direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Achterste Singel ong.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0988.BPDeAchtersteSnglo-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Het initiatief heeft betrekking op het ontwikkelen van een nieuwe begraafplaats in het buitengebied van Weert, in het bijzonder een islamitische begraafplaats.

Er is in de omgeving van Weert geen sprake van een begraafplaats voor moslims terwijl hier wel behoefte aan is. Derhalve, heeft initiatiefnemer het planvoornemen opgevat om een nieuwe islamitische begraafplaats te ontwikkelen. Het plangebied is gelegen aan De Achterste Singel ong. te Weert. Hier is sprake van een perceel van ca. 1,5ha.

Het planvoornemen is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. De gemeente Weert heeft in haar principebesluit aangegeven in te stemmen met onderhavig planvoornemen, zie bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPDeAchtersteSnglo-VA01_0001.jpg"

Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied


Om onderhavige ontwikkeling mogelijk te maken, wordt een bestemmingsplanprocedure doorlopen. Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor onderhavige bestemmingsplanwijziging.

Hoofdstuk 2 Plangebied en planontwikkeling

In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Ligging plangebied

Onderhavig plangebied is gelegen op de hoek van De Achterste Singel en de Geuzendijk te Weert. Het plangebied is gelegen direct ten westen van de spoorlijn Weert-Eindhoven en ten noorden van het bedrijventerrein 'De Kempen.'Verder is de kern van Weert gelegen ten oosten van het plangebied.

De omgeving van het plangebied is te kenmerken als zijnde agrarisch en als overloopgebied richting de kern van Weert.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPDeAchtersteSnglo-VA01_0002.jpg"

Luchtfoto met aanduiding plangebied

Kadastraal is onderhavig plangebied bekend als gemeente Weert - sectie Y - nummer 177. In onderstaande figuur worden de contouren van deze kadastrale percelen weergegeven.

De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van de volgende foto.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPDeAchtersteSnglo-VA01_0003.jpg"

Foto bestaande situatie

2.2 Beoogde planontwikkeling

Uitgangspunten

De volgende uitgangspunten voor de islamitische begraafplaats worden gehanteerd. Rituelen die passen bij de uitvaart van moslims vinden goeddeels plaats in de moskee. Op de begraafplaats zelf vindt een gebed plaats, vaak in kleine kring. De overledene wordt in een lijkwade met de blik in de richting van Mekka (op zijn of haar rechterzijde) begraven. Daarna wordt het graf gesloten en afgedekt met een kleine grafheuvel en kleine grafsteen (natuursteen) ter herkenning. Door de wijze van begraven en de rituelen die daarmee gepaard gaan, zijn maar weinig voorzieningen op de locatie nodig.

Er is sprake van een eeuwigdurende grafrust. Dat betekent dat er niet zoals bij christelijke begraafplaatsen graven geruimd kunnen worden en worden vervangen door nieuwe overledenen. Dat betekent ook dat het reguliere bezoek aan de begraafplaats beperkter is. Immers hoe langer een graf ergens ligt, hoe minder mensen zo'n graf regulier bezoeken. Zeker omdat er gekozen wordt voor een gefaseerde uitvoering, zal per fase het aantal bezoekers na verloop van tijd afnemen.

In het ontwerp is rekening gehouden met de wensen binnen de moslimgemeenschap om een zo groot mogelijke groep moslims te kunnen bedienen. In een reglement, uit te geven door de exploitant, wordende richtlijnen voor islamitisch begraven voor deze locatie geconcretiseerd. De begraafplaats geeft in totaalruimte aan max. 2.042 overledenen. De exploitatie wordt professioneel uitgevoerd (aanleg, onderhoud, begeleiding tijdens begrafenissen en van bezoekers, administratie). Er worden voldoende reserves gecreëerd om het onderhoud op de lange termijn te garanderen.

Bij de exploitatie is in de eerste jaren een aantal van ca. 25 begrafenissen voorzien. Op termijn kan dit aantal wat verder doorgroeien naar ca. 1 per week. Theoretisch is het mogelijk om maximaal 2 begrafenissen per dag te organiseren (bijvoorbeeld bij een ongeluk waarbij 2 personen overlijden).

Worst-case scenario
In het plan is uitgegaan van historische gegevens die bij de initiatiefnemers bekend zijn. Het aantal overleden zijn de overledenen die uit de Marokkaanse gemeenschap komen en er is geen rekening gehouden met de Turkse gemeenschap.
Indien uitgegaan zou worden van een worst case scenario zou er maximaal een capaciteit zijn van 1 begrafenis per dag (zondagen uitgezonderd). Dit kan organisatorisch zo geregeld worden. De organisatie is ook zodanig dat o.b.v. capaciteit 2 begrafenissen per dag zouden kunnen  (bijvoorbeeld 2 personen die bij een ongeluk betrokken zijn geraakt en gelijktijdig begraven moeten worden). Het aantal van 1 per dag gedurende 6 dagen in de week zou ca 300 begrafenissen per jaar met zich meebrengen.
De plechtigheid heeft een duur al met al tussen de 30 -45 minuten. Daarna verlaten de aanwezigen de begraafplaats. Het maximaal aantal aanwezigen schatten we in op 20 auto's. Dit maakt dat indien uitgegaan wordt van een worst case scenario, de begraafplaats maar een beperkte duur bevolkt is en het aantal vervoerbewegingen dusdanig laag is dat het prima kan binnen de beschikbare parkeercapaciteit.
Dit worst case scenario is alleen van toepassing indien:
a) er sprake is van een pandemie en ramp waardoor bijna 10% van de moslims uit Weert komen te overlijden en in Weert begraven willen worden
b) er moslims van buiten Weert in Weert begraven willen worden die niet elders terecht kunnen en die wij toestaan om in Weert begraven te worden
c) de animo van mensen op termijn zo laag is dat we openstellen voor iedereen en dat van dit aanbod gebruik wordt gemaakt.

Bij de uitwerking van worst case zijn een aantal aannames gedaan die in werkelijkheid heel onwaarschijnlijk maar enkel gelden als worst case.

Inrichting en ontsluiting

De islamitische begraafplaats maakt gebruik van de aanwezige openbare weg (De Achterste Singel). De toegang is bedoeld voor bezoekers en personeel. Hier zal ook gebruik gemaakt worden van (golf)karretjes om overledenen en mensen die slecht ter been zijn, te vervoeren naar de begraafplaats. Hiervoor zal een padenstructuur aangelegd worden.

Voor een verdere toelichting van het plan en de (ruimtelijke) opzet van het plan wordt verwezen naar het inrichtingsplan, zie bijlage 1 bij de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPDeAchtersteSnglo-VA01_0004.jpg"

In bovenstaande figuur is de nieuwe situatie gevisualiseerd.

Aangezien onderhavige ontwikkeling niet past binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk om onderhavig voornemen mogelijk te maken.

2.3 Ruimtelijke effecten

Ten gevolge van onderhavig ruimtelijk plan wordt nieuwe bebouwing opgericht (kleinschalig gebouw van ca. 100 m²). Het gebouw zal dienst doen voor de volgende doeleinden:

- kantoorplek/ruimte voor de beheerder;

- toilet en sanitair ruimte;

- stilteruimte;

- opslagruimte voor gereedschap en onderhoudsmaterialen.

Daarnaast wordt er erf gerealiseerd en het gehele plangebied ingericht als islamitische begraafplaats. Als gevolg hiervan zullen ruimtelijk-visuele effecten ontstaan.

Deze effecten zijn aanvaardbaar vanwege de gehele inrichting van het plangebied (o.a. met aanplant van nieuwe groen/inpassing).

Hoofdstuk 3 Planologisch-juridische situatie

Ter plekke van onderhavig plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011', vastgesteld door de gemeenteraad van Weert op 26 juni 2013. Op de locatie is de bestemming 'Agrarisch' van kracht.

Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Weert - sectie Y - nummer 177. De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik.

Bovendien gelden ter plekke de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoog', 'Leiding - Brandstof', 'Waterstaat - Waterloop', evenals de gebiedsaanduidingen 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen', 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPDeAchtersteSnglo-VA01_0005.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan met aanduiding plangebied (rood omlijnd)

Onderhavige ontwikkeling ziet op het wijzigen van de agrarische bestemming in een maatschappelijke bestemming (incl. klein bouwvlak).

Rekening houdend met de vigerende bestemmingen is duidelijk dat onderhavig initiatief niet past binnen het geldend planologisch-juridisch kader. De overig dubbelbestemmingen en aanduidingen blijven behouden en worden gerespecteerd met onderhavig planvoornemen. Middels een wijziging van het plan is het mogelijk om onderhavige ontwikkeling mogelijk te maken. Hiervoor dient echter wel een bestemmingsplanprocedure doorlopen te worden.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale omgevingsvisie (Novi). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) en de Omgevingsverordening 2014 (OvL2014). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de 'Structuurvisie Weert 2025'.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Novi

In het kader van de Omgevingswet, die per 1 januari 2024 in werking treedt, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze visie is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 wordt in de Nationale Omgevingsvisie de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden vier prioriteiten onderscheiden:

  • Ruimte voor klimaat adaptatie.
  • Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • Afwentelen wordt voorkomen.

Bovendien worden hieronder de belangrijkste keuzes en bijbehorende doelen in de Nationale Omgevingsvisie toegelicht.

  • Gestreefd wordt naar een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat Nederland zo wordt ingericht dat het de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) worden ingepast. Een voorbeeld hiervan is het op termijn verhogen van grondwaterstanden in veenweidegebieden;
  • Bovendien wordt een verandering van de energievoorziening beoogd. Bij de inpassing van duurzame energie bestaat oog voor omgevingskwaliteit. Een voorbeeld hiervan is dat eerst wordt gekeken naar ongebruikte daken om zonnepanelen op te plaatsen;
  • Overgang naar een circulaire economie, waarbij we tegelijk goed kunnen blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat bieden. Een voorbeeld is het aanpassen van productieprocessen en het gebruik van reststoffen in het haven- en industriegebied;
  • De ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland wordt nagestreefd. Hiermee wordt gestuurd op een goed bereikbaar netwerk van steden waarbij de ambities en mogelijkheden in steden en regio’s in heel Nederland zo goed mogelijk worden gebruikt. Voorbeelden van regionale uitwerking hiervan zijn de verstedelijkingsstrategieën, waarin vooruitgekeken wordt hoe verschillende ruimtelijke functies in en rondom steden het beste ingepast kunnen worden;
  • Het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een voorkeursvolgorde logistieke functies;
  • Het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap. Daarbij wordt gewerkt aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur.
4.1.3 Regeling algemene regels ruimteljike ordening (Rarro)

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

4.1.4 Wetgeving inzake lijkbezorging

Wet op de lijkbezorging

De wet op de lijkbezorging regelt de lijkbezorging in ruime zin, zoals de locatie en beheer van eenbijzondere begraafplaats. De wet geeft aan dat een bijzondere begraafplaats kan worden aangelegd en instand kan worden gehouden door een privaatrechtelijke rechtspersoon. De wet regelt voorts dat de gemeenteraad bevoegd gezag is in het aanwijzen van de locatie van de begraafplaats. De wet schrijft ookvoor dat een register wordt bijgehouden met een nauwkeurige aanduiding van de grafplekken.

Besluit op de lijkbezorging
Het besluit op de lijkbezorging (3 mei 1991) regelt onder meer de wijze van begraven en de inrichting van het graf. Zo regelt dit besluit dat bij het begraven geen gebruik mag worden gemaakt van kunststof of metalen omhulsel. Dit sluit aan bij het natuurbegraven, waarbij alleen gebruik gemaakt mag worden van natuurlijke materialen die makkelijk afbreken en vergaan in de bodem.

Voor de inrichting van een graf wordt aangegeven dat er zich minimaal 65 centimeter grond boven op de kist of het omhulsel moet bevinden. De afstand tussen de kisten bedraagt minimaal 30 centimeter. Tevens zal de kist of het omhulsel zich 30 centimeter boven de gemiddeld hoogste grondwaterstandmoeten begeven. Uitgaande van een kisthoogte van 50 centimeter, betekent dit dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand 145 centimeter beneden maaiveld moet blijven. De afstand van een graf totaan de erfafscheiding dient ten minste één meter te bedragen.

Inspectierichtlijn lijkbezorging
De inspectierichtlijn lijkbezorging (3e herziene druk) kan worden gezien als een advies van de Inspectie van de Volksgezondheid voor de milieuhygiënische aspecten van de lijkbezorging.

Aangegeven wordt dat een bodem van zand- of zwavelgrond het meest geschikt is voor een begraafplaats. Ook wordt aangegeven dat de afstand tussen de begraafplaats tot een woning, 20 tot 30 meter dient te bedragen en er een erfafscheiding dient te zijn die de privacy waarborgt.

Beoordeling plan
In de administratie van de islamitische natuurbegraafplaats wordt een register bijgehouden van de exacte locatie van de reserveringen en de begravingen op de begraafplaats. Bij de inrichting van de begraafplaats is rekening gehouden met de eisen in het Besluit op de lijkbezorging. De locatie is geschikt, omdat er sprake is van zandgrond, het grondwater na inrichting van het gebied op voldoende diepte zit en de dichtstbij zijnde woningen of andere verblijfsfuncties zich op meer dan 50 meter bevinden.

4.1.5 Conclusie Rijksbeleid

De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met het Novi, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid belemmert de ontwikkeling niet, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit het Novi en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 POL 2014 / Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI)

Voorheen heeft de Provincie Limburg haar provinciale beleid vastgelegd in het POL 2014. In oktober 2021 is de Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI) vastgesteld. De POVI treedt in werking als de Omgevingswet in werking treedt (1 januari 2024). De POVI bevat voor de langere termijn (2030-2050) de ambities en beleidsdoelen voor onder andere het buitengebied en de fysieke leefomgeving in Limburg. Met de intrede van de POVI is relevant dat de benaming van de goudgroene natuurzone is gewijzigd naar de zone 'natuurnetwerk'. Daarnaast zijn de 'zilvergroene natuurzone' en de 'bronsgroene landschapszone' samengevoegd tot de 'Groenblauwe mantel'. Het plangebied ligt op basis van de POVI binnen de zone 'Buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPDeAchtersteSnglo-VA01_0006.jpg"

Uitsnede kaart Omgevingsverordening Limburg 2021

Buitengebied 

De gronden die gelegen zijn in de zone 'Buitengebied' betreffen alle gronden in het landelijk gebied die niet zijn gelegen in de 'Goudgroene natuurzone', 'Zilvergroene natuurzone' en/of 'Bronsgroene landschapszone'. Het betreffen met name gronden met een agrarisch karakter, waarbij (o.a.) ruimte wordt gegeven voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De provinciale beleidsaccenten in de zone 'Buitengebied' zijn gericht op ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe (landbouw)bedrijfslocaties, het terugdringen van de milieubelasting vanuit de landbouw en de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.

4.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014 / Omgevingsverordening Limburg 2021

Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden. Onderhavige locatie is gelegen in de zone Roerdalslenk zone III.

In de Omgevingsverordening Limburg 2021 zijn provinciale regels opgenomen voor de fysieke leefomgeving, waaronder op het gebied van milieu, wegen, water, grond, landbouw, natuur, wonen en ruimte. De nieuwe Omgevingsverordening Limburg (2021) is in ontwerp gereed en zal te zijner tijd de Omgevingsverordening Limburg 2014 vervangen.

In artikel 4.4.1 van de omgevingsverordening wordt nader ingegaan op boringsvrije zones, waaronder de Roerdalslenk. In artikel 4.4.1 lid 2 is bepaald dat het roeren van de grond in de Roerdalslenk zone III, dieper dan 80 meter tot aan de Bovenste Brunssumklei, vier weken van tevoren schriftelijk moet worden gemeld aan gedeputeerde staten. Dit komt overeen met hetgeen is bepaald in de Omgevingsverordening Limburg 2014.

Aangezien onderhavig voornemen niet gepaard gaat met dergelijke diepe boringen in de bodem, vormt de ligging in de zone 'Roerdalslenk zone III' geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

4.2.3 Ontwerp Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014

Op 17 december 2021 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening Limburg (2021) vastgesteld. Deze verordening is gebaseerd op artikel 2.6 van de Omgevingswet. Op het tijdstip van vaststelling van die verordening was de verwachting dat de Omgevingswet op 1 juli 2022 in werking zou treden. Inmiddels is de inwerkingtredingsdatum van de wet verschoven naar 1 januari 2024. De nieuwe omgevingsverordening kan niet eerder in werking treden dan de Omgevingswet. Tot dat tijdstip blijft de Omgevingsverordening Limburg 2014 gelden. Aangezien de Omgevingsverordening Limburg (2021) grotendeels een beleidsneutrale omzetting is van de Omgevingsverordening Limburg 2014, maakt het voor de meeste onderwerpen inhoudelijk weinig verschil of de ene of de andere verordening van kracht is. De Omgevingsverordening Limburg (2021) bevat echter een aantal onderwerpen die nieuw zijn, dan wel aanmerkelijk inhoudelijk gewijzigd, namelijk instructieregels met betrekking tot:

- Wonen;
- Huisvesting internationale werknemers;
- Na-ijlende effecten steenkoolwinning;
- Zonne-energie.

Het uitstel van de Omgevingswet maakt het wenselijk dat deze onderwerpen ook al geregeld worden in de Omgevingsverordening Limburg 2014. Daarom zijn in september 2022 en in december 2022 de 'Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014' (regels m.b.t. o.a. wonen en zonne-energie), alsmede de Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 (Samenhang met Omgevingsverordening Limburg 2021) en de Geconsolideerde versie Omgevingsverordening Limburg (GC10) vastgesteld.

Toetsing plan
Het planvoornemen heeft betrekking op een begraafplaats. In het 'Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 zijn geen instructieregels opgenomen voor een dergelijke ontwikkeling. Het planvoornemen is kortom niet in strijd met hetgeen in de verordening is opgenomen.

4.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie in de Omgevingsverordening Limburg bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.

Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' houdt een antwoord op maximaal vier opeenvolgende rechtsvragen in. De eerste vraag is of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Uit de definitie (niet limitatief) en ook uit de nota van toelichting behorende bij het Bro blijkt dat de aanleg van een begraafplaats niet aan te merken is als een 'stedelijke ontwikkeling'. Bovendien valt uit de nota van toelichting op het Bro op te maken dat deze regeling gericht is op het tegengaan van leegstand.

Geconcludeerd wordt dan ook dat voor een begraafplaats de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. Uiteraard dient wel gemotiveerd te worden op welke wijze sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De toelichting van het bestemmingsplan gaat hier verder op in.

Ten overvloede wordt opgemerkt dat de ladder betrekking heeft over het aspect behoefte aan een bepaalde ontwikkeling. Ten aanzien van de behoefte kan ten aanzien van onderhavig planvoornemen aanvullend nog het volgende worden opgemerkt:

Als er wordt gekeken naar de behoefte voor de realisatie van een islamitische begraafplaats heeft initiatiefnemer gekeken naar de interne behoefte vanuit de gemeenschap. Ten tijde van het initiatief waren er zeer beperkte mogelijkheden om te voorzien in de behoefte van de moslimgemeenschap in Weert om begraven te worden volgens islamitische gebruiken in Nederland. Er waren slechts enkele Islamitische begraafplaatsen in Nederland waar voorzien kon worden in de behoefte.
De Marokkaans Islamitische gemeenschap heeft zich samengepakt en is al langere tijd (meerdere jaren) op zoek naar een locatie voor een begraafplaats. Door de Coronacrisis is deze behoefte groter geworden. Enerzijds omdat steeds meer moslims niet meer in het land van herkomst begraven willen worden (ergo de meeste moslims zijn hier geboren en hebben alleen binding met Nederland) anderzijds in geval van calamiteiten (Covid-19 was aanleiding destijds) dat moslims niet eens de mogelijkheid hadden in het land van herkomst begraven te worden vanwege gesloten grenzen. De tweede en derde generatie moslims voelen zich meer Nederlander, ze zijn in Nederland geboren en hebben minder binding met Marokko. De beschikbaarheid  van een eigen begraafplaats geeft de mogelijkheid om in de eigen gemeente te worden begraven conform de eigen religie. Belangrijke aspecten zijn de eeuwigdurende grafrust en het feit dat men binnen 24 uur na overlijden begraven dient te worden. Deze  eeuwigdurende grafrust is niet mogelijk op de algemene begraafplaats en de bijzondere begraafplaatsen in Weert. Verder dient men met het hoofd richting Mekka te worden begraven.

Initiatiefnemer ziet steeds meer initiatieven ontplooid worden voor de realisatie van een islamitische begraafplaats. Als er vanuit Weert bezien de meest dichtbij zijnde begraafplaatsen kijken zijn er slechts enkele islamitische begraafplaatsen in het land. Er is bekend dat de gemeente Roermond voorziet in een begraafplaats, Regio Venlo bezig is met een lokaal initiatief (nog niet operationeel begin 2024) en wat verder gelegen in Zuid-Limburg (Ulestraten). Aan de andere kant is de begraafplaats in Nuenen (praktisch) vol. Vanuit de Weerter gemeenschap is de roep om een begraafplaats die voorziet in de invulling van de lokale behoefte groot. Dit is dan ook de primaire doelgroep. In de regio Weert zijn ca 4000 personen woonachtig met een islamitisch achtergrond. Daarnaast ziet initiatifnemer een groei in mensen die ook de wens hebben om begraven te worden op een islamitische begraafplaats.

Uit demografische ontwikkelingen (ook binnen moslims is sprake van vergrijzing) blijkt dan ook dat er sprake is van een relatief oudere populatie, waarbij de verwachting is dat binnen nu en 20 jaar het aantal overledenen met een islamitische achtergrond zal toenemen.
Aan de andere kant groeit het aantal moslims door geboorte en door bekeerlingen. Daardoor is en blijft de behoefte ontstaan en is de huidige capaciteit op termijn niet voldoende om alleen al in de lokale behoefte te voorzien.
De grote bezwaren om buiten Weert begraven te worden zijn; er is geen binding met een andere plek (geboren en getogen in Weert), het moeten reizen voor een (kort) bezoek aan de begraafplaats en afhankelijkheid van een derde initiatiefnemer.

De beschikbaarheid van Islamitische graven op de algemene begraafplaats in Weert is beperkt. Op de algemene begraafplaats is een beperkt gedeelte gereserveerd voor moslims. Er is echter nog beperkt ruimte beschikbaar. De verwachting is dat er binnen afzienbare tijd een tekort ontstaat. Het eigen initiatief vanuit de Islamitische gemeenschap voor een eigen begraafplaats kan een oplossing bieden voor het tekort op de algemene begraafplaats. Daarnaast groeit het aantal mensen met een Islamitische achtergrond.
Denk hierbij ook aan mensen met een Turkse achtergrond en mensen uit bijvoorbeeld Somalië, Syrië, Irak en Afghanistan.

Meeliften op andere initiatieven bijvoorbeeld een de natuurbegraafplaats blijkt niet mogelijk. Het principe is dat Moslims bij elkaar begraven worden. Dit bleek niet mogelijk bij het initiatief voor een natuurbegraafplaats. Ook dient men met het hoofd richting Mekka te worden begraven. Dit is niet altijd mogelijk op de natuurbegraafplaats. Tot slot wordt een klein gedenkteken in de vorm van een tegel aan het hoofdeinde op het graf gelegd. Bij de natuurbegraafplaats komen geen gedenktekens. Al met al blijkt gebruikmaken van de mogelijkheden die natuurbegraafplaatsen bieden geen optie.
Er is een stichting opgericht die de exploitatie en het beheer gaan doen. De stichting heeft de benodigde gronden gekocht en gaat deze beheren. Zo is de continuïteit geborgd. De twee Marokkaanse moskeeën hebben hun krachten hiertoe gebundeld.

Kortom, de behoefte is evident aangetoond en alternatieven zijn niet aanwezig.

4.2.5 Limburgs Kwaliteitsmenu

Voor (ruimtelijke) ontwikkelingen buiten de zogenaamde 'rode contouren' is het Limburgs Kwaliteitsmenu van kracht. In dit Kwaliteitsmenu geeft de provincie de Limburgse gemeenten een handreiking op welke wijze deze om moeten gaan met ontwikkelingen in het buitengebied. Gemeenten dienen in een structuurvisie dit provinciale beleidskader te verwerken en aan te geven op welke wijze zij toepassing geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu.

In z'n algemeenheid betreft het Limburgs Kwaliteitsmenu een beleidsregel die onder voorwaarden ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Limburg toestaat. Daarbij dient sprake te zijn van 'kwaliteitswinst'. Deze kwaliteitswinst kan op diverse wijze tot stand komen, zoals bijvoorbeeld het realiseren van een landschappelijke inpassing, het slopen van bedrijfsbebouwing of glasopstanden, het realiseren van natuur of het leveren van een financiële bijdrage in een (gemeentelijk) 'groenfonds'. De provincie geeft in het Limburgs Kwaliteitsmenu richtlijnen en drempelwaarden voor het bepalen van de hoogte van de tegenprestatie bij verschillende soorten ruimtelijke ontwikkelingen.

De gemeenteraad van Weert heeft daartoe op het 'Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Weert' vastgesteld waarin het provinciale 'Limburgs Kwaliteitsmenu' is vertaald in een 'Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Weert'. In paragraaf 4.3.2 wordt hier nader op ingegaan.

4.2.6 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie Weert 2025

De 'Structuurvisie Weert 2025' vormt binnen de gemeente Weert een belangrijke leidraad bij toekomstige ontwikkelingen. Zowel de gemeenteraad als het college van burgemeester en wethouders nemen deze structuurvisie als uitgangspunt bij hun handelen en als basis bij het opstellen van bestemmingsplannen.

In de structuurvisie wordt aangegeven dat Weert een woonstad èn werkstad is: zij beschikt over een grote variatie aan bedrijven zonder een groot overheersend bedrijf of overheersende bedrijfstak. De werkgebieden aan de A2 en de Zuid-Willemsvaart zijn in evenwicht met de diverse woongebieden in de stad en de dorpen. De groei van de stad is ook altijd samengevallen met de economische ontwikkeling: met de uitbreiding van de werkgebieden werden ook de woongebieden uitgebreid.

Ten aanzien van begraafplaatsen is geen specifieke beleid opgenomen in de structuurvisie. Bij onderhavig planvoornemen is aangetoond dat er sprake is van een duidelijke en concrete behoefte. De structuurvisie staat derhalve niet in de weg van onderhavig initiatief.

4.3.2 Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Weert

De inrichting van het plangebied valt onder het toepassingsbereik van het 'Gemeentelijk Kwaliteitsmenu Weert', vanwege de situering buiten de rode contour. In het gemeentelijk kwaliteitsmenu wordt aangegeven dat 10 modules ofwel thema's kunnen worden onderscheiden. Daarbij kan worden gedacht aan nieuwe landgoederen, uitbreiding solitaire bedrijven en nieuwe (solitaire) woningen.

Onderhavig planvoornemen valt onder module 10 'overige (gebouwde) functies'. Hieronder vallen bijvoorbeeld maatschappelijke functies (zoals in onderhavige situatie het geval is).

Voor deze module geldt ten aanzien van onderhavig planvoornemen dat per graf (1x2=2m2 per graf) een kwaliteitsbijdrage van € 25,- per m2 graf van toepassing is. Deze bijdrage geldt ook voor de m2 verharding en bebouwing. Voor halfverhardingen of open verhardingen geldt deze bijdrage niet. Het bedrag zal door initiatiefnemer gestort worden en ten goede komen aan de voorziening Kwaliteitsfonds Buitengebied. In een anterieure overeenkomst worden de afspraken vastgelegd.

Naast de financiële compensatie moet er een landschappelijke inpassing plaatsvinden. Dit dient te gebeuren op basis van een analyse van het landschap. Het inpassingsplan wordt in het bestemmingsplan publiekrechtelijk geregeld als voorwaardelijke verplichting en vastgelegd in de regels, waarbij uiterlijk 2 jaar na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan de aanplant dient te zijn gerealiseerd en in stand dient te worden gehouden. De landschappelijke inpassing wordt op het eigen perceel gerealiseerd, waardoor geen afhankelijkheid van derden kan ontstaan.

4.3.3 Conclusie gemeentelijk beleid

Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.

Hoofdstuk 5 Milieutechnische aspecten

Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.

5.1 Bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit pastbij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Hetgemeentelijk bodemkwaliteitsbeleid volgt de kaderwet Wet bodembescherming en daaruit voortvloeienderegelgeving. Uitgangspunten zijn dat de bodem duurzaam geschikt moet zijn voor de beoogde functie endat de bodemkwaliteit zeker niet mag verslechteren. Ook verontreinigingen in stabiele eindsituatiesworden niet vanzelfsprekend geaccepteerd. Bij functiewijzigingen wordt daarom getoetst of debodemkwaliteit voldoende is voor de nieuwe functie.

Toepassing op plangebied

Binnen het plangebied wordt in het kader van de ontwikkeling van de natuurbegraafplaats geen nieuwe gevoelige functie toegevoegd. Er is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd conform NEN 5725. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 5. Uit het bronnenonderzoek en tevens locatie-inspectie blijkt dat het plangebied kan worden beschouwd als onverdacht voor bodemverontreiniging. Bij het huidige en toekomstige gebruik zijn er geen humane, ecologische of verspreidingsrisico's te verwachten.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.

5.2 Geluid

Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai.

De Wet geluidhinder heeft tot doel de mens te beschermen tegen geluidhinder. Dit is in de wet uitgewerkt in een normenstelsel voor de toelaatbare geluidbelasting in de woonomgeving. Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst aan de wet. Daarbij moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen daarvan voor geluidgevoelige objecten. Naast woningen zijn er nog een aantal anderegeluidgevoelige objecten aangewezen zoals scholen en zorginstellingen. In de wet staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde industrieterreinen. De wet werkt verder met zones: dit zijnaandachtsgebieden rond geluidbronnen waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgenvan geluidhinder te beperken.

Het wettelijk normenstelsel kent voorts voorkeurswaarden en grenswaarden. Als de geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er wettelijk geen belemmeringen voor nieuwe geluidgevoelige situaties. Bij een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen worden om nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere waarde).

Toetsing planvoornemen

De begraafplaats wordt in het kader van de Wet geluidhinder niet beschouwd als een geluidgevoelig object. Geluid afkomstig van het nabij gelegen spoor hoeft daarom niet beschouwd te worden. Een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. De begraafplaats geeft nauwelijks geluidhinder voor de omgeving. Er wordt gebruik gemaakt van een nieuwe parkeerplaats met een eenduidige directe ontsluiting op het hoofdwegennet. Binnen 50m vanaf de inrit zijn geen geluidsgevoelige objecten gelegen. Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid een goede ruimtelijke ordening niet in de weg staat.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.

5.3 Milieuzonering

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.

In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving(gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht teworden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar. In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen opgenomen waarbij de inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt.

Toepassing op plangebied

Het plan ziet niet toe op hindergevoelige activiteiten en ook niet op de realisatie van hindergevoelige objecten. Hinder ten gevolge van het plan kan worden uitgesloten. Begraafplaatsen zijn in de VNG-publicatie als categorie 1 bestempeld. Bij onderhavig plan kan worden vastgesteld dat de bij behorende richtafstand 10 m is. Binnen 10 meter liggen geen hindergevoelige objecten.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Algemeen

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.

Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.
5.4.2 Het besluit NIBM

Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.

Het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil een NIBM-tool ontwikkeld. Hiermee kan de bijdrage van kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen aan de luchtkwaliteit worden vastgesteld en kan bepaald worden of een plan niet-in-betekenende-mate bijdraagt (NIBM).

Uit de NIBM-tool blijkt dat de grens ligt bij meer dan 1.000mvt bewegingen per dag ligt alsvorens en een effect berekend wordt. Het planvoornemen voorziet hier niet in. Daarmee blijkt dat de beperkte toename in verkeersbewegingen als gevolg van het planvoornemen niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Verder onderzoek naar luchtkwaliteit is niet nodig.

5.4.3 Conclusie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

5.5 Externe veiligheid

In onderhavig geval is geen sprake van het realiseren van een zogenaamd (beperkt) kwetsbaar object (in het te realiseren gebouw zal geen sprake zijn van bijeenkomsten of ander langdurig verblijf van personen). Het beleid is derhalve niet van toepassing. Desalniettemin is er een afweging gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.

5.5.1 Beleid

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

5.5.2 Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.

Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.

5.5.3 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan de richtlijnen voor vervoer van gevaarlijke stoffen, waarbij de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten wordt toegestaan. Voorbeelden van dergelijke objecten zijn woningen, ziekenhuizen, scholen, hotels en restaurants.

Risicovolle bronnen

In de omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichten aanwezig. Derhalve zijn er ook geen contouren van het plaatsgebonden risico over het plangebied gelegen. Dit geldt ook voor het groepsrisico.

5.5.4 Transportassen

Transport over waterwegen

Ten aanzien van de veiligheidsrisico's in het plangebied als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water zijn uitsluitend waterwegen van belang waar vervoer van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer is toegestaan.

Uit het Basisnet water blijkt dat voor de gehele Maascorridor een PR10-6 risicocontour geldt van 0 meter. De PR10-6 risicocontour reikt derhalve niet tot aan het plangebied. De Maascorridor ligt op vele kilometers afstand van het plangebied. Het maximale invloedsgebied ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen over waterwegen bedraagt 1.070 meter. Derhalve reikt het invloedsgebied van deze waterweg niet tot de planlocatie.

Transport over spoor

Ten aanzien van de veiligheidsrisico's in het plangebied als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor zijn uitsluitend spoorwegen van belang waar vervoer van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer is toegestaan.

De spoorlijn Weer-Eindhoven is opgenomen in het Basisnet spoor. Uit bijlage II Tabel Basisnet spoor (Regeling basisnet) blijkt dat het traject ter hoogte van het plangebied is aangewezen als route voor transporten van gevaarlijke stoffen. Over het spoortraject vinden conform Basisnet (zie bijlage II van Regeling Basisnet) transporten met meerdere stofcategorieën plaats. De 1% letaliteitsgrens reikt over het plangebied. Hiermee ligt de planontwikkeling binnen het invloedsgebied van de spoorlijn. Bij een begrafenis is gemiddeld sprake van de aanwezigheid van ca. 20-25 personen gedurende ca. 15-45 minuten. Omdat er geen sprake is van het realiseren van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, is een verdere toetsing niet aan de orde.

Transport over wegen

De planlocatie is gelegen op een afstand van ca. 750 meter van de N564. Aangezien het plangebied niet binnen 200 meter is gelegen van de N564 en er geen sprake is van het realiseren van beperkt of kwetsbare objecten is een nadere verantwoording van het groepsrisico niet aan de orde.

5.5.5 Transport-/buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen, zoals aardgas.

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan, op grond waarvan de bouw van een kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten:

  • wordt een waarde in acht genomen van 10-6 per jaar met betrekking tot het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten ofwel binnen de PR-contour is de bouw van een kwetsbaar object niet toegestaan;
  • wordt tevens het groepsrisico in het invloedgebied van de buisleiding verantwoord (invloedsgebied: het gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico van de buisleiding tot de grens waarbinnen de letaliteit van die personen 1% is).

Situatie plangebied inzake transportleidingen

Zoals hierboven beschreven is geen sprake van het realiseren van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object.

De begraafplaats voorziet in een grafveld en in een ondersteunend gebouw. In dit gebouw is alleen sprake van kortdurend verblijf van personen. Er is geen sprake van een kantoor voor de exploitatie of een ruimte voor diensten of iets vergelijkbaars. Ook wordt het gebouw gerealiseerd buiten de in het vigerende bestemmingsplan opgenomen veiligheidszone van ca. 12m van het hart van de leiding.

5.5.6 Resultaten en conclusies externe veiligheid

Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPDeAchtersteSnglo-VA01_0007.jpg"

Uitsnede Risicokaart Limburg met aanduiding plangebied

Hoofdstuk 6 Overige ruimtelijke aspecten

Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.

6.1 Archeologie

6.1.1 Archeologische monumentenzorg (Erfgoedwet)

Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen.

6.1.2 Archeologische verwachtingswaarden

Voor onderhavig plangebied is ten aanzien van het aspect archeologie de Cultuurhistorische Waarden Kaart van de provincie Limburg / gemeentelijke beleidskaart geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPDeAchtersteSnglo-VA01_0008.jpg"

Uitsnede gemeentelijke beleidskaart met aanduiding plangebied

Op grond van de bovenstaande kaart is voor onderhavig plangebied sprake van een middelhoge archeologische verwachtingswaarde.

6.1.3 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie

Binnen het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied 2011’ heeft de locatie de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie middelhoog’ gekregen. De voor ‘Waarde - Archeologie middelhoog’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De regels uit het geldende bestemmingsplan schrijven voor dat voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden een archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd, tenzij het verstoringsoppervlak niet groter is dan 2.500 m².

Op basis van de Erfgoedwet geldt echter de verplichting dat, indien tijdens toekomstige graafwerkzaamheden desondanks archeologische materialen en/of sporen aangetroffen worden aangetroffen, deze per direct gemeld dienen te worden bij de gemeente Weert.

Voor onderhavig plangebied geldt dat er sprake is van max. 2.042 graven. De verstoringsoppervlakte per graf bedraagt ca. 1,5 tot 2m2 per graf. Dit betekent dat er een verstoorde oppervlakte dieper dan 40cm is voorzien van 3.000 tot 4.000m2. Uitgaande van 2m2 per graf betekent het dat er ca. 1.200 graven gerealiseerd kunnen worden zonder de uitvoering van archeologisch onderzoek (ervan uitgaande dat er ook een gebouw van ca. 100m2 gebouwd gaat worden). Om dit te waarborgen blijft de archeologische dubbelbestemming behouden zodat in de toekomst bij meer dan 1.200 graven er archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

6.2 Kabels en leidingen

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen met uitzondering van de Nafta-leiding aan de oostzijde van het plangebied. In deze zone zijn geen graven voorzien. Tevens wordt het gebouw buiten de veiligheidszone gepositioneerd. Kortom, het planvoornemen is niet strijdig met de aanwezigheid van deze leiding.

De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.

6.3 Verkeer en parkeren

Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.

6.3.1 Verkeersstructuur

De verkeersaantrekkende werking en parkeervraag van de begraafplaats wordt gevormd door reguliere bezoekers van de graven (nabestaanden) en door bezoekers van plechtigheden. Uitgegaan wordt van ca. 25 begrafenissen per jaar in de eerste jaren na de opening. De begraafplaats heeft een functie voor de regio Weert.

Ten behoeve van het verkeer is verder een verkeersonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 6. De conclusies hiervan zijn dat het planvoornemen op deze locatie passend is.

Voor aanlegfase van de islamitische begraafplaats wordt uitgegaan van voertuigbewegingen met zwaarder materieel. De aanleg betreft vanzelfsprekend een tijdelijke situatie. Voor het onderhoud (permanente situatie) zal licht materieel worden gebruikt op het terrein (komt niet op de openbare weg).

6.3.2 Parkeren

Bezoekers kunnen vanaf de parkeerplaats van de begraafplaats de begraafplaats te voet bereiken.

De capaciteit van de parkeerplaats is ruim voldoende (ca. 26 + 10 = 36 vaste parkeerplaatsen en daarnaast is er ruimte voor 10 fietsen te stallen). Omdat het niet de verwachting is dat er meer dan 20 parkeerplaatsen noodzakelijk zijn, is een aantal van 26 parkeerplaatsen die verhard zijn voldoende. Tevens zijn er voor overloop binnen het eigen perceel 10 extra parkeerplaatsen voorzien. Voor een dergelijk specifieke nieuwe functie (islamitische begraafplaats) zijn geen algemene normen beschikbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0988.BPDeAchtersteSnglo-VA01_0009.jpg"

In de CROW zijn voor begraafplaatsen in het algemeen wel parkeernormen opgenomen. Hierin is voor een begraafplaats in het buitengebied een norm opgenomen van minimaal 2,6 en maximaal 36,6 parkeerplaatsen opgenomen. Met de voorziene 26 parkeerplaatsen wordt voldaan aan deze norm. Daarnaast zal er ruimte komen om 10 fietsen te kunnen stallen.

6.4 Waterhuishouding

6.4.1 Nationaal Waterplan 2016-2021

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS).

6.4.2 Provinciaal beleid

De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.

Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.

6.4.3 Watertoets Waterschap Limburg

Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.

Om te bepalen of een plan aan het watertoetsloket moet worden voorgelegd, is de 'digitale watertoets' ontwikkeld. Door middel van het intekenen van het plangebied en het beantwoorden van vragen wordt bepaald welke procedure van toepassing is.

Voorliggend bestemmingsplan heeft ten aanzien van water te maken met nieuwe verharding (nieuw erf (incl. inrit) en nieuwe bebouwing, Hiervoor is hemelwater en afvalwater van toepassing.

6.4.4 Grondwaterstand

Het planvoornemen is uitvoerbaar als de graven boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) aangebracht worden. Om dit te bepalen is door Aelmans ECO B.V. een grondwaterstandonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 2. De conclusies van het onderzoek zijn als volgt:

'Uit de digitale terreinmeting zijn maaiveldhoogten te herleiden van circa NAP +33,29 m tot NAP +31,96 m. Als wij daarbij een GHG hanteren van NAP +31,5 m én de normregel dat de onderkant van de kist minimaal 30 cm boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand dient te liggen zal het perceel momenteel niet overal geschikt zijn voor één enkele kist in het graf (benodigde maaiveldhoogte van = NAP +32,95 m).' Deels is het perceel wel geschikt.

Op basis hiervan kan worden geconcludeerd wat de GHG is ter plaatse van het plangebied. Bij de uitvoering dient er sprake te zijn van enige ophoging van het maaiveld om zodoende enerzijds het graf op voldoende diepte te kunnen realiseren (minimaal 65cm beneden maaiveld) en anderzijds boven de GHG. Initiatiefnemer zal per raster-indeling zorgen voor ophoging zodat overal de benodigde hoogte wordt gehaald.

Het is de bedoeling om te beginnen met begraven bij de perceelsgedeelten die wel geschikt zijn. De ophoging gaat plaatsvinden door middel van het aanvoeren van grond van elders en in eerste instantie door binnen het perceel daar waar grond vrij komt deze te gebruiken om op te hogen. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn bij het gedeelte waar de parkeerplaatsen en het gebouwtje worden gerealiseerd. Hierbij zal grond vrijkomen die gebruikt zal worden om andere delen waar begraven gaat worden op te hogen.

6.4.5 Afvalwater en hemelwater

Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige plangebied wordt hierna uiteengezet.

Afvalwater

Het afvalwater als gevolg van onderhavige planontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Weert. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie. Aangezien het om een klein gebouw gaat met kortdurend verblijf zullen de hoeveelheden afvalwater beperkt zijn.

Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein
Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het plangebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem. In de huidige situatie is er geen sprake van problemen met infiltratie van hemelwater. Er zijn geen natte delen die slecht infiltreren in de aanwezige zandgrond. Derhalve mag worden verondersteld dat de K-waarde (ruim) voldoende is om dit vrijkomende hemelwater te infiltreren.

Hemelwater dakverharding
Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding (nieuw gebouw) zal worden opgevangen en oppervlakkig worden afgevoerd, hetzij via aanwezige paden hetzij via goten, naar een te realiseren hemelwatervoorziening.

Ten aanzien van het erf kan worden gesteld dat dit erf onder afschot wordt aangelegd en zodoende zijdelings zal afvloeien en infiltreren.

Capaciteit hemelwatervoorziening
Bij nieuwbouw dient 100% van het verharde oppervlak afgekoppeld te worden. Om te beoordelen hoe groot de te realiseren hemelwatervoorziening moet zijn, dient de hoeveelheid af te voeren hemelwater te worden berekend bij extreme buien van t=25 en t=100. Het Waterschap Limburg hanteert bij T=100 een bui van 100 mm.

Het nieuwe verharde oppervlak dat geïnfiltreerd dient te worden bedraagt maximaal 150m2. Dit betekent dat in onderhavige situatie het verhard dakoppervlak van het nieuwe gebouw geïnfiltreerd dient te worden. De berekening voor de bepaling van de oppervlakte van de infiltratievoorziening is dan als volgt: 150m2x100mm=15m3. Gezien de omvang van het plangebied zal hier ruim voldoende ruimte beschikbaar zijn om deze voorziening in de groenranden van het plangebied te realiseren.

Opvang schoon hemelwater
In de hemelwatervoorziening wordt alleen schoon hemelwater opgevangen, waaraan geen verontreinigende stoffen zijn toegevoegd. Uitloging bij infiltratie wordt voorkomen door alleen schoon hemelwater te infiltreren in de bodem. Door het gebruik van niet-uitlogende materialen in de bouw wordt verontreiniging van het hemelwater voorkomen.

Voorkomen van wateroverlast
Door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, wordt voorkomen dat geen water in het te realiseren gebouw kan vloeien. Daarnaast kan ten aanzien van wateroverlast voor derden worden gesteld dat hiervan geen sprake zal zijn.

6.4.6 Conclusie

Gelet op vorenstaande en de resultaten van de watertoets vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

6.5 Ecologie

6.5.1 Algemeen

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn.

Er gelden een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.

Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

6.5.2 Gebiedsbescherming

Wettelijk kader en beleidskader

De Wet natuurbescherming (Wnb) neemt de Europese regelgeving als uitgangspunt. Waar datnoodzakelijk is voor een adequate bescherming van natuurwaarden waarvoor geen specifiekebescherming is voorzien in Europese regelgeving worden aanvullende nationale beschermingsvoorschriften verankerd. De wet gaat onder meer over de bescherming van de kernnatuurwaarden en de houtopstanden, als onderdeel van een groter maatregelenpakket gericht op debescherming van natuurwaarden. De taken en verantwoordelijkheden worden zoveel mogelijk bij deprovincies neergelegd.

Voor de instandhouding van gebieden die zijn aangewezen ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitat-richtlijn (Natura 2000-gebieden) is het verboden om zonder vergunning een project te realiserenof andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. Indien het project afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, dan moet een passende beoordeling wordengemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen.Alleen indien daaruit met zekerheid blijkt dat het plan of project de natuurlijke kenmerken van het gebiedniet aantast, wordt de vergunning verleend. De beheerplannen – waarin de uitwerking in omvang, ruimte en tijd van de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden plaatsvindt en waarin de voordie gebieden te treffen maatregelen in samenhang worden beschreven – zijn kaderstellende instrumenten. In geval overeenkomstig het beheerplan wordt gehandeld is verzekerd dat de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen niet in het geding is.

Toepassing op plangebied

Er is een onderzoek uitgevoerd om te beoordelen of er negatieve effecten van het voornemen op de instandhoudingsdoelstellingen en uitbreidingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden en de wezenlijke kenmerken en waarden van GNN en GO kunnen worden verwacht. Deze stikstofberekening is opgenomen in bijlage 3. Resultaat van de verschilberekening tussen de huidige situatie met een bemeste akker en de beoogde situatie met een begraafplaats laat zien dat er als gevolg van het plan geen toename van stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied optreedt.

De ingreep leidt derhalve niet tot een negatief effect op beschermde gebieden en daarmee ook niet tot een overtreding van de Wet natuurbescherming. Verdere toetsen zijn niet noodzakelijk.

6.5.3 Soortenbescherming

Naast gebiedsbescherming dient er ook gekeken te worden naar soortenbescherming in relatie tot het planvoornemen.

Gelet op de beschikbare gegevens is een quickscan flora en fauna / verkennend natuurwaardenonderzoek verricht, zie bijlage 4. Hieronder zijn de conclusies van dit onderzoek weergegeven.

'Op basis van de quickscan die is uitgevoerd ter plaatse van het perceel Y 177, aan de Achterste Singel te Weert, kan, wanneer de zorgplicht in acht wordt genomen, worden uitgesloten dat de voorgenomen realisatie van een Islamitische begraafplaats een negatieve invloed heeft op beschermde soorten vanuit de Wet natuurbescherming.

Gezien de afstand en de aard van de ingreep worden geen negatieve effecten verwacht op de meest nabijgelegen natuurgebieden (LNN en Natura 2000). De ruimtelijke ontwikkeling leidt, door de toename van verkeersbewegingen, mogelijk tot een toename van de stikstofdepositie op de naburige Natura 2000 gebieden. Om dit te bevestigen zou een Aerius-berekening kunnen worden uitgevoerd.

Gezien er op de onderzoekslocatie vrijgestelde en/of algemene soorten (oa. haas en algemene muizensoorten) voor kunnen komen dient men zich aan de zorgplicht te houden. Geadviseerd wordt om een ecologisch werkprotocol aan te houden. Door bijvoorbeeld één werkrichting vast te leggen kunnen dieren wegvluchten van de werkzaamheden. De vluchtrichting moet wel naar een realistisch vluchtgebied leiden.'

Een deel van de herplantplicht van perceel Y 115 (perceel ten zuiden van het plangebied) wordt ter plaatse van het plangebied gerealiseerd. Hiervoor is inmiddels bij de provincie Limburg als bevoegd gezag een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming aangevraagd. De provincie Limburg heeft reeds aangegeven in te kunnen stemmen met de voorgenomen herplant.

Op basis van de uitgevoerde quickscan flora en fauna blijkt dat er geen nader onderzoek nodig is voor onderhavige bestemmingsplanwijziging.

6.5.4 Conclusie flora en fauna

Gelet op de beschikbare gegevens en de uitgevoerde onderzoeken kan worden gesteld dat het aspect flora en fauna geen belemmering voor het planvoornemen vormt.

6.6 Duurzaamheid

Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.

Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).

Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.

In onderhavig plan zijn met name de bouwkundige aspecten van belang. Deze zullen verder worden uitgewerkt in de aanvraag van de omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

7.1 Grondexploitatie

7.1.1 Algemeen

Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van de openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.4 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.

7.1.2 Exploitatieplan

Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).

Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.

Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:

  • het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
  • het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
  • het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
  • het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
  • het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of branches in de detailhandel.

Bij onderhavig planvoornemen is geen exploitatieplan opgesteld maar wordt het kostenverhaal geregeld in de afgesloten anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en de gemeente Weert.

7.2 Planschade

Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.

Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.

Bij onderhavige planontwikkeling is een planschadeverhaalsovereenkomst afgesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Weert.

Hoofdstuk 8 Planstukken

Het bestemmingsplan 'De Achterste Singel ong.' van de gemeente Weert bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding schaal 1:2.000.

8.1 Algemeen

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de nieuwe Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2008' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:

  • er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist;
  • er is een verplichte 'analoge verbeelding' voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd;
  • er is een verplichte 'digitale verbeelding' voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).

Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.

8.2 Toelichting, regels en verbeelding

Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.

8.2.1 Toelichting

De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.

8.2.2 Regels

Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels

o Begrippen

o Wijze van meten

  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

o Bestemmingen

o Voorlopige bestemmingen

o Uit te werken bestemmingen

o Dubbelbestemmingen

  • Hoofdstuk 3: Algemene regels

o Anti-dubbeltelregel

o Algemene bouwregels

o Algemene gebruiksregels

o Algemene aanduidingsregels

o Algemene afwijkingssregels

o Algemene wijzigingsregels

o Verwezelijking in de naaste toekomst

o Algemene procedureregels

o Overige regels

  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

o Overgangsrecht

o Slotregel

De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • Wijzigingsbevoegdheid

Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan.

8.2.3 Verbeelding

De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.

De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is ingetekend op schaal 1:2.000 en digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.

Verder voorziet bijbehorende verbeelding in de naam van voorliggend bestemmingsplan en een tekeningnummer. Dit zijn verplichtingen in het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.

De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en formele procedure

9.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

Kennisgeving (artikel 1.3.1 Bro)

Onderhavig plan is op 13 september 2023 gepubliceerd in het Gemeenteblad. Hierbij is aangegeven dat het bestemmingsplan betrekking heeft op de ontwikkeling van een natuurbegraafplaats voor maximaal 2.042 graven op perceel sectie Y nummer 177 op de hoek van de Geuzendijk en De Achterste Singel.

9.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.

De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.

Voorliggende planontwikkeling is door de gemeente in het kader van artikel 3.1.1 Bro voorgelegd voor advies aan de betreffende instanties (provincie Limburg, waterschap Limburg, PPS).

De provincie Limburg heeft d.d. 16 oktober 2023 aan de gemeente medegedeeld dat het plan geen provinciale belangen bevat en daarmee voor de provincie akkoord is.

Van Waterschap Limburg is geen reactie ontvangen.

Van PPS is op 31 oktober 2023 een reactie ontvangen. Verzocht wordt om in artikel 4.7.1 sub c. van de regels het gedeelte 'hoger dan 2,50 m' te verwijderen. Dit is verwijderd in onderhavig plan. Verder wordt aangegeven dat de 'Veiligheidszone - Leiding' ontbreekt in de regels en op de verbeelding. In de gemeente Weert is de betreffende leiding echter vervat in de gebiedsaanduiding 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen'. Deze is zowel in de regels als op de verbeelding opgenomen. Hiermee wordt aangesloten bij de regels voor deze leiding in de gehele gemeente Weert. Tot slot wordt verzocht in vooroverleg te treden over het ontwerp plan over de gewenste inrichting. Dit is toegezegd.

9.3 Formele procedure

9.3.1 Algemeen

De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:

  • 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan.
  • 2. Ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten.
  • 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.
  • 4. Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken.
  • 5. Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door ter inzage legging met voorafgaande kennisgeving en toezending van het besluit tot vaststelling aan Gedeputeerde Staten en betrokken Rijksdiensten, Waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling.
  • 6. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
  • 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.