direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Antoniusstraat 20
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0984.BP23017-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Het initiatief heeft betrekking op het bestaande agrarische bedrijf aan de Antoniussstraat 20 te Blitterswijck. De locatie is gelegen in het buitengebied van Blitterswijck (gemeente Venray) en kadastraal bekend als Wanssum02 - sectie E - nummers 1921 (ged.), 61 en 63 (ged.). Tezamen hebben onderhavige percelen een oppervlak van circa 7.200 m2.

Op onderhavige locatie zijn een bedrijfswoning met schuur, een koeienstal, een werktuigenberging en een mestsilo aanwezig. Initiatiefnemers hebben de wens om de agrarische bedrijfsbestemming van het bestaande bedrijf te wijzigen in een recreatieve bestemming. Hierbij blijft de bedrijfswoning in stand als woongelegenheid en wordt een gedeelte van de bedrijfsbebouwing ingericht als groepsaccommodatie met een centrale keuken, een verblijfsruimte en een aantal slaapkamers. Het is de bedoeling om deze accommodatie voor korte perioden (weekenden, midweken) te verhuren groepen of families die samen willen recreëren op het platteland.
De kwekerij van cliënten is gevestigd aan de Blitterwijckseweg 9, echter vanwege ruimtegebruik op deze locatie gebruiken cliënten een gedeelte van de bedrijfsgebouwen aan de Antoniusstraat 20 (koeienstal en veldschuur) eveneens voor hun agrarische activiteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP23017-va01_0001.png"

Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied

Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken, dienen de vigerende bestemming gewijzigd te worden. De gemeente Venray heeft in een principebesluit aangegeven onder voorwaarden mee te willen werken aan onderhavig planvoornemen. Dit heeft het college bij brief d.d. 26 april 2023 kenbaar gemaakt.

Om onderhavige ontwikkeling mogelijk te maken, wordt een bestemmingsplanprocedure doorlopen. Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor onderhavige bestemmingsplanwijziging.

Hoofdstuk 2 Plangebied en beoogde ontwikkeling

In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het planvoornemen beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het planvoornemen.

2.1 Ligging plangebied

Onderhavig plangebied is gelegen op de hoek van de Antoniusstraat, de Nieuwstraat en de Brugweg te Blitterswijck, dit op circa 110 meter afstand van het zuidelijk gelegen kerkdorp Blitterswijck. De locatie ligt in een vrij open gebied met overwegend woonbestemmingen. Vele agrarische bedrijven zijn in de loop der tijd gestopt en gewijzigd in de bestemming 'Wonen'. De omgeving van het plangebied is te kenmerken als zijnde agrarisch en als overloopgebied richting de kern van Blitterswijck.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP23017-va01_0002.png"

Luchtfoto met aanduiding plangebied

Kadastraal is onderhavig plangebied bekend als gemeente Wanssum02 - sectie E - nummers 1921(ged.), 61 en 63 (ged.).
In onderstaande figuur worden de contouren van deze kadastrale percelen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP23017-va01_0003.png"

Kadastrale kaart met aanduiding kadastrale percelen

De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van de volgende foto.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP23017-va01_0004.png"

Foto bestaande situatie

2.2 Beoogde planontwikkeling

Ter uitbreiding van de Boomkwekrij aan de Blitterwijckse weg hebben initiatiefnemers in 2019 de boerderij, een voormalige melkrundveehouderij, aan de Antoniusstraat 20 in Blitterswijck gekocht. Omdat de boerderij zo mooi gelegen is willen ze hun boomkwekerij op deze locatie aanvullen met een recreatieve tak. Dit te meer dit voornemen uitstekend past in de gemeentelijke visie.
Derhalve hebben Initiatiefnemers de wens om de agrarische bedrijfsbestemming op de locatie Antoniusstraat 20 te Blitterwijck te wijzigen in een recreatieve bestemming. Daarnaast zal er wel nog een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering als nevenfunctie op de locatie blijven bestaan. Initiatiefnemers willen namelijk een gedeelte van de bedrijfsgebouwen gebruiken voor opslag en werkzaamheden ten behoeve van het aan de Blitterwijckesweg gevestigde boomteeltbedrijf.

Groepsaccommodatie

Het voornemen bestaat om een recreatieve groepsaccommodatie te realiseren waar groepen tot max. 24 personen een weekend, midweek of week kunnen logeren. Het wordt een luxe accommodatie, alle slaapkamers krijgen een eigen badkamer met toilet en comfortabele bedden. De woonkamer en keuken krijgen een knusse maar luxe uitstraling en de keuken wordt voorzien van moderne apparatuur. In een aparte ruimte komt bijv. een pooltafel, dartbord, x-box en verschillende spellen waar de gasten zich mee kunnen vermaken. Ook bestaat het idee om een terras te maken op de locatie van de mestsilo en voor de melkput wordt tevens een invulling gezocht, bijvoorbeeld als zwembad(je) of bioscoop, dit moet nog worden onderzocht. Van belang is dat initiatiefnemers de oude elementen van de boerderij willen behouden en benutten. Daarnaast willen initiatiefnemers bekijken of het mogelijk is om arrangementen aan te bieden in samenwerking met de lokale ondernemers.

Er wordt gestreefd naar een bezetting is van 70% in de weekenden en 25% van de midweken waarmee het recreatieve gebruik op de locatie intensiever zal zijn dan het meer sporadische agrarische gebruik. Hierdoor is de keuze gemaakt om op de locatie de recreatieve bestemming te laten prevaleren. Met de recreatieve tak zal uiteindelijk een rendement ontstaan dat een substantieel onderdeel van het bedrijfsinkomen zal vormen. De ontwikkeling moet derhalve ook gezien worden als een verbreding van de bedrijfsactiviteiten om zodoende de continuïteit van het bedrijf te waarborgen.

Om deze wijziging te kunnen doorvoeren wordt een gedeelte van het bestaande bedrijfsgebouw dat grenst aan de bedrijfswoning verbouwd tot groepsaccomodatie. Dit gedeelte zal bestaan uit een centrale keuken, een verblijfsruimte en meerdere slaapkamers voor groepen tot maximaal 24 personenen. Ook de bestaande mestsilo willen initiatiefnemers gaan benutten voor het recreatieve gebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP23017-va01_0005.png"

Beoogde situatie

Aangezien onderhavige ontwikkeling niet past binnen het vigerende en sterk verouderde bestemmingsplan 'Buitengebied Meerlo-Wanssum 1991' is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk om onderhavig voornemen mogelijk te maken.

2.3 Ruimtelijke effecten

Ten gevolge van onderhavig ruimtelijk plan wordt geen nieuwe bebouwing opgericht, als gevolg hiervan zullen geen ruimtelijk-visuele effecten ontstaan.

Door de aanplant van bomen en hagen ontstaat er er een positieve kwaliteitsimpuls voor de omgeving en daarmee geen negatieve ruimtelijke effecten (zie bijlage 1: Inpassingsplan Antoniusstraat 20).

Hoofdstuk 3 Planologisch-juridische situatie

Ter plekke van onderhavig plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied Meerlo-Wanssum 1991' dat op 13 september 2002 onherroepelijk is geworden. Op de locatie is de bestemming 'Agrarische doeleinden, bouwperceel A(b)' van kracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP23017-va01_0006.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan met aanduiding plangebied (rood omlijnd)


Onderhavige ontwikkeling ziet enkel op het wijzigen van de bestaande agrarische bedrijfsbestemming in de bestemming 'Recreatie'. Hiertoe dient de bestemming 'Agrarische doeleinden, bouwblok A(b)' gewijzigd te worden in de bestemming 'Recreatie'.

Rekening houdend met de vigerende bestemmingen is duidelijk dat onderhavig initiatief niet past binnen het geldend planologisch-juridisch kader. Middels een wijziging van het plan is het mogelijk om onderhavige ontwikkeling mogelijk te maken. Hiervoor dient echter wel een bestemmingsplanprocedure doorlopen te worden.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk worden de op het plangebied van toepassing zijnde beleidskaders behandeld. Gemeenten zijn immers niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincie geven met het door hen gevoerde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. In de volgende paragraaf wordt ingegaan op het van toepassing zijnde Rijksbeleid. In de daarop volgende paragraaf komt het provinciaal beleid aan bod. In paragraaf 4.4 volgt ten slotte het van toepassing zijnde beleid van de gemeente Venray.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 NOVI

In het kader van de invoering van de Omgevingswet, die nu gepland staat voor 1 januari 2024, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. Op die manier wordt invulling gegeven aan de verplichting tot het opstellen van een visie die is vastgelegd in artikel 3.1, lid 3 Ow. Tot de invoering van de Omgevingswet heeft dit document de status van structuurvisie in de zin van artikel 2.3 Wro.

Inhoudelijk gezien bevat de NOVI een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht aan grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.

Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak.

Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio’s;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Binnen de NOVI worden drie afwegingsprincipes gehanteerd om te komen tot weloverwogen beleidskeuzen. Die zouden moeten helpen bij het afwegen en prioriteiten van verschillende belangen en opgaven:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Op basis van de vier verschillende prioriteiten en de drie afwegingsprincipes zijn 21 nationale belangen geformuleerd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

Relevante nationale belangen voor onderhavig initiatief zijn als volgt:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
  • Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.

Met het initiatief wordt ingespeeld op de geformuleerde nationale belangen. Bovendien geldt voor het plangebied dat er geen nationale belangen uit de NOVI in het geding in het geding zijn, mede gezien de kleinschaligheid en de aard van het initiatief.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur.

Met het initiatief worden geen van de genoemde belangen geschaad. In het plangebied is geen sprake van een gebiedsreservering voor de lange termijn. Het initiatief is daarom niet in strijd met de beleidsregels zoals deze zijn opgenomen in het Barro.

4.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking
getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen,
gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan
gegeven.

4.1.4 Waterwet, waterbesluit en Beleidsregels Grote Rivieren

Op 22 december 2009 is de Waterwet van kracht geworden. Deze regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening.

Paragraaf 6 van hoofdstuk 6 van het Waterbesluit – een amvb op basis van de Waterwet - regelt de handelingen die in Rijkswateren mogen plaatsvinden. Bepaalde handelingen mogen niet worden uitgevoerd zonder een vergunning van de Minister zoals bedoeld in artikel 6.5 Waterwet. Het afwegingskader voor de afgifte van een dergelijke vergunning wordt gevormd door de Beleidsregels grote rivieren.

De Beleidsregels grote rivieren (hierna: de Beleidsregels) bieden een kader voor de beslissing omtrent de toelaatbaarheid die vanuit rivierkundig opzicht bezien nodig is voor het verkrijgen van een vergunning op grond van de Waterwet/ het Waterbesluit. In de Beleidsregels wordt onderscheid gemaakt tussen stroomvoerend en waterbergend rivierbed, waarbij wordt aangegeven welke uitgangspunten en randvoorwaarden gelden voor beide gebieden.

Onderhavig planvoornemen vindt weliswaar plaats in het stroomvoerend of waterbergend rivierbed van de Maas maar dit in het gedeelte van het rivierbed waar § 6 van Hoofdstuk 6 van het Waterbesluit niet van toepassing is (artikel 6.16 van het Waterbesluit). Dit gebied wordt aangeduid op de tweetal navolgende kaarten. Tevens is hierbij van belang dat er geen nieuwe bebouwing zal worden opgericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP23017-va01_0007.png"

Uitsnede kaart 19 Maas behorende bij het Waterbesluit

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP23017-va01_0008.png"

Uitsnede kaart 19 Maas behorende bij de Beleidsregels Grote Rivieren

Een gedeelte van de inpassing, enkele bomen en een haag, bevindt zich binnen het gebied waar art. 6.16 van het Waterbesluit wel van toepassing is. Ten aanzien hiervan is contact opgenomen met de 'intaker vergunningverlening' van Rijkswaterstaat om onder meer te bezien of er een vergunningplicht bestaat in het kader van het Waterbesluit. Naar aanleiding hiervan zal de landschappelijke inpassing ingevuld worden.

4.1.5 Conclusie Rijksbeleid

De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro, de Rarro en de Waterwet. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen. Voor wat betreft de Waterwet is de locatie gelegen in een gebied waar een vrijstelling van toepassing is.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie POL 2014 / Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI)

Met de komst en invoering van de Omgevingswet dient elke provincie haar eigen provinciale omgevingsvisie op te stellen. Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten de Provinciale Omgevingsvisie (POVI), met bijbehorend m.e.r vastgesteld. De Provinciale Omgevingsvisie is per 25 oktober 2021 in werking getreden. De Provinciale Omgevingsvisie Limburg vervangt het voormalige ‘Provinciaal Omgevingsplan Limburg’ (POL2014).

De omgevingsvisie is een lange termijnvisie, met als doelstelling invulling geven over hoe de provincie Limburg in de periode 2030-2050 op een integrale en toekomstbestendige manier kan door ontwikkelen. De omgevingsvisie is dynamisch en flexibel, aangezien dit mogelijkheden biedt om het document te actualiseren met het oog op toekomstige veranderingen.

In de provinciale omgevingsvisie Limburg zijn een aantal hoofdopgaven te onderscheiden, namelijk:

1. Een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving:

  • a. In stedelijk c.q. bebouwd gebied; Zowel in de stedelijke centra als in de landelijke kernen liggen er diverse uitdagingen. In stedelijke centra heeft dit met name te maken met de versterking van de stedelijkheid, in de landelijke kernen met het behoud van de leefbaarheid. Limburg is rijk aan volkscultuur en tradities en heeft een rijk verenigingsleven. Hoewel sociale verbanden zoals verenigingen vroeger vanzelfsprekend waren, staan deze nu steeds meer onder druk. Er zijn daarnaast uitdagingen op het gebied van de verbetering en verduurzaming van de woningvoorraad, de toegankelijkheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid van voorzieningen en het klimaatbestendig maken van de bebouwde omgeving. Ook kent het bebouwd gebied opgaven met betrekking tot de arbeidsmarkt en ruimte voor bedrijvigheid.
  • b. In landelijk gebied; Limburg kent een uniek landschap en prachtige natuurgebieden. Dit is niet vanzelfsprekend. In het landelijk gebied ligt de nadruk op uitdagingen die te maken hebben met onder meer klimaatadaptatie, de transitie van de landbouw, de inpassing van energie en het zoeken van de balans tussen natuur(behoud), ruimtelijke kwaliteit en het mogelijk maken van ontwikkelingen. Daarnaast zijn schaalvergroting en leegstand van agrarische bebouwing, toeristisch-recreatief (mede)gebruik, biodiversiteit, stikstof en (grond)waterkwaliteit belangrijke thema’s.

2. Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie; inclusief landbouwtransitie; Tot 2020 groeit het aantal banen in Limburg. De welvaart en het gemiddelde opleidingsniveau nemen toe, maar niet voor iedereen. Hoewel de werkloosheid gelijk is aan het landelijk gemiddelde (peildatum 2019, 3e kwartaal), is de bruto participatiegraad in Limburg relatief laag. In sectoren als de bouw, horeca en toerisme, zorg en ICT wordt een krapte op de arbeidsmarkt ervaren. Demografische ontwikkelingen maken dat de beroepsbevolking slinkt en het aantal ouderen toeneemt. Een bijzonder punt van zorg is de groeiende maatschappelijke tweedeling die zich ook fysiek uit in de vorm van de ruimtelijke concentratie van kwetsbare groepen. Samen met het verhogen van de arbeidsparticipatiegraad en het aantrekken van internationale werknemers kunnen ontwikkelingen als digitalisering, robotisering en automatisering het tekort aan arbeidskrachten – onder meer als gevolg van demografische ontwikkelingen – tegengaan.

3. Klimaatadaptie en energietransitie; Klimaatverandering vergroot de kans op overstromingen en wateroverlast, hittegolven en hittestress en langdurige perioden van droogte. Dit brengt uitdagingen en veiligheidsoverwegingen, maar ook kansen met zich mee. Bijvoorbeeld het koppelen van thema's. Deze klimaatontwikkelingen hebben invloed op onze voedselvoorziening, de leefbaarheid, gezondheid en de natuur. Ook verandert de komende jaren de energievoorziening in Nederland fors. Deze energietransitie zal ook een grote impact hebben op de woon- en leefomgeving in Limburg. Energiebesparing in industrie, landbouw, woningen en mobiliteit én het accommoderen van de ruimtevraag voor de opwekking van duurzame energie, zoals zonne- en windenergie, zijn hierbij uitdagingen met impact op de omgeving.

De Omgevingsvisie Limburg bestaat uit twee delen:

  • Een thematisch deel waarin gedetailleerd wordt ingegaan op de provinciale ambities en opgaven voor de diverse thema’s;
  • Een gebiedsgericht deel waarin de thema’s op hoofdlijnen verbonden worden op regionale schaal voor de drie regio’s Noord-, Midden en Zuid-Limburg.

Economie

Zoals heel Nederland heeft ook Limburg te maken met mondiale opgaven en transities op het gebied van energie, duurzaamheid, voedsel, gezondheid en digitalisering. Deze transities hangen samen en wijzen in de richting van een circulaire economie. Het spaarzaam omgaan met grondstoffen en het hergebruik van grondstoffen en materialen is een grote opgave voor de Limburgse economie.
Deze opgave biedt kansen voor innovatie en groei van de Limburgse bedrijvigheid, het vraagt echter ook om een sterk adaptief vermogen van ondernemers en ondernemingen. Vooral omdat de Limburgse economie met onder meer de (maak-)industrie, agrofoodcomplex, logistiek, vrijetijdseconomie en zorg extra gevoelig is voor de grote technologische en digitale veranderingen.

Ook de vrijetijdseconomie vormt een belangrijke economische pijler in Limburg. Voor een florerende vrijetijdseconomie zijn de kwaliteit van landschap en natuur, aantrekkelijke steden en een goede bereikbaarheid van belang. Een stabiele balans is nodig:

  • Tussen beleving en bescherming van landschap en natuur;
  • Tussen belangen van toeristen, recreanten en inwoners;
  • Tussen uiteenlopende wensen van verschillende groepen recreanten;
  • Tussen de verschillende groepen in het landelijke gebied die gebruik maken van dezelfde infrastructuur;

Vraag en aanbod van verblijfsaccommodaties dienen beter in balans gebracht te worden, zowel kwantitatief als kwalitatief. Meer van hetzelfde leidt tot verdringing en leegstand. Een voortdurende kwaliteitsslag is nodig om nieuw en bestaand aanbod aan te passen aan de veranderende vraag van zowel vaste als nieuwe gasten. Bij de herbestemming van vrijkomende agrarische bebouwing wordt verblijfsrecreatie vaak, zonder nadere kwantitatieve en kwalitatieve onderbouwing, als mogelijke nieuwe functie gezien. Dit is geen realistische oplossing wanneer dan sprake is van enkel een kwantitatieve toevoeging. Oneigenlijk gebruik van verblijfsaccommodaties (zoals permanent of tijdelijk wonen) leidt tot vertroebeling van de recreatieve identiteit en is ongewenst.

Onderhavige ontwikkeling voorziet in het realiseren van een kleinschalige dag-, en verblijfsvoorziening in de vorm van een groepsaccomodatie met overnachtingsmogelijkheden. Initiatiefnemers streven naar een kwalitatieve verblijfsmogelijkheid waar met name groepen in familieverband zullen worden aangetrokken. Uit het bedrijfsplan, waarin tevens een regionale beoordeling van verblijfsvoorzieningen heeft plaatsgevonden, komt naar voren dat door voorgestane ontwikkeling geen verdringing van bestaande voorzieningen teweegbrengt. Onderhavige ontwikkeling is daarmee niet strijdig met de Provinciale Omgevingsvisie Limburg.

4.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014 / Omgevingsverordening Limburg 2021

Omgevingsverordening Limburg 2014
Tot het moment dat de Omgevingsverordening Limburg 2021 in werking treedt (verwachting: 1 januari 2024) geldt de Omgevingsverordening Limburg 2014 nog. De Omgevingsverordening bevat de juridische doorwerking van het omgevingsbeleid. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk "Ruimte", waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden.

Sindsdien hebben allerlei wijzigingen van de Omgevingsverordening Limburg 2014 plaatsgevonden. In het kader van dit initiatief is de meest recente geconsolideerde versie geraadpleegd van december 2019.

Conform de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 is het plangebied gelegen binnen de zone ‘Zilvergroene natuurzone’, het gebied is echter conform het vigerende bestemmingsplan niet als zodanig aangewezen.

Daarnaast omhelst de voorgenomen ontwikkeling slechts een planologische functiewijziging van de gronden. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is er dan ook geen sprake van mogelijke aantasting van de kenmerken en waarde van de zilvergroene natuurzone.

Voor wat betreft vrijetijdseconomie in Noord-Limburg (artikel 2.4.6.) geldt dat nieuwe recreatieve functies alleen mogelijk zijn indien deze passend zijn binnen de bestuursafspraken die tussen de provincie en de gemeente in de regio zijn gemaakt. Deze afspraken zijn noodzakelijk om een (verdere) overcapaciteit aan recreatieve voorzieningen te voorkomen. De betreffende afspraken zijn opgenomen in de bijlage "Bestuursafspraken POL-uitwerkingen Noord-Limburg". Hierin zijn afspraken gemaakt over verblijfsrecreatie en dagrecreatie.

In feite geldt voor verblijfsrecreatie dat gemeente de kwaliteit van verblijfsrecreatieve voorzieningen moet bevorderen. Dit gebeurt langs twee lijnen, namelijk het toestaan van kwalitatief goede nieuwe plannen en uitbreidingen, en het saneren van kwalitatief slechte bedrijven (waaronder ook het intrekken van, eventueel niet meer gewenste, verblijfsrecreatieve voorzieningen).

Bij de voorgenomen ontwikkeling is voornamelijk sprake van verblijfsrecreatie op kleine schaal met de verhuur van 12 kamers (maximaal 24 personen). De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van een kwalitatief hoogwaardige verblijfsvoorziening die in de directe omgeving niet bestaat. Het vormt dan ook een passende en gewenste toevoeging aan het recreatieve aanbod van de regio. Er is daarmee sprake van een kwalitatieve voorziening die bijdraagt aan de versterking van het verblijfs- en dagrecreatieve aanbod in de regio.

Ter voorbereiding van het plan hebben initiatiefnemers in samenspraak met de gemeente Venray (Recreatie en Toerisme) onderzocht of er zowel vraag alsook ruimte is binnen de gemeente voor de voorgestane ontwikkeling. Daarnaast werd het niet alleen op locaal niveau maar eveneens op regionaal beoordeeld en besproken Hiertoe is het initiatief medio april 2023 in het "Regio-overleg Vrijetijdseconomie" besproken en getoetst en heeft daar een positief advies gekregen.

Hiermee past de voorgenomen ontwikkeling binnen de Bestuursafspraken POL-uitwerkingen Noord-Limburg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP23017-va01_0009.png"

Uitsnede kaart Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied

Omgevingsverordening 2021

In de Omgevingsverordening Limburg staan regels op het gebied van milieu, wegen, water, grond, landbouw, natuur,wonen en ruimte.

Alle regels die betrekking hebben op het omgevingsbeleid zijn ondergebracht in één verordening, die grofweg twee typen regels bevat:

  • Instructieregels gericht tot gemeenten of het waterschap;
  • Regels voor activiteiten die rechtstreeks voor eenieder gelden of voor specifieke doelgroepen.

Voor wat betreft vrijetijdseconomie in Noord-Limburg (artikel 12.1.5.) geldt dat nieuwe recreatieve functies alleen mogelijk zijn indien deze in overeenstemming zijn met de Limburgse Principes en de bestuursafspraken die tussen de provincie en de gemeente in de regio zijn gemaakt. Deze afspraken zijn noodzakelijk om een (verdere) overcapaciteit aan recreatieve voorzieningen te voorkomen. De betreffende afspraken zijn opgenomen in de bijlage "Bestuursafspraken POLuitwerkingen Noord-Limburg" van de Omgevingsverordening 2014.

Met de Omgevingsverordening 2014 is reeds een nadere toelichting gegeven waarin aangetoond wordt dat de voorgenomenontwikkeling passend is binnen de Bestuursafspraken POL-uitwerkingen Noord-Limburg. Op dit moment geldt de Omgevingsverordening Limburg 2014. Met de komst van de Omgevingswet (verwachte inwerkingtreding: 1 januari 2024) is een nieuwe omgevingsverordening nodig die de huidige gaat vervangen. Tot het moment dat de Omgevingswet en de nieuwe Omgevingsverordening Limburg in werking treden, blijft de huidige verordening gelden.

4.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie in de Omgevingsverordening Limburg bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.

Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is in uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State nader verduidelijkt. Van een stedelijke ontwikkeling is bij voorliggende planontwikkeling geen sprake. Het voornemen is namelijk enkel gericht op het wijzigen van de bestemming van 2 bestaande woningen.

4.2.4 Limburgs Kwaliteitsmenu

Voor (ruimtelijke) ontwikkelingen buiten de zogenaamde 'rode contouren' is het Limburgs Kwaliteitsmenu van kracht. In dit Kwaliteitsmenu geeft de provincie de Limburgse gemeenten een handreiking op welke wijze deze om moeten gaan met ontwikkelingen in het buitengebied. Gemeenten dienen in een structuurvisie dit provinciale beleidskader te verwerken en aan te geven op welke wijze zij toepassing geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu.

In z'n algemeenheid betreft het Limburgs Kwaliteitsmenu een beleidsregel die onder voorwaarden ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Limburg toestaat. Daarbij dient sprake te zijn van 'kwaliteitswinst'. Deze kwaliteitswinst kan op diverse wijze tot stand komen, zoals bijvoorbeeld het realiseren van een landschappelijke inpassing, het slopen van bedrijfsbebouwing of glasopstanden, het realiseren van natuur of het leveren van een financiële bijdrage in een (gemeentelijk) 'groenfonds'. De provincie geeft in het Limburgs Kwaliteitsmenu richtlijnen en drempelwaarden voor het bepalen van de hoogte van de tegenprestatie bij verschillende soorten ruimtelijke ontwikkelingen.

Op de locatie van initiatiefnemers zal de veehouderij beëindigd worden (intrekken vergunning) en resteert enkel een recreatief bedrijf middels een hergebruik van de bestaande bebouwing. Slechts een ondergeschikte agararische bedrijvigheid (grondgebonden) zal sporadisch gebruik maken van de locatie. Daarnaast wordt middels een inpassingsplan aandacht besteed aan de ruimtelijke kwaliteit van het plan.

4.2.5 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Toekomstvisie Venray

Binnen de 'Toekomstvisie Venray' staat de vraag centraal hoe Venray eruit ziet in het jaar 2030. De toekomstvisie is tot stand gekomen op basis van de inbreng van ruim 1.500 inwoners van Venray. De gemeente Venray heeft voor de komende tien jaar de navolgende vijf concrete ambities geformuleerd:

  • 1. zijn inwoners, hun netwerken, culturen en voorzieningen met elkaar verbonden;
    Ambitie in het jaar 2030: Om deze eerste ambitie te realiseren zal de gemeente Venray de komende tien jaar op actieve wijze initiatieven stimuleren en ondersteunen die ontmoeting en verbinding tussen verschillende leeftijdsgroepen of culturele groepen tot stand brengen.
  • 2. woon je groen en sociaal;
    Ambitie in het jaar 2030: Tot 2030 is nog sprake van een bevolkingstoename in Venray. Desondanks kan je de komende tien jaar in Venray voor elke levensfase een passende woning vinden. De mismatch tussen inwoners en het woningaanbod is verleden tijd en er is een gedifferentieerd aanbod aan woningtypes en woonmilieus. 
  • 3. zorgt ondernemerschap met aandacht voor mens, dier en milieu, voor nieuwe economische kansen; Ambitie in het jaar 2030: Hergebruik, recycling en het gebruik van herbruikbare materialen is in 2030 de norm, waardoor we zowel de grondstoffenvoorziening als onze milieu-impact beperken. Bovendien hebben we in 2030 de verantwoordelijkheid genomen voor onze eigen energievoorziening en zijn we aan de slag met energiebesparing, opwekking van duurzame elektriciteit en het gebruik van duurzame warmte. De energietransitie zet zich nog voort tot 2050. Dan willen we energieneutraal zijn.
  • 4. stroomt kennis, creativiteit en vernieuwing;
    Ambitie in het jaar 2030: In de digitale en geautomatiseerde economie van 2030 is de beroepsbevolking kleiner en de vraag naar hoogopgeleide kenniswerkers groter, zo is de verwachting. Een leven lang leren is noodzakelijk geworden. In 2030 is de regionale arbeidsmarkt versterkt vanuit de driehoek bedrijven, onderwijs en overheid. 
  • 5. is iedereen mobiel:
    Ambitie in het jaar 2030: Het bevorderen van de bereikbaarheid staat hoog op de gemeentelijke en regionale agenda. Venray heeft in 2030 een veilig, toegankelijk en betrouwbaar mobiliteitssysteem met, waar mogelijk, schone en stille mobiliteit. 

De ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie Venray 2030 "Venray loopt voorop" is uitgewerkt in de Omgevingsvisie Venray. Dit wordt in navolgende paragraaf verder toegelicht.

4.3.2 Omgevingsvisie Venray

De gemeente Venray heeft, in het kader van de Omgevingswet en door gewijzigde inzichten, op 2 november 2021 een nieuwe omgevingsvisie voor het grondgebied van de gemeente opgesteld. Daarin heeft de gemeente de nieuwe beleidsuitgangspunten voor ontwikkelingen in de gemeente opgenomen. De nieuwe omgevingsvisie biedt de basis van de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente en dient als ruimtelijk toetsingskader.

In de omgevingsvisie wil de gemeente laten zien voor welke uitdagingen de gemeente staat en waar zij als gemeente naar toe willen in de toekomst. De omgevingsvisie vormt de ruimtelijke vertaling van de strategische visie: de Toekomstvisie 2030 "Venray loopt voorop". De omgevingsvisie is samen met de input van inwoners, ondernemers en verenigingen tot stand gebracht.

De gemeente wil de belangrijke waarden van Venray beschermen en versterken. Daarbij wordt aan de hand van ambities rekening gehouden met verschillende opgaven zoals de klimaatverandering, de energietransitie en de woningbouw om het woningtekort op te lossen. Belangrijk vraagstuk daarbij is hoe de gemeente er over 10 jaar uit zal zien. De ambities spelen een rol in ontwikkelingen binnen de verschillende deelgebieden.

Het plangebied is gelegen binnen de zogenaamde 'agrarische gebieden'. De 'agrarische gebieden' omvatten het gehele buitengebied van de gemeente Venray. Dit gebied is volop in ontwikkeling en kent een grote diversiteit aan functies. De ambitie voor dit gebied is het toekomstbestendig maken van het agrarisch landschap en het realiseren van een agrarisch gebied dat in evenwicht is, waar toekomstige generaties in schone lucht kunnen genieten en recreëren.
Bij de invulling van de 'agrarische gebieden' speelt ook de 'visie veehouderij' van de gemeente Venray een niet onbelangrijke rol. In deze visie geeft de gemeente aan dat ontwikkelen van veehouderij mogelijk moet blijven waarbij echter indingend naar de basiskwaliteit van de leefomgeving gekeken dient te worden.
In onderhavige situatie wordt een veehouderij, gelegen op geringe afstand van de kern Blitterswijck, gewijzigd in een recreatief bedrijf hetgeen een positieve werking heeft op voornoemde basiskwaliteit en daarmee zeker aansluit op de gemeentelijke visie voor veehouderij.

Voor wat betreft het thema recreatie stelt de gemeente in de omgevingsvisie dat deze op de juiste plek ingepast dient te worden en niet ten koste mag gaan van het landschap. Daarbij wil de gemeente het toeristisch-recreatief aanbod kwalitatief uitbreiden. Bijvoorbeeld door het uitbreiden van verblijfsrecreatie met kleinschalige initiatieven van goede kwaliteit doormiddel van bijzondere locaties of bijzondere accommodaties. De gemeente wil daarbij ook op lokale en regionale samenwerkingen versterken. In het agrarisch gebied wordt voor wat recreatie gestreefd naar het bevorderen van werkgelegenheid en economische groei door de groene omgeving open te stellen voor gasten en toeristen. Er moet ingespeeld worden op de kansen van het landelijk gebied, zoals het toevoegen van trekkers die passen bij de identiteit van Venray en zich onderscheiden van de huidige aanbieders. Het agrarisch gebied kan verrijkt worden met kleinschalige recreatie zoals Bed & Paard en vakantiewoningen.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het gebruik van een bestaande agrarische locatie voor kleinschalige verblijfsrecreatie. De ligging van de locatie met de Maas als "achterland" biedt een oase van rust voor de verblijfsgasten. Met het initiatief wordt tevens ingespeeld op het toevoegen van kwaliteit. Gesteld kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling passend is binnen de ambities van de Omgevingsvisie Venray.

4.3.3 Ruimtelijk Kwaliteitskader Venray (RKK)

In de omgevingsvisie heeft de gemeente Venray een vijftal waarden opgenomen: erfgoed, landschap, natuur en groen, water en bodem en stedenbouwkundig kader. Deze waarden zijn in het RKK verder uitgewerkt in kenmerken en waarden en gespecificeerd voor de verschillende deelgebieden.

Het ruimtelijk kwaliteitskader vormt een inspiratiedocument voor initiatiefnemers en bevat aanbevelingen die helpen om een initiatief zo goed mogelijk in te passen rekening houdend met de omringende waarden. Het ruimtelijke kwaliteitskader bepaalt niet óf een plan op een bepaalde plek kan worden gerealiseerd. Het geeft enkel aan waar bepaalde ontwikkelingen in de basis mogelijk zijn en geeft richtlijnen voor hoe een plan op een bepaalde plek ruimtelijk kan worden ingepast met behoud en waar mogelijk versterking van de omgevingskwaliteiten.

De locatie van initiatiefnemers is gelegen in een gebied dat in het RKK wordt omschreven als "oude ontginningsgebieden". De locatie, grenzend aan de kern Blitterswijck, wordt in het RKK niet expliciet met een perpectief aangeduid. Echter gezien de ligging kan beargumenteerd worden dat er wellicht sprake is van een combinatie tussen het perspectief 'wonen' en 'gemengd. Op grond van het RKK is daarmee een recreatieve ontwikkeling niet ondenkbaar.

4.3.4 Structuurvisie Bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling 2011

Met deze structuurvisie heeft de implementatie van het Limburgse Kwaliteitsmenu (LKM) in het gemeentelijk beleid plaatsgevonden. Het LKM is door Gedeputeerde Staten op 12 januari 2010 vastgesteld. In het LKM zijn de ‘oude’ kwaliteitsregelingen en instrumenten VORm, BOM+, Rood voor Groen en Ruimte voor Ruimte samengevoegd tot één regeling.
De provincie Limburg heeft de Limburgse gemeenten verzocht om het LKM over te nemen en uit te werken in het eigen gemeentelijke ruimtelijk beleid. Grondprincipe van dit kwaliteitsmenu is, dat bepaalde ontwikkelingen in het buitengebied ter plaatse leiden tot verlies aan omgevingskwaliteit, hetgeen dient te worden gecompenseerd door een kwaliteitsbijdrage. Deze bijdrage wordt ingezet om de omgevingskwaliteit te versterken. Een kwaliteitscommissie (Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit, ARK) toetst het initiatief en de kwaliteitsverbetering. De juridische basis voor deze kwaliteitsbijdrage is de bijdrage Ruimtelijke ontwikkeling.

Met betrekking tot verblijfsrecreatie stimuleert de gemeente ondermeer groepsaccommodaties. Hierbij dient de bestaande vrijkomende bebouwing te worden gebruikt. Als voorwaarde voor een dergelijke ontwikkeling wordt in de visie een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing van de recreatieve voorziening(en) vereist. Initiatiefnemers hebben hiertoe een 'Landschappelijk inpassingsplan" (bijlage 1) laten opstellen waarmee de goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing van het voornemen conform de visie wordt vastgelegd.

4.3.5 Visie en actieprogramma recreatie en toerisme 2026

In maart 2020 heeft de gemeente Venray de Visie en actieprogramma recreatie en toerisme 2026 opgesteld. Deze visie bevat de beleidsuitgangspunten van de gemeente ten aanzien van toerisme en recreatie binnen de gemeente. De visie bevat geen harde beleidsregels en is niet juridisch bindend, maar biedt wel het toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke plannen in de gemeente die betrekking hebben op toerisme en recreatie.

De toeristisch-recreatieve sector is van groot belang. Zo draagt toerisme en recreatie bij aan de lokale economie (door bestedingen en werkgelegenheid) en aan het behoud en/of versterking van het voorzieningenaanbod. Voor Venray draagt recreatie en toerisme ook bij aan de andere economische pijlers van de gemeente. De sector biedt mogelijkheden, niet enkel voor bezoekers en gasten, maar ook voor de eigen inwoners.

Voor wat betreft toerisme en recreatie zijn een viertal ambities vastgesteld:

  • 1. Er wordt aangesloten bij regionale samenwerkingsverbanden binnen Noord-Limburg maar ook met Noord-Brabant om gezamenlijk meer toeristen te trekken en bestedingen te genereren. Binnen die samenwerking wil de gemeente focussen op twee grote kernthema's.
  • 2. De gemeente wil de beleving van het landschap versterken door meer en betere routes, meer gethematiseerde routes die passen bij het DNA van Venray en de realisering van Land-art en uitzichtpunten.
  • 3. De gemeente wil de kwaliteit en diversiteit van het verblijfsaanbod verder versterken. Er wordt nieuw en bijzonder kwaliteitsaanbod toegevoegd (gekoppeld aan thema's) en daarnaast blijft er aandacht voor de vitaliteit van het huidige aanbod.
  • 4. De gemeente wil het centrum verrijken met recreatie en toerisme om de verblijfsduur te vergroten en gaat zich actief inzetten om een nieuwe gezinstrekker in het buitengebied binnen te halen. Daarnaast wil de gemeente het huidige aanbod kwalitatief versterken en onder de aandacht brengen.
     

De gemeente wil inzetten op kansen die er liggen op het gebied van recreatie en toerisme en wil daarmee tegelijkertijd de identiteit versterken. Venray heeft sinds jaar en dag plek geboden aan mensen (met ideeën) die afwijken van de standaard. Dit heeft ertoe geleid dat Venray een plek is waar bijzondere dingen de kans krijgen om te ontstaan. Denk hierbij aan Raceway Venray, het Odapark en de Duitse begraafplaats. Onder de noemer "net even anders" staat de gemeente open voor nieuwe originele initiatieven op het gebied van recreatie en toerisme. In 2026 wil de gemeente dat het toeristisch-recreatief aanbod is uitgebreid en dat het huidige aanbod, waar nodig, een kwaliteitsimpuls heeft gekregen. Dit maakt dat bezoekers graag naar Venray komen en dat de eigen inwoners trots zijn op hetgeen de gemeente te bieden heeft.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van een groepsaccommodatie op een landelijk gelegen locatie. Er wordt gestreefd naar een kwalitatief hoge standaard. Hiermee wordt een toeristische doelgroep aangemoedigd om naar Venray te komen, en specifiek naar Blitterswijck. Het onderhavige planvoornemen sluit dan ook goed aan bij het gestelde in de Visie en actieprogramma recreatie en toerisme 2026.

4.3.6 Omgevingsdialoog

In het kader van de door de gemeente voorgestane omgevingsdialoog hebben initiatiefnemers overleg gehad met de bewoners in de directe omgeving van de locatie. De dialoog is gevoerd tijdens een centrale bijeenkomst op de locatie waarbij de bewoners van 14 adressen uitgenodigd waren.

Na uitleg van het initiatief bleek iedereen enthousiast en werd het plan als goed passend in de omgeving gezien. Als aadachtspunt kwam het voorkomen van mogelijke geluidsoverlast naar voren. Met omwonenden is afgesproken dat, indien overlast onstaat, initiatiefnemers open staan voor suggesties van de omwonenden om dit te voorkomen. Wel werd door initiatiefnemers duidelijk aangegeven dat de groepsaccomodatie niet wordt opgengesteld voor jeugdgroepen. Het verslag van de dialoog evenals de presentielijst is bijgevoegd (zie bijlage 2).

Hoofdstuk 5 Milieutechnische aspecten

Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.

5.1 Bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

Ter plaatse van onderhavig plangebied geldt op basis van het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Agrarische doeleinden - bouwperceel. Het voornemen ziet enkel op het wijzigen van deze agrarische bedrijfsbestemming naar 'Recreatie'.

Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling heeft Aelmans ECO B.V. op 22 juni 2023 een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage (kenmerk: E231156.001/HWO) van dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage 3.

Op grond van dat onderzoek zijn de volgende conclusies en aanbevelingen gedaan:

"Uit de voorhanden zijnde historische informatie en de terreininspectie blijkt, dat visueel aan het aardoppervlak bodemvreemde (puin) materialen worden aangetroffen en dat er in het verleden sprake is geweest van een ondergrondse HBO-tank, dan wel een bovengrondse dieseltank.

Middels eerder onderzoeken is de grond- en het grondwater ter plaatse van voornoemde terrein onderzocht en hierbij geen specifieke verontreinigingen aangetroffen. Daarnaast zijn de puinhoudende materialen en de drupzone rondom de asbestdaken onderzocht op asbest. Ondanks licht overschrijdingen zijn alhier geen verontreinigingen aangetroffen welke het gebruik als zijnde een agrarisch bedrijf belemmeringen.

Met betrekking tot het te herbestemmen gebied (lees bebouwing) heeft in het verleden opslag van olien plaatsgevonden en was een gedeelte van dit perceel in gebruik als werkplaats.

Daar deze activiteiten als verdacht beschouwd dienen te worden en hier tijdens de eerder onderzoeken geen aandacht aanbesteed is, dient dit gedeelte van de onderzoekslocatie aan een daadwerkelijk onderzoek conform de NEN-5740 /A1 (tabel 9.1) te worden onderworpen."

Resumé

Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling, de locatie waar de groepshuisvesting wordt gerealiseeerd dient echter voorafgaande aan de aanpassing conform NEN-5740 onderzocht te worden.

5.2 Geluid

Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Bij voorliggende ontwikkeling speelt enkel het aspect wegverkeerslawaai een rol.

Ten aanzien van alle soorten wegen geldt een geluidszone, die ook wettelijk is vastgelegd in de Wet geluidhinder. Voor wegen die buiten de bebouwde kom zijn gelegen en die bestaan uit één of twee rijstroken, geldt een wettelijk vastgestelde geluidzone van 250 meter aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de wegas). Wegen waarop een maximum snelheid geldt van 30 km/u, zoals de Antoniusstraat, zijn niet voorzien van geluidzones.

Daarnaast dient onderzocht te worden of bij het initiatief, de realisatie van de groepsaccommodatie, kan worden gesproken van een goede ruimtelijke ordening. Hiertoe dienen de in de omgeving optredende geluidniveau's ten gevolge van het initiatief in kaart te worden gebracht en getoetst aan de geldende geluidnormen. Om dit te toetsen is en onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 4: memo geluid met kenmerk M221616.012/JME) naar de geluidemissie van de activiteiten en werkzaamheden in de toekomstige situatie voor de locatie Antoniusstraat 20. Uit het onderzoek komt naar voren:

".........de toekomstige situatie ten aanzien de in dit onderzoek aangegeven randvoorwaarden akoestisch inpasbaar geacht kan worden. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat."

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

5.3 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Als hulpmiddel voor de inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven, heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), in samenwerking met de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Economische zaken, in 2009 een indicatieve bedrijvenlijst opgesteld.

Om een milieuzonering in een concrete situatie te kunnen uitwerken bevat de VNG publicatie bouwstenen. De drie belangrijkste bouwstenen zijn:

  • 1. De richtafstandenlijst;
  • 2. Twee omgevingstypen;
  • 3. Een lijst van toelaatbare activiteiten in gemengd gebied met het oog op functiemenging.

De belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten die zijn opgenomen in bijlage 1 van de VNG publicatie. Dit zijn afstanden ten opzichte van een rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype). In de bijlagen wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijke relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

Om tot een optimale invulling van de ruimte te komen worden diverse omgevingstypen onderscheiden. Het achterliggende idee is dat de gevoeligheid van een gebied mede afhankelijk is van het omgevingstype. De gevoeligheid van een gebied kan daarom aanleiding zijn om af te wijken van de standaardafstanden in de bedrijvenlijst die uitgaan van de ligging in een rustige woonwijk. Afhankelijk van het type gebied kan een correctie worden toegepast op de afstanden die zijn genoemd in de standaardlijst en wel per hinderaspect (geluid, stof, stank en dergelijke) dat in de lijst is genoemd.

Het plangebied is te typeren met het omgevingstype gemengd gebied. Er is sprake van een matige of sterke functiemenging in de omgeving van het plangebied.

Effect op de omgeving

De nieuwe activiteit, zijnde een groepsaccommodatie ( SBI-2008: 5510) kan ook hinder vormen voor de omgeving. Voor wat betreft de nieuwe activiteit gelden de volgende richtafstanden (gemengd gebied):

  • Geur: 10 meter;
  • Stof: 0 meter;
  • Geluid: 10 meter;
  • Gevaar: 10 meter.

Aan de gestelde richtafstanden kan worden voldaan. Binnen een straal van 10 meter rondom het plangebied zijn geen milieugevoelige functies gelegen.

 

Effect vanuit de omgeving 

Niet alleen de beoogde nieuwe functie kan een belemmering vormen voor de omliggende woningen, andersom kunnen omliggende functies ook een belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling, de realisatie van een groepsaccommodatie, zou beoordeeld kunnen worden als het oprichten van een gevoelig object. De beoogde nieuwe verblijfsvoorziening is echter, vanwege het tijdelijke en kortdurende karakter van het verblijf, een minder gevoelige bestemming. Daarnaast vindt de ontwikkeling van de voorziening plaats op een (voormalige) veehouderij waarvoor de milieutoestemming nog voorhanden is.
Ingevolge artikel 3, tweede lid van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) hoeft enkel de vaste afstand tussen een veehouderij en het geurgevoelige object dat onderdeel uitmaakt of uitmaakte van een andere veehouderij beoordeeld te worden. Aangezien er bij het initiatief sprake is van het gebruik van bestaande bebouwing, verandert deze afstand niet.

De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie een ontwikkeling mogelijk wil maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.

Met onderhavig planvoornemen wordt voorzien in de wijziging van de bestemming van een bestaand agrarisch bedrijf. Onder paragraaf 5.2 is reeds ingegaan op de mogelijke effecten van geluid op het plangebied.

Woon- en leefklimaat

Geurhinder

De gemeente Venray beschikt over een gemeentelijke geurverordening. In de gemeentelijke geurverordening is vastgelegd welke normstelling er geldt voor de voorgrondbelasting en bij welke achtergrondbelasting nog sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In de verordening is bepaald dat voor het buitengebied, waarbinnen het plangebied valt, een maximale waarde geldt voor de geurbelasting van een veehouderij ten aanzien van een geurgevoelig object van 14,0 OU/m3 (voorgrondbelasting) en 20,0 OU/m3 (achtergrondbelasting).

Alleen een geurgevoelig object wordt in het kader van de Wgv tegen geurhinder beschermd. Onder een geurgevoelig object wordt verstaan: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt (art. 1 Wgv). Echter is de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in een eerdere zaak van oordeel geweest dat hoewel een plan niet voorziet in de realisatie van geurgevoelige objecten in de zin van Wgv, er niet zonder meer kan worden uitgegaan dat ter plaatse een aanvaardbaar verblijfsklimaat kan worden gegarandeerd. Derhalve moet inzichtelijk zijn dat ter plaatse van de verblijfsvoorzieningen uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening sprake is van een aanvaardbaar verblijfsklimaat.

Middels het programma V-Stacks vergunning 2020 is een voorgrondberekening gemaakt op basis van de vigerende milieuvergunning van de vleeskalverenhouderij aan de Antoniusstraat 24. De resultaten van deze berekening zijn hieronder weergegeven:

 afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP23017-va01_0010.png"

V-Stacksberekening Antoniusstraat 24

Uit de berekening komt naar voren dat op de de zes dichtstbij gelegen toetspunten (woning en groepsaccommodatie Antoniusstraat 20) de geurbelastting ruim onder de norm is van 14 OU/m3 die de gemeente Venray hanteert. Er kan daarmee geconcludeerd worden dat, ondanks er geen sprake is van een hindergevoelig object, het woon en leefklimaat niet in het gedrang komt.

Gelet op de grote afstanden en het gering aantal veehouderijen met geurdieren ten opzichte van het plangebied, is de geurbelasting door het naastgelegen bedrijf (Antoniusstraat 24) maatgevend. Een geurberekening van het achtergrondniveau is derhalve niet aan de orde.

Verder laat de voorgrondgeurberekening zien dat het bedrijf aan de Antoniusstraat 24 een overbelasting met geur veroorzaakt op de woningen in de kern van Blitterswijck. Hierdoor wordt dit bedrijf nu reeds beperkt in haar ontwikkelingsmogelijkheden.

De locatie is van oorsprong een veehouderij (melkrundvee) die nog de beschikking heeft over een milieutoestemming. Naar aanleiding van het initiatief zal de gemeente Venray verzocht worden deze vergunning in te trekken. Dit neemt echter niet weg dat op grond van artikel 3 lid 2 Wgv er sprake is van een object dat alleen op basis van vaste afstanden getoetst wordt. Bij een mogelijke ontwikkeling van het bedrijf aan de Antoniusstraat 24 zal derhalve, in relatie tot de Antoniusstraat 20 (initiatief), alleen de afstand beoordeeld moeten worden en niet de omvang van de ontwikkeling uitgedrukt in geureenheden.

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van geuroverlast ter plaatse van de nieuwe voorziening alsmede dat de naastgelegen veehouderij niet wordt belemmerd in haar bedrijfsvoering. Ter plaatse van het plangebied kan dan ook een goed verblijfsklimaat worden gegarandeerd.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Algemeen

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.

Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.

Achtergrondwaarden

In aanvulling op het bovenstaande is tevens de kwaliteit van de lucht ter plaatse bekeken. Op basis van informatie van de "Atlas Leefomgeving" blijkt dat in 2020 ter plaatse van het plangebied de concentratie PM10 ca. 15,2 ug/m3 bedroeg, de concentratie PM2,5 bedroeg ca. 8,5 µg/m³ en de concentratie NOx bedroeg ca. 11,5 µg/m³. Deze waarden liggen ruim onder de wettelijke grenswaarden voor PM10 en NOx (40 µg/m³) en PM2,5 (25 µg/m³).

5.4.2 Het besluit NIBM

Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

Initiatiefnemers zijn voornemens om in een bestaand bedrijfsgebouw een groepsaccommodatie te realiseren en hiervoor de bestemming te wijzigen in een recreatieve bestemming. Met inachtneming van de kleinschalige aard van onderhavige ontwikkeling wordt geconcludeerd dat onderhavig voornemen geen invloed heeft op het aspect luchtkwaliteit. Het planvoornemen leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

5.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen.

Het Besluit gevoelige bestemmingen is niet op onderhavig planvoornemen van toepassing.

5.4.4 Conclusie luchtkwaliteit

Gelet op het vorenstaande en hetgeen is omschreven onder '5.3 Milieuzonering', vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Beleid

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, alsook op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

5.5.2 Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.

Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.

5.5.3 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, (vaar)wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde, binnen welke contour geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht.

5.5.4 Risicovolle bronnen

Te behoeve van de beoordeling van de voor onderhavige kwetsbare objecten mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over transportroutes, buisleidingen, en risicovolle inrichtingen.

Met inachtneming van de Risicokaart Limburg staat voorop dat in de directe omgeving van onderhavig plangebied geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen. Enkel op een afstand van ca. 650 meter is een vaarweg (Maas) aanwezig. Daar komt bij dat onderhavig voornemen niet is gericht op het creëren van een nieuw kwetsbaar object, echter de aanpassing van een bestaand kwetsbaar object. Aangezien dit bouwplan primair tot doel heeft om enkel de bestemming van de bedrijfsbestemming te wijzigen, heeft voorliggend bouwplan geen gevolgen voor het aspect externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP23017-va01_0011.png"

Uitsnede Risicokaart Limburg met aanduiding plangebied

5.5.5 Resultaten en conclusies externe veiligheid

Als gevolg van onderhavige ontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de ontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Overige ruimtelijke aspecten

Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.

6.1 Erfgoed

6.1.1 Archeologie

Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe Rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem.

Om te kunnen voldoen aan het gestelde in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg dienen de gemeenten te beschikken over archeologiebeleid en een archeologische beleidskaart. De gemeente Venray heeft in dit kader, in 2008, dan ook een archeologische verwachtingenkaart voor haar grondgebied opgesteld. Conform de archeologische verwachtingskaart is het plangebied gelegen in de categorieën 4 en 6.

Categorie 4:
Droge en natte gebieden met een hoge verwachting, in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Meerlo-Wanssum 1991' is voor de locatie Antoniusstraat deze categorie niet opgenomen met een waarde.

Categorie 6:
Droge en natte gebieden met onbekende verwachting, ook deze categorie is niet voor de locatie in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Meerlo-Wanssum 1991' opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP23017-va01_0012.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart

Met het initiatief, het realiseren van een groepsaccommodatie, zullen enkel aanpassingen/verbouwingen in de bestaande bebouwing plaatsvinden. In het kader van voorliggende bestemmingsplanprocedure is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

6.1.2 Cultuurhistorie

De provincie Limburg hecht veel waarde aan de cultuurhistorie van de provincie. De provincie wil dan ook dat er verstandig omgegaan wordt met cultuurhistorische bouwwerken en landschappen.

In de Provinciale Omgevingsvisie is derhalve aangegeven dat gestreefd wordt naar het behouden, ontwikkelen en beheren van beschermde historische bouwwerken, hoofdlijnen van jonge en oude cultuurlandschappen en historische landschapselementen.

Het beleid ten aanzien van cultuurhistorie zoals dit in de Provinciale Omgevingsvisie is weergegeven, is gestoeld op de Nota Belvédère. De Provinciale Omgevingsvisie schrijft dan ook voor een beschrijving in het bestemmingsplan mee te nemen, betreffende de omgang met de cultuurhistorische elementen in relatie tot de hiervoor geldende wettelijke bepalingen.

Volgens de provinciale kaart ‘Cultuurhistorische Waardenkaart Limburg’ liggen er binnen of in de nabijheid van het plangebied geen belangrijke cultuurhistorische waarden en geen rijks- en of gemeentelijke monumenten. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor onderhavig initiatief.

6.2 Kabels en leidingen

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen met een planologische beschermingszone. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.

De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Indien aanpassingen aan de bestaande aansluitingen moeten worden doorgevoerd, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.

6.3 Verkeer en parkeren

Voor de bepaling van de parkeerbehoefte verkeersgeneratie is aansluiting gezocht bij de "Beleidsnota Parkeernormen" van de gemeente Venray. Omdat er geen specifieke norm is voor groepsaccommodaties is aangesloten bij de normering voor een een 4-sterren hotel, hiervoor is In de nota is opgenomen dat per 10 kamers 9 parkeerplaatsen nodig zijn. Voor onderhavige locatie betekent dit bij 12 kamers dat er 11 parkeerplaatsen benodigd zijn. In het plan is voorzien in 12 parkeerplaatsen voor gasten waarmee aan de norm wordt voldaan.

Voor de verkeersgeneratue is uitgegaan van de CROW-norm (nr. 381) voor 4 sterren hotels, buitengebied, met maximaal 27,6 verkeersbewegingen per etmaal per 10 kamers. Dit betekend voor deze situatie 27,6 * 1,2 = 33 verkeersbewegingen per etmaal per 12 kamers. De verkeersbewegingen zullen zich naar verwachting concentreren in de dagperiode en de locatie bereiken vanaf de Antoniusstraat. Op het bestaande wegennet zullen deze bewegingen probleemloos afgewikkled kunnen worden.

Naast het recreatieve gebruik kent de locatie tevens een (ondergeschikt) agarisch gebruik ten behoeve van de op afstand gelegen boomkwekerij van initiatiefnemers. Dit gebruik bestaat uit het stallen van machines en werktuigen en indien noodzakelijk het (tijdelijk) incidenteel opslaan en verwerken van plantmateriaal indien daar op de "thuislocatie" te weinig ruimte beschikbaar is.
Aan de achterzijde van het bedrijf is op het bestaande erf voldoende parkeerplek voor initiatiefnemer en maximaal 3 medewerkers. Machines en werktuigen zullen in de bestaande machineberging gestald worden en de voormalige koeienstal zal gebruikt worden voor opslag en verwerking. Het "agrarische verkeer" zal beduidend minder zijn dan het oorspronkelijk verkeer ten tijde van de melkveehouderij. In die tijd vond er (wekelijks) aan- en afvoer plaats van dieren, voer, melk en mest. Eveneens werden er regematig producten en onderdelen afgeelverd ten behoeve van veehouderij.
In de toekostige situatie zullen er per dag maximaal 10 verkeersbewegingen zijn door personenauto's en 6 bewegingen met trekkers en/of vrachtwagens. Deze bedrijfsmatige verkeersbewegingen zullen hoofdzakelijk via de inrit aan de achterzijde van het bedrijf plaatsvinden. Deze inrit die alrijd door het bedrijf werd gebruikt komt via de Brugweg (onverhard) op de Nieuwstraat.

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen vormt voor onderhavig planvoornemen.

6.4 Waterhuishouding

6.4.1 Nationaal Waterplan 2016-2021

In het Nationaal waterplan is het (strategische) waterbeleid van het Rijk vastgelegd. De hoofdlijnen van het Nationaal waterplan luiden als volgt (artikel 4.1, lid 2 Waterwet):

  • a. een aanduiding, in het licht van de wettelijke doelstellingen en normen, van de gewenste ontwikkeling, werking en bescherming van de watersystemen, alsmede van de bijbehorende termijnen;
  • b. een uiteenzetting van de maatregelen en voorzieningen, die met het oog op die ontwikkeling, werking en bescherming nodig zijn;
  • c. een aanduiding van de redelijkerwijze te verwachten financiële en economische gevolgen van het te voeren beleid;
  • d. een visie op de gewenste ontwikkelingen in verband met de voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen en waterschaarste, voor een periode van ten minste veertig jaren mede in verband met de verwachte klimaatveranderingen.

Het Nationaal waterplan kent een looptijd van 2016 tot 2021 en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.

6.4.2 Provinciaal beleid

De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.

Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap Limburg onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.

6.4.3 Afvalwater en hemelwater

Onderhavig plangebied is gelegen binnen de gemeente Venray en in het beheergebied van Waterschap Limburg. Het Waterschap Limburg is verantwoordelijk voor de waterhuishouding en waterveiligheid binnen haar beheergebied. Sinds 1 april 2019 is de nieuwe Keur van het Waterschap Limburg van kracht.

Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen onderhavig plangebied wordt hierna uiteengezet.

  • Afvalwater

Het afvalwater als gevolg van onderhavige ontwikkeling zal conform de bestaande situatie worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Venray. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.

  • Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein

Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het plangebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.

  • Hemelwater (dak)verhardingen

Het voornemen heeft geen uitbreiding van (dak)verhardingen tot gevolg, de hoeveelheid hemelwater die van (dak)verhardingen afstroomt blijft daarmee gelijk met de bestaande situatie.

  • Hemelwater parkeerplaats

De nieuw te realiseren parkeerplaatsen zullen worden voorzien van "grasstenen" waardoor een waterdoorlatende parkeerplaats ontstaat. Hierdoor zal het hemelwater direct kunnen infiltreren.

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

6.5 Natuurbescherming

6.5.1 Natura 2000

Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de 'Wet Natuurbescherming'.

Het dichtstbijzijnde Nederlandse Natura 2000 gebied betreft de 'Maasduinen'. Dit Natura-2000 gebied ligt op ruim 1,4 kilometer ten oosten van onderhavig plangebied. Ter plaatse van het plangebied zelf is geen Natura2000-gebied aanwezig.

Met het planvoornemen vinden er enkel in bestaande bebouwing aanpassingen c.q werkzaamheden plaats. Aangezien deze werkzaamheden binnen de bebouwing en in eigen beheer zullen worden uitgevoerd wordt er enkel met electrisch gereedschap gewerkt. Er ontstaan daarmee door werkzaamheden geen emissies van stikstof tijdens de realisatiefase van het initiatief.

Voor de verkeersbewegingen tijdens de realisatie- en gebruiksfase is met de Aerius Calculator één berekening gemaakt (zie bijlage 5). Dit wil zeggen dat als uitgangspunt is genomen dat de verkeersbewegingen tijdens het aanpassen van het gebouw gelijk zijn aan de bewegingen tijdens het gebruik.

De bewegingen per etmaal van en naar de locatie die zijn berekend, zijn in onderstaand overzicht opgenomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP23017-va01_0013.png"

Verkeersbewegingen opgenomen in Aerius-berekening

De berekening op basis van ingevoerde gegevens in Aerius leidt tot de conclusie dat door het initiatief geen significante effecten ontstaan op de omliggende Narura2000-gebieden.

6.5.2 Flora en fauna

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In deze wet zijn Fde onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er gelden een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.

Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Bij onderhavige ontwikkeling is er enkel sprake van een interne verbouwing. Er kan dan ook gesteld worden dat er binnen het plangebied geen negatieve effecten verwacht worden als gevolg van de uit te voeren werkzaamheden. Derhalve wordt geconcludeerd dat het aspect flora en fauna geen belemmeringen vormt voor de voorgenomen planontwikkeling.

6.6 Niet-gesprongen explosieven

Op vele locaties in Nederland bevinden zich nog conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in de ondergrond, zoals niet ontplofte vliegtuigbommen (blindgangers, granaten, mijnen en (handwapen)munitie.

Het gehele grondgebied van de gemeente Venray heeft in de Tweede Wereldoorlog zwaar onder vuur gelegen. Bij eventuele grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid gezocht te worden naar niet gesprongen explosieven (NGE). Met behulp van een explosievenonderzoek worden de aanwezigheid en risico's van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in kaart gebracht. De gemeente Venray adviseert bij grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen een detectieonderzoek uit te (laten) voeren.

Dit onderzoek dient plaats te vinden in het kader van de Arbowetgeving en is in het kader van de bestemmingsplanprocedure niet juridisch afdwingbaar. Het is echter te allen tijde de verantwoordelijkheid van de eigenaar van de grond om bij grondwerkzaamheden te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving.

6.7 Duurzaamheid

Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.

Aangezien het niet de bedoeling is om nieuwe bebouwing op te richten komt een toetsing aan het duurzaamheidsaspect hier niet aan de orde.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

7.1 Grondexploitatie

7.1.1 Algemeen

Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van de openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.4 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.

7.1.2 Exploitatieplan

Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken op grond van artikel 6.24 Wro. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld).

Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad verplicht is om voor de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.

Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:

  • het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
  • het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
  • het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
  • het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
  • het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of branches in de detailhandel.

Omdat bij voorliggend planvoornemen geen sprake is van een bouwplan genoemd in artikel 6.2.1 van het Bro, is het opstellen van een exploitatieovereenkomst tussen de gemeente Venray en de initiatiefnemer in beginsel niet aan de orde.

7.2 Planschade

Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.

Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.

De gemeente Venray sluit een planschade-verhaalsovereenkomst met de initiatiefnemer. Eventuele tegemoetkomingen in planschade zijn dan ook niet voor rekening van de gemeente Venray.

Hoofdstuk 8 Planstukken

Het bestemmingsplan 'Antoniusstraat 20' van de gemeente Venray bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding.

8.1 Algemeen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, zijn met de inwerkingtreding van de Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2012' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:

  • er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist;
  • er is een verplichte 'analoge verbeelding' voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd;
  • er is een verplichte 'digitale verbeelding' voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).

Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.

8.2 Toelichting, regels en verbeelding

Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.

8.2.1 Toelichting

De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.

8.2.2 Regels

Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:

- Hoofdstuk 1: Inleidende regels

  • Begrippen
  • Wijze van meten

- Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

  • Bestemmingen
  • Voorlopige bestemmingen
  • Uit te werken bestemmingen
  • Dubbelbestemmingen

- Hoofdstuk 3: Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel
  • Algemene bouwregels
  • Algemene gebruiksregels
  • Algemene aanduidingsregels
  • Algemene afwijkingssregels
  • Algemene wijzigingsregels
  • Verwezelijking in de naaste toekomst
  • Algemene procedureregels
  • Overige regels

- Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht
  • Slotregel

De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:

  • Bestemmingsomschrijving
  • Bouwregels
  • Nadere eisen
  • Afwijken van de bouwregels
  • Specifieke gebruiksregels
  • Afwijken van de gebruiksregels
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • Wijzigingsbevoegdheid

Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan. Voorst is aangesloten bij de inhoud van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' en 'Herziening 2017' van de gemeente Venray.

8.2.3 Verbeelding

De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.

Het bestemmingsplan is digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.

Verder voorziet bijbehorende verbeelding in de naam van voorliggend bestemmingsplan en een tekeningnummer. Dit zijn verplichtingen in het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.

De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en formele procedure

9.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

9.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen met andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Gelet op de kleinschalige aard van voorliggende ontwikkeling, behoeft geen vooroverleg te worden gevoerd.

9.3 Inspraak

De gemeente Venray heeft kenbaar gemaakt dat voor voorliggende planontwikkeling geen inspraak hoeft te worden gehouden met als gevolg dat direct wordt overgegaan tot de formele bestemmingsplanprocedure (vanaf ontwerp plan).

De kennisgeving voorbereiding op grond van artikel 1.3.1 Bro is op 17-11-2023 geplaatst in het Gemeenteblad.

9.4 Formele procedure

9.4.1 Algemeen

De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:

  • 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan.
  • 2. Ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten.
  • 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.
  • 4. Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken.
  • 5. Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door ter inzage legging met voorafgaande kennisgeving en toezending van het besluit tot vaststelling aan Gedeputeerde Staten en betrokken Rijksdiensten, Waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling.
  • 6. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
  • 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.