direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Cohortplein
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0986.BPcohortplein-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Gemeente Voerendaal is voornemens om de gronden ter plekke van de locatie Bautseplein ong., 6367 BW te Voerendaal, bekend als het Cohortplein, te kunnen laten gebruiken ten behoeve van woondoeleinden alsook het planologisch mogelijk maken van de bouw van één vrijstaande woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPcohortplein-ON01_0001.png" Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied

In fase 1 van het project 'Cohortplein' heeft de gemeente Voerendaal het merendeel van de ter plekke van het Cohortplein gelegen gronden verkocht aan de aanwonenden voor het gebruik ervan als tuin. Daarbij is één perceel over gebleven dat zal worden aangeboden in de vrije verkoop als bouwgrond ten behoeve van één vrijstaande woning.

Ter plekke van onderhavige locatie aan het Bautseplein ong. te Voerendaal is het bestemmingsplan 'Voerendaal - Kunrade' van toepassing op grond waarvan de bestemming 'Groen' geldt. Binnen deze bestemming is het realiseren van woningbouw, alsook het gebruiken ten behoeve van woondoeleinden, niet mogelijk.

Het bestemmingsplan biedt geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden om het gewenste gebruik en bebouwing alsnog te faciliteren. Ten behoeve van het voornemen dient een 'postzegelbestemmingsplan' te worden opgesteld, waarin de bestemming 'Woongebied' wordt toegekend.

Voorliggend document voorziet in de toelichting op de bijbehorende regels en verbeelding voor de bestemmingsplanwijziging.

Hoofdstuk 2 Plangebied

In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het planvoornemen beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het planvoornemen.

2.1 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan het Bautseplein ong. te Voerendaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPcohortplein-ON01_0002.png"

Luchtfoto met aanduiding plangebied

Kadastraal is onderhavig plangebied belend als gemeente Voerendaal - sectie F - nummers 3159, 3160, 3161, 3162, 3163, 3166 en 3167.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPcohortplein-ON01_0003.png"  

Kadastrale kaart met aanduiding plangebied

2.2 Bestaande situatie

Ter plekke van onderhavig plangebied was tot voor kort is sprake van een volledig verhard plein, genaamd het 'Cohortplein'. Het plein was toegankelijk vanuit het Bauteplein; vanuit het plein was een voetverbinding met de Eickhovenstraat aanwezig.

Inmiddels is het terrein verkaveld en zijn de verkochte percelen bij de bestaande tuinen van omliggende woningen getrokken. Als gevolg van de verkaveling is de voetverbinding komen te vervallen. Perceelnummer 3167 is niet toegevoegd aan de tuinen van omliggende woningen en ligt momenteel braak. behoudens één braakliggend perceel.

2.3 Beoogde planontwikkeling

Bij besluit d.d. 12 mei 2022 heeft de gemeenteraad van Voerendaal besloten om het Cohortplein te onttrekken aan het openbaar verkeer in de zin van de Wegenwet. Aanleiding daartoe was het verzoek van omwonenden om het plein op te heffen en te herverkavelen met als doel de woningpercelen te vergroten. Na de herverkaveling resteert één perceel met een grootte van 376 m². Het idee is om dit perceel openbaar te verkopen ten behoeve van de bouw van één vrijstaande woning.

In onderstaande figuur is een situatieschets opgenomen van het plangebied en de te realiseren nieuwe bouwkavel. De in groen ingetekende gronden zijn herverkaveld en verkocht aan de aanwonenden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPcohortplein-ON01_0004.png" Situatieschets

Ter plekke van de te realiseren bouwkavel wordt het middels voorliggend bestemmingsplan planologisch-juridisch mogelijk gemaakt om omgevingsvergunning te verkrijgen voor de bouw van één vrijstaande woning. De woning mag uit maximaal twee bouwlagen, afgedekt met een plat dak. De begane grondlaag (op vorenstaande situatieschets met cijfer 1 aangeduid) mag het gehele bouwvlak omvatten, welk bouwvlak een oppervlak heeft van 110 m². De tweede bouwlaag (cijfer 2) dient beperkter te zijn in omvang, in lijn met de situatieschets. Het bouwvlak waarbinnen de woning dient te worden gesitueerd heeft een oppervlak van 110 m², en is op minimaal 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrenzen vastgelegd. De voorgevel van de nieuwe woning dient in lijn te liggen met de aangrenzend gelegen gevellijn voor de woningen aan de Bautseplein 9 en 11.

Met binnenplanse afwijking kan afgeweken worden van de voorgeschreven platte afdekking en een kap van minimaal 15 graden worden toegestaan.

2.4 Ruimtelijk-visuele effecten

Ieder ruimtelijk plan dat het mogelijk maakt om nieuwe bebouwing op te richten, gaat gepaard met het optreden van ruimtelijk-visuele effecten. De aanvaardbaarheid van deze effecten dient te worden beschouwd.

Als gevolg van voorliggende planontwikkeling wordt een momenteel volledig verhard plein heringericht. Daarbij wordt een deel toegevoegd aan de woonpercelen van aanwonenden, en daarbij ingericht als tuin. Voorts wordt de bouw van één nieuwe vrijstaande woning gefaciliteerd.

Voorliggende planontwikkeling is geïniteerd vanuit het verzoek van omwonenden van het Cohortplein om het plein te herverkavelen. Van de functie als openbaar plein, en als doorsteek tussen de Bautseplein en Eickhovenstraat, wordt nauwelijks gebruik gemaakt. Het herinrichten van dit terrein ten behoeve van woondoeleinden, en het kunnen realiseren van één woning is vanuit stedenbouwkundig en ruimtelijk oogpunt een passende ontwikkeling in deze primaire woonomgeving.

Hoofdstuk 3 Planologisch-juridische situatie

3.1 Bestemmingsplan 'Voerendaal - Kunrade'

Ter plekke van onderhavig plangebied is het bestemmingsplan 'Voerendaal - Kunrade' van kracht, vastgesteld door de gemeenteraad van Voerendaal op 1 oktober 2015. Op grond van dit bestemmingsplan is onderhavig plangebied bestemd als 'Groen'. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, inclusief speelvoorzieningen.

Daarnaast gelden op de locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' en de gebiedsaanduiding 'milieuzone - bodembeschermingsgebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPcohortplein-ON01_0005.png"

Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan met aanduiding plangebied

Het in gebruik nemen en bebouwen van de gronden ten behoeve van wonen is niet in overeenstemming met de ter plaatse geldende bestemming 'Groen'. In het geldende bestemmingsplan zijn geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen om dergelijk gebruik en bebouwing alsnog mogelijk te maken. Voorliggende planontwikkeling is enkel mogelijk middels het doorlopen van een separate bestemmingsplanprocedure.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van de Provinciale Omgevingsvisie (POVI), en de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de Omgevingsvisie Voerendaal 2016-2030.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Voorsorterend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet is op 11 september 2021 de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI biedt het Rijk een duurzaam toekomstperspectief voor onze leefomgeving. Met ruim 17 miljoen mensen op ruim 41.000 km2 is het belangrijk goede keuzes te maken ten aanzien van ruimtebeslag, om Nederland over 30 jaar nog steeds een plek te laten zijn waar het goed wonen, werken en recreëren is.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerder nationale belangen bij elkaar komen en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen de 21 nationale belangen die in de NOVI worden onderscheiden. De belangrijke keuzes zijn:

  • De inpassing van duurzame energie(opwekking) met oog voor omgevingskwaliteit.
  • Het bieden van ruimte voor een overgang naar circulaire economie.
  • Woningbouw faciliteren in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden.
  • Landgebruik meer in balans laten zijn met natuurlijke systemen.

Het realiseren van deze wensen, het benutten van kansen en het oplossen van knelpunten vraagt om samenwerking tussen overheden. Zowel bij nationale vraagstukken als bij gebiedsgerichte regionale opgaven.

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

  • Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. We reserveren voldoende ruimte voor toekomstige waterveiligheidsmaatregelen.
  • We maken de energie-infrastructuur geschikt voor duurzame energiebronnen en reserveren daarvoor ruimte.
  • We passen duurzame energie in met oog voor de kwaliteit van de omgeving en combineren deze zo veel mogelijk met andere functies, zoals zonnepanelen op daken en clustering van windmolens. Voor de inpassing van duurzame energie op land worden regionale energiestrategieën opgesteld.

2. Duurzaam economisch groeipotentieel

  • De Nederlandse economie verandert van karakter en is in 2050 geheel circulair en de broeikasgasemissies zijn dan met 95% gereduceerd, met 55% reductie als beoogd tussendoel in 2030.
  • We zetten in op optimale (inter)nationale bereikbaarheid van steden en economische kerngebieden in het Stedelijk Netwerk Nederland.
  • Overheden investeren in een aantrekkelijke, gezonde en veilige leefomgeving in steden en regio's en bevorderen een aantrekkelijk vestigingsklimaat.

3. Sterke en gezonde steden en regio's

  • We versterken het Stedelijk Netwerk Nederland door de ontwikkeling van de stedelijke regio's te ondersteunen en te zorgen voor goede onderlinge en externe verbindingen. Verstedelijking koppelen we aan de ontwikkeling van de (ov-) infrastructuur en vindt plaats in de regio's waar er vraag is.
  • Het Rijk hanteert een integrale verstedelijkingsstrategie. Dit is een samenhangende aanpak van wonen, werken, mobiliteit, gezondheid, veiligheid en leefomgevingskwaliteit. Zo kunnen steden zich duurzaam ontwikkelen.
  • Verstedelijking vindt geconcentreerd plaats in de regio. Toe te voegen nieuwe woon- en werklocaties worden zorgvuldig en op efficiënte wijze ingepast met oog voor beschikbare ruimte en mobiliteit. Het woningaanbod in de regio's sluit aan bij de vraag naar aantallen en typen woningen, woonmilieus en prijsklasse.
  • We richten de leefomgeving zo in dat deze een actieve, gezonde leefstijl en maatschappelijke participatie bevordert. We verbeteren de luchtkwaliteit, zodat in 2030 wordt voldaan aan de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie.
  • We versterken het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad en verbeteren de aansluiting op het groene gebied buiten de stad. Een natuurinclusieve ontwikkeling van de stedelijke regio's en natuurinclusief bouwen zijn het uitgangspunt.
  • We richten steden en regio's klimaatbestendig in.
  • Het stedelijke mobiliteitssysteem levert een goede bereikbaarheid op. De auto, het ov, fietsen en lopen zijn onderling verknoopt. Het systeem draagt zo bij aan een gezonde leefomgeving en een gezonde leefstijl.
  • Voor gebieden buiten het Stedelijk Netwerk Nederland, die liggen aan de grens van het land en/of waar vraagstukken rond bevolkingsdaling spelen, ontwikkelen de overheden gezamenlijk een integrale gebiedsgerichte aanpak.

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

  • Unieke landschappelijke kwaliteiten worden versterkt en beschermd. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Omgevingsbeleid wordt landschapsinclusief.

Afweging

Met betrekking tot het planvoornemen zijn er weinig directe en concrete raakvlakken tussen deze visies en onderhavig plan, anders dan de meer algemene uitgangspunten ten aanzien van een veilige en gezonde leefomgeving, duurzaam ruimtegebruik, etc. Op de eerder genoemde onderwerpen wordt in navolgende paragrafen en hoofdstukken nader ingegaan. In paragraaf 4.1.2 wordt nader ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De structuurvisie streeft een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen na. Hiertoe is in de structuurvisie een ladder voor duurzame verstedelijking ontwikkeld. De invulling van deze ladder wordt overgelaten aan de gemeenten en provincies. Zolang de ontwikkeling de rijksbeleidsdoeleinden niet frustreert, is er een grote mate van vrijheid voor de decentrale overheden.

De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de Geconsolideerde versie Omgevingsverordening Limburg 2014 (paragraaf 4.2.2) is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is in uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State nader verduidelijkt. Een woningbouwproject wordt beoordeeld als een stedelijke ontwikkeling, indien twaalf of meer woningen worden gerealiseerd (ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 en ABRvS 25 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:953). Van een dergelijke stedelijke ontwikkeling is bij voorliggende ontwikkeling geen sprake. Onderhavige ontwikkeling is namelijk gericht op het realiseren van een nieuwe woning. De verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet aan de orde.

4.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur.
4.1.4 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

4.1.5 Conclusie Rijksbeleid

De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Geconsolideerde versie Omgevingsvisie POL2014

Blijkens de kaart behorende bij de Geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie POL2014 is onderhavige locatie gelegen in de zone 'overig bebouwd gebied'. Dit betreft de gemengde woon-/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. De door beleidsaccenten van de provincie binnen deze zone zijn de transformatie van de regionale woningvoorraad, de bereikbaarheid, een balans tussen de voorzieningen en detailhandel, het stedelijk groen en water, en de kwaliteit van de leefomgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPcohortplein-ON01_0006.png"

Uitsnede kaart 'zoneringen' POL2014 met ligging plangebied

Landelijke kernen

In de zone 'landelijke kernen' is de leefbaarheid en vitaliteit van de kernen in het landelijk gebied belangrijk. De zorg voor een goede kwaliteit van de leefomgeving en een goede bereikbaarheid zijn hier belangrijke uitgangspunten.

4.2.2 Geconsolideerde versie Omgevingsverordening Limburg 2014

Het beleid verwoord in de provinciale omgevingsvisie is juridisch doorvertaald in de provinciale omgevingsverordening. In de Omgevingsverordening Limburg staan de provinciale regels op het gebied van milieu, provinciale wegen, (grond-)water, grond, landbouw, natuur, wonen en ruimte. Sprake is van twee soorten regels: instructieregels (voor gemeenten en waterschappen) en regels voor activiteiten die rechtstreeks voor alle inwoners en bedrijven gelden, of voor specifieke doelgroepen.

Uit het kaartmateriaal behorende tot de omgevingsverordening blijkt de ligging van onderhavig projectgebied binnen het 'bebouwd gebied'. Geen sprake is van de ligging binnen een milieubeschermingsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPcohortplein-ON01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPcohortplein-ON01_0008.png"

Kaarten Geconsolideerde versie Omgevingsverordening Limburg 2014

4.2.3 Provinciaal woonbeleid

In de Geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Limburg 2014 zijn in paragraaf 2.4.2 Wonen instructieregels opgenomen voor nieuwe planvoorraad wonen. Deze luiden als volgt:

De toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op de realisatie van een of meerdere woningen beschrijft dat:

  • a. rekening is gehouden met de hoofdstukken 3 (Limburgse principes en algemene zonering) en 5 (wonen en leefomgeving) van de provinciale omgevingsvisie;
  • b. sprake is van behoefte in kwaliteit en kwantiteit op basis van actueel onafhankelijk regionaal behoefteonderzoek;
  • c. over de behoefte aan realisatie van deze woningen overeenstemming bestaat binnen de regio Noord-Limburg of Midden-Limburg of Zuid-Limburg. De regio's bepalen eigenstandig de regionale overeenstemming, organiseren hun eigen regionale overleggen en dragen zorg voor actuele regionale woonvisies en regionale onderzoeken;
  • d. het ruimtelijk plan is opgenomen in de Limburgse systematiek van monitoring.
  • e. realisatie van de woningen beoogd is binnen vijf jaar na vaststelling van het ruimtelijk plan en dat, als deze termijn niet wordt gehaald, hoe en wanneer de mogelijkheid tot realisatie van deze woningen komt te vervallen.

De gemeenteraad van Voerendaal heeft de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg vastgesteld op 13 oktober 2016. Onderhavig plan voldoet aan het bepaalde in die structuurvisie en de in dat verband vastgestelde beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'. In paragraaf 4.3.2 van voorliggende toelichting wordt daarop ingegaan.

4.2.4 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op de uiteenzetting in deze paragraaf met betrekking tot het provinciale beleid, is voorliggend plan daarmee niet in strijd.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Structuurvisie Parkstad Limburg

De regio Parkstad Limburg heeft een eigen intergemeentelijke structuurvisie vastgesteld: 'Ruimte voor park & stad' (2009). De visie beoogt de missie van de regio, 'het in duurzame samenhang ruimtelijk-economisch ontwikkelen van de regio en het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit', te verwezenlijken. Als alle partijen hun krachten bundelen, moet het mogelijk zijn om in 2030 deze kwaliteiten in Parkstad Limburg te ervaren:

  • Meer en beter bereikbaar groen, meer ecologische kwaliteit en structuur, onder andere door een groter contrast van stad en land;
  • Een sterke economie, voortbouwend op bestaande kwaliteiten en ontwikkelend op o.a. een innovatieve energiesector, toeristische dag- en verblijfsrecreatie, een hoogwaardige zorginfrastructuur en dito opleidingsfaciliteiten;
  • Een geherstructureerd stedelijk gebied met Heerlen-Centrum als Parkstad Centrum; een hoogstedelijke kern die hoge, gevarieerde woonkwaliteit met passende voorzieningen biedt voor bestaande én nieuwe kansrijke doelgroepen;
  • Een uitstekende ontsluiting en bereikbaarheid via de Parkstadring en het openbaar vervoer, waardoor Parkstad Limburg ook internationaal een steviger positie verwerft.

De intergemeentelijke structuurvisie zet de toekomstlijnen uit voor twee structuurdragers: ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit en de economisch-maatschappelijke ontwikkeling.

Deze dragers zijn uitgewerkt door middel van vier hoofdthema's:

  • Ruimtelijke identiteit - regionale ontwikkeling met de natuur als goede buur

Natuur en landschap, inclusief het rijke erfgoed, beek- en rivierdalen vormen de basis voor een duurzame versterking van identiteit en vitaliteit. De stad krimpt, verdicht en laat zo de natuur ruimte voor groen en waterstructuren.

  • Economie - meer vitaliteit vanuit historische en huidige kracht

Hoofdambitie is economische structuurversterking met als strategie ruimtelijke concentratie en revitaliseren van locaties die niet aan moderne eisen voldoen, onder toepassing van de SER-ladder. Bij revitalisering van bestaande locaties krijgt kleinschalige bedrijvigheid nadrukkelijk de ruimte.

  • Wonen - meer kwaliteit voor een veranderende bevolking

Herstructurering gaat voor uitbreiding: het bedienen van de veranderende wensen van bestaande en nieuwe doelgroepen verloopt dus vooral via een kwalitatieve vervangingsopgave. In principe geen uitbreiding buiten huidige stedelijke contour.

  • Mobiliteit - meer samenhang, betere bereikbaarheid

De ambitie is een betere bereikbaarheid via weg en spoor, zowel regionaal als internationaal. De nieuwe ringstructuur ontlast de oude radiale wegenstructuur. Hierbij hoort een heldere, eenduidige categorisering van wegen naar hun functie. Dit is in de structuurvisie vertaald naar een XL t/m S-aanduiding.

Binnen de intergemeentelijke structuurvisie is een ontwikkelingskaart opgenomen. Op deze kaart is te zien waar de geformuleerde ambities landen binnen de regio Parkstad Limburg als ontwikkelingen, zones en gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPcohortplein-ON01_0009.png"

Uitsnede ontwikkelingskaart Structuurvisie Parkstad Limburg

Afweging

Ter plaatse van het plangebied worden geen specifieke ontwikkelingen en uitgangspunten genoemd die in relatie staan met de beoogde woningbouwontwikkeling.

4.3.2 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg

Op 13 oktober 2016 heeft de gemeenteraad van Voerendaal ingestemd met de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL). De SVWZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de Zuid-Limburgse gemeenten.

Op grond van het geldende bestemmingsplan is ter plekke van het projectgebied één wooneenheid toegestaan. In het kader van het geldende woningbouwbeleid, zoals vastgelegd is in de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) en deels nader uitgewerkt in de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021' (waarop hierna nader wordt ingegaan), betekent onderhavige project een (netto) toevoeging van één wooneenheid.

Op grond van beleidsafspraak VI van de SVWZL is voor deze netto toevoeging in beginsel compensatie vereist. Deze compensatie kan inhouden:

  • Het onttrekken van een gelijk aantal woningen als netto beoogd is;
  • Het onttrekken van bestaande plancapaciteit (1:1, 1:2 of 1:4) voor de netto toe te voegen woningen;
  • Het leveren van een financiële bijdrage in het subregionale sloopfonds.

Van deze compensatie kan echter ontheffing worden verleend als het bouwplan past binnen de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'.

4.3.3 Beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'

De gemeenteraad van Voerendaal heeft op 11 februari 2021 de beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021' vastgesteld. Deze beleidsregel komt in de plaats van de eerder vastgestelde beleidsregel 'Tijdelijke versoepeling van de compensatiesystematiek van de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg'.

Op grond van de nieuwe beleidsregel hoeven 'goede woningbouwplannen' niet meer te worden gecompenseerd. Of sprake is van een goed woningbouwplan wordt bepaald aan de hand van drie criteria:

Criterium 1: Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde

Een woningbouwplan heeft maatschappelijke meerwaarde wanneer bijvoorbeeld sprake is van één van de volgende situaties:

  • Aantoonbare verbetering van de leefbaarheid in centra en kernen;
  • Herstructurering/vervangingsbouw van woningen;
  • Hergebruik van winkels of (ander) bestaand waardevol vastgoed met passende woningbouw;
  • Aantoonbare bijdrage aan de transformatie van de bestaande woningvoorraad.

Daarbij wordt aangesloten op het ruimtelijke uitgangspunt dat inbreiding boven uitbreiding gaat.

Criterium 2: Het plan is planologisch aanvaardbaar

Een plan is (ruimtelijk) planologisch aanvaardbaar als het voldoet aan de Ladder van Duurzame verstedelijking (Besluit ruimtelijke ordening; artikel 3.1.6. lid 2) voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte nodig is:

  • Criterium 2a: Het plan sluit aan bij de kwantitatieve behoefte
  • Criterium 2b: Het plan sluit aan bij de kwalitatieve behoefte

Criterium 3: Het plan is (sub)regionaal afgestemd

Het derde criterium betreft subregionale afstemming, zodat gezamenlijke oordeelsvorming plaatsvindt en het gemeenschappelijk belang voorop blijft staan (geen onderlinge concurrentie en overschotten op subregionaal niveau). De subregio bepaalt of het plan aan de subregionale woningmarktprogrammering wordt toegevoegd. Woningbouwplannen die concurrerend zijn op regionale schaal (de Zuid-Limburgse woningmarkt), worden ook op Zuid-Limburgse schaal afgestemd.

Afweging

Onderhavig plan voorziet in het realiseren van één nieuwe woning. Deze nieuwe woning wordt beoogd ter plekke van een volledig verhard plein te midden van een primaire woonomgeving. Van de pleinfunctie wordt in de bestaande situatie geen gebruik gemaakt. Met herverkaveling en gebruik en inrichting ten behoeve van woondoeleinden voor de aangrenzende woonpercelen, en invulling met één nieuwe woning, wordt een impuls gegeven aan de leefbaarheid voor de bewoners ter plekke. Daarbij is sprake van een inbreidingslocatie ter plekke van een primaire woonomgeving. De toe te voegen woning betreft een vrijstaande woning naar analogie van de directe omgeving. Vanuit kwantitatief en kwalitatief oogpunt is voldoet deze aan de behoefte. De woningtoevoeging zal in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woning worden voorgelegd aan de Bestuurscommissie Wonen & Herstructurering Stadsregio Parkstad-Limburg.

4.3.4 Conclusie regionaal beleid

Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het regionaal beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Omgevingsvisie Voerendaal 2016-2030

In 2016 is de Omgevingsvisie Voerendaal 2016-2030 opgesteld. De Omgevingsvisie is een langetermijnvisie voor de fysieke leefomgeving. Dat betekent dat de visie niet alleen betrekking heeft op gebouwen, natuur en wegen, maar op alle activiteiten die de fysieke leefomgeving beïnvloeden en dus ook op wonen. In de Omgevingsvisie stelt de gemeente daarom nadrukkelijk het integraal functioneren van de leefomgeving centraal. De gemeente doet dit door in te spelen op de behoeften en benodigdheden per kern, zonder daarbij de samenhang tussen de kernen en de kwaliteit van de gemeente uit het oog te verliezen.

Hieronder worden de belangrijkste punten uit de omgevingsvisie besproken:

Wonen

De vergrijzing speelt binnen de gemeente Voerendaal een belangrijke rol. De verwachting is dat de bevolking afneemt en de groep 75+ de komende jaren steeds groter worde. De gemeente zet in op het behouden en verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Op deze manier wilt de gemeente Voerendaal aantrekkelijk en interessant worden en blijven voor jong en oud.

Een van de gesignaleerde kansen is dat de gemeente Voerendaal de ouder wordende inwoner in staat wil stellen zo goed mogelijk zelfstandig te blijven laten wonen. De voornaamste maatregel om een aantrekkelijk woongebied te worden voor de oudere doelgroep is door onder andere in te zetten op levensloopbestendige woningen. Om de jongere doelgroep aan te trekken zal er ingezet moeten worden op innovatieve en duurzame woonconcepten, bepaalde regelingen voor jongeren en investeren in voorzieningen en de infrastructuur. Door middel van transformatie van huidig woningvoorraad zal er ingespeeld moeten worden op de actuele behoefte.

Duurzaamheid, gezondheid en veiligheid

De gemeente Voerendaal heeft de ambitie om voor 2040 een volledige transitie van fossiele naar duurzaam opgewekte energie te ondergaan. Hiervoor moet het totale energieverbruik van de gemeente (gebouwen, huishoudens bedrijven, verkeer) met een derde zijn verminderd. De resterende benodigde energie wordt duurzaam en bij voorkeur regionaal opgewekt. Naast de positieve milieueffecten draagt de energietransitie bij aan een aantrekkelijk woongebied, de lokale economie en de werkgelegenheid.

4.4.2 Welstandsnota

Op 27 juni 2013 is de Welstandsnota Voerendaal vastgesteld. In deze welstansnota zijn door de gemeente Voerendaal welstandsgebieden met bijbehorende welstandsniveaus bepaald. Aan de hand van deze gebieden worden criteria gesteld voor nieuw- of verbouw van bouwwerken. De gebiedscriteria zijn opgesteld per gebied dat een samenhangend karakter heeft. De gebieden zijn conform onderstaande kaart ingedeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPcohortplein-ON01_0010.png"

Uitsnede van de welstandsnota Voerendaal 2013 (plangebied rode pijl)

Beoordeling van een aanvraag omgevingsvergunning vindt plaats op verschillende schaalniveaus. In onderstaande tabel is aangegeven welke aspecten worden getoetst bij de verschillende welstandsniveaus. Ter plaatse van het plangebied geldt het welstandsniveau 2. Het beoogde bouwplan zal getoetst moeten worden aan de beoordelingsaspecten van de reguliere welstandstoets.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPcohortplein-ON01_0011.png"

Naast het bestemmingsplan biedt de welstandsnota het kader waarbinnen bouwplannen ontworpen en beoordeeld moeten worden. Een bouwplan zal moeten worden beoordeeld door de welstandscommissie en dient te voldoen aan de redelijke eisen van welstand.

4.4.3 Groenstructuurplan

Hoofddoel van het Groenstructuurplan (vastgesteld d.d. 27 juni 2013) is het veiligstellen, koesteren en versterken van de groene kwaliteiten van de kernen en het aangrenzende buitengebied van de gemeente Voerendaal, waarbij thema's als karakteristiek, functionaliteit en beheerbaarheid ventraal staat. In het Groenstructuurplan zijn de groene kwaliteiten in de bebouwde kernen en het aangrenzende buitengebied in beeld gebracht. Daarnaast is het gewenste beeld en de uitgangspunten voor inrichting bepaald. Dit is ook voor de kernen Voerendaal en Kunrade gebeurd.

Concrete maatregelen en acties voor de groenstructuren worden in het groenstructuurplan en een uitwerkingsplan uitgewerkt. Voor onderhavig plangebied zijn geen specifieke maatregelen of acties benoemd in het groenstructuurplan of het uitvoeringsplan. In de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied binnen de gewenste groenstructuur voor Voerendaal zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPcohortplein-ON01_0012.png"

Kaart groenstructuur Kunrade (plangebied rode pijl)

4.4.4 Watertakenplan Voerendaal 2020-2024

Het Watertakenplan Voerendaal 2020-2024 is een beleidsplan dat de invulling van de gemeentelijke watertaken weergeeft. Hiermee legt de gemeente vast wat ze wil bereiken en wat de rol van inwoners en bedrijven is ten aanzien van afval-, hemel-, en grondwater. In het Watertakenplan Voerendaal 2020-2024 zijn de gezamenlijke ambities en doelen van het in regionaal verband opgestelde ‘Integraal Waterplan’ vertaald naar de lokale situatie.

Wettelijke taak

art. 3.5 Waterwet

  • De gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders dragen zorg voor een doelmatige inzameling van het afvloeiend hemelwater, voor zover van degene die zich daarvan ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen, redelijkerwijs niet kan worden gevergd het afvloeiend hemelwater op of in de bodem of in het oppervlaktewater te brengen.
  • De gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders dragen tevens zorg voor een doelmatige verwerking van het ingezamelde hemelwater. Onder het verwerken van hemelwater kunnen in ieder geval de volgende maatregelen worden begrepen: de berging, het transport, de nuttige toepassing, het, al dan niet na zuivering, terugbrengen op of in de bodem of in het oppervlaktewater van ingezameld hemelwater, en het afvoeren naar een zuiveringstechnisch werk.

Met betrekking tot de omgang met afstromend hemelwater van daken en particuliere terreinverharding ligt de verantwoordelijkheid primair bij de perceeleigenaar. Dit betekent dat de eigenaar van een perceel zelf het hemelwater dat op het perceel valt binnen de perceelsgrenzen moet verwerken. Deze primaire verantwoordelijkheid van de perceeleigenaar geldt vooral in nieuwe situaties.

Voorkeursvolgorde omgang met hemelwater

Voor een duurzame verwerking van hemelwater wordt de onderstaande voorkeursvolgorde gehanteerd (conform landelijk beleid):

  • Vasthouden;
  • Bergen;
  • Afvoeren.

In lijn met het hemelwaterbeleid van het waterschap wordt in de regio Parkstad gestreefd naar een volledig gescheiden inzameling, hergebruik en verwerking van afval- en hemelwater, indien de lokale situatie dit toelaat. Infiltratie van hemelwater dient bij voorkeur zo dicht mogelijk bij de plaats waar het valt plaats te vinden (eventueel na tijdelijke berging). Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, wordt het hemelwater na tijdelijke berging geknepen afgevoerd naar het oppervlaktewater. Als tot slot ook afvoer naar het oppervlaktewater niet mogelijk is, wordt het hemelwater getransporteerd naar de RWZI, middels een geknepen constructie met een buffer.

In het kader van onderhavig plan zal het hemelwater binnen het plangebied dienen te worden opgevangen. De ontwerpbui voor onderhavige ontwikkeling betreft een bui met een herhalingstijd van eenmaal per 100jaar (gemiddeld klimaatscenario 2050). Voor het heuvelland (waarbinnen onderhavig plangebied is gelegen) geldt in afwijking hiervan bij maatwerk een bui duur van twee uur, zijnde 80 mm. In het heuvelland is een korte bui immers meer bepalend voor de benedenstroomse belasting dan een langdurige bui. Een verdere uiteenzetting ten aanzien van de verwerking van het hemelwater binnen onderhavig plan vindt plaats in paragraaf 6.4.

4.4.5 Conclusie gemeentelijk beleid

Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening gehouden worden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten onderzocht.

5.1 Bodem

5.1.1 Algemeen

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygienische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is, voor het voorgenomen gebruik. Bij voorliggend planvoornemen vindt een planologische functiewijziging plaats. Tevens zullen ter plekke ten behoeve van realisatie van één nieuwe woning nieuwe verblijfsruimtes worden gecreëerd. Voor voorliggend voornemen is dan ook een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd.

5.1.2 Beoordeling

Ter plekke van onderhavig plangebied is een verkennend bodem-, asbest- en asfaltonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 1. Op grond van het verrichte bodemonderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:

  • geen van de onderzochte concentraties overschrijden de maximale waarde voor bouwstoffen;
  • de bovengrond is licht verontreinigd met kobalt en nikkel;
  • de ondergrond is blijkens één van de twee mengmonsters licht verontreinigd met nikkel;
  • in geen van de onderzochte asbestmonsters is sprake van verhoogde concentraties asbest;
  • het asfalt is als geheel teervrij bestempeld.

Ondanks de licht verhoogde concentraties in de boven- en ondergrond vormen deze vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmering voor het voorgenomen gebruik ter plekke van onderhavig plangebied. Er zijn geen aanleiding aanwezig geweest om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek.

Geadviseerd is dat, vanwege de diversiteit in bodemlagen, er rekening mee dient te worden gehouden dat de bodemlagen niet onderling vermengd mogen worden. Bij een tijdelijke uitplaatsing moet de grond na ontgraving in dezelfde volgorde worden herschikt.

5.1.3 Conclusie bodem

Het aspect bodem leidt niet tot belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.

5.2 Geluid

5.2.1 Algemeen

Met betrekking tot het aspect geluid (van externe komaf) kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai.

Bij onderhavige ontwikkeling kan sprake zijn van geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai

5.2.2 Beoordeling

Ten aanzien van alle soorten wegen geldt een geluidszone, die ook wettelijk is vastgelegd in de Wet geluidhinder. Voor wegen die buiten de bebouwde kom zijn gelegen, en die bestaan uit één of twee rijstroken, geldt een wettelijk vastgelegde geluidszone van 250 meter aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de wegas). Wegen waarop een maximum snelheid geldt van 30 km/u zijn niet voorzien van geluidszones. Wanneer ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen geluidszones van wegen, zal middels een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslawaai niet zodanig is dat de, in de Wet geluidhinder opgenomen, voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor burgerwoningen wordt overschreden. Is dit wel het geval, dan zal een procedure voor het vaststellen van een Hogere Waarde gevolgd dienen te worden.

Onderhavig plangebied is gelegen aan het Bautseplein. Deze weg is gelegen binnen een 30 km/u zone. Dergelijke wegen zijn op basis van de Wet geluidhinder niet gezoneerd. Ook is geen sprake van de ligging binnen de wettelijke geluidzone van overige wegen met een maximum snelheidsregime van 50 km/u of meer.

Uit raadpleging van de Icinity (www.icinity.nl), zijnde een openbare (digitale) kaart waarop alle geluiddata van (onder andere) de gemeente Voerendaal raadpleegbaar zijn, blijkt ook dat sprake is van een lage geluidbelasting ter hoogte van onderhavig plangebied. Blijkens deze kaart ligt het plangebied binnen de Lden contour van 0-45 dB, waarmee ruimschoots wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPcohortplein-ON01_0013.png"

Geluidbelastingkaart (www.icinity.nl) met aanduiding plangebied

Het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de gevelbelasting is niet aan de orde.

5.2.3 Conclusie geluid

Gelet op vorenstaande vorm het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.

5.3 Milieuzonering

5.3.1 Algemeen

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.

5.3.2 Beoordeling

In de (directe) omgeving van het plangebied is geen sprake van bestaande bedrijfsmatige activiteiten die van invloed zijn op het woon- en leefklimaat ter plekke van de nieuw te realiseren woning. Het uitvoeren van een onderzoek naar milieuzonering is derhalve niet aan de orde.

5.3.3 Conclusie milieuzonering

Gelet op vorenstaande uiteenzetting wordt geconcludeerd dat het aspect milieuzonering geen belemmering vormt voor de voorgenomen planontwikkeling.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Algemeen

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in de wet Milieubeheer. Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wmb). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wmb, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de inwerkingtreding van de Wet luchtkwaliteit is het Besluit luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.
5.4.2 Het besluit NIBM

Deze Algemene Maatregel van Bestuur (AmvB) bepaalt wanneer een project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project wordt beschouwd als NIBM als het aannemelijk is dat het een toename van de concentraties veroorzaakt van maximaal 3%. De grens van 3% wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentraties van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Voorliggend plan ziet op het realiseren van een nieuwe woning (bouwgrond vrije verkoop). Deze ontwikkeling kan qua aard en omvang niet worden vergeleken met een plan dat ziet op het realiseren van 1.500 woningen. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat voorliggende ontwikkeling NIBM is.

NIBM-tool

Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een ‘worst-case’ berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 2.279 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer. De extra verkeersgeneratie als gevolg van een woning bedraagt slechts circa 8 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal.

5.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Het besluit is gericht op de bescherming van mensen die verhoogd gevoelig zijn voor fijn stof en stikstofdioxide (m.n. kinderen, ouderen en zieken). Dit besluit is niet van toepassing op het planvoornemen.

5.4.4 Conclusie luchtkwaliteit

Gelet op vorenstaande uiteenzetting met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit leidt voorliggende planontwikkeling, binnen de daartoe gestelde wettelijke (onder)grenzen, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Algemeen

In onderhavig geval is sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object, namelijk één woning. Het beleid is derhalve van toepassing en er is een afweging gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van externe veiligheid.

5.5.2 Beleid

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het projectgebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde, binnen welke contour geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht.

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.

Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.

5.5.3 Risicovolle bronnen

Met betrekking tot de mogelijke externe veiligheidsrisico's is de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over transportroutes, buisleidingen en risicovolle inrichtingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPcohortplein-ON01_0014.png"

Uitsnede Risicokaart met aanduiding plangebied

Risicovolle inrichtingen (Bevi)

Sinds 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht, op basis waarvan overheden verplicht zijn afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven.

Op een afstand van circa 1,5 kilometer van het plangebied is een opslagtank propaan gelegen. Het plangebied is niet gelegen binnen het explosieaandachtsgebied van deze opslagtank. Zowel de plaatsgebonden risicocontour als het groepsrisico van deze inrichting vormt geen belemmeringen.

Transportroutes (Bevt)

In de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) worden normwaarden gegeven voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Overeenkomstig het Bevt hoeven geen beperkingen aan het ruimtegebruik van een plan te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. Indien de risicobron op minder dan 200 meter afstand van het plangebied is gelegen, dient een berekening plaats te vinden van de ligging van de plaatsgebonden risicocontouren of de (toename van de) hoogte van het groepsrisico.

Op een afstand van circa 500 meter van het plangebied is de snelweg A76 gelegen. Het plangebied is niet gelegen binnen 200 meter van deze snelweg. Deze transportroute vormt dan ook geen beperking voor het planvoornemen.

Transportleidingen gevaarlijke stoffen (Bevb)

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Deze AMvB regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen, zoals aardgas.

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan, op grond waarvan de bouw van een kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten:

  • wordt een waarde in acht genomen van 10-6 per jaar met betrekking tot het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten ofwel binnen de PR-contour is de bouw van een kwetsbaar object niet toegestaan;
  • wordt tevens het groepsrisico in het invloedgebied van de buisleiding verantwoord (invloedsgebied: het gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico van de buisleiding tot de grens waarbinnen de letaliteit van die personen 1% is).

De meest nabij gelegen buisleiding is gelegen op circa 540 meter ten oosten van het plangebied. Het betreft een buisleiding in beheer van Gasunie. Het plangebied is niet gelegen binnen de P10-6 risicocontour van deze buisleiding.

5.5.4 Conclusie externe veiligheid

Als gevolg van de planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen. Gelet op het vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor de planontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Overige ruimtelijke aspecten

Naast de diverse milieuaspecten en de waterhuishouding, zoals uiteengezet in hoofdstuk 5 en 6, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten kabels en leidingen, verkeer en parkeren en duurzaamheid.

6.1 Archeologie

6.1.1 Algemeen

Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma's van Eisen. Voorheen werd dit door de provincie gedaan, maar deze beperkt zich momenteel tot zaken die van provinciaal belang zijn.

Voor (gemeentelijke) bestemmingsplannen betekent dit concreet het volgende:

  • de gemeenteraad dient bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en monumenten;
  • in een bestemmingsplan kan in het belang van de archeologie een vergunningenstelsel worden opgenomen. Zowel de aanvrager van een vergunning, waarbij bodemverstoring plaats vindt, kunnen langs de weg van het bestemmingsplan de verplichting krijgen tot het laten uitvoeren van een archeologisch (voor)onderzoek. Zo nodig kunnen aan dergelijke vergunningen regels worden verbonden ter bescherming van de archeologische waarden en monumenten.
6.1.2 Archeologische verwachtingswaarden

Op grond van het bestemmingsplan 'Voerendaal-Kunrade' geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Op grond van de regels bij deze dubbelbestemming dient in beginsel archeologisch onderzoek te worden verricht indien sprake is van bodemverstoring dieper dan 40 centimeter of met een groter oppervlak dan 100 m². In uitzondering op vorenstaande onderzoeksplicht wordt in de regels van de dubbelbestemming verwezen naar de kaart 'archeologie' waarop aan de gronden binnen de gemeente verwachtingswaarden zijn toekend. Onderhavig plangebie is gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPcohortplein-ON01_0015.png" Uitsnede archeologische verwachtings- en cultuurhistorische advieskaart met aanduiding plangebied (rode pijl)

De regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' schrijven voor dat geen archeologisch onderzoek behoeft te worden verricht in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde en waarbij het te verstoren gebied kleiner is dan 10.000 m², en waarbij binnen een straal van 50 meter geen archeologische vindplaatsen aanwezig zijn.

Bij voorliggende planontwikkeling is geen sprake van een te verstoren oppervlak groter dan 10.000 m² alsook is geen archeologisch vindplaats binnen 50 meter aanwezig. Dientengevolge is voor voorliggende planontwikkeling geen archeologisch onderzoek vereist.

6.1.3 Conclusie archeologie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen vormt voor de voorgenomen ontwikkeling. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' conform het bestemmingsplan 'Voerendaan-Kunrade' één op één overgenomen.

6.2 Kabels en leidingen

6.2.1 Boven- en/of ondergrondse leidingen

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er gelden derhalve geen (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden.

6.2.2 Nutsvoorzieningen

De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.

6.2.3 Conclusie kabels en leidingen

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.

6.3 Verkeer en parkeren

Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.

6.3.1 Verkeersstructuur

Onderhavig planvoornemen ziet, naast het herverkavelen en gebruiken van gronden voor woondoeleinden (als tuin), op het kunnen realiseren van één nieuwe wooneenheid. De ontsluiting van deze nieuwe woning vindt plaats op de Bautseplein. Tussen de inritten voor de woonpercelen Bautseplein 11 en Bautseplein 13 is een bestaande in-/uitweg voor het bestaande plein. Deze constructie blijft als zodanig aanwezig.

Als gevolg van het realiseren van één extra woning is sprake van een extra verkeersgeneratie van circa 8 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal. Het bestaande wegennet is zodanig dat deze beperkte toename van de verkeersstromen niet zal leiden tot problemen in de verkeersdoorstroming, -veiligheid, en - afwikkeling.

6.3.2 Parkeren

De planontwikkeling ziet op het realiseren van één nieuwe wooneenheid. De gemeente Voerendaal streeft ernaar dat bewoners zoveel mogelijk op hun eigen oprit parkeren, zonder dat dit gepaard gaat met het verharden van voortuinen. Verder is het uitgangspunt dat trottoirparkeren, tenzij anders geregeld, in beginsel niet is toegestaan om de overlast voor voetgangers te beperken. Per woning dient, uitgaande van de parkeerkencijfers zoals opgenomen bij het bestemmingsplan 'Voerendaal-Kunrade', rekening te worden gehouden met het kunnen stallen van drie auto's op eigen terrein. Deze parkeerkencijfers worden in voorliggend bestemmingsplan in de juridische regeling overgenomen.

Gelet op de omvang van de beoogde woningbouwkavel is op eigen terrein afdoende ruimte beschikbaar om de parkeerbehoefte op te vangen.

6.3.3 Conclusie verkeer en parkeren

Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen voor de planontwikkeling.

6.4 Waterhuishouding

6.4.1 Nationaal waterplan

Het Nationaal Water Programma 2022-2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het doel van het programma is om Nederland voor te bereiden op toekomstige uitdagingen op het gebied van waterbeheer, zoals klimaatverandering en veranderende watervraag in de verschillende sectoren.

Het programma richt zich op vijf thema's: waterveiligheid, zoetwaterbeschikbaarheid, waterkwaliteit, watersysteem en waterketen. Voor elk thema zijn specifieke doelen en maatregelen opgesteld. Het Rijk kiest in het waterbeleid voor de periode 2022-2027 en richting 2050 voor 3 hoofdambities. Deze ambities geven op hoofdlijnen aan waar we in Nederland naartoe willen rond water.

  • Een veilige en klimaatbestendige delta
  • Een concurrerende, duurzame en circulaire delta
  • Een schone en gezonde delta met hoogwaardige natuur
6.4.2 Provinciaal beleid

De provincie Limburg kent ook als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.

Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.

6.4.3 Afhandeling afval- en hemelwater

Op welke wijze dient te worden omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige plangebied wordt hierna uiteengezet.

Afvalwater

Het afvalwater afkomstig van de nieuw te realiseren woning binnen het plangebied dient te worden afgevoerd via het gemeentelijk rioolstelsel.

Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein

Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het plangebied zal, zonodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.

Hemelwater (dak)verhardingen

Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen van de gemeentelijke riolering (zie ook paragraaf 4.4.4). Daarbij is het streven om alles zoveel mogelijk klimaat adaptief aan te leggen. Bij het realiseren van de op grond van voorliggend bestemmingsplan mogelijk gemaakte nieuwe bebouwing, dient op basis van de nieuwe Keur van het Waterschap Limburg per 1 april 2019 een te realiseren hemelwatervoorziening te worden gedimensioneerd op een extreme bui van met een neerslaghoeveelheid van 80 millimeter in 2 uur, met een noodoverlaat.

Het opgevangen hemelwater dient binnen de eigen perceelsgrenzen te worden afgehandeld. Zo kan het hemelwater worden benut voor hergebruik, bijvoorbeeld middels een grijswatercircuit. Overtollig hemelwater dient op eigen terrein te kunnen worden gebufferd om vervolgens in de bodem te infiltreren. Gelet op de grootte van het plangebied en de omvang van het woonperceel is afdoende ruimte beschikbaar om op eigen terrein te kunnen voldoen aan vorenstaande.

Opvang schoon hemelwater

Enkel schoon hemelwater mag worden opgevangen, waaraan geen verontreinigde stoffen worden toegevoegd. Uitloging bij infiltratie kan worden voorkomen door alleen schoon hemelwater te infiltreren. Een infiltratievoorziening kan in dat opzicht tevens dienst doen als bodempassage, waarmee gezorgd wordt dat het hemelwater wordt ontdaan van (diffuse) verontreinigingen alvorens het infiltreert.

Voorkomen van wateroverlast

Door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, kan bij nieuwbouw worden voorkomen dat geen water in te realiseren gebouwen kan vloeien. Ditzelfde geldt voor het kunnen voorkomen van wateroverlast voor derden worden.

6.4.4 Conclusie waterhuishouding

Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.

6.5 Natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.

6.5.1 Natura2000

Natura-2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura 2000-gebieden worden plant- en diersoorten die in Europa bedreigd zijn en hun natuurlijke leefomgeving beschermd om de biodiversiteit te behouden. Natura-2000 gebieden worden beschermd door de 'Wet Natuurbescherming'.

Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied betreft het noordwestelijk gelegen 'Geleenbeekdal'. De afstand tussen het plangebied en dit Natura-2000 gebied bedraagt circa 595 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0986.BPcohortplein-ON01_0016.png"

Kaart 'Natuurbescherming' geconsolideerde versie Omgevingsverordening Limburg met aanduiding plangebied

Het planvoornemen voorziet in het toevoegen van een nieuwe wooneenheid aan het Bautseplein ong. te Voerendaal. Na vernietiging van de Raad van State in mei 2019 van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) dient voor ieder project afzonderlijk te worden beoordeeld of als gevolg daarvan mogelijk sprake is van toename van stikstofemissie op daarvoor gevoelige Natura2000 gebieden. Dit kan worden berekend middels de (landelijk te gebruiken) Aerius-calculator.

Ten behoeve van voorliggende planontwikkeling is een stikstofonderzoek waarbij zowel voor de realisatie- als de gebruiksfase is onderzocht of sprake is van significante stikstofdepositie op omliggende Natura 2000gebieden. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2. Op grond van de berekeningen is geconcludeerd dat negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van N2000 gebieden ten gevolge van stikstof met zekerheid kunnen worden uitgesloten. Er bestaat geen aanleiding een Wnb-vergunning aan te vragen of een verklaring van geen bedenkingen te vragen vanwege mogelijke effecten op N2000-gebieden.

6.5.2 Flora en Fauna

De Wet natuurbescherming biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er geldt een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.

Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Ter plekke van het plangebied is momenteel sprake van een volledig (verhard) gebied, gelegen te midden van een woonomgeving. De kans op eventuele aanwezigheid van beschermde soorten flora en fauna wordt nihil geacht.

6.5.3 Conclusie natuurbescherming

Het aspect natuurbescherming vormt geen belemmeringen voor de planontwikkeling.

6.6 Duurzaamheid

Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.

Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen. Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan het verminderen van afval door zuinig gebruik van bouwmaterialen een belangrijke bijdrage leveren aan duurzaamheid.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van het ruimtelijk plan dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

7.1 Grondexploitatie

7.1.1 Algemeen

Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van de openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.

7.1.2 Exploitatieplan

Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).

Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat. Onderhavige ontwikkeling ziet op de bouw van een appartementencomplex met 9 wooneenheden, waardoor sprake is van een bouwplan.

Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:

  • het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
  • het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
  • het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
  • het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
  • het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of branches in de detailhandel.

De initiatiefnemer van voorliggende planontwikkeling is de gemeente Voerendaal. De kosten zijn gedekt door de gemeentelijke begroting. Een exploitatieplan is niet aan de orde.

7.2 Planschade

Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.

Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.

De gemeente is initiatiefnemer van voorliggende planontwikkeling. Eventuele toegekende planschade zal worden gedragen door de gemeente zelf.

Hoofdstuk 8 Juridische aspecten

8.1 Algemene plansystematiek en juridische opbouw

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, zijn met de inwerkingtreding van de Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2012' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

Vergelijkbaarheid van bestemmings-, wijzigings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:

  • er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist;
  • er is een verplichte 'analoge verbeelding' voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd;
  • er is een verplichte 'digitale verbeelding' voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).

Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.

8.1.1 Toelichting, regels en verbeelding

Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het plan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.

Toelichting

De toelichting van het bestemmingsplan is niet juridisch bindend, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het plan.

Regels

Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels
    • 1. Begrippen
    • 2. Wijze van meten
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
    • 1. Bestemmingen
    • 2. Voorlopige bestemmingen
    • 3. Uit te werken bestemmingen
    • 4. Dubbelbestemmingen
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels
    • 1. Anti-dubbeltelregel
    • 2. Algemene bouwregels
    • 3. Algemene gebruiksregels
    • 4. Algemene aanduidingsregels
    • 5. Algemene afwijkingssregels
    • 6. Algemene wijzigingsregels
    • 7. Verwerkelijking in de naaste toekomst
    • 8. Algemene procedureregels
    • 9. Overige regels
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
    • 1. Overgangsrecht
    • 2. Slotregel

De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • Wijzigingsbevoegdheid

Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan. Daarbij dient te worden vermeld dat de regels van voorliggend plan overeenkomstig het 'moederplan' (bestemmingsplan 'Voerendaal-Kunrade') zijn opgesteld.

Verbeelding

De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/ maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.

De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.

8.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen met andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.

De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.

8.3 Inspraak

Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.

Bij voorliggende planontwikkeling is geen voorontwerp bestemmingsplan voor inspraak ter inzage gelegd echter direct overgegaan tot opstart van de formele bestemmingsplanprocedure.

8.4 Formele procedure

8.4.1 Algemeen

De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:

  • 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan.
  • 2. Ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten.
  • 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.
  • 4. Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken.
  • 5. Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door ter inzage legging met voorafgaande kennisgeving en toezending van het besluit tot vaststelling aan Gedeputeerde Staten en betrokken Rijksdiensten, Waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling.
  • 6. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
  • 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.4.2 Zienswijze

Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf ...-...-2023 tot en met ...-...-2023 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn wel/geen zienswijzen ingekomen.