Plan: | Hoofdstraat 11 Oirlo |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0984.WBP18003-va01 |
Op de locatie aan de Hoofdstraat 11 te Oirlo wordt een agrarisch bedrijf (intensieve veehouderij) gesaneerd. De agrarische bedrijfswoning zal in gebruik worden genomen als reguliere burgerwoning.
De agrarische bedrijfsbestemming evenals de functieaanduidingen bouwvlak, bedrijfswoning, containerteelt en intensieve veehouderij komen te vervallen. De agrarische bedrijfsgebouwen welke buiten het nieuwe bestemmingsvlak 'Wonen' komt te liggen, zullen worden gesloopt en de agrarische bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere burgerwoning.
De gemeente Venray heeft bij schrijven van 3 augustus 2017 hiermee ingestemd, en tevens met het op een nader te bepalen locatie binnen de gemeente realiseren van twee bouwtitels.
Het perceel is gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied Venray 2010 (incl. - herziening regels) en heeft daarin de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Waarde Archeologie - 3' en de aanduidingen bouwvlak, intensieve veehouderij, bedrijfswoning, reconstructiewetzone - verwevingsgebied, agrarisch - gemengd en specifieke vorm van agrarisch - containerteelt gekregen.
Volgens artikel 3.1 van de planregels is de bestemming bedoeld voor het uitoefen van een agrarisch bedrijf. Het gebruik van de agrarische bedrijfswoning als burgerwoning past niet binnen deze bestemming. Het bestemmingsplan kent echter wel een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming 'Wonen'.
Het voorliggende wijzigingsplan "Hoofdstraat 11 Oirlo" voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project. Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding met de daarbij behorende regels waaraan een toelichting is toegevoegd.
Het plangebied van het onderhavige wijzigingsplan is gelegen aan de Hoofdstraat 11 te Oirlo, kadastraal bekend gemeente Venray sectie R nummer 1219 (gedeeltelijk).
De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt 10.546 m2.
Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:
Naam bestemmingsplan | Bestemming | Vaststelling Raad |
bestemmingsplan Buitengebied Venray 2010 (incl. - herziening regels) |
- bestemming 'agrarisch' - dubbelbestemming Waarde Archeologie - 3 - bouwvlak - functieaanduiding intensieve veehouderij - functieaanduiding bedrijfswoning - gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied - gebiedsaanduiding agrarisch - gemengd - functieaanduiding specifieke vorm van agrarisch - containerteelt |
14 december 2010 (en 20 september 2017) |
Afbeelding: Uitsnede verbeelding met begrenzing plangebied
Binnen deze bestemming is het gebruik van de agrarische bedrijfswoning als burgerwoning niet toegestaan. Het bestemmingsplan heeft hiertoe wèl een wijzigingsbevoegdheid toegekend aan het college:
Burgemeester en wethouders kunnen ter plaatse van de aanduidingen 'agrarisch bedrijf', 'intensieve veehouderij' en 'glastuinbouwbedrijf' het plan wijzigen en de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming 'Wonen' onder de voorwaarden dat:
a. ter plaatse alle agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd;
b. de wijziging enkel is toegestaan binnen de gebiedsaanduiding 'overig - agrarisch gemengd';
c. het aantal woningen niet mag toenemen;
d. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
e. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
f. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;
g. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid.
Toets aan de wijzigingsvoorwaarden:
Ad a:
De veehouderijactiviteiten zijn reeds gestaakt en bijbehorende agrarische bedrijfsgebouwen zijn gesloopt; de overige agrarische tuinbouwactiviteiten worden afgebouwd, uiterlijk vóór 1 januari 2023 geheel beëindigd en bijbehorende bedrijfsbebouwing zal dan ook zijn gesloopt. Een deel van de vergunning dat zag op het houden van dieren, is reeds ingetrokken. Voor het resterende deel (inmiddels vallend onder het Activiteitenbesluit) wordt binnen twee maanden na het onherroepelijk worden van onderhavig wijzigingsplan gemeld dat de veehouderijacitviteiten beeindigd zijn.
Ad b:
Ter plaatse geldt de gebiedsaanduiding 'overig - agrarisch gemengd'.
Ad c:
Slechts de agrarische bedrijfswoning zal worden gewijzigd in een reguliere burgerwoning; er is geen toevoeging van woningen op deze locatie voorzien. Dit wijzigingsplan voorziet ook niet in de mogelijkheid woningen toe te voegen.
Ad d:
In het vigerende bestemmingsplan zijn aan onderhavige locatie geen bijzondere natuurlijke, abiotische, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke waarden toegekend. Archeologische waarden blijven beschermd door de locatie opnieuw aan te bestemmen als 'Waarde - Archeologie'.
Ad e:
Het wijzigen van de agrarische bedrijfsbestemming naar een woonbestemming heeft tot gevolg dat het bedrijfsmatige verkeer wordt beëindigd; een woonfunctie heeft per definitie minder verkeersbewegingen tot gevolg dan een bedrijfsfunctie (inclusief bedrijfswoning).
Ad f:
Het plangebied en woonperceel zijn dusdanig van omvang dat parkeren hier geen enkel probleem oplevert.
Ad g:
In hoofdstuk 5 zal worden beoordeeld of (en geconstateerd dat) er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de Hoofdstraat 11.
Andersom geredeneerd, levert een burgerwoning naar de omgeving toe minder milieu-overlast op dan een agrarisch bedrijf (intensieve veehouderij).
Nu aan alle wijzigingsvoorwaarden wordt voldaan, kan worden geconstateerd dat niets aan onderhavig wijzigingsplan in de weg staat.
Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een analyse van het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de te regelen ruimtelijke ontwikkeling zelf. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan het geldende provinciale en gemeentelijke ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de relevante milieu-planologische aspecten. De uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 6 en ten slotte de wijze van bestemmen in hoofdstuk 7.
In dit hoofdstuk wordt de ligging van het plangebied op gemeentelijk niveau en de feitelijke
situatie van het plangebied beschreven. Ook wordt er ingegaan op de aanwezige
ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving. Ook worden de huidige
landschaps- en cultuurhistorische waarden van het plangebied beschreven.
Oirlo is van oudsher een zelfstandig kerkdorp, en heeft hoofdzakelijk een woonfunctie. De relatie van het dorp met het buitengebied van Venray wordt gevormd door kleinschalige open bebouwingslinten en -clusters langs de beekdalzone van de Boddenbroekerloop. Op enige afstand zijn de Oostrumse beek en de Lollebeek gelegen. Er zijn karakteristieke zichtlijnen door het open coulissenlandschap. De historische (en ook nu nog goed zichtbare) structuur is gebaseerd op een wegenpatroon met een tweetal doorgaande wegen, te weten de Pastoor Gerardsstraat / Deputé Petersstraat en de Hoofdstraat. De oorspronkelijke lintbebouwing heeft zich daarbij geleidelijk aan verdicht.
De kern van het dorp ligt aan de kruising van deze wegen. Rond deze kern, haaks op de linten, heeft zich in de loop van de tijd een structuur met woonbebouwing ontwikkeld in de vorm van inmiddels vier kwadranten.
Het dorp bevat relatief veel historische en oudere bebouwing. De dorpsstructuur, maar ook de beeldvorming, leunt zwaar op de twee doorgaande linten. Door de ligging direct aan de kruising heeft de kerk een dominante uitstraling, waardoor deze in hoge mate het gezicht van het dorp bepaalt. Dit overigens tezamen met de nog aanwezige boerderijbebouwing en de bijzondere functies (pastorie, garage, detailhandel, horeca en dienstverlening) welke geconcentreerd zijn rond de doorgaande wegen.
De rest van de woonbebouwing sluit op een logische manier aan op de lintstructuren. Kenmerkend is het besloten karakter van de woonbuurten, met name door de ligging van de woonstraten in de kwadranten. Oudere bebouwing volgt de rooilijn en staat aan de rand van de weg waardoor incidenteel een sterke beslotenheid ontstaat (poorteffecten). De lintstructuur zet zich voort in de rest van het landschap, waarbij sprake is van eenzijdige of sterk verspreide bebouwing langs de wegen.
In het dorp zijn veel kleinschalige boerderijachtige woningen aanwezig. Het bouwvolume kan sterk variëren, maar het basispatroon van de gevelgeleding is kleinschalig. Oudere bebouwing bestaat uit een lang- of kortgevel in één bouwlaag met een mansarde kap en inpandige schuren. Nieuwere bebouwing bestaat uit overwegend twee lagen met kap, georiënteerd op de weg, met voorruimte naast de bebouwing. Deze bebouwing staat verder van de weg. Opvallend is dat veel nieuwe woningen in de historische stijl gebouwd zijn en dat ook veel gebouwen in de historische stijl gerenoveerd zijn.
Naast woningen zijn in het dorp nog enkele bedrijven en voorzieningen aanwezig, welke passen bij het kleinschalige karakter van het dorp. Een bijzonder element in de (functionele en bebouwings)structuur van het dorp, met een afwijkende uitstraling en als zodanig dominant aanwezig door grootte en kleurstelling, wordt gevormd door het mengvoederbedrijf gelegen aan de Deputé Petersstraat (naast de spoorlijn Venlo-Nijmegen).
Het plangebied bevindt zich net in het buitengebied, direct ten noorden van de kern Oirlo op circa 200 meter afstand ten zuidwesten van de spoorlijn Venlo (Blerick)-Nijmegen. Het plangebied wordt via de Hoofdstraat in zuidelijke richting ontsloten op de kern van Oirlo en in noordelijke richting van de Hoofdstraat-Oirloseweg op de Deurneseweg (N270) in de richtingen Wanssum en Deurne. Via de N270 is op relatief korte afstand de toerit naar de A73 in de richtingen Nijmegen en Venlo te bereiken.
Op ruim 500 m ten noorden van het plangebied is recreatiepark De Witte Vennen gelegen met bijbehorende waterplas.
Op onderstaande omgevingskaart is de situering van het plangebied weergegeven.
Afbeelding: Omgevingskaart
In de directe omgeving van het plangebied zijn diverse functies met elkaar verweven. Het deel van de Hoofdstraat dat is gelegen tussen de kern Oirlo en Park De Witte Vennen betreft een menging van agrarische bedrijven en burgerwoningen, waarbij naar het noorden toe ook drie niet-agrarische (maar wel landbouwverwante) bedrijven zijn gesitueerd.
Het plangebied grenst direct aan de woonbebouwing van de kern van Oirlo.
Op de locatie aan de Hoofdstraat 11 te Oirlo was van oudsher een agrarisch bedrijf (intensieve veehouderij) met agrarische bedrijfswoning gevestigd, welk agrarisch bedrijf wordt gesaneerd. De agrarische bedrijfswoning zal in gebruik worden genomen als reguliere burgerwoning.
De agrarische bedrijfsbestemming evenals de functieaanduidingen bouwvlak, bedrijfswoning, containerteelt en intensieve veehouderij komen te vervallen. De agrarische bedrijfsgebouwen welke buiten het nieuwe bestemmingsvlak 'Wonen' komen te liggen en de containervelden en tunnelkassen zullen vóór 1 januari 2023 worden geamoveerd. De agrarische bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere burgerwoning.
De gemeente Venray heeft bij schrijven van 3 augustus 2017 hiermee ingestemd, en tevens met het op een nader te bepalen locatie binnen de gemeente toevoegen van twee bouwtitels.
Op onderstaande kaart zijn de (bedrijfs)woning en de nog resterende en te slopen bedrijfsgebouwen aangegeven. Naast de meest noordelijk gelegen schuur stond nóg een schuur, maar deze is inmiddels al gesloopt, evenals twee schuren ten noordoosten van de woning. De bedrijfswoning zal worden behouden als burgerwoning.
Figuur: omgevingskaart en luchtfoto
De bebouwing aan de Hoofdstraat 11 te Oirlo bestaat uit een in 1908 als agrarische bedrijfswoning gebouwde woning met een haaks hierop gebouwde achterbouw. De agrarische bedrijfsgebouwen zijn gerealiseerd in 1910, 1923, 1955, 1960 en 1969.
De feitelijke bebouwingssituatie zoals deze vanaf de Hoofdstraat is te zien, is op onderstaande afbeeldingen weergegeven:
Foto's agrarische bedrijfswoning met agrarische bedrijfsgebouwen
De bestaande woning zal, evenals de schuur ten zuiden van de woning en gelegen in het nieuwe bestemmingsvlak 'Wonen', gehandhaafd blijven en de overige bebouwing wordt gesloopt.
Het plangebied bevindt zich net in het buitengebied, direct ten noorden van de kern Oirlo op circa 200 meter afstand ten zuidwesten van de spoorlijn Venlo (Blerick)-Nijmegen. Het plangebied wordt via de Hoofdstraat in zuidelijke richting ontsloten op de kern van Oirlo en in noordelijke richting van de Hoofdstraat-Oirloseweg op de Deurneseweg (N270) in de richtingen Wanssum en Deurne. Via de N270 is op relatief korte afstand de toerit naar de A73 in de richtingen Nijmegen en Venlo te bereiken.
Aan de Hoofdstraat (ter plaatse van nummer 11) bedraagt de maximaal toegestane snelheid 30 km/uur; ruim 20 m ten noorden van de woning is de overgang van de verkeerskundige bebouwde kom naar het buitengebied waar een snelheid van 60 km/uur is toegestaan.
Het plan leidt, in vergelijking met de vigerende agrarische bestemming en het daarbij behorende gebruik, tot een afname van het aantal verkeersbewegingen. De verkeersbewegingen zullen beperkt blijven tot bewoners- en bezoekersverkeer.
Het project heeft geen (dan wel uitsluitend positieve) consequenties voor de wegenstructuur en verkeersveiligheid.
De parkeernorm van de gemeente Venray (‘Beleidsnota Parkeernormen Venray ' en het CROW) betreft voor grondgebonden woningen 2 parkeerplaatsen, waarvan minstens 1 op eigen terrein. Gelet op de omvang van het perceel is dit geen probleem; de beide benodigde parkeergelegenheden zijn op eigen terrein reeds aanwezig.
De bestaande erfbeplanting rondom de woning en bijbehorende bouwwerken zal ongewijzigd gehandhaafd blijven en daar waar nodig worden versterkt.
Op dit moment zijn er nog geen plannen om meer beplanting te gaan aanbrengen. Gelet op de bestaande landschappelijke kwaliteiten van het perceel, is het niet noodzakelijk om een landschappelijk inpassingsplan op te stellen.
Feit is wel dat de huidige erfbeplanting behouden moet blijven.
Verder komt het het woongenot en de ruimtelijke kwaliteit ten goede als de nog aanwezige en niet meer functionele erfverhardingen buiten het bestemmingsvlak 'Wonen' worden verwijderd en plaats maken voor nieuwe aanplant; dit zal worden overwogen na sloop van de agrarische bedrijfsbebouwing.
Dit hoofdstuk geeft een beeld van de randvoorwaarden die vanuit het beleid gelden betreffende onderhavige ontwikkeling. De beleidskaders zijn op verschillende schaalniveaus beschreven. Aan bod komen het rijks-, provinciaal - en het gemeentelijk beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Deze tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts een van de instrumenten die worden ingezet. Ook kennis, bestuurlijke afspraken en kaders worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. Een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is nodig om de nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende (wereldwijde) omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen.
Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. Deze aspecten worden (zijn) in hoofdstuk 5.3 en de paragrafen 5.2 respectievelijk 5.7 behandeld.
Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak (zie ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921 (dorpskern Annen)) dat: 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.
Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf 11 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voor overige stedelijke functies wordt in de overzichtsuitspraak gesteld, dat voor andere stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro in de vorm van een terrein 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Bestaat de andere stedelijke ontwikkeling uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2. Door de toevoeging van 'in beginsel' bij iedere ondergrens, lijkt de Afdeling duidelijk te willen maken dat geen sprake is van ‘harde’ ondergrenzen.
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
In casu is er slechts sprake van een omzetting van een agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning hetgeen geen stedelijke ontwikkeling betreft en is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.
In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het Rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:
Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.
Op onderhavig project werken geen van de in het Barro genoemde rijksbelangen rechtstreeks door.
Op 12 december 2014 is het provinciaal omgevingsplan Limburg vastgesteld. Belangrijke principes in dit nieuwe omgevingsbeleid zijn:
Voor wat betreft de projectlocatie geeft het POL 2014 aan dat de omgeving getypeerd wordt deels als 'buitengebied' en deels als 'overig bebouwd gebied', zoals op onderstaande afbeelding is te zien.
Afbeelding: uitsnede POL 2014
De gronden in het landelijk gebied zonder nadere zonering hebben de typering buitengebied gekregen en hebben vaak een agrarisch karakter, met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. Deze zone omvat een breed scala aan gebieden variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en cluster van bebouwing.
Het 'overig bebouwd gebied' betreft gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. Transformatie naar woningbouw dient samen te gaan met kwaliteitsverbetering, herstructurering en waar nodig sloop. Dynamisch voorraadbeheer betekent ook dat er slechts ruimte is voor nieuwe toevoegingen aan de voorraad als deze echt kwaliteit toevoegen en samengaan met het schrappen van slechte voorraad. Noord-Limburg kenmerkt zich door een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Er dient een transformatie van de bestaande woningvoorraad plaats te vinden, aangezien er nauwelijks bevolkingsgroei meer is. Daarbij zal primair worden gekozen voor inbreiding, aanpassing en functieverandering en slechts beperkte uitbreiding in de nabijheid van kleine kernen. Uitbreiding via uitleggebieden is slechts in zeer uitzonderlijke gevallen mogelijk, met als uitgangspunt bouwen voor eigen behoefte.
Bij planvorming voor uitbreiding van de woningvoorraad wordt de ladder voor duurzame verstedelijking en de voorkeur voor gebruik van leegstaand vastgoed consequent gehanteerd. Toevoegingen aan de Limburgse woningmarkt moeten niet alleen van de juiste soort zijn (voldoen aan de specifieke lokale woningbehoefte) en op de juiste locatie zijn, maar moeten in veel gevallen ook gepaard gaan met sloop, zodat de kwantitatieve verhouding in balans blijft.
Gelet op het feit dat het project een functiewijziging betreft van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning, geheel binnen de bestaande bebouwing en ook gelegen in het 'overig bebouwd gebied', heeft dit project in het geheel geen consequenties voor de woningvoorraad, heeft het geen stedenbouwkundige consequenties en is het in overeenstemming met het POL 2014.
De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden maar is in 2014 gewijzigd vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin was bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening zou worden toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de verordeningen Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) opgenomen. Hiermee zijn alle verordeningen die betrekking hebben op het omgevingsbeleid ondergebracht in één document. Het hoofdstuk Ruimte heeft twee kenmerkende verschillen met de andere onderdelen van de verordening.
In de eerste plaats bevat het hoofdstuk geen gedragsvoorschriften die gelden voor iedereen, maar uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Elders in de Omgevingsverordening wordt zeer incidenteel gebruik gemaakt van deze methodiek, maar het hoofdstuk Ruimte kent geen andere bepalingen dan opdrachten aan gemeentebesturen, die door de besturen in acht moeten worden genomen bij het vaststellen van bestemmingsplannen en bepaalde omgevingsvergunningen.
Het tweede verschil met de overige onderdelen van de Omgevingsverordening is dat de Wet ruimtelijke ordening slechts zeer beperkte mogelijkheden biedt om ontheffing te verlenen van een bepaling uit het hoofdstuk Ruimte.
Artikel 2.4.2 van de Omgevingsverordening Limburg heeft betrekking op 'wonen' en kent de volgende bepalingen:
In dit kader zijn de leden 1, 5 en 6 van toepassing. In casu betreft het project geen toevoeging van het aantal woningen maar van het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere woonbestemming.
Het project is dan ook niet strijdig met de Omgevingsverordening Limburg 2014.
Op 5 april 2016 heeft de gemeenteraad van Venray de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg vastgesteld. Een visie waarmee de bestuurders van de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas en de provincie Limburg sturing geven aan de regionale woningmarkt. Samen met alle woonpartners zijn vijf inhoudelijke pijlers geïdentificeerd die de kern vormen van deze visie. De pijlers rusten idealiter op een stevig fundament: krachtige gemeenten en een sterke regio. Ze zijn samen te vatten in:
Het aantal plannen dat de regio heeft en maakt om nieuwbouw toe te voegen, moet in een gezonde verhouding staan tot de kwantitatieve behoefte. Het is onverantwoord om te sturen op een bouwprogramma dat uitgaat van meer dan voorspelde groei. Dat betekent in de regio concreet dat plancapaciteit terug wordt gebracht én alleen plannen toe worden gevoegd die echt kwaliteit toevoegen en passen bij de woonbehoefte van de afzonderlijke gemeenten in de regio: bouwen naar reële behoefte.
Samen willen de gemeenten in de regio een breed palet aan woonmilieus bieden dat aansluit bij de huidige en toekomstige inwoners van onze regio. De dominante vraag in de regio is het wonen in grotere kernen waar voorzieningen zijn. Er is in de visie een afwegingskader ontworpen dat regionaal en lokaal het instrument vormt om tot een heldere prioritering en onderbouwing van nieuwbouwplannen te komen. De werkwijze sluit aan bij de principes van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Integrale afweging en integraal voorraadbeleid zijn sleutelwoorden.
Bijzondere aandacht is nodig voor de huisvesting van (toekomstige) werknemers en dan vooral de arbeidsmigranten. Zij vullen veel banen in en zijn voorwaarde voor de verdere economische ontwikkeling. De regio gaat voor een uitnodigende strategie en kiest voor de beleidslijn van short stay naar mid stay en uiteindelijk naar regulier wonen. Regionaal wordt ook de noodzaak gevoeld om stil te staan bij statushouders. En verder zijn Toegelaten Instellingen (corporaties) vanaf 1 januari 2016 verplicht bij nieuwe verhuringen passend toe te wijzen. Betaalbaarheid en beschikbaarheid zijn dan ook twee onderwerpen die op regionaal niveau verder uitgewerkt moeten worden.
De eerste pijler van het dynamisch voorraadbeheer is het werken aan de kwaliteit en de geschiktheid van de bestaande voorraad. Vooral in de meer stedelijke wijken vraagt dit aandacht. Daar is vernieuwing nodig (slopen, verdunnen, renoveren). Stedelijke herverkaveling kan hierbij een instrument zijn, net zoals de mogelijkheden van een transitiefonds. Maar ook de leefomgeving in de kernen staat op sommige plekken onder druk. Leegkomende en leegblijvende panden kunnen juist in kleine kernen versneld een spiraal naar beneden inzetten. Lokale kracht zien, benutten en waarderen is de lijn die wordt ingezet. Ruim baan voor nieuwe vormen van maatschappijsturing (coöperaties, zelfbeheer). Maar ook, slechts na zorgvuldige afweging is er in de kleine kernen in beperkte mate ruimte voor nieuwbouw. De grote opgave voor nu is het tegengaan van het overaanbod aan goedkope en slechte koopvoorraad.
Door de vergrijzing neemt het aantal senioren fors toe; in de kleine kernen gaat dit proces nog sneller. Dit wordt extra aandacht gegeven in lokaal woonbeleid. Aanpassing van de woning is primair de verantwoordelijkheid van de verhuurder of eigenaar. Maar bewustwording over woningaanpassingen maakt het verschil. Hier ligt een prachtige kans om de koppeling te zoeken met bewustwording op het terrein van verduurzaming. Voorzieningen voor zwaardere zorg vereisen een zekere omvang en zullen naar verwachting daarom in grotere kernen geconcentreerd worden.
In casu is er geen sprake van een toevoeging van woningen maar van het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere woonbestemming; de ontwikkeling past derhalve binnen de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.
In de (herijkingen van de) Strategische visie Venray wordt een toekomstvisie geformuleerd waarin een antwoord wordt gegeven op de vraag waar de gemeente Venray in het jaar 2025 wil staan. Met de visie op de gewenste toekomstrichting kan de gemeente Venray effectief sturing geven aan het proces van beleidsontwikkeling en prioritering. Venray neemt als centrumgemeente een herkenbare positie in, in de regio gelegen tussen Venlo, Eindhoven, Duitsland en Arnhem-Nijmegen. De kern Venray heeft met name sinds de Tweede Wereldoorlog een enorme groei doorgemaakt, zowel qua aantal inwoners, qua werkgelegenheid als qua voorzieningenniveau. De kracht van Venray is dat dit gecombineerd wordt met het van oorsprong dorpse karakter van de gemeente. In de visie wordt de bewuste keuze gemaakt om dorp én stad te zijn.
Aan de rand van de kern zijn er in ruime, landschappelijke setting kleinschalige en gemengde woonmilieus gerealiseerd. Het betreft grondgebonden, levensloopbestendige woningen in allerlei prijsklassen, die zich voegen naar de karakteristieken van de locatie.
Naast het wonen in Venray en in de dorpen is er door de reconstructie ook meer ruimte ontstaan voor het wonen in het buitengebied. Er is blijvende aandacht voor het bouwen in aansluiting op de ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten van Venray.
De beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten en het omzetten van de agrarische bedrijfsbestemming in een reguliere woonbestemming komt de ruimtelijke kwaliteit in deze omgeving ten goede omdat omliggende burgerwoningen aan een lagere milieubelasting worden blootgesteld door het schrappen van het agrarisch bouwvlak ten behoeve van een intensieve veehouderij.
De gemeente Venray heeft in het najaar van 2004 besloten om, als uitwerking van de Strategische Visie, een Ontwikkelingsperspectief 2015 op te stellen. Het Ontwikkelingsperspectief heeft als doel de ruimtelijke, economische en maatschappelijke ontwikkeling van Venray te begeleiden en de regiefunctie van de gemeente vorm te geven. Voor de nieuwe locaties, maar ook bij inbreiding en herstructurering in de bestaande wijken, wordt ingezet op een zo groot mogelijke differentiatie van woningtypen, prijsklassen en life-styles.
In het beleidsplan Wonen is gekozen voor de differentiatievariant. Dit heeft consequenties voor de nieuwbouw en voor de bestaande woningvoorraad. Bij nieuwbouw zal een groter accent worden gelegd op het toevoegen van goedkopere huurwoningen. In de bestaande wijken zal bij inbreiding en herstructurering ruimte worden geboden aan de duurdere marktsegmenten. Hierdoor ontstaat meer variatie in de woonmilieus en een evenwichtige bevolkingsopbouw. In dit kader moet ook aanvullend onderzoek gedaan worden naar de woningbehoefte van jongeren.
In de Woonvisie Venray wordt dit aspect nader belicht.
Onderhavige bestemmingswijziging heeft tot gevolg dat de agrarische bedrijfswoning wordt omgezet in een reguliere burgerwoning.
In mei 2017 heeft de gemeenteraad de 'Woonvisie Venray 2017: Transformatie van de woningmarkt' vastgesteld. De woonvisie geeft op hoofdlijnen de visie van het gemeentebestuur voor de komende jaren weer. De visie heeft de focus op de rol van het wonen in de algehele ambitie om Venray sterker en aantrekkelijker te maken. Uit de verrichte onderzoeken is gebleken dat in Limburg, dat wordt aangeduid als een anticipeergebied, er tegen de stroom in nog 3 plaatsen zijn die groeien; één daarvan is de gemeente Venray.
De kwaliteit van het wonen speelt een grote rol voor de tevredenheid, identiteit, zelfredzaamheid en participatie van Venraynaren en is zeker ook van belang voor de economische ontwikkeling van Venray.
Met deze woonvisie wil de gemeente ervoor zorgen dat Venray zich ook op langere termijn positief ontwikkelt. De focus ligt op het beantwoorden van de groeiende vraag naar woningen in Venray voor de komende jaren. Om de verwachte groei te kunnen opvangen, zijn woningen nodig om de nieuwe wens van de woonconsument te kunnen vervullen: een wat kleinere woning, gebruiksvriendelijk en duurzaam. Deze woningen staan er al voor een groot deel, maar omdat de huishoudenssamenstelling verandert, is het nodig om de bestaande voorraad aan te passen. Daarmee willen wij tegelijkertijd de differentiatie in de bestaande voorraad vergroten. Ook toevoegingen zullen moeten bijdragen aan de differentiatie, waardoor er een betere balans komt in de woningvoorraad. Daarmee willen wij de waarde van onze bestaande voorraad in stand houden en tegelijkertijd de kwaliteit van de bestaande voorraad verbeteren.
Er is al veel gezegd en geschreven over de planovercapaciteit. Er wordt aan gewerkt om de overcapaciteit te verminderen. Toch wil de gemeente dat niet te rigoureus doen, omdat er ruimte nodig is om de voorziene groei van Venray te kunnen opvangen. Het komt er dan op aan, dat waar nodig én mogelijk de overcapaciteit wordt omgezet naar plannen, die een bijzondere bijdrage leveren aan Venray.
Doordat er op onderhavige locatie geen sprake is van een toevoeging van een nieuwe bouwtitel is er geen strijdigheid met het volkshuisvestingsbeleid en heeft onderhavig plan geen gevolgen voor de woningvoorraad.
Om te stimuleren dat veehouderijbedrijven in de nabijheid van dorpskernen worden beëindigd, zodat de milieubelasting op deze kernen tot een wenselijk niveau wordt gereduceerd, is gebruik gemaakt van een gemeentelijke ruimte-voor-ruimteregeling. De woningen welke onderhavige bedrijfsbeëindiging en feitelijke sloop moeten stimuleren/bekostigen, zullen elders binnen de gemeente Venray worden gerealiseerd, zoals is overeengekomen in de door initiatiefnemer en gemeente op 8 maart 2018 ondertekende anterieure overeenkomst. Op betreffende locaties zal het planologisch regime in die zin dan ook nog gewijzigd moeten worden.
De Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling 2011 is vastgesteld op 20 december 2011 en op 1 januari 2012 in werking getreden. Het in deze structuurvisie vastgelegde kwaliteitsbeleid omtrent een bijdrage Ruimtelijke ontwikkeling is gebaseerd op de gedachte dat ruimtelijke ontwikkelingen (bouwactiviteiten) leiden tot verlies aan ruimtelijke kwaliteit en dat dit verlies moet worden gecompenseerd. Achterliggend doel is het behoud en waar mogelijk versterking van de (groene) kwaliteiten van zowel het buitengebied als het stedelijk gebied.
Omdat er geen sprake is van toevoeging van een woningbouwtitel, zal er geen bijdrage op basis van deze structuurvisie geleverd hoeven te worden.
De gemeenteraad van Venray heeft op 30 januari 2018 de beleidsregel 'Visie Veehouderij Venray 2018' vastgesteld.
De visie moet bijdragen aan een goede balans tussen de ontwikkelingsruimte voor de veehouderij en de bescherming van een goed woon- en leefklimaat voor de inwoners.
Momenteel ervaren teveel inwoners hinder van de veehouderij. Deze hinder is niet overal in gelijke mate aanwezig. In delen van het buitengebied is deze hinder afwezig. De hinder is vooral aanwezig bij een aantal dorpskernen en de gebieden waar veel veehouderijbedrijven in het buitengebied aanwezig zijn. Deze hinder uit zich vooral in de vorm van geuroverlast maar ook transport, vliegen en geluid leiden tot ergernis. Sinds het onderzoeksrapport 'Veehouderij en gezondheid omwonenden'( 2015) is gepubliceerd, vormt gezondheid een extra aandachtspunt.
De gemeente wil dat de emissies (geur, ammoniak, fijn stof en endotoxinen) voldoende snel afnemen en het aantal overlastlocaties snel daalt. Dat betekent dat nieuwe overlast moet worden voorkomen en dat ontwikkeling gepaard moet gaan met een verbetering.
Zoals uit paragraaf 5.2.4 zal blijken, is er op dit moment sprake van een overbelaste situatie qua geurhinder op de kern Oirlo. Als gevolg van onderhavige planologische wijziging wordt deze overbelasting opgeheven en wordt hiermee geheel voldaan aan de doelstellingen van de Visie Veehouderij Venray 2018.
Milieuaspecten spelen een rol in de ruimtelijke planvorming wanneer aan een gebied functies worden toegekend die een milieubelasting doen ontstaan of doen toenemen. Door middel van een goede ruimtelijke ordening kan een milieubelasting ook worden beperkt of worden voorkomen, zodat wordt bijgedragen aan de duurzame ontwikkeling van de gemeente. Milieu-aspecten worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces betrokken. Hierdoor wordt het milieubelang volwaardig afgewogen tegen andere belangen die evenzeer claims leggen op de beschikbare ruimte. De integratie van het milieubeleid in andere beleidssectoren leidt ertoe dat de milieuaspecten van dit plan niet alleen in deze paragraaf aan de orde komen. Daarom wordt in het onderstaande alleen ingegaan op de meest belangrijke milieudoelstellingen.
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).
Aan de Hoofdstraat (ter plaatse van nummer 11) bedraagt de maximaal toegestane snelheid 30 km/uur. Hoewel de Hoofdstraat ten noorden van het plangebied over gaat op een snelheid van 60 km/uur, wordt de geluidzone van 250 meter loodrecht op de weg bepaald, zodat het plangebied hier niet binnen valt.
In casu betreft het pand een bestaande agrarische woning, die alleen maar van bestemming wisselt (wordt burgerwoning). Wanneer de wijziging via het bestemmingsplan wordt gerealiseerd, hoeft er geen (nieuwe) hogere waarde te worden vastgesteld. Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een (burger)woning.
Spoorweglawaai
De spoorlijn Venlo-Nijmegen bevindt zich op een afstand van circa 200 m ten noordoosten van de woning aan de Hoofdstraat 11. Het betreft hier een spoorwegverbinding met een vastgestelde geluidzone van 100 meter aan weerszijden (gerekend vanaf de buitenste spoorstaaf). De huidige agrarische bedrijfswoning is gelegen buiten deze geluidszone.
Een akoestisch onderzoek is derhalve niet nodig.
In het kader van het onderhavige project wordt binnen het plangebied formeel een nieuwe bodemgevoelige functie toegelaten; de bedrijfswoning en omliggend erf wijzigt van een agrarische bedrijfsbestemming naar een burgerwoonbestemming.
De bedrijfswoning was in het kader van de wet bodembescherming echter reeds een gevoelige functie. In de nieuwe functie als burgerwoning (voormalige bedrijfswoning) is de woning nog steeds een gevoelige functie: de mate van gevoeligheid wijzigt niet.
Er vinden geen bouwactiviteiten of anderszins veranderingen plaats aan de woning en op de omliggende gronden. Het feitelijk gebruik van woning en bijbehorende tuin wijzigt niet.
Niettemin is in mei 2018 door Econsultancy BV een bodemonderzoek uitgevoerd; de rapportage is integraal als bijlage bij de planstukken opgenomen. Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd, dat:
"de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een "verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming" (VED-HE). De parameter asbest is buiten beschouwing gelaten.
De bovengrond bestaat voornamelijk uit zwak humeus, matig siltig, matig fijn zand. De ondergrond bestaat uit zwak siltig, matig fijn zand. De ondergrond is tevens zwak gleyhoudend. De bovengrond is zwak tot sterk puinhoudend, zwak tot sterk baksteenhoudend, zwak metaalhoudend en matig kolengruishoudend. Tevens is plaatselijk een volledige puinlaag aangetroffen. Tijdens de veldwerkzaamheden zijn op het maaiveld van de onderzoekslocatie, alsmede in de bodem, puin(resten) en/of andere asbestverdachte materialen aangetroffen. De zintuiglijk verontreinigde bovengrond is licht verontreinigd met cadmium, koper, lood, zink en PAK. Plaatselijk is de (sterk puinhoudende) bovengrond sterk verontreinigd met koper. In de ondergrond zijn analytisch geen verontreinigingen geconstateerd. De lichte tot sterke metaal- en PAKverontreinigingen houden hoogstwaarschijnlijk verband met de aangetroffen bijmengingen die in de bovengrond zijn aangetroffen.
In het grondwater zijn geen verontreinigingen geconstateerd.
Na bekend worden van de analyseresultaten is de bovengrond (0-0,3 m -mv) ter plaatse van boring 5, op aangeven van de gemeente Venray, separaat geanalyseerd op koper (inclusief lutum en organische stof) aangezien het vermoeden bestond dat, mede gelet op de overige analyseresultaten van de boven- en ondergrond, bij de eerste analyse van de bovengrond ter plaatse van boring 5 (grondmengmonster MM1) sprake was van een "uitbijter" met betrekking tot de parameter koper. Uit de (her)analyse blijkt dat de bovengrond matig verontreinigd is met koper. Gezien het resultaat van de (her)analyse en de resultaten van de overige grondmengmonsters en de ligging van de geanalyseerde boorpunten is in samenspraak met Gemeente Venray besloten dat de onderzoekslocatie met betrekking tot de koperverontreiniging voldoende is afgebakend en onderzocht. Gelet op het voorgaande zijn er met betrekking tot de koperverontreiniging (maximaal matig) geen milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging."
De resultaten van dit onderzoek kunnen worden gebruikt bij de beoordeling van toekomstige bouwactiviteiten aan of bij de woning of op het perceel.
Wetgeving
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer; 'Wet Luchtkwaliteit'). Hierin wordt een programma-aanpak geïntroduceerd. Alle projecten binnen een programmagebied kunnen hierdoor doorgang vinden mits de Nederlandse overheden voldoende maatregelen nemen om overal in het gebied aan de grenswaarden te voldoen.
Kleine en grote projecten
De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.
Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.
Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).
Het gaat hierbij om de volgende categorieën:
Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).
Onderhavig plan heeft betrekking op de omzetting van een agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het project per saldo niet in betekende mate bedraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, dan wel zelfs bijdraagt aan de verbetering van de luchtkwaliteit door ook het formeel staken van de agrarische bedrijfsactiviteiten (intensieve veehouderij).
Voor de omgekeerde werking zijn eveneens de vigerende en de gewenste woonfuncties beschouwd. Het nieuwe bouwvlak 'wonen' blijft gelijk aan het huidige aanduidingsvlak 'bedrijfswoning'. De afstand van de woonfunctie tot omliggende agrarische en niet agrarische bedrijven en de Hoofdstraat blijft dus gelijk aan de huidige situatie. Het huidige woon- en leefklimaat blijft daarmee gegarandeerd en wordt zeker niet slechter.
Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het project.
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009.
Bedrijven en milieuzonering
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld.
Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
Invloed milieuhinder op het plangebied
Het plangebied wordt omringd door (burger)woningen, niet-agrarische bedrijven en agrarische bedrijven. Er is dus sprake van een gemengd gebied.
Niet-agrarische bedrijven:
De afstand tot het bestemmingsvlak 'Bedrijf' aan de Oirloseweg 7 bedraagt ruim 250 m. Binnen deze bedrijfsbestemming zijn landbouwverwante bedrijven toegestaan tot maximaal de milieucategorie 3.1, waarbij een richtafstand hoort van 50 meter. Bedrijven uit categorie 3.1 kunnen in principe op 50 m van burgerwoningen worden toegelaten bij rustige woongebieden.
De feitelijke afstand van de burgerwoning tot betreffend bedrijf is dus vele malen groter dan de richtafstand, waardoor beide functies elkaar niet belemmeren.
Agrarische bedrijven:
Aan de Hoofdstraat 5 bevindt zich een agrarisch bedrijf, geen intensieve veehouderij of glastuinbouw zijnde. De richtafstanden bedragen voor agrarische bedrijven (niet zijde intensieve veehouderij of glastuinbouw) 30 meter in verband met 'geluid' en maximaal 100 meter ingeval van het fokken en houden van rundvee in relatie tot het aspect 'geurhinder'.
Op basis van de voorgrondbelasting kan voor onderhavige situatie worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied, na bedrijfsbeëindiging, het woon- en leefklimaat aanvaardbaar is; de geurnorm van 3 Ou wordt niet overschreden en door het beëindigen van de geurveroorzakende activiteiten wordt tevens de geurbelasting op het noordelijke deel van de kern Oirlo verminderd. Overigens is inmiddels de veehouderij ten noorden van het plangebied (Gunhoekweg 10) beëindigd, zodat ook deze geurcontour is opgeheven.
Figuur: voorgrondgeurbelasting
Voor de achtergrondbelasting visualiseert onderstaande afbeelding de geursituatie. Hieruit blijkt dat de Hoofdstraat 11 (na eigen bedrijfsbeëindiging) binnen een gebied met een goed woon- en leefklimaat ligt en onderhavige plan tevens zorgt voor een substantiële verbetering van de achtergrondgeurbelasting op de kern Oirlo.
Figuur: achtergrondgeurbelasting
Nu het nieuwe bouwvlak 'wonen' gelijk blijft aan het huidige aanduidingsvlak 'bedrijfswoning', kan er derhalve worden gesteld dat qua milieuzonering wordt voldaan aan de richtafstanden uit de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'; niet alleen ten opzichte van (agrarische) bedrijven maar ook ten opzichte van vollegronds tuin- en akkerbouwbedrijven zonder bebouwing, waar als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen rekening dient te worden gehouden met 'spuitzones'. Op geen enkele wijze wordt als gevolg van onderhavig bestemmingsplan de mogelijkheid gecreëerd om een woonfunctie op kortere afstand van belastende functies te vestigen.
Risicovolle inrichtingen (bevi)
De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi zijn specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.
Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).
Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.
Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.
De woning is (evenals de huidige agrarische bedrijfswoning) te kwalificeren als een kwetsbaar object. Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg ligt in de directe omgeving (in een straal van 350 m) van het plangebied géén risicovolle inrichting.
De bovengrondse propaantank (capaciteit 1000 liter) binnen het plangebied zal uiteraard vóór 1 januari 2023 worden verwijderd.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.
Voor zover het gaat om het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn met name de rijks-, provinciale- en spoorwegen van belang. Nabij het plangebied is dit de spoorlijn Venlo-Nijmegen. De A73 bevindt zich op meer dan 1 km van het plangebied en heeft hierdoor geen invloed op de externe veiligheid op het plangebied.
Volgens de ‘Risicoatlas Spoor, Vervoer van gevaarlijke stoffen over de vrije baan‘ vindt over de spoorlijn Venray-Venlo geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Deze spoorlijn heeft derhalve geen invloed op het plaats- of groepsgebonden risico in het plangebied.
Er is in de omgeving van het plangebied (binnen een straal van 1,5 km) geen sprake van een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Waterbeleid
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Venray als het Waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:
Waterhuishoudkundige situatie plangebied
Het project heeft geen consequenties voor het aspect hemelwaterinfiltratie. Integendeel, de bestaande agrarische bedrijfswoning zal alleen van functie wijzigen en de toegestane bebouwde oppervlakte neemt substantieel af in relatie tot de huidige planologische mogelijkheden, hetgeen uitsluitend positieve gevolgen heeft voor de infiltratiemogelijkheden van het hemelwater.
Afvoer van huishoudelijk afvalwater dient plaats te vinden via het aanwezige rioleringssysteem.
Bouwmaterialen
De gemeente Venray streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Er zal derhalve, voorzover relevant, geen gebruik worden gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.
Overleg Waterschap
Vooroverleg met en advies van het Waterschap Limburg maakt onderdeel uit van de watertoets. Het Waterschap Limburg heeft evenwel aangegeven dat bij plannen met een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak van minder dan 2000 m2 en waarbij het plangebied niet is gelegen in specifieke aandachtsgebieden, geen vooroverleg plaats hoeft te vinden met het watertoetsloket. Het plan leidt niet tot een toename van het afvoerend verhard oppervlak van meer dan 2000 m2.
Specifiek wateradvies door het Waterschap is niet noodzakelijk.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer (artikelen 5.1 lid 1, 5.2 lid 1, 5.3 lid 1 en 2 en 9.2.2.1) en de Wet ruimtelijke ordening (artikelen 3.37 en 4.3 lid 1 en 2). Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi en bevat, analoog aan het Bevi, normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.
In de nabijheid van de plangebieden bevinden zich geen buisleidingen.
Het plangebied is niet gelegen binnen een (hinder)zone of werkstrook van hoofdleidingen voor olie of water en hoogspanningsleidingen.
Het plangebied is verder ook niet gelegen binnen een obstakelbeheer- of radarverstoringsgebied van een civiel of militair luchtvaartterrein en over het plangebied loopt geen straalpad van telecomaanbieders.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en is op dit moment in gebruik voor agrarische activiteiten met bedrijfswoning. Water is binnen het plangebied niet aanwezig.
Er vindt door onderhavig project geen aantasting plaats van de instandhoudingsdoelstellingen van omliggende Natura 2000-gebieden zoals de Boshuizerbergen (op ruim 2,5 km afstand), Maasduinen (op bijna 7 km afstand) en Deurnsche Peel en Mariapeel (op bijna 11 km afstand).
Er worden geen houtopstanden gekapt die vallen onder de Wnb.
Op basis van de Wet Natuurbescherming (voorheen Flora- en Faunawet) moet bij alle geplande ruimtelijke ingrepen nagegaan worden of er schade wordt toegebracht aan beschermde planten- en diersoorten. In de wet is vastgelegd welke handelingen ten aanzien van beschermde soorten verboden zijn. Als de uitvoering van het plan een of meerdere verboden handelingen met zich meebrengt, is ontheffing of vrijstelling nodig van de verbodsbepalingen.
In de voorgaande paragraaf is al aangegeven dat vanwege de grote afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en de aard van de activiteiten het niet te verwachten is dat het planvoornemen enig effect op de natuurwaarden in deze gebieden zal hebben.
Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora- en Faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort. Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders. Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.
De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.
Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wnb kan slechts worden verleend indien:
Quickscan flora en fauna
Het plangebied was tot voor kort in gebruik als agrarisch bedrijf. Door het bestaande gebruik en inrichting van het plangebied en de omgeving daarvan – en de verstoring die hierdoor plaatsvindt (menselijke activiteiten)- vormt het plangebied e.o. in beginsel geen geschikte biotoop voor streng- en overige beschermde zoogdieren, (broed)vogels, amfibieën en reptielen, dan wel zal de bestemmingswijziging geen enkele negatieve invloed op deze biotoop hebben; immers, de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden nemen ten opzichte van de vigerende bestemming beduidend af, waardoor er meer ruimte komt voor natuur.
Op basis van de natuurgegevens van de provincie Limburg valt te zien dat in de directe omgeving van het plangebied geen beschermde planten zijn waargenomen. Tevens is gebruik gemaakt van actuelere flora- en faunagegevens uit onder andere het www.waarneming.nl. Over een heel kalenderjaar (maart 2017 - maart 2018) is voor het gebied 'Oirlo' nagegaan welke dier- en plantensoorten in dit gebied (meer specifiek op korte afstand van het plangebied) waargenomen zijn welke bescherming verdienen. Hieruit is gebleken dat ter plaatse van het plangebied geen beschermde soorten zijn aangetroffen.
In de omgeving van het plangebied zijn ruim voldoende uitwijkmogelijkheden voor alle diersoorten. Echter, de bebouwingsdichtheid binnen het plangebied zal alleen maar kunnen afnemen zodat planten en dieren meer ruimte krijgen en door het staken van de agrarische activiteiten zullen er vanuit deze locatie ook geen verstorende emmissies meer plaatsvinden.
Op 29 maart 2018 is op locatie door Faunaconsult een quick scan naar flora en fauna uitgevoerd. Hierin is het volgende geoncludeerd:
'Algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren
Bij het vervangen van het dak van de schuur of het slopen van de gehele schuur, wordt een rustplaats van een steenmarter vernietigd. Mogelijk komen hier ook andere zoogdieren voor, die ook onder de Wnb zijn beschermd. Het gaat om algemeen voorkomende soorten (zogenaamde A-soorten), waarvoor in Limburg een vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud. Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen.
Wel geldt altijd de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb): deze houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren en planten altijd zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, moeten tijdens het werk worden aangetroffen dieren zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst.
Algemene vogels
Verstoring en vernietiging van vogelnesten is te vermijden, door de vervanging van het dak van de schuur of de sloop van de gehele schuur buiten de periode 15 maart – 15 juli (het broedseizoen van de meeste vogels) te laten plaatsvinden.
Verlies roestplaats kerkuil
Bij het vervangen van het dak of het slopen van de hele schuur zal een roestplaats van de kerkuil worden vernietigd. Nesten van een kerkuil zijn in Limburg jaarrond beschermd, de roestplaatsen echter niet. Wel geldt de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb): deze houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren en planten altijd zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, dient er een kerkuilenkast in of nabij het plangebied te worden opgehangen. Als alleen het dak van de schuur wordt vervangen, zou er een nestkast vrij op een balk of aan de wand van de schuur geplaatst kunnen worden. Om eventuele overlast door uitwerpselen en dergelijke te voorkomen, kan de kerkuilenkast ook meteen achter de opening worden geplaatst waar de kerkuil binnenkomt; je zou hiervoor een opening (hoog) in de muur kunnen maken en de kast hier direct achter kunnen plaatsen. Een andere mogelijkheid is het ophangen van een nestkast in een schuur in de directe omgeving. Deze nestkast kan dienen als alternatieve roestplaats (of mogelijk zelfs als nestlocatie). Het ophangen van de nestkast dient onder begeleiding van een deskundige te worden uitgevoerd. Volgens het Kennisdocument Kerkuil (BIJ12, 2017) moet een vervangende verblijfplaats bij voorkeur in de directe omgeving (binnen 500 meter van de oorspronkelijke verblijfplaats) worden geplaatst, bij voorkeur minimaal 3 maanden voor de start van de werkzaamheden.
Een kerkuilennestkast kan besteld worden bij www.vogelbeschermingshop.nl (Vivara nestkast kerkuil).'
De quick scan naar flora en fauna is integraal als bijlage aan de planstukken toegevoegd. Overigens dient opgemerkt te worden dat deze quick scan een houdbaarheid heeft van 3 jaar na het opstellen hiervan (bij het slopen/verwijderen van het dak van de schuur is deze niet meer bruikbaar).
Door eventuele sloop- en graafwerkzaamheden buiten de periode van 15 maart tot 15 juli uit te voeren, is de kans op verstoring van broedende vogels het kleinst. Ook buiten deze periode mogen broedende vogels niet worden verstoord en moet gewacht worden tot het broeden voorbij is en de jongen zijn uitgevlogen.
Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is- door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld.
Uit onderstaande uitsnede van de gemeentelijke Archeologische Beleidskaart blijkt dat voor de gronden van het plangebied waaraan de bestemming 'Wonen'zal worden toegekend, de aanduiding “categorie 2” geldt. Deze categorieën omvatten monumenten van zeer hoge waarde en monumenten die betrekking hebben op de historische kernen.
Figuur: Archeologische Maatregelenkaart plangebied
Figuur: tabel met maatregelen per categorie (voorzover relevant)
Voor deze categorie 2-gebieden geldt dat er in het bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen dient te worden, waarbij een onderzoeksverplichting geldt ingeval de te verstoren oppervlakte groter is dan 100 m2 én de verstoringdiepte groter is dan 30 cm onder het maaiveld.
Op basis van de planregels van het moederplan geldt deze verplichting eerst bij een verstoring van meer dan 50 cm onder maaiveld en een oppervlakte van meer dan 100 m2, zodat deze regel ook op onderhavige bestemmingswijziging ziet.
NB: de categorisering van de archeologische verwachtingswaarde op basis van de gemeentelijke Archeologische Beleidskaart wijkt af van de categorisering op basis van het bestemmingsplan.
Gelet op het feit dat het bestemmingsplan betrekking heeft op het omzetten van een bestaande agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning en er verder geen verstoringen van de bodem zullen plaatsvinden, is het niet noodzakelijk om een archeologisch onderzoek uit te voeren.
Daarenboven geldt dat, indien tijdens werkzaamheden van beperktere omvang onverhoopt ook archeologische vondsten plaatsvinden, initiatiefnemer dat zal moeten melden bij het bevoegd gezag.
Voorzover van toepassing zullen bij eventuele verbouwingen duurzame materialen worden gebruikt. Ook het hergebruik van hemelwater is een duurzaamheidsmaatregel.
Een deel van het grondgebied van Venray heeft in de 2e wereldoorlog zwaar onder vuur gelegen. Bij eventuele ontwikkelingen of uitbreidingen in dit gebied, waar na de 2e wereldoorlog nog niet in de grond werd geroerd en er geen nadere onderzoeken hebben plaats gevonden, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid gezocht te worden naar niet gesprongen explosieven.
Omdat er geen bouwwerkzaamheden plaatsvinden is het uitvoeren van onderzoek op dit moment niet oppertuun.
De realisatie van het project geschiedt voor rekening van initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding.
Kostenverhaal en afspraken omtrent sloop en toekenning van twee bouwtitels is geregeld in een tussen de gemeente Venray en de initiatiefnemer afgesloten anterieure overeenkomst waarin tevens een planschadeverhaalsbeding zoals bedoeld in art. 6.4a Wro is opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Venray komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.
Artikel 3.9a Wro regelt de procedure van het wijzigingsplan. Op de voorbereiding van een wijzigingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing.
Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dient ook overleg plaats te vinden met provincie, rijk en waterschap.
Het college van burgemeester en wethouders dient binnen 8 weken, na de ter inzage termijn te beslissen omtrent de vaststelling van het wijzigingsplan.
Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) of de inspecteur een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien het college van burgemeester en wethouders wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het besluit aan GS en/of de inspecteur.
Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.
In het kader van het wettelijk overleg heeft overleg plaatsgevonden met de provincie Limburg. Bij schrijven van 20 juni 2018 heeft de provincie laten weten dat het wijzigingsplan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen (zie bijlage 3 bij de plantoelichting).
Overleg met het Waterschap Limburg is niet noodzakelijk gelet op de conclusie uit paragraaf 5.3.
Het ontwerp-besluit tot wijziging van het bestemmingsplan heeft gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen.
Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.
Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen op de verbeelding.
Voor de planregels wordt verwezen naar de regels van het moederplan (bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2010' zoals vastgesteld op 14 december 2010, in relatie tot het bestemmingplan 'Buitengebied Venray 2010, herziening regels' zoals vastgesteld op 20 september 2017) . Bij een wijzigingsplan op basis van een moederplan dat IMRO-gecodeerd is dient het wijzigingsplan eveneens IMRO-gecodeerd te worden.
De voor het wijzigingsplan relevante regels zijn gekoppeld aan onderhavig wijzigingsplan.