Als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van het plan blijkt uit berekening dat de geluidbelasting maximaal 0,4 dB toeneemt ter plaatse van woningen. Dit is marginaal en in de praktijk niet/nauwelijks hoorbaar.
Gevolgen voor het bestemmingsplan
In het plangebied is van enigszins negatieve effecten door de cumulatie van industrielawaai, wegverkeer en railverkeer. Dit bestemmingsplan maakt een gezoneerd industrieterrein mogelijk. De geluidzone wordt planologisch vastgelegd.
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) van belang. Voor het plangebied zijn de gevolgen beoordeeld van de uitstoot van NO2 en fijn stof vanuit de industriële bronnen en het wegverkeer.
Effectbeoordeling
Sprake is van enigszins een negatief effect op de concentraties van deze stoffen in de lucht. Deze nemen door de ontwikkeling toe, omdat sprake is van de toename van wegverkeer van en naar het plangebied. De concentraties NO2 en fijnstof blijven echter ruim onder de wettelijke normen. Daarom is de concentratie van NO2 en fijn stof als neutraal beoordeeld.
Gevolgen voor het bestemmingsplan
Dit aspect heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan.
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het van belang te kijken naar activiteiten die risico's kunnen opleveren voor de beoogde ontwikkeling. In het planMER is een onderscheid gemaakt tussen de externe en de nautische veiligheid. Bij de externe veiligheid wordt verder een onderscheid gemaakt tussen:
Effectbeoordeling
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Op grond van deze benadering worden grenzen gesteld aan de risico's gelet op de kwetsbaarheid van de omgeving. Daarbij wordt rekening gehouden met twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het toetsingskader voor externe veiligheid rond een dergelijk bedrijventerrein is onder meer opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
In en om het plangebied is sprake van risicovolle inrichtingen en vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over weg, spoor, water of door leidingen. Een voorbeeld van een risicovolle inrichting is het bedrijf 3D Metal Forming (Karperweg 8 - 10), aan de zuidrand van Flevokust. Transport van gevaarlijke stoffen vindt onder meer plaats via de N302 en de A6, de spoorlijn Lelystad-Zwolle, maar ook via gasleidingen in en rond het plangebied.
De effecten in verband met de PR van deze inrichtingen, transportroutes en leidingen wordt neutraal beschouwd. Dit komt omdat deze risicocontouren buiten het plangebied liggen. Voor nieuwe risicovolle contouren op het binnendijkse terrein is een regeling opgenomen die regelt dat eventuele risicocontouren binnen het eigen perceel moeten blijven.
In relatie tot het groepsrisico zijn bij het vervoer van gevaarlijke stoffen en nieuwe risicovolle inrichtingen enigszins negatieve effecten te verwachten. Dit wordt veroorzaakt door de toename van het aantal mensen in het gebied. De effecten zijn beperkt omdat de toename van het aantal mensen beperkt is. De effecten op het groepsrisico ten opzichte van bestaande risicovolle inrichtingen is neutraal.
Bij de nautische veiligheid wordt rekening gehouden met de mogelijkheden voor schepen om veilig in de haven aan te meren bij hoge windkracht en de impact van de ontwikkeling op de scheepvaart en de hoofdscheepvaartroute. Hier is sprake van een neutrale beoordeling van de effecten. De veiligheid voor de scheepvaart wordt gewaarborgd door de nodige faciliteiten te realiseren, waaronder een nieuwe golfbreker. Bovendien is de toename van het aantal schepen van en naar Flevokust te beperkt om knelpunten voor de bestaande scheepvaart te veroorzaken.
Gevolgen voor het bestemmingsplan
Over het algemeen is geen sprake van gevolgen voor dit bestemmingsplan. Wel is in het bestemmingsplan een regeling getroffen waardoor bij risicovolle inrichtingen in het plangebied de plaatsgebonden risicocontour binnen de inrichtingsgrens blijft. De faciliteiten die nodig zijn om de nautische veiligheid te garanderen worden in dit bestemmingsplan bij recht mogelijk gemaakt.
Onder de noemer duurzaamheid kan een veelheid van aspecten vallen. In dit MER wordt in dat kader aandacht besteed aan de effecten op regionaal niveau en op duurzaamheidsapsecten van gebruik.
De realisatie van Flevokust heeft positieve effecten op de duurzaamheid. Door bijvoorbeeld de realisatie van de overslag van de binnenvaart naar vrachtwagens op Flevokust te realiseren kan het aantal vrachtwagenkilometers worden beperkt. Een binnenvaartschip kan een veelheid aan vrachtwagenladingen vervoeren. Het Rijk stimuleert dergelijke duurzaamheidsmaatregelen vanuit het programma ‘Beter Benutten’. Hierover zijn met het Rijk afspraken gemaakt over een (financiële) bijdrage aan de aanleg van de hoofdinfrastructuur voor Flevokust. Het programma 'Beter Benutten' heeft tot doel de fileknelpunten in de regio met 20% te reduceren en de stijgende vraag op het spoor/OV te accommoderen. Flevokust is een van de projecten die in het kader van dit programma worden uitgevoerd.
Naast de hiervoor genoemde effecten is ook sprake van overige effecten van de ontwikkeling en de aanleg van het terrein op de omgeving. Daarbij gaat het om trillingen, licht, kabels en leidingen, verkeer tijdens de aanleg en geluid tijdens de aanleg. Deze aspecten worden in deze paragraaf behandeld.
In de nabijheid van het plangebied is het Central Veterinary Institute (CVI) aanwezig. Hier is onder meer sprake onderzoek naar vaccins. Het is van belang dat daarbij geen besmettingsgevaar optreed. In dat kader zijn tussen de gemeente en het CVI afspraken gemaakt om een zone van 3 kilometer, rond het CVI, vrij te houden van evenhoevigen. Deze zone ligt over een deel van Flevokust. Hiervoor zijn in de regels van de bestemmingen enkele typen bedrijven uitgesloten.
Het effect van trillingen op de omgeving is enigszins negatief. Deze trillingen worden veroorzaakt door bouwwerkzaamheden en bouwverkeer. Dit is echter tijdelijk van aard; vooral tijdens de aanleg van Flevokust. Ook na de realisatie van (delen van) het bedrijventerrein blijft zwaar verkeer mogelijk trillingen veroorzaken. Door bijvoorbeeld gebruik te maken van trillingsarme materialen in de wegdekken kan overlast worden voorkomen.
Door de komst van de bedrijven en de daarbij horende verlichting kan de lichtuitstraling op de omgeving groter worden. De effecten van lichtuitstraling op de omgeving zijn dan ook (enigszins) negatief. De lichtuitstraling heeft vooral effecten op woongebieden. De afstand tot de dichtstbijzijnde woongebieden is echter dusdanig groot dat overlast niet verwacht wordt. Bovendien kan met specifieke lichtarmaturen de richting van de lichtuitstraling bepaald worden.
Bedrijven met een geurcirkel zijn niet uitgesloten op Flevokust. De effecten zijn neutraal met betrekking tot het aspect geur. De afstand tussen het bedrijventerrein en de bewoonde gebieden is minimaal 350 m. Bedrijven met een geurcirkel groter dan 300 m worden uitgesloten in het plan.
Na de realisatie van het bedrijventerrein is sprake van de aanwezigheid van kabels en leidingen die in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt en beschermd moeten worden. Het effect van deze kabels en leidingen op de omgeving is neutraal. Het gaat daarbij om onder meer een waterleiding en gasleiding. De bestaande kabels en leidingen in de teen van de IJsselmeerdijk blijven gehandhaafd. Meer informatie hierover is weergegeven in 2.5, 3.4 en 3.10.
De aanleg van het bedrijventerrein zorgt voor een extra verkeersstroom van en naar het plangebied. Door de gunstige ligging van het terrein nabij de A6 is het effect van deze verkeersstroom enigszins negatief. Het bedrijventerrein levert namelijk een extra verkeersstroom op. De extra verkeersstroom is echter van korte duur, alleen gedurende de aanleg. Bovendien gaat het zware verkeer niet door de meer dichtbevolkte gebieden van Lelystad.
Tijdens de aanleg van het bedrijventerrein kunnen tijdelijke geluidseffecten optreden. Dit wordt vooral veroorzaakt door grondverzet en transportbewegingen. Zoals ook bij 3.12.6 is de route vanaf het plangebied naar de A6 relatief kort. De meer dichtbevolkte woongebieden liggen bovendien op ruime afstand van het plangebied. De effecten van geluid op de omgeving worden daarom neutraal beoordeeld.
Rondom het plangebied staan windturbines, bijvoorbeeld (buitendijks) langs de dijk. Door de komst van Flevokust treedt mogelijk windverlies op voor enige turbines. Dit aspect is daarom enigszins negatief beoordeeld. De bestaande turbines staan echter op relatief grote afstand, waardoor de effecten minimaal zijn. Op Flevokust zelf worden turbines niet mogelijk gemaakt en treden dus ook geen effecten op.
De in voorgaande paragraaf beschreven aspecten en hun effecten hebben geen gevolgen voor de regeling van dit bestemmingsplan.
Dit hoofdstuk beschrijft de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De uitvoerbaarheid wordt vooral aangetoond door het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure.
Al een aantal jaren wordt gewerkt aan de realisatie van een overslaghaven met containerterminal en een industrieterrein ten noorden van Lelystad, op de locatie Flevokust. De overslagfaciliteit heeft een aanzienlijke spin-off op de ontwikkeling van bedrijvigheid en geeft zodoende een impuls aan de ontwikkeling van werkgelegenheid in het gebied.
Het economisch belang van de ontwikkeling van Flevokust voor de stad en de regio wordt door de verschillende overheden wezenlijk geacht. De ontwikkeling van Flevokust als haven en industrieterrein is in het beleid van de diverse overheden neergelegd. Het belang van de ontwikkeling van Flevokust is ook door het Rijk erkend. Dit heeft onder meer geresulteerd in het plaatsen van Flevokust op de lijst van projecten waar de procedurele bepalingen van de Crisis- en herstelwet op van toepassing zijn en het toekennen van subsidie in het kader van Beter Benutten.
Voor het mogelijk maken van de realisatie van Flevokust heeft de gemeenteraad van Lelystad besloten een bestemmingsplan hiervoor in procedure te gaan brengen (in 2008). Op 17 december 2013 heeft de gemeenteraad van Lelystad het aan hen voorgelegde concept voor een ontwerp-plan voor Flevokust afgewezen, omdat amendementen met verbetervoorstellen met een nipte meerderheid waren afgestemd. Op 18 december 2013 hebben Provinciale Staten (PS) in een motie het College van Gedeputeerde Staten (GS) opgeroepen om al het mogelijke te doen om de ontwikkeling van Flevokust verder te brengen. Vervolgens is door de overheden gezamenlijk: Rijk, provincie Flevoland, gemeente Lelystad en waterschap Zuiderzeeland, bezien of de plannen geoptimaliseerd konden worden. Hiervoor is een aantal varianten met elkaar vergeleken.
Ter markering van de start van de procedure en de optimalisatie hebben ter inzage gelegen:
Voor de optimalisatie is een aantal varianten voor de ontwikkeling onderzocht.
Deze varianten zijn beoordeeld op:
Hieruit is als meest geschikt naar voren gekomen variant 4: een buitendijkse overslaghaven en een binnendijks gelegen havengerelateerd/-gebonden bedrijventerrein. Deze variant is nader onderzocht in het MER en is uitgewerkt in:
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te achterhalen of de maatschappij het plan uitvoerbaar vindt. De bestemmingsplanprocedure kent meer momenten waarop de burgers en instanties hun mening over het bestemmingsplan kenbaar kunnen maken. De bestemmingsplanprocedure, zoals opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening, is globaal als volgt opgebouwd:
In februari 2014 is een kennisgeving gepubliceerd waarin melding is gemaakt van het voornemen om een planologisch-juridisch kader en een milieueffectrapport (MER) voor de ontwikkeling van haven en industrieterrein Flevokust te Lelystad op te stellen. In dat kader heeft vanaf 14 februari tot en met 13 maart 2014 ter inzage gelegen:
In het kader van inspraak kon iedereen gedurende deze periode reacties naar voren brengen. Er zijn circa 30 reacties ontvangen. Een paar daarvan zijn door diverse personen ondersteund.
Ook zijn deze stukken aan de vooroverlegpartijen gestuurd voor een vooroverlegreactie. Daarbij is aangegeven dat de vooroverlegreacties die tijdens de vorige bestemmingsplanprocedure in 2013 zijn geuit, meegenomen worden in de onderhavige procedure. Het planMER is toegestuurd aan de wettelijke adviseurs.
De inspraak- en overlegreacties, de beantwoording daarop en de consequenties voor het ontwerp van de juridisch-planologische regeling zijn opgenomen in de "Nota van beantwoording" in de bijlage 9.
Op 9 juni 2015 hebben verschillende partijen bij de raad een amendement voorgesteld. Dit amendement ging over de toegestane bedrijven op het bedrijventerrein Flevokust. Naar aanleiding van dit amendement zijn de toegestane bedrijven op Flevokust beperkt. Dit is in de regels verwerkt door twee bedrijvenlijsten te hanteren. De eerste daarvan geeft aan welke bedrijven zonder meer mogelijk zijn en de tweede welke bedrijven na een collegebesluit (wijziging van het bestemmingsplan) zijn toegestaan. Het amendement is opgenomen in bijlage 10 bij deze toelichting.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 24 september 2015 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. In deze periode zijn 3 zienswijzen ingediend. De ingediende zienswijzen zijn in een antwoordnota samengevat en van commentaar voorzien. De antwoordnota behorende bij dit bestemmingsplan is opgenomen in bijlage 6.
Bij deze juridisch-planologische regeling hoort een planMER. Deze is opgenomen in de bijlagen 7 en 8 en ligt dus gezamenlijk met het ontwerp van de juridisch-planologische regeling ter visie.
Vervolgens is het bestemmingsplan op 12 april 2016 vastgesteld. De publicatie van het vaststellingsbesluit vindt (over het algemeen) plaats binnen twee weken na de vaststelling. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.
Op het moment dat het bestemmingsplan in werking is getreden kunnen de omgevingsvergunningen voor de realisatie van Flevokust worden verleend.
Bij een bestemmingsplan moet aangetoond worden of het plan economisch uitvoerbaar is. Het instrument van de grondexploitatieregeling in de Wro en het aantonen van de financiële haalbaarheid kunnen de economische uitvoerbaarheid weergeven en worden daarom in dit hoofdstuk beschreven.
Bij dit bestemmingsplan moet een exploitatieplan worden vastgesteld. Het bestemmingsplan maakt immers de bouw van nieuwe hoofdgebouwen (bedrijfsbebouwing) mogelijk, waardoor de grondexploitatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is. Een exploitatieplan moet in feite vastgesteld worden bij dit bestemmingsplan. Hiervan kan worden afgezien wanneer het kostenverhaal op een andere manier geregeld is. Voor het binnendijkse terrein van Flevokust is dit het geval, omdat de gemeente Lelystad zelf de gronden bouwrijp maakt en uitgeeft. Bij de gronduitgifte worden verhaalt de gemeente de door haar gemaakte kosten via de dan te sluiten overeenkomsten.
Zoals in de vorige paragraaf aangegeven ontwikkelt de gemeente Lelystad het binnendijkse deel van het bedrijventerrein Flevokust zelf. Zij doet dit via een actief grondbeleid en geeft zelf de grond uit. De gronden zijn al in eigendom bij de gemeente. Voor de ontwikkeling van de plannen heeft de gemeente financiële middelen beschikbaar die de benodigde kosten kunnen dekken. De overige kosten worden gedekt uit de verkoop van grond. Het plan is daarmee financieel haalbaar.