Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan 5-13 te Craubeek
Status: onherroepelijk
Plan identificatie: NL.IMRO.0986.BPholleweg5-OH01

Artikel 3 Agrarisch met Waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.1.1 De voor ‘Agrarisch met waarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. agrarisch gebruik;
b. behoud en ontwikkeling van de aanwezige natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden;
c. realiseren en in stand houden van natuur- en landschapselementen zoals houtopstanden, houtwallen, houtsingels, sloten, beken, waterlopen en overige waterpartijen, water- en oevervegetaties;
d. paardenbak, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – paardenbak’;
met daaraan ondergeschikt:
e. paden en wegen;
f. recreatief medegebruik;
g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
 
3.1.2 Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 15.1.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Algemeen
Op de voor ‘Agrarisch met waarden’ aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
a. de daar bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde.
 
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Op de voor ‘Agrarisch met waarden’ aangewezen gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, met uitzondering van:
a. omheiningen en/of erfafscheidingen, uitsluitend in de vorm van draadomheidingen en/of draaderfafscheidingen, met dien verstande dat de hoogte maximaal 1,50 m mag bedragen;
b. voederruiven en/of picknickplaatsen, met dien verstande dat de hoogte maximaal 2,50 m mag bedragen.
 
3.2.3 Bestaande bebouwing
Het onder 3.2.1 bepaalde geldt niet voor bestaande, in het verleden op legale wijze tot stand gekomen gebouwen, welke in de bestaande situering, vorm en omvang gehandhaafd mogen worden.

3.3 Nadere eisen

3.3.1 Onderwerpen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:
a. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bebouwing;
b. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
c. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;
d. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.
 
3.3.2 Toepassingscriteria
De in artikel 3.3.1 genoemde onderwerpen voor het stellen van nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:
a. het stedenbouwkundig beeld;
b. de landschappelijke inpassing;
c. de milieusituatie;
d. verbetering van de gebiedskwaliteit;
e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken en van omliggende waarden.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.4.1 Verboden gebruik
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
a. het verrichten van exploratie- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen;
b. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingconstructies, behoudens voor zover deze verband houden met het op de bestemming gerichte gebruik;
c. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
d. het inrichten van een sport- en wedstrijdterrein, zwembad en speel- en/of ligweide;
e. het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband;
f. het aanbrengen en het hebben van opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, waaronder reclame-uitingen;
g. buitenopslag, behoudens voor zover dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de voor ‘Agrarisch met waarden’ aangewezen gronden in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen, diepploegen en/of egaliseren van de bodem;
b. het verrichten van exploratie- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen;
c. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, behoudens bij wijze van verzorging;
d. het aanbrengen en/of amoveren van oppervlakteverhardingen;
e. het bebossen van gronden;
f. het aanbrengen van boomsingels en hakhoutwallen of andere lijnvormige beplantingen;
g. het aanleggen van een buitenmanege.
 
3.5.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 3.5.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:
a. in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
b. in het kader van normaal onderhoud en beheer;
c. van ondergeschikte betekenis;
d. die anderszins reeds vergunningplichtig zijn;
e. die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn of krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.
 
3.5.3 Toepassingscriteria
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien die werken en/of werkzaamheden geen onevenredig nadelige gevolgen hebben of kunnen hebben voor de aanwezige hydrologische, ecologische, bodemkundige en visuele waarden, alsmede de aanwezige agrarische waarden.