Plan: | Stationsstraat 15 Valkenburg |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0994.2023OV005-ON01 |
Ten zuiden van de Stationsstraat in het centrum van de kern Valkenburg is initiatiefnemer voornemens om twee grondgebonden woningen te realiseren. Deze woningen zijn geschikt voor de doelgroep oudere doorstromers (55+) of starters en vallen binnen de categorie 'middeldure huur'. Voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de herontwikkeling van Eetcafé 't Brand aan de voorzijde van het perceel, waar drie hoogwaardige (netto toevoeging van 1 woning) binnen de bestaande bebouwing van het voormalige eetcafé gerealiseerd worden. Echter voor deze ontwikkeling is een afzonderlijke procedure (kruimelgeval) doorlopen en maakt verder geen onderdeel uit van onderhavig planvoornemen.
Ter plekke van het besluitgebied is het bestemmingsplan 'Initieel Omgevingsplan Valkenburg aan de Geul 2020' van toepassing. Op basis van dit bestemmingsplan is het niet rechtstreeks mogelijk om onderhavige ontwikkeling mogelijk te maken. Om de voorgenomen ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken, wordt middels een omgevingsvergunning (ex artikel 2.12, lid 1, sub a onder 3 Wabo) afgeweken van het geldende bestemmingsplan.
De omgevingsvergunningaanvraag dient te worden voorzien van een ruimtelijke onderbouwing, waaruit blijkt dat het planvoornemen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Deze ruimtelijke onderbouwing voorziet in bedoelde motivatie. De functiewijzing van het voormalige eetcafé maakt hier verder geen onderdeel van uit en is verder niet in deze ruimtelijke onderbouwing meegenomen.
Op grote schaal is het besluitgebied redelijk centraal binnen de kern Valkenburg gelegen. De locatie is gelegen ten zuiden van de rijksweg A79 en de spoorwegverbinding tussen Valkenburg en Schin op Geul. Door de centrale ligging en de ligging aan gebiedsontsluitingswegen (Stationstraat zelf en Nieuweweg) is het besluitgebied zeer goed bereikbaar.
Het besluitgebied is gelegen aan de Stationsstraat 15 en betreft de percelen kadastraal bekend als gemeente Valkenburg, sectie D, perceelnummer 2270. De locatie heeft een oppervlakte van circa 665 m2. Dit is inclusief de bestaande bebouwing van het voormalig eetcafé aan de voorzijde.
Ligging besluitgebied in breder verband
Kadastrale gegevens besluitgebied (rood omkaderd)
Het besluitgebied is juridisch-planologisch geregeld in het geldende bestemmingsplan 'Initieel Omgevingsplan Valkenburg aan de Geul 2020' (vastgesteld 5 oktober 2020). Op basis van dit bestemmingsplan is de locatie bestemd als 'Gemengd' met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Het gehele perceel is gelegen binnen een bouwvlak met een maatvoeringsaanduiding 'maximum goothoogte' van 15 meter. Tevens gelden ter plaatse van het besluitgebied de gebiedsaanduidingen 'luchtvaartverkeerzone - VDF Maastricht', 'luchtvaartverkeerzone - VOR/DME MAS' en 'overige zone - centrum'. De twee luchtvaartverkeerszones zijn van toepassing op gebieden waar een VDF-station of een VOR/DME MAS-station is opgesteld. Ter plaatse van deze gebiedsaanduidingen gelden restricties voor wat betreft de bouwhoogte van gebouwen (respectievelijk 163,26 meter en 128,66 meter t.o.v. NAP). Wanneer deze hoogte wordt overschreden dient advies te worden ingewonnen bij de LVNL (Luchtverkeersleiding Nederland). Voor de te realiseren woningen vormen deze restricties geen belemmering omdat deze maximaal 2 bouwlagen hoog zijn (6 meter).
Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Initieel Omgevingsplan Valkenburg aan de Geul 2020' met ligging besluitgebied
In dit hoofdstuk wordt de inleiding van deze ruimtelijke onderbouwing beschreven. In Hoofdstuk 2 wordt de ligging van het besluitgebied en het planvoornemen omschreven. In Hoofdstuk 3 vindt de toetsing aan het Rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid plaats. In Hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten beschreven met o.a. bodem, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven- en milieuzonering, natuur, water, archeologie en cultuurhistorie én verkeer en parkeren. De uitvoerbaarheid van het plan wordt in Hoofdstuk 5 beschreven, waarna in Hoofdstuk 6 de procedure wordt toegelicht.
Het besluitgebied is gelegen binnen de kern Valkenburg, ten noorden van het historische centrum. Aan de overzijde van de Stationsstraat is het busstation en het treinstation van Valkenburg gelegen. De Stationsstraat sluit aan op de gebiedsontsluitingsweg Nieuweweg. De achterzijde van het terrein is vrijwel volledig verhard ten behoeve van de parkeerplaats van het voormalige eetcafé. Op achterliggend perceel zijn ten gevolge van een inbreidingsopgave kwalitatief hoogstaande woningen gelegen aan de Op de Rijsecamp. In de directe omgeving zijn meerdere kantoor/maatschappelijke/recreatieve functies gelegen, maar hierbij geldt dat wonen de primaire functie is in de directe omgeving van het besluitgebied.
Obliek met ligging besluitgebied
Aanzicht bestaande bebouwing voormalig eetcafé met entree tot het besluitgebied (rechts)
Met het planvoornemen worden op de achterzijde van het terrein Stationsstraat 15 twee woningen (2 bouwlagen en plat afgedekt) met voortuin toegevoegd, ter plekke van de huidige volledig verharde parkeerplaats. De doelgroep van de middeldure woningen zijn oudere doorstromers (55+) of startersen vallen binnen de categorie 'middeldure huur'. De passende woningen worden gesitueerd binnen de bestaande tuinmuur en het perceel wordt met de aanleg van zonnepanelen, groene tuinen en groene daken klimaatadaptatief ingericht. Tevens blijft de bestaande boom op locatie behouden en wordt parkeren op eigen terrein gesitueerd. De tweelaagse woningen zijn qua bouwhoogte passend binnen de directe omgeving van het besluitgebied. De woningen op het achterterrein aan 'Op de Rijsecamp' zijn grotendeels van dezelfde bouwhoogte en gedeeltelijk een verdieping hoger. De raampartijen van de twee woningen zijn uitsluitend gericht op het binnenterrein. In de achtergevel zijn geen raampartijen aanwezig. Dit geldt ook voor de bestaande woningen aan de achterzijde voor het deel van de bebouwing dat tot aan de perceelsgrens reikt aan de achterzijde. Door de situering van de woningen, in combinatie met de bouwhoogte en de inrichting van de raampartijen, is de privacy van omwonenden én toekomstige bewoners van de woningen in voldoende mate gewaarborgd.
Inrichtingstekening planvoornemen
Plattegronden begane grond (onder) en 1e verdieping (boven) van woningen
Impressie binnenterrein met aanzicht op woningen
Impressie planvoornemen (zie Bijlage 1)
Door de ligging van het perceel tussen verschillende bouwmassa's, is het van belang om toe te lichten dat op onderhavig perceel voldoende zonlicht zal schijnen. De zon komt op in het oosten, en gaat onder in het westen. De bouwmassa van het appartementecomplex aan de westzijde van het besluitgebied zal hierom geen blokkerende werking voor het zonlicht op onderhavig perceel vertonen omdat de zon hier onder gaat. De bebouwing van de woningen op achterliggende percelen is van vergelijkbare hoogte. De schaduwwerking van deze bebouwing valt samen met de bebouwing van de nieuwe woning tegen de achterste perceelsgrens, waarmee voldoende zonlicht het perceel kan bereiken. Dit is nader onderbouwd door een bezonningsstudie die voor onderhavig plan uitgevoerd is. Omgekeerd hebben de nieuwe woningen geen of maar beperkt schaduwwerking op de belendende percelen. De schaduw van de begane grond valt weg achter de bestaande tuinmuur, waarvan in de huidige situatie al schaduw is. De schaduw van de eerste verdieping valt weg tegen de bestaande woningen aan de achterzijde of hiervan is alleen sprake in de late avond als de zon onder gaat. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat er geen onevenredige schaduwwerking uitgaat van de bouw van de twee grondgebonden woningen op belendende percelen.
Schaduwwerking
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. Deze visie is door het Rijk opgesteld in het kader van de nieuwe Omgevingswet, die naar verwachting medio 2023/2024 in werking treedt. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het Rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naar toe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven. De locatie bevindt zich in het Stedelijk Netwerk Nederland. Het planvoornemen vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.
Gevolg planvoornemen
Een belangrijk aspect van de NOVI betreft het creëren van prettige woonmilieus (prioriteit 'Sterke en gezonde steden en regio's'). Hierbij wordt vooral gestuurd op inbreiding binnen bestaande bebouwd gebied in plaats van uitbreiding. Het planvoornemen past binnen dit beleid, aangezien de ontwikkeling plaatsvindt binnen de bebouwde kom van de kern Valkenburg. Het betreft de herstructurering van het achterterrein van een perceel aan de Stationsstraat (nummer 15) naar een woonlocatie voor 2 energiezuinige, duurzame woningen met zonnepanelen en groen dak waardoor het woonmilieu in de directe omgeving van het besluitgebied verbeterd wordt en ruimte wordt geboden aan klimaatadaptatie. Het achterterrein is de afgelopen jaren verpauperd (en fungeerde als een parkeerplaats ten behoeve van het voormalige eetcafé), wat de leefbaarheid op locatie niet ten goede is gekomen. Door de herstructurering van het achterterrein wordt een verdere afwenteling van kwaliteit op locatie voorkomen. Hiermee is het plan passend binnen de NOVI.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
Gevolg planvoornemen
Het besluitgebied is niet gelegen binnen een gebied waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen. De Barro en het Rarro hebben dan ook geen consequenties voor onderhavige ontwikkeling en vormen derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.
De ladder voor duurzame verstedelijking is vastgelegd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op basis hiervan geldt dat de toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat, en, indien het ruimtelijk plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Het doel van de Ladder is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Uit jurisprudentie blijkt dat wanneer een ruimtelijk plan voorziet in niet meer dan 11 woningen, die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel , eerste lid, van het Bro kunnen worden aangemerkt, deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt.
Gevolg planvoornemen
De voorgenomen ontwikkeling beoogt de realisatie van slecht 2 wooneenheden. In combinatie met het realiseren van 2 extra woningen in de bestaande bebouwing van het voormalige eetcafé aan de voorzijde van het perceel gaat het in totaal om 4 extra woningen. Voor het voorgenomen plan geldt in dit kader dan ook, conform de uit vaste jurisprudentie voortvloeiende grens van 11 woningen als ondergrens voor een stedelijke ontwikkeling, dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking hoeft om deze reden niet te worden gemotiveerd. Wel bestaat de algemene verplichting tot het aantonen van nut en noodzaak van het plan. Dit wordt in de opvolgende paragrafen aangetoond.
De nieuwe Omgevingswet treedt naar verwachting medio 2023/2024 in werking. De provincie moet dan beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie heeft in dat kader op 1 oktober 2021 de Omgevingsvisie Limburg (hierna: POVl) vastgesteld ter vervanging van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014). De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving worden in de Omgevingsvisie meegenomen. De Omgevingsvisie Limburg is een zelfbindend document en bindt daarmee enkel de Provincie Limburg.
De zoneringen op grond van de kaart 'Limburgse principes' zijn onderdeel van de POVI. In de POVI is onderhavig projectgebied gelegen binnen de 'Landelijke kern'.
Uitsnede POVI met ligging planlocatie
In hoofdstuk 3 van de POVI zijn de Limburgse principes en zoneringen opgenomen. Artikel 3.1 luidt:
De omgevingswet gaat uit van het zoeken naar de balans tussen het beschermen én benutten van de fysieke leefomgeving waarin we leven, wonen, werken, leren en onze vrije tijd besteden. De Omgevingsvisie is geen blauwdruk voor de toekomst. Bij (nieuwe) ontwikkelingen kunnen nog keuzes worden gemaakt. Daarbij wordt gekozen voor maatwerk en wordt rekening gehouden met het karakter en mogelijkheden van een gebied en de afweging van belangen op lokale schaal. Als afwegingen worden gemaakt, wordt dit gedaan op basis van de onderstaande Limburgse principes:
Er is aandacht voor alle mensen in Limburg en er wordt naar een inclusieve, open en participatieve samenleving gestreefd, waarin iedereen mee kan doen. Nadrukkelijk ook de (sociaal) kwetsbare groepen in de samenleving. Voor alle mensen in Limburg is een gezond en veilig leefklimaat het uitgangspunt. Fysieke opgaven zijn onlosmakelijk verbonden met de sociaal economische-, veiligheids- en gezondheidssituatie van de inwoners. Bij ontwikkelingen wordt aan de voorkant rekening gehouden met deze aspecten. Dit betekent ook dat gebieden zodanig worden ingericht en ontsloten dat mensen worden uitgenodigd tot ontmoeten, recreëren en maatschappelijke betrokkenheid. Dit sluit aan bij het gedachtegoed van Positieve Gezondheid.
Er wordt ruimte geboden aan nieuwe ontwikkelingen of er worden oplossingen gezocht voor maatschappelijke vraagstukken. Het vertrekpunt hierbij is gebieds- en cultuurkenmerken zoals het historisch perspectief, landschap en erfgoed. Het streven is het behoud van deze kenmerken en de identiteit van het gebied. Het resultaat is vaak een gebieds- gerichte aanpak, met ruimte voor maatwerk, die de basis vormt voor samenwerking met andere partijen en initiatiefnemers.
Limburg kent verstedelijkte en landelijke gebieden. Deze maken deel uit van een grensoverschrijdend netwerk van steden en landschappen. De variatie in gebieden wordt gekoesterd en er wordt ingezet op zowel duurzame verstedelijking als op de transitie van het landelijk gebied. Dit houdt in dat steden en dorpen compact worden gehouden en stedelijke functies daar concentreren. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen horen in principe thuis in bestaand bebouwd gebied. Het landelijke gebied wordt juist als tegenhanger ontwikkeld van de drukkere stedelijke gebieden.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt nadrukkelijk ingezet op duurzame ontwikkeling. Dit is gericht op sociaal-economische ontwikkeling die tegemoet komt aan de behoeften van de huidige generatie zonder dat vraagstukken worden afgewenteld. Het afwentelen van vraagstukken naar toekomstige generaties, andere regio’s binnen of buiten Limburg en naar specifieke groepen in de samenleving wordt zoveel mogelijk voorkomen. De grondhouding hierbij is: benut kansen en los de problemen van vandaag hier en nu op. Voorkom dat ingrepen resulteren in schade of verontreiniging op een later moment en voorkom dat baten en lasten onevenredig worden verdeeld. In lijn met de Omgevingswet wordt in de Omgevingsvisie uitgegaan van het voorzorgsbeginsel, het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron bestreden moeten worden en het beginsel dat de vervuiler betaalt.
Hierbij gaat het ook om een evenwichtige ontwikkeling van mens (people), omgeving (planet) en welvaart (prosperity). In onze afwegingen wordt naast de impact op mens, economie en welvaart ook de impact op de omgeving en het milieu betrokken. Dit houdt in dat zorgvuldig wordt omgegaan met onze fysieke ruimte en milieuruimte, bovengronds én ondergronds, dat zoveel mogelijk gestreefd wordt naar mogelijkheden voor functiecombinaties (meervoudig ruimtegebruik zowel kwalitatief en kwantitatief, ook in de tijd) en dat bestaande functies zoals infrastructuur, openbaar vervoer, voorzieningen of gebouwen optimaal worden benut.
Dit alles geldt ook voor het omgaan met afvalstoffen en natuurlijke voorraden zoals grondstoffen, fossiele brandstoffen en water. De onnodige vraag wordt terug gedrongen door afvalpreventie en energiebesparing. Er wordt ingezet op hernieuwbare grondstoffen en het sluiten van kringlopen met behulp van een circulaire economie. Er wordt zorgvuldig omgegaan met onze archeologie en geologie.
Beoordeling
Onderhavig planvoornemen betreft een herontwikkeling van het achterterrein van een verloederde parkeerplaats van een voormalig eetcafé naar een hoogwaardige woonlocatie binnen bestaand bebouwd gebied, zijnde de kern Valkenburg. Hiermee krijgt de locatie (in combinatie met het hergebruik van het voormalige eetcafé: wonen in plaats van horeca) een nieuwe passende functie en wordt verdere afbreuk en verdere verpaupering op het achterterrein voorkomen. Door de meerlaagse bebouwing (woningen van 2 bouwlagen) is sprake van zuinig ruimtegebruik en wordt voorzien in duurzame en circulaire woningen. Het planvoornemen bestaat uit de toevoeging van 2 woningen met zonnepanelen en groene daken en betreft een aanzienlijke kwaliteitsverbetering binnen het besluitgebied én in relatie tot de directe omgeving. Het plan sluit aan op de directe omgeving van het besluitgebied. Hiermee wordt de identiteit van het gebied versterkt. Middels de realisatie van de 2 huurwoningen in het middensegment, wordt iedereen die (net) niet meer in aanmerking komt voor een sociale huurwoning een eerlijke kans geboden op de woningmarkt. Met name voor jonge gezinnen met of zonder kinderen wat het plan inclusief maakt. Dit is in lijn met de Limburgse Principes uit de POVI.
Gevolg planvoornemen
Het planvoornemen past binnen de provinciale Omgevingsvisie Limburg. Het desbetreffende besluitgebied maakt onderdeel uit van het bestaande bebouwde gebied en is aangemerkt voor de bestemming wonen en leefomgeving binnen de Omgevingsvisie.
De Omgevingsverordening Limburg 2014 is door de jaren heen via wijzigingsverordeningen diverse malen aangepast. De geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is de actuele versie. Daarin zijn alle wijzigingen doorgevoerd. Deze versie blijft gelden tot het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet. Dan treedt ook de (nieuw) Omgevingsverordening Limburg in werking die op 17 december 2021 is vastgesteld. Hoewel de Omgevingsverordening Limburg een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.
Beoordeling
Uitsnede ontwerp omgevingsverordening Limburg met ligging planlocatie
Het besluitgebied is op basis van de Ontwerp Omgevingsverordening Limburg opgenomen in de 'Landelijke kernen'. In de Ontwerp Omgevingsverordening Limburg zijn instructieregels opgenomen voor het toevoegen van woningen aan de planvoorraad. Deze luidden:
De motivering bij een omgevingsplan dat betrekking heeft op de realisatie van een of meerdere woningen beschrijft dat:
Voor het planvoornemen geldt dat de behoefte voor de beoogde 2 woningen in het middensegment aanwezig is. Initiatiefnemer krijgt geregeld verhuuraanvragen voor de bestaande bebouwing aan de Stationsstraat 15. Dit betekent dat er een concrete vraag is naar woningen op deze plek in het midden/hoge huursegment (hier vallen de bestaande woningen binnen de planlocatie in). Dit is toegelicht in de paragrafen 3.3.1 en 3.3.2. In deze paragrafen is de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan het plan reeds aangetoond. Tevens is het planvoornemen getoetst aan het regionaal beleid c.q. woningbouwafspraken. Daarnaast wordt in de te verlenen omgevingsvergunning vastgelegd dat de woningen binnen 5 jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning moeten zijn gerealiseerd.
Gevolg planvoornemen
Gelet op bovenstaande en rekening houdende met het regionale beleid (zie paragraaf 3.3) is het planvoornemen in lijn met de Omgevingsverordening Limburg.
Op 10 oktober 2016 heeft de gemeenteraad van Valkenburg aan de Geul ingestemd met de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL). De SVWZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de 18 Zuid-Limburgse gemeenten Beek, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Nuth, Onderbanken, Schinnen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal.
Het kader voor de SVWZL is het in samenwerking met de provincie en andere direct betrokken partijen tot stand gekomen en in december 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), dat eveneens een visie bevat op Zuid-Limburg. In de SVWZL staat de transformatieopgave centraal, dat wil zeggen de totale woningbehoefte op basis van het aantal huishoudens, rekening houdend met de huidige woningvoorraad en de leegstand.
Beoordeling
De SVWZL omschrijft drie stappen naar een goede woningmarktprogrammering:
Conform punt 2 geldt het volgende:
Om voldoende draagkracht te organiseren en de voorzieningenstructuur in kernen te behouden moet de ruimtelijke ontwikkelingsstrategie zich richten op het versterken van bestaande stads- en dorpscentra. Nieuwe woningen realiseren in bestaand bebouwd gebied versterkt de bestaande verzorgingsstructuur (winkel, voorzieningen et cetera). De twee woningen worden binnen het bestaand bebouwd gebied gerealiseerd.
De Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg stelt dat het ongewenst is om 'zomaar' nieuwe woningen toe te voegen en op die manier te concurreren met de bestaande woningvoorraad. Toevoegen van woningen kan alleen als vraaggericht niet meer van hetzelfde gebouwd wordt. Dat betekent dus niet dat geen woningbouw meer mogelijk is. Vernieuwing is juist noodzakelijk, maar het moet dan wel gaan om verantwoorde ruimtelijke ontwikkelingen. Op basis van de SVWZL geldt een compensatieverplichting voor het toevoegen van nieuwe woningen, behalve als de onlangs door de gemeenteraad vastgestelde beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021' van toepassing is. Het beleid uit de structuurvisie SWVZL is er in algemene zin op gericht om de woningvoorraad op termijn in overeenstemming te brengen met de woonbehoefte. Op basis van de SWVZL geldt dat de behoefte bestaat aan sociale en middeldure levensloopbestendige huurwoningen voor met name starters en senioren en betaalbare koopwoningen voor senioren.
Inmiddels is de woningmarkt aan veranderingen onderhevig. De huidige structuurvisie is vastgesteld voor de periode 2016-2020. Thans is er nog geen nieuwe structuurvisie beschikbaar. In de afgelopen periode (na 2020) is gebleken dat er een nadrukkelijke woningbehoefte is. In het bijzonder is er een concrete behoefte aan huur- en koopwoningen in het middensegment voor starters en senioren. Met onderhavig planvoornemen wordt hierin concreet voorzien door specifiek te richten op jonge gezinnen met of zonder kinderen.
Gevolg planvoornemen
Gelet op bovenstaande is het planvoornemen in lijn met Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg omdat het plan passend is binnen de daarin gestelde uitgangspunten.
De Zuid-Limburgse gemeenteraden hebben eind 2020/ begin 2021 individueel de Beleidsregel “Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021” vastgesteld, onder gelijktijdige intrekking van de beleidsregel “Tijdelijke versoepeling van de compensatiesystematiek van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg”.
Met deze nieuwe beleidsregel kunnen goede woningbouwplannen zonder compensatie worden gerealiseerd. Door het loslaten van de compensatieverplichting voor goede plannen kan de initiatiefnemer de plannen realiseren zonder de verplichting dat er minimaal een zelfde aantal woningen als er gebouwd wordt moet worden gesloopt, er voldoende plancapaciteit geschrapt moet worden of dat er een financiële compensatiebijdrage moet worden gestort in het (regionale) sloopfonds.
Door het schrappen van deze compensatieplicht wordt nadrukkelijk invulling gegeven aan de wens vanuit de samenleving om snel te bouwen voor met name de doelgroepen sociale en middenhuur, alsmede voor starters. Dit is noodzakelijk om te voldoen aan de veranderende behoeften bij de woningzoekenden.
Beoordeling
Om deze beleidsregel te kunnen toepassen worden criteria benoemd wat onder een goed plan moet worden verstaan. Het gaat hierbij om de volgende criteria:
Onderhavig ontwikkeling voorziet in de realisatie van twee grondgebonden huurwoningen in het middensegment, met als doelgroep jonge gezinnen met of zonder kinderen. De woningen worden gerealiseerd binnen bestaand bebouwd gebied, waarmee sprake is van inbreiding boven uitbreiding. Met de herstructurering wordt een kwaliteitsverbetering op locatie mogelijk gemaakt, en wordt bijgedragen aan de transformatie van de bestaande woningvoorraad. Er is daarmee sprake van een maatschappelijke meerwaarde omdat de transformatie leidt tot het toevoegen van woning die voorziet in de juiste behoefte, namelijk sociale en middeldure huur en eventueel koop (onder voorwaarde) voor de doelgroep starters en ouderen tot een maximale koopsom die inclusief verwervingskosten gelijk is aan de kostengrens van de Nationale Hypotheek Garantie .
Verder betreft het een locatie op loopafstand van het centrum en alle voorzieningen die daar te vinden zijn tegenover het trein- en busstation. Tegelijkertijd betreft het een ligging in een rustige woonomgeving. Het 'wegbestemmen' van de solitaire horecabestemming heeft zelfs een positief effect omdat een mogelijke storende functie verdwijnt en wordt vervangen door een woonfunctie. Hoewel de woningen achter een bestaand gebouw gebouwd worden, is hier toch geen sprake van een ongewenste 'wonen achter wonen' situatie. De woningen zijn zelfs met de auto goed bereikbaar vanaf de openbare weg zonder over andermans terrein te hoeven, waarbij ook op eigen terrein kan worden geparkeerd. Daarnaast is er geen sprake van een gesloten gevelwand waar achter gebouwd wordt. Er kan eerder gesproken worden over een hofje zoals het planvoornemen is vormgeven. Het planvoornemen is daarmee planologisch aanvaardbaar.
Tot slot zijn de 2 woningen (sub)regionaal afgestemd en akkoord gevonden zodat ze toegevoegd kunnen worden aan de bestaande woningvoorraad.
Gevolg planvoornemen
Gelet op bovenstaande is het planvoornemen in lijn met de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'.
In de ‘Toekomstvisie Valkenburg aan de Geul 2030’ wordt een aanzet gegeven voor een samenhangende strategie voor de gemeente richting 2030. Aangegeven wordt dat Valkenburg het product is van een bewuste visie en oriëntatie op gasten van buiten. Dit heeft het stadje Valkenburg gemaakt tot wat het nu is: een eeuwenoud, pittoresk, gastvrij en tikkeltje chique stadje gelegen in het cultuurhistorische Heuvelland.
Gestreefd wordt naar een vitaal Valkenburg aan de Geul met de volgende typeringen:
De toekomstvisie levert verder bouwstenen voor maatschappelijk gedragen beleidskeuzen die in convenanten tussen overheden onderling en tussen overheden en maatschappelijke partijen kunnen worden vastgelegd en leiden tot realistische uitvoeringsprogramma’s.
Gevolg planvoornemen
De toevoeging van twee grondgebonden woningen voor jonge gezinnen met of zonder kinderen betreft een kleine en ondergeschikte ontwikkeling binnen bestaand bebouwd gebied die geen significante invloed heeft op de woonomgeving en passend is in de bestaande ruimtelijke structuur. Het plan past in het beleid van de gemeente om een aantrekkelijke woongemeente te zijn en te blijven.
In oktober 2019 heeft de gemeente Valkenburg aan de Geul haar lokale woonvisie 2020-2025 gepubliceerd. In deze visie wordt de huidige woningmarkt geanalyseerd op basis waarvan de huidige opgaven worden beschreven. Het maakt de woonambities van de gemeente duidelijk op het niveau van speerpunten en doelen voor de korte en middellange termijn. De woonvisie vormt het gezamenlijk gedragen referentiekader voor de samenwerking tussen alle betrokken partijen op het gebied van wonen. Op basis van de kaders die geformuleerd zijn in de visie hoopt de gemeente een toekomstbestendig woningaanbod te realiseren waarbij rekening wordt gehouden met bevolkingskrimp.
Speerpunt van de woonvisie is het met alle betrokkenen partijen vinden van oplossingen op de huidige woningmarkt weer op gang te trekken. Gebleken is namelijk dat op lange termijn welliswaar rekening gehouden moet worden met een krimpscenario, maar op korte termijn meer ontspanning en ruimte op de woningmarkt nodig is. Op korte termijn is het van belang 'schuifruimte' te creëren om doorstroming van name de doelgroep 55+ op gang te krijgen. Op deze manier moeten voldoende wonignen beschikbaar komen voor andere doelgroepen zoals jonge doorstromers en starters.
Gevolg planvoornemen
Het voorliggend bestemmingsplan is gericht op de realisatie van twee grondgebonden woningen in het middeldure huursegment voor jonge gezinnen met of zonder kinderen. Hieraan bestaat een tekort en het toevoegen daarvan leidt zelfs tot meer ontspanning op de huidige woningmarkt.
De woningen zijn verder passend binnen de directe omgeving van het besluitgebied. Tevens zijn de woningen circulair, waarmee wordt bijgedragen aan de transformatie van de bestaande woningvoorraad. Met het planvoornemen vindt een aanzienlijke kwaliteitsverbetering op locatie plaats. Het plan past derhalve in het bestaande woonbeleid.
Het is van belang dat het planvoornemen plaatsvindt binnen een goed woon- en leefklimaat en dat de verandering niet leidt tot onevenredige (milieukundige) gevolgen voor bestaande waarden en functies. Dit hoofdstuk gaat hier nader op in. Milieuaspecten mogen niet in de weg staan aan de uitvoerbaarheid van een ontwikkeling.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het besluitgebied. Bij functiewijzigingen en ontwikkelingen van gevoelige functies dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Beoordeling
Het planvoornemen bestaat uit de realisatie van twee grondgebonden woningen op het achterterrein van Stationsstraat 15. Met de beoogde ontwikkeling is er sprake van een functiewijziging van 'Gemengd' naar 'Wonen'. Conform de huidige gemengde bestemming is het reeds mogelijk om binnen het besluitgebied te wonen. Daarnaast is de kaart 'Bodemverontreiniging en sanering' van de Atlas leefomgeving geraadpleegd.
Uitsnede kaart 'Bodemverontreiniging en sanering' van de Atlas leefomgeving
Op basis van de kaart 'Bodemverontreiniging en sanering' is de planlocatie gelegen binnen de zonering 'Voldoende onderzocht/gesaneerd'. Conform deze kaart is de bodem ter plekke van het besluitgebied in voldoende mate onderzocht, dit betekent dat er al veel bodemonderzoek of -sanering op locatie is gedaan. Het uitvoeren van een eventueel verkennend bodemonderzoek op locatie is hierom overbodig.
Gevolg planvoornemen
Gelet op bovenstaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor het planvoornemen.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) te worden onderzocht of sprake is van geluidsoverlast. In de Wet geluidhinder is bepaald dat ten aanzien van zogenoemde 'geluidgevoelige objecten' wettelijke eisen gelden ten aanzien van de maximale geluidsbelasting. De belangrijkste onderwerpen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. De Wet geluidhinder biedt geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai bij de aanleg en wijziging van wegen of bij de bouw van woningen in de buurt van wegen.
Beoordeling
Met het planvoornemen worden 2 geluidgevoelige objecten in de vorm van woningen mogelijk gemaakt. Het besluitgebied is gelegen binnen de zonering van de Stationsstraat, hierom is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai noodzakelijk. Daarnaast is het projectgebied ook gelegen binnen de zonering van de spoorweg Valkenburg - Schin op Geul. Een akoestisch onderzoek spoorweglawaai is hierom eveneens noodzakelijk.
Om aan te tonen dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de toekomstige grondgebonden woningen is een akoestisch onderzoek wegverkeers- en spoorweglawaai (Aelmans, M222454.002.001/JME, d.d. 12 januari 2023, Bijlage 2) uitgevoerd. Uit de resultaten van dit akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Nieuweweg, Geneindestraat en Stationsstraat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkel gevel van de woningen wordt overschreden. Ook voor de spoorlijn Maastricht-Heerlen geldt dat de voorkeursgrenswaarde voor railverkeerlawaai van 55 dB nergens wordt overschreden.
De cumulatieve geluidbelasting dient te worden bepaald indien er sprake is van blootstelling aan meer dan één zoneplichtige geluidbron met een geluidbelasting boven de voorkeurswaarde. De correctie artikel 110g Wet geluidhinder met betrekking tot wegverkeer mag hierbij niet worden toegepast. Dit betekent dat in onderhavige situatie formeel gesproken de cumulatieve geluidbelasting niet bepaald hoeft te worden, omdat de zoneplichtige wegen en spoorwegen niet resulteren in een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Formeel is een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevel niet nodig.
Gevolg planvoornemen
Gelet op bovenstaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor het planvoornemen.
De gevolgen voor de luchtkwaliteit worden beoordeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk), de AMvB 'Niet in betekenende mate' (het Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM. Er dient, ook na realisatie van het planvoornemen, sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet voldaan worden aan de geldende grenswaarden en luchtkwaliteitseisen.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Grenswaarden stikstofdioxide en fijn stof
Beoordeling
NIBM
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Het planvoornemen heeft betrekking op de realisatie van slechts twee grondgebonden woningen. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het 'Besluit niet in betekenende mate' onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening is eveneens gekeken naar de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (zowel PM10 als PM2.5) ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling. Om een goed beeld te krijgen van deze concentraties is gebruik gemaakt van de resultaten uit de NSL Monitoringstool (monitoringsronde 2021). Met deze Monitoringstool wordt de luchtkwaliteit jaarlijks in beeld gebracht langs de drukste wegen in Nederland, zowel voor het gepasseerde jaar als voor de toekomst. De Monitoringstool wordt jaarlijks geactualiseerd op basis van de generieke invoergegevens en verkeersgegevens van het Rijk, provincies en gemeenten. De (maximale) concentraties in de directe nabijheid van de voorgenomen ontwikkeling zijn in onderstaande tabel in beeld gebracht. Als uitgangspunt zijn de waarden van het dichtstbijzijnde meetpunt genomen (zie navolgende afbeelding).
Uitsnede NSL-monitoringsviewer
Uit de NSL- monitoringskaart blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse van het rekenpunt niet overschreden worden.
Gevolg planvoornemen
Gelet op bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's ter plaatse van het projectgebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen.
Het Nederlandse externe veiligheidsbeleid is gebaseerd op twee elementen: een harde norm in de vorm van het plaatsgebonden risico en een oriënterende waarde in de vorm van het groepsrisico. De norm voor het plaatsgebonden risico bedraagt één op de miljoen (10-6) per jaar, ofwel 1 op de miljoen blootgestelde personen. Het hanteren van een norm voor het plaatsgebonden risico biedt een basisveiligheidsniveau voor de individuele burger in de omgeving van een risicovolle activiteit. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde. Dat wil zeggen dat nieuwe kwetsbare bestemmingen buiten de 10-6 contour moeten zijn gelegen.
Het groepsrisico gaat over de impact van een calamiteit met veel dodelijke slachtoffers tegelijk. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de oriënterende waarde. Dit is een richtwaarde waarvan het bevoegd gezag, voldoende gemotiveerd, kan afwijken.
Om het plaatsgebonden risico en het groepsrisico voor de toekomstige gebruikers van het besluitgebied in kaart te brengen is de kaart 'Veilige omgeving' geraadpleegd, welke ter hoogte van het besluitgebied hieronder is weergegeven.
Uitsnede kaart 'Veilige omgeving' met ligging planlocatie lichtblauw omlijnd
Inrichtingen gevaarlijke stoffen
Ten noorden van het projectgebied is op een afstand van circa 275 meter een gasontvangstation van de Gasunie gelegen. Dit betreft geen Bevi-inrichting en hoeft hierom niet getoetst te worden aan het Bevi. Hiermee vormt de inrichting geen belemmering voor het planvoornemen.
Transport gevaarlijke stoffen over weg
Op een afstand van circa 980 meter ten noordwesten van de planlocatie is de Rijksweg A79 gelegen. Als gevolg van de ligging in het invloedsgebied (toxische gassen) is hierna een beperkte verantwoording van het groepsrisico gedaan. Het aantal personen binnen de planlocatie zal, door de herstructurering van de horecafunctie naar twee woningen (in totaal 5 woningen), ten opzichte van de 'oude' situatie niet toenemen en eerder afnemen. Voor de personen binnen het besluitgebied geldt dat zij overwegend zelfredzaam zullen zijn, er wordt tevens geen instelling voor minder redzamen mogelijk gemaakt. De bewoners van de woningen zullen voornamelijk volwassen zijn (jonge gezinnen). Daarnaast heeft tussenliggende bebouwing een beschermde werking op het besluitgebied, waardoor bij calamiteiten hef effect binnen het besluitgebied beperkt zal zijn.
Transport gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Ten noorden van het besluitgebied is op een afstand van circa 160 meter de ondergrondse buisleiding Z-501-01 van de Gasunie gelegen. Het plaatsgebonden riscio van deze leiding ligt op 4 meter aan weerszijden van de leiding. Het invloedsgebied (1% en 100% Letaliteitsgrens) reikt niet tot aan het besluitgebied.
Beperkte verantwoording groepsrisico
Door een ongeval met tankwagen op de rijksweg kunnen giftige gassen vrijkomen. De toxische wolk kan zich snel ontwikkelen en verplaatsen. Afhankelijk van het type stof, windrichting en plaats van de calamiteit kunnen hoge concentraties optreden. Via waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS) en NL-Alert worden personen in de omgeving gewaarschuwd. Bij een calamiteit met giftige gassen is het handelingsperspectief binnen blijven en schuilen. Ventilatievoorzieningen moeten eenvoudig centraal uitgeschakeld en/of dichtgezet kunnen worden. Ramen en deuren moeten worden gesloten en aanwezigen moeten inpandig schuilen tot het gevaar is geweken.
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten als gevolg van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer kan door middel van waterscherm verspreiding van een gifwolk vertragen. Voor een goede bestrijdbaarheid is het van belang dat het voor de brandweer mogelijk is om:
Gevolg planvoornemen
Gelet op bovenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor het planvoornemen.
Zowel in het kader van een goede ruimtelijke ordening als vanuit milieuwet- en regelgeving wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) door het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding daartussen. Deze ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand, hetgeen ook wel wordt aangeduid als milieuzonering. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt in de praktijk gebruik gemaakt van VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering, editie 2009" (verder: VNG-uitgave). De VNG-uitgave geeft op systematische wijze informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala aan bedrijfsactiviteiten. Deze uitgave bevat een lijst waarin voor veelvoorkomende milieubelastende activiteiten indicatieve richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf. De handreiking is oorspronkelijk bedoeld als hulpmiddel bij de ruimtelijke planvorming. Uit de rechtspraak van de Afdeling vloeit voort dat de handreiking als hulpmiddel is erkend. Afwijken van de richtafstanden is mogelijk, mits wordt onderbouwd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
De indicatieve richtafstanden uit de VNG-brochure gaan uit van de afstand die dient te worden gehouden van het gebiedstype 'rustige woonwijk'. Indien sprake is van een 'gemengd gebied' mogen de richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (uitzondering is de richtafstand voor gevaar). Een gemengd gebied is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.
Toetsing
In onderhavig geval kan gesteld worden dat het besluitgebied is gelegen binnen gemengd gebied. De locatie is bestemd met de bestemming 'Gemengd', omgeven door gemengde-, woon-, maatschappelijke- en kantoorfuncties en tevens is de locatie gelegen aan de gebiedsontsluitingsweg Stationsweg, maar ook binnen de invloedsfeer van de gebiedsontsluitingsweg Nieuweweg en de spoorlijn Sittard - Heerlen. Hierom mogen de richtafstanden conform de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' met één afstandsstap verkleind worden.
Het besluitgebied is omgeven door gemengde-, woon-, maatschappelijke- en kantoorfuncties. Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' hebben onderhavige functies een richtafstand van maximaal 10 meter. Op basis van de ligging in gemengd gebied kan de richtafstand conform de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' met één afstandsstap verkleind worden. Hiermee wordt de richtafstand van omliggende functies gereduceerd tot 0 meter. Hiermee vormen omliggende functies geen belemmering voor onderhavig planvoornemen en wordt het woon- en leefklimaat voor de woningen in voldoende mate gewaarborgd. De twee woningen die met het voornemen mogelijk gemaakt worden vormen tevens geen hinderveroorzakende functies voor omliggende percelen. De nieuwe woningen vormen geen belemmering voor omliggende functies omdat reeds bestaande woningen op kortere afstand van de functies gelegen zijn waardoor deze bestaande woningen maatgevend zijn.
Gevolg planvoornemen
Gelet op bovenstaande vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor het planvoornemen.
Voor de planologische procedure dient te worden vastgelegd dat de voorgenomen ontwikkeling uitvoerbaar is binnen de geldende natuurwetgeving. In natuurbescherming wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden en beschermde soorten.
Wat betreft soortenbescherming is de Wet Natuurbescherming (Wnb) van toepassing. De soortenbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten. Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die niet onder de aangewezen bescherming vallen, of die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt de zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 1.10 Wnb). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.
Tevens geldt onder de Wet Natuurbescherming dat bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden moet worden met juridisch zwaarder beschermde soorten vanuit nationaal en Europees oogpunt. Beschermde soorten vanuit nationaal oogpunt betreffen soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet Natuurbescherming. Beschermde soorten vanuit Europees oogpunt betreffen soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en alle in Europa inheemse vogels (Vogelrichtlijn).
Met het planvoornemen worden twee woningen gerealiseerd. De woningen worden gesitueerd op het achterterrein van Stationsstraat 15 in Valkenburg. Het achterterrein fungeerde in de huidige situatie als parkeerterrein voor het voormalige eetcafé, dat aan de voorzijde van het terrein gevestigd was. De parkeervoorziening is momenteel (grotendeels) verhard. De op het terrein aanwezige boom blijft met het voornemen behouden. Op het achterterrein is op dit moment geen bestaande bebouwing aanwezig. Er vindt dus geen sloop van bebouwing of rooiing van beplanting en bomen plaats en er wordt, gezien de hoedanigheid van de locatie waar de woningen gerealiseerd worden, geen inbreuk of verstoring gedaan op het foerageergebied van beschermde soorten.
Er dient aannemelijk te worden gemaakt dat het plan geen negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van Europees beschermde Natura2000-gebieden en Natuur Netwerk Nederland (NNN).
Het besluitgebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied, zodat er uitsluitend sprake is van externe werking. Gezien de kleinschalige aard van het planvoornemen (het mogelijk maken van 2 woningen binnen bestaand stedelijk gebied) en de afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden ongeveer 0,4 km (Geuldal), 2,9 km (Bemelerberg & Schiepersberg) en 3,8 km (Geleenbeekdal), is geen sprake van verstoring door licht, trilling, optische verstoring of verstoring door mechanische effecten.
Het besluitgebied is niet gelegen binnen het NNN, zodat er uitsluitend sprake is van een externe werking. Op een afstand van ca. 150 meter ten oosten van het besluitgebied is de groenblauwe mantel gelegen in de vorm van een natuurbeek.
Externe effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie zijn vanwege de afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden op voorhand niet uit te sluiten. Vervolgonderzoek in het kader van de gebiedsbeschermingsparagrafen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van stikstof wordt noodzakelijk geacht. Dit kan in eerste instantie worden onderzocht middels een modelberekening (Aerius-calculator) voor zowel de realisatie als gebruiksfase.
De uitspraak van de Raad van State op 29 mei 2019 heeft bepaald dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet meer als basis gebruikt mag worden voor toestemming voor activiteiten in het kader van de Wnb en dat de “standaard grenswaarde” uit het PAS niet meer gebruikt mag worden. Dit houdt in dat voor planologische procedures en bij de verlening van een omgevingsvergunning een stikstofbeoordeling en, afhankelijk van een stikstofberekening en/of voortoets, mogelijk ook een vergunning Wet natuurbescherming nodig is. Voor elke toename in stikstofneerslag boven de 0,00 mol/ha/jaar, hoe klein dan ook, is een onderbouwing nodig.
Na het wegvallen van het PAS is er gewerkt aan nieuwe wettelijke kaders. In de Wet Stikstofreductie en Natuurherstel (juli 2021) was een partiële vrijstelling opgenomen met betrekking tot de bouwactiviteiten van een plan of project. Dat betekent dat deze fase buiten beschouwing diende te blijven en enkel de effecten ten aanzien van de gebruiksfase beoordeeld dienen te worden. Op 2 november 2022 is door de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak betreffende het ondergrondse CO2-opslagproject Porthos waarin de vrijstelling van deze bouwactiviteiten ter beoordeling voor lag. De Raad van State heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de stikstof die in de bouwfase vrijkomt niet buiten beschouwing mag worden gelaten. Concreet betekent dit dat de bouwvrijstelling geschrapt is en de juridische situatie teruggedraaid is naar het wettelijk kader vóór 1 juli 2021. Dit houdt in dat voor alle plannen en projecten zowel de tijdelijke bouwfase alsook de permanente gebruiksfase beoordeeld dient te worden.
Voor het onderhavige plan is daarom een beoordeling van zowel de bouwactiviteiten als de gebruiksfase aan de orde.
Realisatiefase
Onderhavige ontwikkeling ziet toe op de herontwikkeling van het achterterrein van Stationsstraat naar een woonlocatie. De locatie is in de huidige locatie onbebouwd, maar er is wel bestaande verharding aanwezig. Tijdens de realisatiefase zal de bestaande verharding verwijdert worden. Ter plekke van de locatie worden twee woningen opgericht.
Sloopfase (verwijderen verharding)
Op de locatie zijn sloopwerkzaamheden aan de orde. Om tot een inschatting te komen van de inzet van mobiele werktuigen is onderstaand eerst een inschatting gemaakt van de werkzaamheden op de locatie en de tijdsduur die daarmee gemoeid is. Hierbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Het voorgaande leidt tot de volgende inschatting van draaiuren voor de mobiele werktuigen tijdens de sloopfase:
Activiteit | Hoeveelheid | Eenheid | Werktuig | Aantal dagen | Uren/ dag | Uren/ jaar |
Sloopwerkzaamheden | 135 m3 | 500 m3/ dag | sloopkraan | 1 | 3 | 3 |
Activiteit | Hoeveelheid | Eenheid | Werktuig | Aantal | Min/wagen | Uren/ jaar |
Afvoer puin |
135 m3 | 25 m3/ wagen | vrachtwagen | 6 | 3 | 1 |
Het aantal uren/dag en het aantal uren/jaar is naar boven afgerond. In de Aerius-calculator moet het brandstofverbruik en het aantal draaiuren een heel getal van minimaal 1 zijn. De sloopwerkzaamheden worden van 2,16 uren/dag afgerond naar 3. De afvoer van het puin wordt van 0,3 uur afgerond naar 1 uur/jaar. Er wordt met voorliggende berekening dus absoluut van het worst case scenario uitgegaan.
Daarnaast leidt het aantal verkeersbewegingen ten aanzien van de afvoer van het puin en de sloopwerkzaamheden tot de volgende inschatting:
Activiteit | Hoeveelheid | Eenheid | wagens | bewegingen | Aantal / jaar |
Afvoer puin | 135 m3 | 25 m3/ wagen | 6 | 12 | 12 |
Bouwvakkers | 4 |
Redelijkerwijs kan worden aangenomen dat mobiele werktuigen van minstens Stageklasse IV gebruikt worden. Het brandstofverbruik van een mobiele sloopkraan bedraagt ca. 12 liter per uur. Het brandstofverbruik van een vrachtwagen is ca. 8 liter per uur. Voor een worst case scenario berekening wordt aangenomen dat het AdBlue verbruik 0 liter per uur bedraagt. Daarnaast wordt voor deze mobiele werktuigen een vermogensklasse ingeschat van 75-560 kW met emissiereducerende technieken (SCR). Het voorgaande leidt tot de volgende kenmerken van de inzet van mobiele werktuigen:
Werktuig | Stageklasse | Vermogen [kW] | Brandstofverbruik [liter/jaar] | AdBlue verbruik [liter/jaar] | Uren/jaar |
Sloopkraan | IV | 75-560 | 36 | 0 | 3 |
Vrachtwagens | IV | 75-560 | 8 | 0 | 1 |
Bouwfase
Momenteel is nog niet bekend welke inzet van mobiele werktuigen in de realisatiefase nodig zal zijn. Daarom is aangesloten bij kengetallen. In de handreiking woningbouw en Aerius (Bijlage 3), uitgegeven door het Rijk, is de gemiddelde emissie Nox/jr voor de bouw van een nieuwbouwwoning ingeschat op circa 3 kg NOx. In voorliggend plan is derhalve uitgegaan van een emissie van 3,0 NOx per woning, hetgeen voor de bouw van de 2 woningen resulteert in een totale emissie van 6,0 kg NOx/jr.
Er wordt voorts aangenomen dat het bouwverkeer in de bouwfase per woning circa 50 zware verkeersbewegingen, 30 middelzware en 50 lichte verkeersbewegingen genereert en daarmee in totaal (met sloopfase eveneens meegerekend) 112 zware verkeersbewegingen, 60 middelzware verkeersbewegingen en 104 lichte verkeersbewegingen per jaar met een aangenomen gemiddelde stagnatie van 15% (zwaar verkeer) en 10% (middelzwaar en licht verkeer).
Om te bepalen of de herontwikkeling in de realisatiefase leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura2000-gebieden, is een Aeriusberekening uitgevoerd. Uit de berekening van de bouwfase volgen geen rekenresultaten die leiden tot een toename van de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura2000-gebieden groter dan 0,00 mol/ha/jaar. Deze berekening is bijgevoegd in Bijlage 4.
Gebruiksfase
De woningen zullen gasloos worden gerealiseerd. De emissies in de gebruiksfase zullen derhalve enkel bestaan uit emissies ten aanzien van de verkeersgeneratie. In de verkeersparagraaf is het maximaal aantal verkeersbewegingen per etmaal dat het planvoornemen genereert bepaald op 17 lichte verkeersbewegingen pet etmaal. Om te kunnen bepalen of deze bewegingen leiden tot significante stikstofeffecten, dient allereerst te worden bepaald wanneer dit verkeer op gaat in het heersende verkeersbeeld en niet meer onderscheidend is van het overige verkeer in het rij- dan wel stopgedrag. In onderhavig geval zal het verkeer in zuidelijke richting dienen te rijden tot de Nieuweweg en in noordelijke richting circa 250 meter over de Stationsstraat. Er is aangenomen dat het verkeer op het zuidelijke traject een gemiddelde stagnatie van 20% wordt ervaren, op op het noordelijke traject een gemiddelde stagnatie van 10%.
Uit de berekening van de gebruiksfase volgen geen rekenresultaten die leiden tot een toename van de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura2000-gebieden groter dan 0,00 mol/ha/jaar. Deze berekening is bijgevoegd in Bijlage 5.
Conclusie
Het planvoornemen leidt in de realisatiefase en gebruiksfase niet tot een toename van stikstofdepositie op Natura2000-gebieden. Voor het plan is derhalve geen vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming vereist.
Gelet op bovenstaande vormt het aspect natuurbescherming geen belemmering voor het planvoornemen.
In artikel 3.1.6, lid 1 onder b van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. In deze paragraaf wordt eerst ingegaan op het waterbeleid op verschillende overheidsniveaus en vervolgens wordt beschreven op welke wijze in het besluitgebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan.
Nationaal waterbeleid
Het Nationaal Waterprgramma 2022-2027 (NWP) is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021. Het NWP beschrijf de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen. Voor het waterbeleid is het NWP een uitwerking van de Nationale Omgevingsvisie. Belangrijke onderdelen van het NWP zijn de stroomgebiedbeheerplannen, het overstromingsrisicobeheerplan en het Programma Noordzee, die als wettelijke bijlagen zijn opgenomen.
Nederland heeft de komende tijd te maken met grote wateropgaven die bovendien in de toekomst steeds groter en complexer worden. Dit komt door een aantal samenhangende uitdagingen: klimaatverandering, bodemdaling, milieuverontreiniging, biodiversiteitsverlies en ruimtedruk. In de uitvoering ligt bovendien een grote opgave om verouderde infrastructuur zoals bruggen en sluizen in stand te houden en waar nodig te vervangen of te renoveren. De wateropgaven waar Nederland op dit moment voor staat, de uitdagingen richting de toekomst en de noodzaak van een integrale aanpak vormen de basis voor 3 hoofdambities van dit NWP:
De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving, zoals de energietransitie, de woningbouw, herstel natuur en de landbouwtransitie is noodzakelijk. Het bodem en watersysteem stelt randvoorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen. Om deze randvoorwaarden ook juridisch te laten doorwerken zijn inhoudelijke kaders nodig voor de inrichting en gebruik van wateren alsook voor ruimtelijke inrichting, landgebruik en de wijze van bouwen.
In Nederland komen veel opgaven voor de leefomgeving bij elkaar op een klein oppervlak. Niet alles kan, soms moeten keuzes worden gemaakt. Daarvoor zijn in het NWP een aantal afwegingsprincipes voor het waterbeleid en beheer opgenomen.
De 3 hoofdambities voor het waterbeleid zijn in het NWP uitgewerkt voor verschillende thema’s – Klimaatadaptatie, Waterveiligheid, Zoetwaterverdeling en droogte, Waterkwaliteit, Grondwater, Scheepvaart – en voor de bijbehorende beheer en uitvoeringstaken van Rijkswaterstaat. Ook de samenhang van het waterbeleid met andere onderwerpen komt in het NWP aan bod: natuur, landbouw, bodem en ondergrond, landschap, verstedelijking, energietransitie en industrie.
Provincie Limburg
Het provinciaal beleid is onder andere verwoord in het Provinciaal Waterprogramma Limburg 2022 - 2027. Het Provinciaal Waterprogramma is een uitwerking van de Omgevingsvisie Limburg en bevat de doelstellingen die de Provincie de komende planperiode samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Water. Centraal staat hierbij het realiseren van een duurzaam, robuust en ecologisch gezond watersysteem dat kan omgaan met wateroverlast en droogte en dat voorziet in voldoende water van goede kwaliteit.
Het Provinciaal Waterprogramma werkt door in de Provinciale Omgevingsverordening en in omgevingsvisie en plannen van gemeenten en het waterbeheerprogramma van het Waterschap Limburg.
Waterschap Limburg
Het besluitgebied valt onder het beheer van Waterschap Limburg. Het beleid van het waterschap is nog steeds gericht op het zo lang mogelijk vasthouden van gebiedseigen water, gecombineerd met het zoveel mogelijk scheiden van schoon en verontreinigd water. Het beleid van het waterschap is opgenomen in het Waterbeheerplan 2022-2027 en nader geconcretiseerd in de zogenoemde Keur van het waterschap. De Speerpunten van het Waterschap Limburg met betrekking tot het waterbeheer zijn onder andere:
Deze indeling is niet scherp, want water kent geen grenzen en is verbonden met andere thema’s. Duurzamer grondgebruik in het stroomgebied van de Maas en de beken zorgt voor een gelijkmatiger afvoerdynamiek. Regenwater infiltreren in stedelijk gebied helpt daar ook bij, voorkomt dat riolen overstorten en ontlast onze zuiveringen. Een constantere aanvoer in de zomer verlaagt de kans op waterkwaliteitsproblemen door droogte en hitte.
Kortom: alle uitdagingen moeten in samenhang met elkaar worden bekeken. Met de maatregelen worden het liefst meerdere problemen tegelijk opgelost: een integrale aanpak.
Gemeentelijk beleid
Op 20 juli 2017 is het gemeentelijk rioleringsplan 2018-2022 vastgesteld. Hiervan zijn de volgende punten voor onderhavig planvoornemen relevant:
Bij nieuwe aanleg van riolering wordt gewerkt aan een toekomstbestendig watersysteem, waarbij de trits vasthouden-bergen-afvoeren gevolg wordt. Ondergronds en bovengronds worden voorzieningen aangelegd om het water met zo min mogelijk overlast naar een goede plek af te voeren. Het huishoudelijk afvalwater en hemelwater wordt gescheiden gehouden, zodat het hemelwater makkelijker verwerkt kan worden. Er wordt geprobeerd hemelwater binnen het gebied vast te houden. Als dat niet mogelijk is, wordt het water tijdelijk geborgen om het vertraagd af te voeren. Als dat niet kan, wordt het water direct afgevoerd.
De mogelijkheden om een toekomstbestendig watersysteem aan te leggen verschillen per gebied en per ontwikkeling. Bij kleinschalige nieuwbouw, vaak zijn dit inbreidingen, wordt aangesloten op het bestaande riool. Perceeleigenaren worden dan wel verplicht om het hemelwater gescheiden aan te leveren bij de perceelgrens, zodat bij een toekomstige rioolvervanging het hemelwater makkelijk op een hemelwaterriool aangesloten kan worden. Een uitzondering hierop is nieuwbouw buiten de bebouwde kom: hier wordt getoetst aan de hand van de beleidsregels van de provincie of aansluiten op riolering doelmatig is. Bij grootschalige nieuwbouw leggen wordt altijd een gescheiden rioolstelsel aangelegd, of wordt op een andere manier het hemelwater gescheiden afgevoerd. Bij alle nieuwbouwprojecten wordt rekening gehouden met de beleidskaders van het waterschap Limburg en de provincie Limburg. Met de watertoets is er een overlegstructuur die wordt gebruikt om voldoende rekening te houden met water bij alle grote nieuwbouwprojecten.
De kosten van het aansluiten van nieuwe percelen wordt verrekend tegen werkelijke kosten. De gemeente regelt dat de aansluiting wordt gemaakt tussen de perceelgrens en het aanwezige riool. Het is de verantwoordelijk van de perceeleigenaar om een goed rioolstelsel op eigen perceel aan te leggen. Een goede ontluchting is hierbij een belangrijk aandachtspunt. Als er een aansluiting wordt gemaakt op drukriolering mag nooit hemelwater worden geloosd op het drukriool.
In de huidige situatie is het besluitgebied (vrijwel) volledig verhard door het bestaande gebouw Stationsstraat 15 en de verharding aan de achterzijde van het terrein dat in gebruik is als parkeerplaats. Het totale verharde oppervlak van het perceel bedraagt grofweg 675 m2.
In de toekomstige situatie zal het besluitgebied eveneens grotendeels verhard zijn door de toevoeging van de twee woningen met bijbehorende parkeerplaatsen, ontsluiting en voetpaden in combinatie met groenvoorzieningen. Daarnaast worden de twee woningen van een groen dak voorzien. Het totaal verhard oppervlak neemt met het planvoornemen af en de afvoer van hemelwater vanaf de daken vindt vertraad plaats door het groene dak. Daarnaast wordt aangesloten op het gemeentelijk beleid, namelijk dat kleinschalige nieuwbouw, zoals onderhavig planvoornemen , wordt aangesloten op het bestaande riool. Op het terrein wordt voor de twee woningen dan ook een gescheiden rioolstelsel aangelegd dat aangesloten wordt op het bestaande gemengde riool zoals aanwezig ter plaatse van de Stationsstraat. De afvoer van het hemelwater kan dan bij een toekomstige rioolvervanging makkelijk op een hemelwaterriool aangesloten worden.
Impressie planvoornemen
Gelet op bovenstaande vormt het aspect water geen belemmering voor het planvoornemen.
In 2007 is het Verdrag van Malta vastgelegd in de Wet op de archeologische monumentenzorg (geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988). Door archeologie tijdig in de planvorming te betrekken, kunnen de archeologische waarden hierin eventueel worden ingepast. Het uitgangspunt ten aanzien van de aanwezige archeologische waarden in de planvorming is, volgens Rijks- en provinciaal beleid, behoud in situ (ter plekke of binnen de context van de vindplaats).
Beoordeling
Ter plekke van het besluitgebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. De voor ' Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn - behalve voor de aldaar voorkomende andere bestemming(en) - mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor zones met een middelhoge trefkans en zones met een lage trefkans met kans op een bijzondere dataset.
Op basis van het geldende bestemmingsplan geldt dat bij een bodemverstoring van meer dan 0,5 meter onder het maaiveld én groter dan 1.000 m2 een archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Voor onderhavig plan geldt dat er twee woningen gerealiseerd worden. Hiermee wordt geen bodemverstoring van groter dan 1.000 m2 mogelijk gemaakt. De uitvoering van een archeologische onderzoek is hiermee overbodig.
Daarnaast zal de diepte van de bodemingrepen beperkt zijn omdat het woningen betreffen en gebruik worden gemaakt van het bestaande lunet van de huidige verharding voor de nieuwe verharding.
Gevolg planvoornemen
Gelet op bovenstaande vormt het aspect archeologie geen belemmering voor het planvoornemen.
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Hiertoe dient middels bestudering van kaarten bepaald te worden of binnen (de invloedssfeer van het besluitgebied) Rijksmonumenten (historische gebouwen, sluizen, tuinbeelden en grafstenen), Archeologische Rijksmonumenten, Werelderfgoederen en beschermde stads- en dorpsgezichten aanwezig zijn. Ook het voorkomen van gebieden met landschappelijke waarden en beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden, Wetlands, Beschermde Natuurmonumenten, Nationale Parken, Nationale Landschappen en de Ecologische Hoofdstructuur dient bepaald te worden.
Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg zijn binnen het besluitgebied geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel betreft het voormalige eetcafé een gemeentelijke monument. Dit wordt thans inpandig verbouwt naar drie woningen, waarbij de uiterlijke verschijningsvorm van dit monument ongewijzigd blijft. Ook de realisatie van de woningen aan de achterzijde doet hieraan geen afbreuk. Deze worden aan de achterzijde gesitueerd en dragen bij aan een kwaliteitsverbetering van het huidige parkeerterrein ter plaatse.
Gevolg planvoornemen
Gelet op bovenstaande vormt het aspect Cultuurhistorie geen belemmering voor het planvoornemen.
Op 26 maart 2012 is de beleidsnota 'Parkeernormen Valkenburg aan de Geul 2012' vastgesteld. Op basis van deze beleidsnota geldt voor een eengezinswoning een parkeernorm van 1,6 parkeerplaatsen per woning. De geldende parkeernormen zijn sinds 1 juli 2018 verankerd in het 'Facetbetemmingsplan parkeernormen'. Het besluitgebied is echter gelegen binnen de zonering 'centrumontheffingsgebied', waarvoor de gemeente een algemene ontheffing van de beleidsnota verleent. Op basis van de nota geldt dat er voor een nieuwe ontwikkeling getoetst moet worden aan de huidige situatie. Als er in de huidige situatie niet voldaan wordt aan de geldende parkeernormen, dan zou dit in de toekomstige situatie eveneens mogelijk zijn.
Beoordeling
Parkeren
In de huidige situatie is de begane grond van de Stationsstraat 15 in gebruik als café met een bvo van circa 150 m2. Hiervoor geldt een parkeernorm van 10,2 per 100 m2 bvo. Dit komt neer op een parkeernorm van (15,3) 15 parkeerplaatsen.
Voor een eengezinswoning geldt op basis van de geldende parkeernota een parkeernorm van 1,6 parkeerplaatsen per woning. Dit komt neer op een parkeernorm van (3,2) 3 parkeerplaatsen of met 5 woningen 8 parkeerplaaten. Met het planvoornemen worden in totaal 6 parkeerplaatsen gerealiseerd, zijnde 1,2 parkeerplaatsen per woning. Aangezien er in het verleden sprake was van een parkeerbehoefte van 15 parkeerplaatsen heeft dit verder geen consequenties voor de parkeerdruk in de omgeving. Onderhavige ontwikkeling voldoet hiermee aan de geldende parkeernormen.
Verkeersgeneratie
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is aangesloten bij de CROW-normeringen. Voor een huurwoning vrije sector in bestaand stedelijk gebied - schil centrum in matig stedelijk gebied geldt een maximale verkeersgeneratie van 7,3 verkeersbewegingen per etmaal. Voorliggend planvoornemen komt hiermee op een maximale verkeersgeneratie van 15 verkeersbewegingen en 37 verkeersbewegingen per etmaal bij 5 woningen. De verkeersbewegingen worden afgewikkeld op de Stationsstraat, en zullen gezien de kleinschaligheid niet tot verdere problemen leiden.
Gevolg planvoornemen
Gelet op bovenstaande vormt het aspect verkeer geen belemmering voor het planvoornemen.
Volgens artikel 6.12 van de Wro dient tegelijk met de vaststelling c.q. verlening van een ruimtelijk plan een exploitatieplan worden vastgesteld voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is.
Omdat het planvoornemen niet direct passend binnen het bestemmingsplan is, kan waardevermindering van omliggend onroerend goed optreden. Eigenaren van dit omliggend onroerend goed kunnen in dat geval de gemeente om een tegemoetkoming in planschade vragen. De gemeente wil deze eventuele koste afwentelen op degene die om een afwijking verzoekt. Om deze reden stellen wij als voorwaarde aan een eventuele toepassing van de afwijkingsbevoegdheid dat de eigenaar van het perceel waarop een aanvraag betrekking heeft, met de gemeente een planschadeverhaalovereenkomst sluit. Andere kosten zijn niet aan de orde behoudens eventuele legeskosten voor de aansluiting van de nutsvoorzieningen dan wel het aanleggen/aanpassen van de inrit. Hiermee zijn de kosten in voldende mate anderzins verzekerd.
Met het planvoornemen wordt een horecafunctie omgezet in een woonfunctie. Hierdoor is sprake van een kwaliteitsverbetering voor de (woon)omgeving. Met name voor de woningen aan de achterzijde en het appartementencomplex aan de westzijde van het besluitgebied. De verwachting is dan ook dat er geen zwaarwegende bezwaren zijn tegen onderhavig planvoornemen. Deze verwachting is ook gebaseerd op het feit dat tegen de verleende omgevingsvergunning voor de 2 extra woningen in de bebouwing van het voormalige eetcafé geen bezwaar/beroep is aangetekend. Geconcludeerd kan dan ook worden dat het planvoornemen maatschappelijk uitvoerbaar is.
De gemeente heeft echter de ervaring dat nogal wat bezwaren voortkomen uit het feit dat een plan niet vooraf met de buren is besproken. De gemeente heeft de initiatiefnemer dan ook aangeraden om zijn plan in een vroeg stadium met de directe buren te bespreken. Met onderhavig initiatief is hier gehoor aan gegeven aan de hand van een omgevingsdialoog.
Deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld als onderdeel van de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, lid 1 onder a, sub 3 Wabo ten behoeve van het realiseren van twee woningen. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevat twee procedures voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning, te weten de reguliere en de uitgebreide procedure. In het onderhavige geval, waarbij afgeweken wordt van het vigerende bestemmingsplan, dient de uitgebreide procedure te worden gevolgd.
Voor de uitgebreide voorbereidingsprocedure geldt een beslistermijn van maximaal zes maanden (art. 3:18 Awb). Anders dan bij de reguliere procedure dient het bevoegd gezag eerst een ontwerpbesluit te nemen voordat het een definitief besluit kan nemen. Dit ontwerpbesluit wordt ter inzage gelegd (art. 3:11 Awb) en hiermee wordt de gelegenheid geboden voor een ieder om een zienswijze tegen dit ontwerp in te dienen (art. 3:15 lid 2 Awb jo. art. 3.12 lid 5 Wabo). De termijn hiervoor is zes weken (art. 3:16 Awb). Op deze wijze heeft een ieder inspraak bij de vergunningverlening. De aanvrager van de omgevingsvergunning wordt (zo nodig) in gelegenheid gesteld op de zienswijzen te reageren. Het voorgaande gebeurt binnen de periode van zes maanden want hierna moet het bestuursorgaan een definitief besluit nemen, waarbij de zienswijzen in acht moeten worden genomen. Het bestuursorgaan kan de beslistermijn eenmalig verlengen met maximaal zes weken (art. 3:12 lid 8 Wabo). De eisen voor verlenging zijn echter strenger dan bij de reguliere voorbereidingsprocedure. Verlenging kan alleen indien het een ingewikkeld of omstreden onderwerp betreft, binnen acht weken nadat de aanvraag is ontvangen en voordat een ontwerpbesluit ter inzage is gelegd (art. 3:18 lid 2 Awb).
Na verlening van de omgevingsvergunning wordt deze voor de tweede maal voor een periode van zes weken (art. 6:7 jo. 6:8 lid 4 Awb) ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden op grond van artikel 8:1 jo 7:1 lid 1, onder d, Awb beroep instellen tegen de omgevingsvergunning bij de rechtbank en later in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (art. 8:104 jo. 8:105 lid 1 Awb). Indien binnen de beroepstermijn geen beroep wordt ingesteld, is op grond van artikel 6.7 lid 2 Wabo de omgevingsvergunning na het verstrijken van de beroepstermijn onherroepelijk. Belanghebbenden kunnen op grond van artikel 8:81 Awb eventueel ook een voorlopige voorziening vragen tegen de omgevingsvergunning.
pm