direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bio Science Park
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0995.BP00042-OW01

Toelichting

De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleiding

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten

Hoofdstuk 7 Planbeschrijving

Hoofdstuk 8 Juridisch bestuurlijke aspecten

Hoofdstuk 9 Economische uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 10 Vooroverleg

Hoofdstuk 1 Inleiding

Aanleiding
Het gemeentebestuur van Lelystad heeft zich voorgenomen om de geldende bestemmingsplannen te actualiseren. Daarmee wordt aangesloten bij verschillende landelijke doelstellingen op het gebied van de actualisering, standaardisering en digitalisering van bestemmingsplannen. Vanuit de gemeentelijke praktijk is de wens uitgesproken om te komen tot actuele, globale en flexibele bestemmingsplannen. Concreet houdt dit in dat de planregels aan moeten sluiten bij de huidige en toekomstige ontwikkelingen in het plangebied en dat het gemakkelijker mogelijk wordt om functies uit te wisselen en flexibeler om te gaan met bijvoorbeeld de afmetingen van gebouwen en bepaalde functies. Verder is het van belang dat de planregels van dit bestemmingsplan zowel qua inhoud als qua systematiek overeenkomen met de andere bestemmingsplannen die in Lelystad (gaan) gelden.

Dit bestemmingsplan is één van de plannen dat in het kader van het actualiseringproject tot stand is gekomen. Het plangebied heeft betrekking op het bestaande gebied van het bestemmingsplan Bio Science Park.

Kortom, het actualiseringsproject én de wens om adequaat in te kunnen spelen op de actuele en/of toekomstige ontwikkelingen, vormen samen de aanleiding om voor het Bio Science Park een nieuw bestemmingsplan op te stellen.

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

De ontwikkeling van dit bedrijventerrein is gericht op duurzame en innovatieve ontwikkelingen waar grondstoffen op basis van planten, dieren en micro-organismen verwerkt worden. Aanvullend kunnen zich bedrijven vestigen die bijdragen aan de productieketens en -clusters in de agrarische sector en/of op het gebied van voedings- en geneesmiddelen.
Gezien de veranderde marktpositite van ASG, meer naar marktgeoriënteerd, heeft het instituut belang bij vestiging van gelijksoortige bedrijvigheid in de directe nabijheid.

Het plangebied ligt aan de noordoostzijde van Lelystad en is verdeeld in twee delen Deze delen liggen aan weerszijden van de Edelhertweg en zijn van ongeveer gelijke grootte. Rijksweg A6 loopt direct ten westen van het plangebied. Zij vormt een duidelijke scheiding met het bedrijventerrein Oostervaart.
het Bio Science Park moet dan ook niet gezien worden als uitbreiding van bedrijventerrein OOstervaart, maar in relatie tot de animal Science Group van de WUR.

In tegenstelling tot Oostervaart is het BIo Science Park een hoogwaardig bedrijventerrein, in het bijzonder gekoppeld aan agrarische producten uit de polder en onderzoeksprogramma's van de WUR.

Begrenzing van het plan

De begrenzingen van het plan worden gevormd door:

- de Hanzespoorlijn aan de noordzijde
- de Edelherttocht aan de zuidzijde
- de kavelsloot op de grens met de terreinen van de ASG -WUR
- de kavelsloot op de grens met de A6.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2020, met een doorkijk naar 2030. Een belangrijk element in de ruimtelijke visie van het rijk vormt de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur (RHS). In de RHS zijn de gebieden en netwerken opgenomen die in belangrijke mate ruimtelijk structurerend zijn voor Nederland. Het rijk heeft voor de RHS dan ook in het algemeen een grotere verantwoordelijkheid dan daarbuiten. Buiten de nationale RHS stelt het rijk zich terughoudend en selectief op. Voor deze gebieden wordt een basiskwaliteit nagestreefd.

Voor het plangebied wordt geconcludeerd dat dit gebied valt buiten de nationale RHS. Dit houdt in dat het rijk voor dit gebied een basiskwaliteit wil bereiken. Hiermee is vooral het beleid van de provincie Flevoland en de gemeente Lelystad het richtinggevende kader.

3.2 Provinciaal beleid

In het Omgevingsplan Flevoland 2006 is het beleid gericht op een evenwichtige groei van Flevoland. De provincie richt zich hierin op diverse beleidsgebieden. De voor het plangebied van belang zijnde beleidsgebieden staan hierna beschreven.

Bedrijventerreinen en overige werklocaties

De ontwikkeling en realisatie van werklocaties is een verantwoordelijkheid van gemeenten en private partijen en is sterk afhankelijk van marktontwikkelingen. In het provinciaal beleid gaat het om de afstemming van ontwikkelingen op de bedrijven en kantorenmarkt. De provincie heeft hiervoor locatiebeleid opgesteld. Dit beleid is gericht op een voldoende gedifferentieerd aanbod van werklocaties in Flevoland. Daarbij wordt gestreefd naar een zodanige vestiging van bedrijven, kantoren en voorzieningen, dat een optimale bijdrage wordt geleverd aan de vitaliteit van steden en dorpen. Lelystad valt binnen het gebied van het provinciale locatiebeleid. Het provinciaal beleid is verder uitgewerkt in de Gemeentelijk Visie Vestigingsbeleid, deze wordt in de volgende paragraaf nader toegelicht.

Recreatie en toerisme

De provincie ziet goede mogelijkheden om de sector recreatie en toerisme in Flevoland verder te ontwikkelen. Flevoland kan hierin een opvangfunctie voor de Veluwe en de Noordvleugel van de Randstad gaan vervullen. De provincie heeft op dit beleidsterrein echter geen wettelijke rol, maar wil de belangen op bovengemeentelijk niveau bundelen. Het provinciale recreatiebeleid heeft daarom op dit bestemmingsplan geen invloed.

Natuur

Er is in Flevoland sprake van prioritaire en waardevolle gebieden. Deze gebieden vormen samen de kerngebieden van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van Flevoland. Deze gebieden zijn van bovenlokaal belang. De - in het omgevingsplan aangegeven - “overige EHS” hebben een hoge lokale waarde, deels door de ligging in of nabij de kernen, maar soms ook door bijzondere waarden of elementen. Het gebied direct ten oosten van het plangebied, het Overijsselse Hout, valt in de overige EHS.

Het is de bedoeling van de provincie de natuur te beschermen en ontwikkelen. Toch moet er ook ruimte zijn om andere maatschappelijke ontwikkelingen, zoals woningbouw en recreatie, optimaal vorm te kunnen geven.

Bij de kerngebieden van de EHS 'nee, tenzij'-regime gevoerd: nieuwe activiteiten zijn niet toegestaan, tenzij kan worden aangetoond dat de beschermde habitats en soorten daarvan geen schade ondervinden.

Bij de overige EHS is sprake van een saldobenadering, waarbij nadrukkelijker dan bij de waardevolle gebieden ook verplaatsing aan de orde kan zijn.

De provincie heeft hierin een toetsende rol. In eerste instantie ligt de afweging van ontwikkelingen in de EHS bij de gemeente.

3.3 Gemeentelijk beleid

Vanuit gemeentelijk beleid zijn meerdere geldende beleidstukken van belang voor het bestemmingsplan. De bedoelde beleidstukken worden in deze paragraaf beschreven.

3.3.1 Structuurplan Lelystad 2015

Het structuurplan is vastgesteld op 7 april 2005 en bevat een visie op de integrale leefomgeving, waarbij behalve het ruimtelijk beleid, ook bijvoorbeeld duurzaamheid, milieu en verkeer deel van uitmaken. Lelystad ziet daarbij de handhaving en versterking van de kernkwaliteiten rust, ruimte, groen en water als één van de belangrijkste opgaven. Groei is daarbij noodzakelijk om te kunnen blijven investeren in de stad. Naar verwachting telt de stad in 2015 80.000 inwoners en heeft het 32.000 arbeidsplaatsen. Gestreefd wordt naar een diversiteit in woningaanbod, door de ontwikkeling van woongebieden met een eigen sfeer en uitstraling.

Werken

Het Bio Science Park is een gebied, dat ligt aan de rand van het landelijk gebied. Bij de ontwikkeling hiervan zijn duurzaamheid en externe veiligheid belangrijke begrippen.

Bij duurzaamheid gaat het voornamelijk om de duurzame kwaliteit van het bedrijventerrein. Concrete projecten op dit gebied betreffen onder meer energie- en warmte-uitwisseling, gezamenlijke inkoop van diensten, gezamenlijke afvalverwijdering, versterken van de ruimtelijke kwaliteit, efficiënt ruimtegebruik en vervoersmanagement.

De externe veiligheid op bedrijventerreinen komt vooral aan de orde bij inrichtingsplannen. Daarbij moeten de uitkomsten van de inventarisatie voortdurend tegen het licht worden gehouden op hun haalbaarheid ten opzichte van de risico's en de mogelijkheden tot het verminderen van de risico's. Verder wordt het vestigingsbeleid van bedrijven standaard getoetst aan de normen zoals die opgenomen zijn in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.

3.3.2 Gemeentelijke Visie Vestigingsbeleid

De Gemeentelijke Visie Vestigingsbeleid (GVV) biedt inzicht in de manier waarop de gemeente invulling geeft aan de bestaande en toekomstige werklocaties en het beleid waarmee dit gepaard gaat.

Het locatiebeleid wordt onderverdeeld naar werklocaties. De verdeling onderscheid drie koepelmilieus: centrummilieus, gemengde milieus en specifieke milieus. Deze drie zijn in de GVV verder opgesplitst naar een zevental vestigingsmilieus. Het Bio Science Park is niet in het gemeentelijke Visie Vestigingsbeleid opgenomen.

De parkeernormen die gehanteerd worden voor het Bio Science Park zijn de volgende:

  • 3 parkeerplaatsen per 100 m2 kantooroppervlak
  • 1 parkeerplaats per 100 m2 bedrijfsvloeroopervlak

Uitgangspunt is dat het parkeren op eigen terrein van de bedrijven moet plaatsvinden, dit geldt tevens voor parkeervoorzeningen voor vrachtwagens, maar ook voor de ruimte met betrekking tot het laden en lossen.

3.3.3 Detailhandel op bedrijventerreinen

Het detailhandelsbeleid heeft ten eerste tot doel het creëren van meer maatwerk toegesneden op de actuele marktvraag, zonder de intentie te hebben voor elke vraag een oplossing te willen bieden. Naast de bestaande detailhandelsvestigingen moeten ondersteunende opvanglocaties aanwezig zijn. Deze locaties hebben specifieke locatiekenmerken waardoor de locaties complementair zijn aan de hoofdstructuur.

Een tweede doel van de visie is een kader te bieden, op basis waarvan kan worden bepaald of een bepaalde illegale detailhandelsvestiging moeten worden gehandhaafd of gelegaliseerd.

Op het Bio Science Park is het verboden detailhandel uit te oefenen.

3.3.4 Archeologische Monumentenzorg in Lelystad

Op 28 augustus 2008 heeft de gemeenteraad van Lelystad het archeologische beleid vastgesteld. Dit beleid is opgesteld om vorm te geven aan het rijks- en provinciaal beleid voor archeologie en cultuurhistorie. Het beleid bestaat uit beleidsafspraken en een beleidsadvieskaart. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met op de kaart aangemerkte gebieden.

In het beleid is ook de doorwerking van het beleid voor bestemmingsplannen opgenomen. Daarbij is een lijst opgenomen met categorieën van archeologische waarden en de manier waarop deze in het bestemmingsplan opgenomen moeten worden.

Wat onder andere van toepassing is, is dat op gebieden of terreinen met een hoge archeologische verwachting een omgevingsvergunning voor werken en/of werkzaamheden opgenomen wordt, waarbij bepaald is dat voor bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van minimaal 100 m² en/of dieper dan 0,5 m onder maaiveld een omgevingsvergunning voor werken en/of werkzaamheden verleend moet worden. Bij ontwikkelingen in dit soort gebieden moet een archeologisch onderzoek worden verricht.

Ook archeologische vindplaatsen, zoals scheepswrakken, moeten in het bestemmingsplan opgenomen worden. Deze vindplaatsen worden gelijk gesteld met Provinciaal Archeologische Kerngebieden (Park'en). Bij ontwikkelingen in dergelijke gebieden moet altijd archeologisch onderzoek plaatsvinden. Deze gebieden moeten in het bestemmingsplan een passende regeling krijgen.

3.3.5 Welstandsnota Lelystad, juli 2007

De gemeente Lelystad heeft het beleid voor welstand in een Welstandsnota opgenomen.

De bebouwde gebieden in het plangebied vallen deel in het welstandsregime “gebieden met beperkte of stedenbouwkundige welstand” en deels in het welstandsregime “gebieden / locaties met volledige of architectonische welstand” en deels in gebieden zonder welstandsregime (o.a. groengebieden). De dreven, exclusief Polderdreef en Parkdreef, behoren tot “hoofd wegen- en spoorstructuur”.

Het plangebied is in de welstandsnota aangegeven als welstandsvrij gebied.

3.3.6 Handhavingsprogramma

Het gemeentelijk handhavingsbeleid is verwoord in het Handhavingprogramma bouwregelgeving 2006 - 2011 . In de beleidsnota beschrijft de gemeente onder meer de werkwijze, de intensiteit en de prioritering voor de handhavingstaken. Deze nota is voor geheel Lelystad van toepassing, dus ook voor het plangebied. Het heeft echter geen directe invloed op dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

Archeologie

4.1 Archeologie

Achtergrondinformatie

Voordat de Zuiderzee ontstond is het grondgebied van de provincie Flevoland ook al bewoond geweest. Duizenden jaren geleden hebben deze eerste bewoners sporen achtergelaten, die bewaard zijn gebleven in de bodem van Flevoland. Deze archeologische waarden zijn uniek.

Het Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed verplicht de deelstaten om archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem te behouden. Indien behoud in de bodem niet mogelijk is dienen belangrijke archeologische waarden door middel van opgravingen en onderzoek veilig te worden gesteld. Het provinciaal beleid sluit aan bij de Europese verdrag en legt de nadruk op het vergroten van het maatschappelijk rendement van de archeologische monumentenzorg. Deze verplichting geldt voor heel Flevoland.

In het provinciaal archeologiebeleid is onderscheid gemaakt in Provinciaal Archeologische en Aardkundige Kerngebieden (PArK'en), archeologische aandachtsgebieden en top-10-locaties. Deze gebieden en locaties acht de provincie van provinciaal belang. De PArK'en en top-10-locaties zijn door de provincie uitgewerkt, de uitwerking van de archeologische aandachtsgebieden is een gemeentelijke verantwoordelijkheid.

Archeologische aandachtsgebieden zijn gebieden met een relatief hoge dichtheid aan goed geconserveerde archeologische waarden. Zij omvatten delen van de prehistorische stroomgebieden van de Vecht, IJssel en Eem, waarin onder andere nederzettingen van de Swifterbantcultuur liggen. Deze aandachtsgebieden bevinden zich onder andere in het noordelijke en zuidelijke deel van gemeente Lelystad. De vermoedelijke archeologische waarden in het noordelijke gebied zijn zodanig groot dat dit gebied, dat grenst aan het PArK Rivierduingebied Swifterbant, in gemeentelijk beleid als te onderzoeken gebied is aangewezen.

Naast PArK'en, aandachtsgebieden en top-10-locaties zijn door de provincie tevens aardkundig waardevolle gebieden aangewezen. In de aardkundig waardevolle gebieden bevinden zich naast oude menselijke sporen ook sporen van vroegere landschappen. Elementen als oude geulsystemen en rivierduinen, zeldzame veenresten en zeer oude bodems vormen onderdelen van deze zeer oude, fossiele landschappen. Uit deze aardkundige elementen is de ontstaansgeschiedenis van de Flevolandse ondergrond af te lezen. De provincie heeft een eerste inventarisatie en waardering van de aanwezige aardkundige waarden uitgevoerd. Dit heeft geresulteerd in de globale begrenzing van aardkundig waardevolle gebieden. Binnen de gemeentegrenzen van Lelystad bevinden zich onder andere de aardkundig waardevolle gebieden “Rivierduinen en stroomgeulen Swifterbant 1 en 2”.

In het gemeentelijk archeologiebeleid wordt in de aandachtsgebieden onderscheid gemaakt tussen gebieden met hoge en middelhoge archeologische waarde en gebieden met een lage archeologische waarde. In de gebieden met een lage archeologische waarde is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Het gemeentelijk beleid is op 28 augustus 2008 vastgesteld en sinds 11 september 2008 in werking.

Conclusie

Het plangebied valt binnen het in het Provinciaal omgevingsplan 2006 opgenomen aandachtsgebied, maar buiten het PArK. Volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (2e generatie) bevindt het plangebied zich in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde.

Op grond van het Provinciaal omgevingsplan 2006, de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden en het gemeentelijk beleid archeologische monumentenzorg in Lelystad is voor bouwplannen in het plangebied te Lelystad geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

De aanwezigheid van archeologische sporen kan echter nooit volledig worden uitgesloten. Bij de uitvoering van de bodemverstorende werkzaamheden dient men er dan ook alert te zijn op de aanwezigheid van archeologische resten.

Scheepswrakken kunnen in principe overal op de huidige en voormalige IJsselmeerbodem worden aangetroffen. De meeste scheepswrakken liggen relatief dicht aan het oppervlak van de voormalige Zuiderzeeafzettingen. Het zijn momenteel vooral de dieper gelegen wrakken die nu nog tevoorschijn komen. Dit zijn echter vaak beter geconserveerde schepen en ook oudere scheepstypen.

Indien tijdens de bodemverstorende werkzaamheden archeologische resten of (delen van) een scheepswrak worden aangetroffen dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd. Op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988 dient melding te worden gemaakt van de vondst bij de Minister (de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM), ARCHIS-meldpunt, telefoon 033-4227682). In de Flevolandse praktijk fungeert het archeologisch depot in het Nieuwland Erfgoedcentrum als centraal meldpunt van archeologische vondsten, telefoon 0320-225939, de heer D.E.P. Velthuizen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00042-OW01_0001.png"

Fragment uit de Archeologiekaart waarden en verwachtingen; behoort bij gemeentelijk archeologiebeleid. De archeologiekaart bevat de samengestelde informatie uit de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (1.0) en het Provinciaal omgevingsplan 2006.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Het Bio Science Park richt zich op een zeer specifieke groep bedrijven. Dit specifiek heeft betrekking op enerzijds op de aard van de grondstoffen, namelijk grondstoffen van agrarische herkomst (planten, dieren en micro-organismen), en anderzijds op de aard van de productieprocessen, vervat onder de afkorting KADIV (kennisintensief, agrarisch, duurzaam, innovatief en verantwoord). Van deze begrippen hebben met name de laatste drie betrekking op de productieprocessen. Deze begrippen kunnen als volgt globaal omschreven worden:

- innovatief: niet volgens de gangbare, traditionele productieprocessen, veelal
ook leidend tot niet-traditionele producten;

- duurzaam: productieprocessen met een zo efficiënt mogelijk gebruik vangrondstoffen en/of energie;

- verantwoord: hoge kwalitatieve norm ten aanzien van grondstof (bijvoorbeeld
uit biologische landbouw of een andere vorm van gecontroleerde productie) of product (bijvoorbeeld zuiverheid, kiemvrijheid).

De productieprocessen die in één of meer opzichten aan deze kenmerken kan voldoen, wijken daardoor af van veel van de traditionele industrieën die agrarische producten verwerken, waar vaak de nadruk valt op grootschalige productie van bulkproducten. Deze bulkproductie leidt vaak tot grote milieueffecten als geur en geluid, die bij een productie volgens KADIV-principes veel beperkter van omvang zijn.

Dit specifieke karakter van de te vestigen bedrijven leidt ertoe dat de omschrijving van de bedrijven via de (ook in Lelystad) gebruikelijke methode van inwaartse milieuzonering, gebaseerd op de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', slechts beperkt toepasbaar is.

VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de VNG circulaire Bedrijven en Milieuzonering (2009) zijn richtafstanden opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten milieubelastende activiteiten aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van milieugevoelige activiteiten. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

Het verband tussen de afstand en de milieucategorie:

1 10 meter

2 30 meter

3.1 50 meter

3.2 100 meter

4.1 200 meter

De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met één stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

a. Het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;

b. Het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vullen elkaar aan. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.

Deze milieuzonering deelt bedrijven in volgens de SBI-code. Deze indeling komt niet overeen met de op dit terrein gehanteerde kenmerken: in het Bio Science Park worden bedrijven geselecteerd op grondstof (dierlijk of plantaardig), en niet op product, zoals in de gebruikelijke bedrijvenclassificatie. Daarnaast heeft de gebruikelijke zonering naar hindercategorieën betrekking op de gangbare productiebedrijven, die conform het hiervoor gestelde als regel veel grotere milieueffecten hebben dan bedrijven met de KADIV-kenmerken. Anderzijds is het gewenst dat er een duidelijke grens wordt gesteld aan de milieuhinder die de bedrijven op het Bio Science Park mogen veroorzaken.

Op grond van deze overwegingen worden bedrijven op het Bio Science Park toegelaten na een meervoudige selectie. Ten eerste gaat het hier om bedrijven die agrarische grondstoffen verwerken. De selectie van bedrijven dient vervolgens plaats te vinden door toepassing van de KADIV-principes, met name op de normen: innovatief, duurzaam en/of verantwoord. Daarna dient ook geselecteerd te worden, dat geen milieuoverlast optreedt. De selectie is dan overeenkomstig het systeem dat toegepast wordt in 'bedrijven en milieuzonering', en ook in de IIMZ-zonering, namelijk op aan te houden afstand tot milieugevoelige objecten (met als gebruikelijk niveau: rustige woonwijk), in het geval van het Bio Science Park een afstand van 200 m (categorie 4.1 uit de VNG lijst). Hiervoor is de in Lelystad gebruikelijke Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen. Deze lijst vermeldt dan wel bedrijfstypen die op grond van de eerdere selectiecriteria niet toelaatbaar zijn.

4.3 Bodem

In 2000 is in het plangebied een onderzoek naar de bodemkwaliteit uitgevoerd. De resultaten staan beschreven in het rapport 'Verkennend bodemonderzoek Bio Science Park' van ARCADIS Heidemij Advies BV, dd. 9 mei 2000, kenmerk 110301/OA9/6J6/000290bv.

De boven- en ondergrond ten noordwesten van het SPF-gebouw 'Runderen en varkens' van ID-L een ten opzichte van de streefwaarde verhoogd PAK-gehalte.

In het grondwater is in Bio Science Park-Zuid een lichte verhoging geconstateerd van concentraties chroom, zink, dichloorbenzenen, tolueen, minerale olie en/of naftaleen. In Bio Science Park-Noord is op één locatie in het grondwater een marginaal verhoogde concentratie xyleen aangetoond.

In de vaste bodem en het grondwater zijn geen gehalten aangetoond die de toetsingswaarden voor nader onderzoek overschrijden. Aanvullend nader onderzoek op deze locatie is daarom niet nodig. Er is geen saneringsnoodzaak. Wel moet bij graafwerkzaamheden ten noordwesten van het SPF-gebouw 'Runderen en varkens' van ID-L rekening te worden gehouden met beperkte hergebruiksmogelijkheden voor de licht verontreinigde bovengrond.

Op basis van de beschikbare gegevens over de bodemkwaliteit zien wij geen belemmering het bestemmingsplan vast te stellen.

4.4 Duurzaamheid

De nieuw te realiseren bedrijven moeten zoveel mogelijk voldoen aan de uitgangspunten met betrekking tot: een duurzaam ontwerp, duurzaam ruimtegebruik en het gebruik van duurzame materialen in de aanleg van terrein en gebouw.

Duurzame energievoorziening

Bio Science Park Lelystad biedt de mogelijkheid om gebouwen en installaties optimaal met de nieuwste inzichten op het gebied van verantwoord energiegebruik te ontwerpen. Binnen de randvoorwaarden die andere thema's stellen wordt hiertoe in de ruimtelijke planvorming ruimte geboden aan energie-efficiëntie en duurzame energie. Voor het realiseren van een duurzame energievoorziening op het Bio Science Park zijn drie schaalniveaus onderscheiden:

  • 1. bedrijfsniveau;
  • 2. clusterniveau;
  • 3. locatieniveau.

Het bedrijfsniveau kan pas concreet worden ingevuld op het moment dat de bedrijven zich gaan vestigen. Energie-efficiënt ontwerp van gebouwen en installaties beperkt het energiegebruik en benut de interne restwarmte of -koude. Energiezorg zou deel uit moeten maken van bedrijfsinterne milieuzorgsystemen. Geadviseerd wordt per bedrijf een energieplan op te stellen.

De mogelijkheden voor passieve en actieve zonne-energie worden beïnvloed door de oriëntatie van de gebouwen en de onderlinge belemmeringhoeken (beschaduwing). Het huidige stedenbouwkundig plan is zodanig flexibel van opzet, dat de toepassing van zonne-energie niet direct belemmerd wordt.

Op het niveau van bedrijfsclusters kan het energetisch en financieel aantrekkelijk zijn installaties voor energieopwekking te integreren voor enkele verbruikers. Hierbij treden schaalvoordelen op en zijn er mogelijkheden onderling restwarmte of –koude te benutten. De mogelijkheden voor clustering hangen af van de te vestigen bedrijven. Segmentatie van typen bedrijven wordt nagestreefd op het Bio Science Park om de kansen op clustering te vergroten. In verband met de leidingen is de onderlinge afstand van de bedrijven binnen een cluster een belangrijke factor in de kosten.

De inrichting van het terrein kan dit optimaliseren:

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00042-OW01_0002.png"

Het huidige stedenbouwkundig plan heeft de interne ontsluiting van het eiland op het zuidelijk deel en de erven op het noordelijk deel niet vastgelegd. Bovenstaande compacte indeling is daardoor in principe mogelijk.

Op locatieniveau is er de mogelijkheid van het creëren van een ruimte voor een collectieve installatie, zoals voor warmte- en/of koudelevering. Kleine installaties kunnen in de openbare ruimte (groenstrook) worden ondergebracht. Voor deze collectieve voorzieningen is het van

belang een gunstig leidingentracé te reserveren. Een korte en dus zo recht mogelijke verbinding tussen opwekeenheid en afname bij de bedrijven is daarbij nodig. In verband met de bouwfasering verdient voor levering aan beide delen van Bio Science Park een locatie in het midden van het terrein (nabij de Edelhertweg) de voorkeur.

Windenergie

Windturbines zijn geschikte 'landmarks' waarmee het duurzame karakter van het Bio Science Park zichtbaar gemaakt kan worden. Windturbines leveren een significante bijdrage aan de elektriciteitsvraag op de locatie, maar zijn daar niet van afhankelijk. De duurzaam opgewekte elektriciteit wordt toegeleverd aan het elektriciteitsnet. Bij de plaatsing van windturbines is rekening gehouden met de landschappelijke structuur. Er is sprake van een eenduidig ordeningspatroon doordat de windturbines in een lijnopstelling parallel aan de A6 geplaatst zijn. Door deze plaatsing wordt de overgang naar het uitgestrekte polderlandschap en de relatie met de hoofdontsluitingsstructuur benadrukt.

4.5 Ecologie

Om inzicht te krijgen in de huidige natuurwaarden in het plangebied, de eventuele gevolgen van geplande ontwikkelingen en/of activiteiten die in het plan mogelijk gemaakt worden op aanwezige natuurwaarden in het plangebied en de omgeving, dient in het kader van het bestemmingsplan een gebiedentoets (Natuurbeschermingswet en de Nota Ruimte) en een soortentoets (Flora- en Faunawet) plaats te vinden. In deze paragraaf wordt ook de Boswet en vigerend beleid op het gebied van flora en fauna behandeld.

Gebiedentoets

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet, de wet die de bescherming van gebieden regelt, in werking getreden. Hierin zijn onder andere de ruimtelijke bepalingen van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn verwerkt. De volgende typen gebieden worden aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:


" Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden)

" Beschermde Natuurmonumenten

" Wetlands

Binnen het grondgebied van de gemeente Lelystad zijn de Oostvaardersplassen, Markermeer en IJsselmeer aangewezen als Natura 2000 - gebied. Binnen de gemeentegrenzen kennen deze gebieden alleen doelen voor vogels uit de Vogelrichtlijn, met als complementaire doelen de Meervleermuis (kabinetsvoorstel om deze te schrappen) en Rivierdonderpad. Er komen geen aangewezen habitattypen voor en invloed van het plan op beschermde habitattypen buiten de grenzen van de gemeente is uitgesloten.

In de Nota Ruimte is de aanwijzing en bescherming van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS) geregeld. De begrenzing van de EHS - gebieden is een taak van de provincie. In Flevoland is de begrenzing definitief vastgesteld op 17 juni 2010.

Natura 2000


De Vogelrichtlijn is gericht op het beschermen van in het wild levende vogelsoorten en op de instandhouding van de habitat die het leefmilieu voor deze soorten vormt. De Habitatrichtlijn is gericht op het in stand houden van natuurlijke en halfnatuurlijke habitat en de bescherming van wilde flora en fauna. In dit kader zijn Speciale Beschermingszones (SBZ) aangewezen op basis van kwalificerende soorten of habitats. De aangewezen gebieden vormen samen het Europese netwerk Natura 2000. Wanneer zich in of in de buurt van een Natura 2000 gebied een (nieuwbouw)plan aandient, zal moeten worden beoordeeld of dit plan negatieve gevolgen voor de kwalificerende soorten en/of habitats heeft.

Bestemmingsplan 'Bio Science Park' is een bestaand bestemmingsplan, waarin de bestemmingsplanruimte niet ten uitvoer gebracht is. In de ruimte die het vorig bestemmingsplan biedt zal niets wijzigen. Het Natura 2000 - gebied IJsselmeer ligt dicht bij het plangebied, de overige gebieden liggen op ruime afstand van dit plan. De binnen het plan liggende vaarten en tochten worden door meervleermuizen (Myotis dasycneme) gebruikt. Deze soort is beschermd volgens de Flora- en Faunawet (zie soortenbescherming), maar is tot op heden ook een complementaire soort voor de gebieden Markermeer en IJsselmeer. Er worden geen ruimtelijke beperkingen in het plan opgenomen, waardoor vaarten en tochten niet meer zouden functioneren als vliegroute. Een verdere relatie tussen het plangebied en kwalificerende soorten uit de Natura 2000 - gebieden ontbreekt. Een negatieve invloed op de Natura 2000 - gebieden ten gevolge van dit plan is uitgesloten.

Ecologische hoofdstructuur (EHS)

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00042-OW01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00042-OW01_0004.png"

De Natura 2000 - gebieden maken deel uit van de EHS in de status van prioritair gebied. Daarnaast wordt onderscheid gemaakt in ecologische verbindingszones, waardevolle gebieden en overig EHS. De ecologische verbindingszones zorgen ervoor dat afzonderlijke natuurgebieden met elkaar verbonden worden en planten en dieren zich kunnen verspreiden. De waardevolle gebieden hebben een hoge actuele of potentiële natuurwaarde. Deze gebieden zijn essentieel voor de samenhang en kwaliteit van de EHS. De prioritaire en waardevolle gebieden vormen samen de kerngebieden van de EHS. De provincie heeft de EHS begrensd, gemeenten zijn verplicht om deze begrenzing in bestemmingsplannen te verwerken.

In Bestemmingsplan 'Bio Science Park' bevinden zich geen EHS gebieden. Negatieve invloed op de wezenlijke waarden van de EHS is uitgesloten.

Wetland

Onder wetlands worden waterrijke gebieden verstaan, bijvoorbeeld moerassen of veengebieden. Deze natuurgebieden hebben belangrijke functies, onder andere voor trekvogels, vissen en andere waterdieren. Wetlands en de planten- en diersoorten die erin leven, worden beschermd door het Ramsar Verdrag uit 1971

In de buurt van Bio Science Park ligt het IJsselmeer, welke aangewezen is als wetlandgebied. Negatieve invloed is uitgesloten.

Boswet

De Boswet regelt de instandhouding van houtopstanden in Nederland. De Boswet stelt regels voor herplant van bos bij kap en/of oogst van bos. In principe dienen gekapte percelen binnen drie jaar ter plaatse herplant te worden. Is dit niet mogelijk, dan kan ontheffing verleend worden om elders te herplanten. De bestemming op de herplantlocatie dient zodanig te zijn dat deze de aanwezigheid van bos mogelijk maakt. De Boswet heeft alleen werking buiten de 'bebouwde kom grens Boswet'.

Het plangebied Bio Science Park ligt geheel buiten de bebouwde kom Boswet. Bij kap van houtopstanden, welke voldoen aan de criteria van de Boswet, dienen de regels van de Boswet in acht genomen te worden.

Beleid

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00042-OW01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00042-OW01_0006.png"

Met ingang van 1 januari 2009 beheert de gemeente Lelystad haar groenvoorzieningen conform de Gedragscode Beheer Gemeentelijk Groenvoorzieningen. Als onderdeel hiervan heeft het College de 'Natuurstatuskaart' vastgesteld op 25 november 2008. Daarmee zijn de beschermde gebieden vastgesteld en is tevens een status gegeven aan gebieden die van belang zijn voor (beschermde) planten en dieren. Grenzend aan Bio Science Park is de Mamoettocht en de zich daarlangs bevindende beplanting van belang voor biodiversiteit.
Verstoring door (nachtelijk) licht en geluid dient zoveel mogelijk voorkomen te worden.

Soortentoets

Flora- en Faunawet

Op grond van de Flora- en Faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

In artikel 75 van de Flora en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. In principe zijn alle zoogdieren, vogels, amfibieën, reptielen en vissen die in Nederland voorkomen, beschermd. De aanvraag van een ontheffing en de toetsing aan de Flora- en Faunawet gebeurt niet in het kader van het bestemmingsplan, maar in de vergunningenfase van een initiatief. Om te beoordelen of dit bestemmingsplan ook uitvoerbaar is, zal hierop vooruitlopend, een verwachting worden uitgesproken over de eventuele gevolgen voor de beschermde planten- en diersoorten in het plangebied.

In de wet is een differentiatie aangebracht in niveau van bescherming. Op 23 februari 2005 is de zgn. "AmvB art. 75" van de Flora- en faunawet in werking getreden, waarin dit verschil is verwoord:

1. Alle soorten, opgenomen in Habitat richtlijn bijlage IV, de Vogelrichtlijn en
beschermde soorten van de Rode Lijst zijn beschermd onder het zwaarste
regime (soorten van tabel 3).

2. Soorten met vrijstelling bij een vastgestelde gedragscode (soorten van tabel 2).

3. Soorten waarvoor een algemene vrijstelling geldt.

De 1e categorie is strikt beschermd. Voor deze soorten wordt alleen ontheffing verleend als er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort, er geen andere oplossingen mogelijk zijn om de doelstellingen van het project te behalen (mitigatie en/of alternatieven) en als er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang (art. 75, lid 5, onder c).

Voor de 2e categorie geldt een vrijstelling van de ontheffingsplicht wanneer er volgens een door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de werkzaamheden vallen onder de categorie:

o bestendig beheer en onderhoud;

o bestendig gebruik;

o ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.

Voor de 3e categorie geldt een algemene vrijstelling voor:

o bestendig beheer en onderhoud;

o bestendig gebruik;

o ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.


Een uitzondering hierop zijn vogels. Voor vogels wordt geen ontheffing verleend. Indien er broedvogels aanwezig zijn dienen de werkzaamheden buiten de broedtijd van die soort(en) plaats te vinden. Daarnaast vallen de nesten van een aantal soorten jaarrond onder de bescherming als vaste verblijfplaats.

In Bio Science Park bevinden zich beplantingen, (bloemrijke) bermen, struweel en rietruigte en open water. Op basis van de terreintypen en waarnemingen kan een inschatting gemaakt worden van de voorkomende beschermde soorten.

De volgende soorten zijn bekend uit het gebied:

Tabel 3, Zwaar beschermde soorten:

Vleermuizen: Bio Science Park kan fungeren als leefgebied voor diverse soorten vleermuizen. In ieder geval zijn foeragerend in het gebied de Gewone Dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) en de Laatvlieger (Eptesicus serotinus) te verwachten. Zowel in gebouwen als in bomen kunnen zich kolonies bevinden, deze zijn als vaste verblijfplaats strikt beschermd. De Meervleermuis (Myotis dasycneme) heeft zijn belangrijkste Europese verspreiding in Nederland, waardoor Nederland voor deze soort een belangrijke verantwoordelijkheid heeft.

Tabel 2: Overig beschermde soorten

Langs de aanwezige waterkanten en bermen is het mogelijk dat de Rietorchis (Dactylorhiza majalis praetermissa) voorkomt. Deze soort is zeer algemeen in Lelystad en kan zich in 5 tot 10 jaar na aanleg van een gebied vestigen.

Vissen: In de Mamoettocht kan de Europese meerval (Silurus glanis), kleine modderkruiper (Cobitis taenia) en rivierdonderpad (Cottus perifretum) aangetroffen worden.

Tabel 1: Algemeen beschermde soorten

In het gebied zijn diverse algemeen beschermde soorten aan te treffen. Het gaat onder meer op de volgende soorten; Egel (Erinaceus europaeus), ware- en woelmuizen, Bunzing (Mustela putorius), Bruine kikker (Rana temporaria), Groene kikker complex (Rana ridibunda/lessonae), Gewone pad (Bufo bufo) en Kleine watersalamander (Triturus vulgaris).

Vogels: vaste verblijfplaatsen

Voor alle vogels geldt dat het verstoren van bewoonde nesten verboden is. Bij een aantal soorten is het nest of broedplaats het hele jaar beschermd en voor enkele soorten geldt dat zij vaak terugkeren naar het zelfde nest, maar flexibel genoeg zijn om een nieuwe plek te vinden. Voor deze laatste soorten geldt dat inventarisatie gewenst is.

Voor Bio Science Park geldt de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten voor in ieder geval: Huismus, Buizerd, Ransuil en Sperwer

Soorten waarvoor inventarisatie van nesten gewenst is: Boerenzwaluw, Boomkruiper, Ekster, Grote bonte specht, Huiszwaluw, Koolmees, Pimpelmees, Spreeuw en Zwarte kraai.

Er zal nauwelijks aantasting van leefgebied van beschermde soorten plaatsvinden bij het ten uitvoer brengen van het bestemmingsplan, zodat verwacht mag worden dat er geen grote negatieve effecten optreden. Het voortbestaan van de populaties van beschermde soorten in dit gebied komt niet in gevaar. Bij de realisatie van de plannen en eventuele ruimtelijke procedures zal vanwege het voorkomen van beschermde soorten een aanvullende inventarisatie verricht dienen te worden. Tevens dient, vanwege het voorkomen van vleermuizen in gebouwen, bij sloopwerkzaamheden van gebouwen altijd een vleermuisinventarisatie verricht te worden. In sommige gevallen zal ook bij aanbouw aan bestaande bouw een vleermuisinventarisatie noodzakelijk zijn.

Rode Lijst

Soorten vermeld op de Rode Lijst zijn niet wettelijk beschermd, maar vallen wel onder het zorgvuldigheidsbeginsel uit de Flora- en Faunawet. In het plangebied zijn diverse soorten te verwachten met een vermelding op de Rode lijst.


4.6 Externe veiligheid

Hoewel het nieuwe bestemmingsplan Flevopoort geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt en er daarmee geen wijziging optreedt in de externe veiligheid, wordt in deze paragraaf beschreven op welke risicobronnen er zijn.

Plaatsgebonden risico

De risico's, risicobronnen binnen, maar ook in de nabijheid, van het plangebied zijn geïnventariseerd. Beoordeelde risicobronnen kunnen bedrijven zijn maar ook transportroutes over de weg, rail of vaarwater en buisleidingen. Beoordeeld is of wordt voldaan aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico ten opzichte van de oriënterende waarde. Het besluit "Externe Veiligheid inrichtingen" (Bevi), de regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), de handreiking verantwoording groepsrisico zijn bij deze beoordeling toegepast. Bedrijven zoals geregistreerd in het "Risico Register Gevaarlijke Stoffen", het RRGS, zijn in de beoordeling van het plaatsgebonden en groepsrisico voor zover aanwezig meegenomen.

Verantwoording groepsrisico

Het groepsrisico GR kent geen vaste norm waaraan dient te worden voldaan maareen oriënterende waarde waarop getoetst dient te worden. Bij het vaststellen vanbestemmingsplannen dient elke (mogelijke) toename van het groepsrisicoverantwoord te worden (de verantwoordingsplicht). Deze verantwoordingsplicht geldtook als het groepsrisico wijzigt maar wel onder de oriënterende waarde blijft.

De verantwoordingsplicht omvat een aantal onderdelen waarop beoordeeld dient te worden.
1. Aanwezige dichtheid van personen in het invloedsgebied van de
betrokken risicobronnen;

a. Functie-indeling.

b. Gemiddelde personendichtheid.

c. Verblijfsduur.

d. Verschil bestaande en toekomstige situatie.

2. De omvang van het groepsrisico

a. De omvang voor het van kracht worden van dit plan.

b. De omvang na het van kracht worden van dit plan.

c. De verandering van het groepsrisico ten gevolge van dit plan.

d. De ligging van de groepsrisicocurve ten opzichte van de
oriënterende waarde.

3. De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking
van het groepsrisico bij de in dit plan betrokken risico-inrichtingen
en/of transportroutes.

4. De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking
van het groepsrisico in dit ruimtelijke besluit.

5. De mogelijkheden tot voorbereiding op en bestrijding en beperking
van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;

a. Pro-actie.

b. Preventie.

c. Preparatie.

d. Repressie/zelfredzaamheid.

6. De mogelijkheden van personen die zich binnen de het
invloedsgebied van de risicobron bevinden om zichzelf in veiligheid
te brengen.

7. De voor- en nadelen van andere mogelijkheden tot ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico.

8. De mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van
het groepsrisico in de nabije toekomst.

Per risicobron wordt zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico besproken.

A) Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Het plangebied grenst aan de Rijksweg A6, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt. Uit het eindrapport Basisnet Weg blijkt dat de A6 geen veiligheidszone kent, zowel voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Voor de Edelhertweg is ter hoogte van het plangebied een ontheffing verleend voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (propaanlevering). De vervoersbewegingen daarvan zijn zeer beperkt, waardoor er geen sprake is van een plaats gebonden risicocontour die buiten het wegvak ligt. Evenmin is er sprake van een toename van het groepsrisico.

B) Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor

In 2012 wordt de Hanzelijn in gebruik genomen. Over deze spoorlijn zullen gevaarlijke stoffen vervoerd worden, als gevolg waarvan er een PR10-6 contour ontstaat waarbinnen geen (beperkt) kwetsbare objecten gebouwd mogen worden. Deze contour ligt op 30 meter uit het spoor. Binnen 200 meter moeten de gevolgen voor het groepsrisico in kaart worden gebracht. De afstand tussen de spoorbaan en het dichtstbijzijnde bouwvlak voldoet met 40 meter aan de veiligheidseis. Ten tijde van het vaststellen van het tracebesluit Hanzelijn was het bestemmingsplan Bio Science Park onherroepelijk. Ten opzichte van die situatie is er daarmee geen toename van het groepsrisico.

C) Risicovolle bedrijven.

In en om het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd zijn die worden aangemerkt als risicovol, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

D) Hogedrukaardgasbuisleidingen

Over het plangebied loopt een aardgasbuisleidingtrace. Na de vaststelling van het vigerende bestemmingsplan Bio Science Park is AMvB Buisleidingen van kracht geworden. In dit besluit ligt vast welke veiligheidsafstanden gehanteerd moeten worden. Aan de hand van de Risicokaart Flevoland is bepaald hoe de plaats gebonden risicocontour ligt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0995.BP00042-OW01_0007.png"

Figuur 1 – ligging PR10-6 contour van de hogedrukaardgasbuisleiding

Conclusie

Over het plangebied liggen geen risicocontouren voor het plaatsgebonden risico van risicobronnen buiten het plangebied. Er is, geen sprake van overschrijding van de plaatsgebonden risico's als gevolg van risicobronnen binnen het plangebied. Er is geen sprake van een toename van het groepsrisico, zodat een verantwoording van het groepsrisico achterwege kan blijven. Het aspect externe veiligheid geeft geen belemmeringen voor het verlenen van de ontheffing.

4.7 Geluid

In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de bestaande geluidzone van de rijksweg A6 en het geluidgezoneerde industrieterrein Oostervaart geen beperkingen geven voor het plan. In het plan worden geen (bedrijfs)woningen toegestaan en is het stedelijk woongebied van Lelystad op een afstand van 1600 meter van het plangebied gelegen. Daarnaast bevinden zich binnen een afstand van 1000 meter geen geluidgevoelige objecten, anders dan de vijftal bedrijfswoningen van het onderzoekscomplex ID-Lelystad. Deze bedrijfswoningen worden beschermd tegen geluid, zoals geregeld in de Wet milieubeheer.

Er worden dus geen nieuwe ontwikkelingen toegestaan, waarvoor toetsing aan de Wet geluidhinder noodzakelijk is.

Binnen het plangebied worden geen zoneringsplichtige bedrijven toegestaan. Daarmee is het niet vereist om te kijken naar de cumulatieve geluidsbelastingen van de verschillende bedrijven.

4.8 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

De Nederlandse wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit in de buitenlucht is opgenomen onder titel 5.2 van de Wet milieubeheer en staat bekend als de 'Wet luchtkwaliteit' (Wlk) (Stb. 2007, 434). Deze wet is op 15 november 2007 in werking getreden en is de Nederlandse implementatie van de EU-richtlijn voor luchtkwaliteit. Onder de Wlk vallen de volgende AMvB's en Ministeriële Regelingen:

- Besluit niet in betekenende mate bijdragen (StB 440, 2007);

- Besluit gevoelige bestemmingen (StB 14, 2009);

- Regeling niet in betekenende mate bijdragen (SC 218, 2007);

- Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (SC 220, 2007; rectificatie SC 237,
(2007);

- Wijziging Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (SC 136, 2008; SC 245,
2008; SC 53, 2009);

- Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007 (SC 218, 2007).

Plannen waarvan aannemelijk wordt gemaakt dat ze niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, kunnen conform de Wlk zonder toetsing aan de grenswaarden voor verontreinigende stoffen gerealiseerd worden. Hiervoor wordt een grens gehanteerd van 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide(NO2) en fijn stof (PM10). Dit betekent dat voor NO2 en PM10 projectbijdragen zijn toegestaan van maximaal 1,2 ìg/m³. Wanneer een plan minder dan de genoemde omvang bijdraagt aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10, kan het op grond van art. 5.16 lid 1 sub c uit de Wet milieubeheer doorgang vinden.

Op basis van artikel 5.16 Wet milieubeheer kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

a) aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt,niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of

b) aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of

c) aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of

d) het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Beoordeling luchtkwaliteit

Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt. Er is daarmee geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit geeft geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.9 Verkeer

Het Bio Science Park wordt ontsloten via het bestaande bedrijventerrein Oostervaart. De ontsluiting vindt plaats via de Edelhertweg -Steenstraat en de Binnenhavenweg (lelystad of Rijksweg A6). De verkeersstromen die te verwachten zijn:

* woon-werkverkeer van / naar Lelystad
* zakelijk verkeer en vrachtverkeer van / naar A6
* vrachtverkeer van / naar polder.

De totale verkeersaantrekkende werking van het bedrijventerrein wordt, op basis van 2100 arbeidsplaatsen, geschat op 5.800 mvtg/eetmaal.
Op basis van de gemaakte schattingen van de verkeerseffecten als gevolg van het te ontwikkelen Bio Science Park blijkt dat het omliggende wegennet het extra verkeer als gevolg van het nieuwe bedrijventerrein op een acceptabele manier kan verwerken.

Parkeren

Het parkeren is een belangrijk item binnen het mobiliteitsprofiel van het Bio Science Park. Het parkeren van bezoekers en werknemers dient op een goede manier te worden geregeld. Hiervoor dienen bepaalde parkeernormen te worden aangehouden. De4 parkeernorm geeft het aantal parkeerplaatsen bij een bestemming aan dat niet mag worden onder- of overschreden.

In principe wordt uitgegaan van een maximale parkeervraag. De parkeernormen die daarbij worden gehanteerd, worden voor een groot deel bepaaldvanuit de functie en typering van het bedrijf. De richtwaarden zijn:

- per 100 m2 kantooroppervlak 3 parkeerplaatsen

- per 100 m2 bedrijfshal 1 parkeerplaats

Uitgangspunt is dat alle parkeren op eigen terrein moet plaatsvinden, dit geldt eveneens voor het laden en lossen van vrachtwagens.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

Algemeen

Deze waterparagraaf is opgesteld in verband met de doorstart van het bestemmingsplan Bio Science Park. Hierbij wordt niet afgeweken van de uitgangspunten die zijn opgesteld in 2002 voor de ruimtelijke opbouw van het plangebied. Het bestemmingsplangebied ligt aan de noordoostzijde van Lelystad. Aan de westzijde wordt het gebied begrensd door de A6, aan de noordzijde noord de Edelherttocht, aan de oostzijde door een kavelsloot tussen het terrein van ID-L en aan de zuidzijde door de Mammoettocht.

Waterplan en beleid

Voor de gehele gemeente Lelystad is een waterplan (Royal Haskoning, april 2002) opgesteld. Dit plan bevat de vertaling van het gewenste waterbeheer ('watervisie') naar inrichtingsmaatregelen op hoofdlijnen.

Het streven naar een veilig, gezond en duurzaam waterbeheer staat landelijk in de belangstelling. Thema's zoals water in de stad en water als ordenend principe zijn als speerpunten aangegeven in het vigerende beleid zoals vastgelegd in het Nationale Waterplan (NWP). Het vigerende beleid van het Nationale Waterplan Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid voor de periode 2009-2015. Het NWP beschrijft welke maatregelen genomen moeten worden om Nederland ook in de toekomst veilig en leefbaar te houden en om de (economische) kansen die water biedt te benutten.

Het provinciaal beleid staat beschreven in het Omgevingsplan Flevoland (Provincie Flevoland).

Het beleid van het Waterschap Zuiderzeeland staat beschreven in het Waterbeheerplan.  

Het bovenstaande beleid is praktisch vertaald in de uitgangspunten van Het Waterkader (Waterschap Zuiderzeeland).

Aan de hand van deze waterparagraaf wordt duidelijk gemaakt hoe het vigerende waterbeleid is vertaald naar waterhuishoudkundige inrichtingsmaatregelen in het bestemmingsplan 'Bio Science Park'. Deze paragraaf geeft aan hoe met water in dit plan wordt omgegaan en op welke wijze de inrichtingsmaatregelen bijdragen aan 'Veiligheid, Voldoende en Schoon Water'.

Overleg met Waterschap

Aangezien waterhuishoudkundig niet wordt afgeweken van eerdere afspraken met het waterschap is deze waterparagraaf opgesteld door de gemeente Lelystad aan de hand van de randvoorwaarden die zijn opgenomen in het Waterkader van Waterschap Zuiderzeeland.

Beschrijving van het watersysteem

Uitgangspunt bij de uitwerking van het watersysteem is dat het geïntegreerde (duurzame) karakter zichtbaar is. Bovengrondse afvoer van dakwater, herkenbare wateroppervlaktes en zuiverende rietzones dragen daar in belangrijke mate toe bij. De verwevenheid met het watersysteem wordt extra benadrukt door bovengrondse afvoer van dakwater langs bedrijfskavels zichtbaar is en doordat op sommige locaties gebouwen in het water geprojecteerd zijn. Door het realiseren van wandelpaden over dijkjes en de aanleg van vlonders in het water wordt tevens de recreatieve functie van het oppervlaktewater benut.

Al het oppervlaktewater in het plangebied vormt door een verbinding onder de Edelhertweg één geheel. De waterpartij rond het eiland van Bio Science Park-Zuid vervult hierbij een belangrijke rol voor seizoensberging en biedt het een mogelijkheid voor het gebruik van proceswater en bluswater. Het waterpeil binnen het plangebied wordt opgezet en door middel van stuwen losgekoppeld van het polderwater in de omgeving. Op deze wijze wordt een autonoom watersysteem gecreëerd zodat een betere beheersbaarheid van het water mogelijk is in geval van calamiteiten. Alleen bij extreme droge of natte perioden zal het nodig zijn polderwater in- of uit te laten. De waterpeilen van de afwateringssloten langs de populierenstrook, de Edelhertweg en langs de grens tussen Bio Science Park-Zuid en ID-L veranderen niet. Door de lage doorlatendheid van de bodem zijn hierdoor geen vernattingseffecten te verwachten bij de naastgelegen gronden van het Bio Science Park. Het verhardingswater van terreinen en wegen wordt in Bio Science Park-Noord getransporteerd naar wadi's in de groene wiggen tussen de bedrijvenclusters. Door bodempassage in deze wadi's wordt het verhardingswater gezuiverd voordat het in de waterpartij stroomt. Door het creëren van voldoende waterdiepte in de waterpartijen en door de aanplant van rietzones rondom het eiland wordt bijgedragen aan een zo goed mogelijke waterkwaliteit.

Waterkwantiteit

De toename aan verharding met het voorliggende plan wordt gecompenseerd door de aanleg van waterpartijen. Hierdoor zal geen ruimte voor waterberging verdwijnen.

Waterkwaliteit

Er worden geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zinken dakgoten) gebruikt. Voor de waterhuishoudkundige kunstwerken worden alleen milieuvriendelijke en niet-uitlogende materialen gebruikt.

Binnen Lelystad wordt gebruik gemaakt van de DOB-methode om onkruid te bestrijden. Hierbij wordt minder bestrijdingsmiddel gebruikt, waardoor minder verontreinigingen naar het oppervlaktewater kunnen afstromen.

Afvoersystemen voor vuilwater, hemelwater en grondwater

De hemelwaterafvoer van schone oppervlakken loost direct op het oppervlaktewater. Hemelwater afkomstig van terreine en wegen wordt pas na bodempassage geloosd op het oppervlaktewater.

Het DWA wordt afgevoerd door de AWZI Lelystad.

Waterkeringen

Het plan ligt niet binnen de kern-, vrijwarings-, of buitenbeschermingszone van een waterkering. Het is daarom niet te verwachten dat het plan van invloed zal zijn op de veiligheid/stabiliteit van een waterkering.

Waterveiligheid

In het stedelijk waterplan is berekend dat met de Westlandbui nergens in het stedelijk gebied water op het maaiveld komt en dat de peilstijging nauwelijks hoger dan 30 cm wordt. Dit terwijl de Westlandbui een zwaardere bui was dan de bui die tegenwoordig gehanteerd dient te worden. Bij nieuwe berekeningen wordt namelijk uitgegaan van een bui met een herhalingstijd van 1 keer per 100 jaar, volgens het zogenaamde middenscenario (+10%). Geconcludeerd mag worden dat voor dit gebied het veiligheidsniveau van 1:100 gehaald wordt.

Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten

Het Bio Science Park is bestemd voor bedrijven die agrarische grondstoffen verwerken of onderzoeken, dat wil zeggen planten, dieren en micro-organismen, zoals gisten, schimmels, bacterien enz). Ook zijn bedrijven toelaatbaar die deel uitmaken van de ketens en clusters in de agrarische sector en/of op het gebied van voedinggs- en geneesmiddelen. In alle gevallen richt het Bio Science Park zich daarbij op bedrijven met een kennisintensief, agrarisch, duurzaam, innovatief en verantwoord karakter. Door dit karakter wijkt het Bio Scvience Park duidelijk af van gebruikelijke bedrijventerreinen, zoals het aan de andere zijde van de A6 gelegen Oostervaart.

Het is een vormgevend uitgangspunt om de bijzondere thematiek van een Bio Science Park ook in de verschiijningsvorm tot uitdrukking te brengen. De locatie aan de A6 wordt hierbij als zichtlocatie benut, om het herkenbaar te laten zijn.
Het bijzondere karakter van het Bio Science Park kan zo tevens bijdragen aan de uitstraling van Lelystad als geheel.

Aangezien het hier een locatie betreft in de polder, buiten het stedelijk gebied van Lelystad is het naast het functioneel, ook ruiktelijk relateren van het Bio Science Park aan dit landschap een volgensd uitgangspunt. Het Bio Science Park moet dan ook gezien worden als een bedrijvenpark in het landschap en niet als stedelijke uitbreiding.

Hoofdstuk 7 Planbeschrijving

Bij de invulling van het Bio Science Park worden de volgende doeleinden nagestreefd.

Het Bio Science Parkis een bedrijventerrein voor bewerking, handel, onderzoek en ontwikkeling van hoogwaardige producten op basis van agrarische grondstoffen, dat wil zeggen planten, dieren en micro-organismen. In het bijzonder wordt gestreefd naar bedrijven met een accent op onderzoek en productontwikkeling, en naar bedrijven die bijdragen aan een meer duurzame en beheersbare manier van verwerking van agrarische grondstoffen.

Bedrijven die geen agrarische grondstoffen verwerken, kunnen toegelaten worden, indien zij bijdragen aan de keten- of clustervorming in de agrarische sector en/of op het gebied van voedings- en gegeneesmiddelen. Zij dragen bij, bijvoorbeeld door toelevering aan of verwerking van de producten van de bedrijven die passen in het bedrijfsprofiel van het Bio Science Park. Gestreefd wordt naar een duurzame en milieuvriendelijke verwerking van grondstoffen, overeenkomstig de innovatieve, duurzame en verantwoorde productiewijze. Daarnaast dienen de bedrijven voor wat betreft de milieueffecten te behoren tot categorie I t/ IV van de Staat van bedrijfsactiviteiten.

Aan het plangebied grenst het terrein van ASG van de Wageningen Universiteit, waar onderzoek naar diergeneesmiddelen plaatsvindt. Dit geeft aanleiding tot beperkingen voor de te vestigen bedrijven, die betrekking hebben op het voorkomen van verspreiding van ziektekiemen met een risico voor de veestapel van ASG.

Hoofdstuk 8 Juridisch bestuurlijke aspecten

In de regels worden voorschriften voor bouwen en gebruik voor de in het plangebied aanwezige gronden en bouwwerken weergegeven. De regels zijn verdeeld in een viertal hoofdstukken. In hoofdstuk 1 de "Inleidende regels". zijn de begripsomschrijvingen opgenomen en wordt de wijze van meten geregeld. Hoofdstuk 2 "Bestemmingsregels", bestaat uit een aantal specifiele bestemmingesregels. In hoofdstuk 3 "Algemene regels" en in hoofdstuk 4 "Overgang- en slotregels", waaronder de titel van het plan.

Hoofdstuk 9 Economische uitvoerbaarheid

Het Bio Science Park wordt ontwikkeld door private partijen. De gemeente Lelystad participeert niet in de ontwikkeling en draagt derhalve geen risico in de grondexploitatie. Een exploitatieplan wordt als gevolg hiervan niet opgenomen en vastgesteld.

Hoofdstuk 10 Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is aan de overleginstanties gezonden conform artikel 3.1.1 Wro. Geen van de instanties heeft een reactie gegeven.

Bijlagen

Bijlage 1 Lijst bedrijfsactiviteiten