Plan: | Gagel 1 en 12 Wanssum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0984.BP21007-va01 |
Initiatiefnemer is voornemens om de bestemming Recreatie ten behoeve van groepsaccommodatie te verplaatsen van de Gagel 1 naar de Gagel 12 en onderdeel te maken van het nog te realiseren bedrijfsgebouw ten oosten van de werkplaats; de locatie Gagel 1 zal dan nog uitsluitend bedoeld zijn voor de reguliere woonfunctie ten behoeve van één burgerwoning met bijbehorende bouwwerken.
De gemeente Venray wil aan deze ruimtelijke ontwikkeling medewerking verlenen door voor de locatie een bestemmingsplan vast te stellen waarin voorzien wordt in een passende bestemming.
Het voorliggende bestemmingsplan 'Gagel 1 en 12 Wanssum ' voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project.
Het plangebied aan de Gagel 1 en 12 is kadastraal bekend als gemeente Wanssum, sectie D nummer 1151, 1722 en 1723 en heeft een totale omvang van 9975 m2.
Op onderstaande luchtfoto en uitsnede uit de omgevingskaart is de ligging van het plangebied weergegeven:
Afbeeldingen:Ligging plangebied
Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:
Naam bestemmingsplan | Bestemming | Vaststelling Raad | |||||
bestemmingsplan Wanssum | - bestemmingen Bedrijf - 3 en Recreatie - dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 4 en 5 en Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed - bouwvlak - functieaanduidingen 'rijwielhandel', 'groepsaccommodatie, 'bedrijfswoning' |
17 december 2019 |
Afbeelding: Uitsnede verbeelding
Binnen de bedrijfsbestemming is een groepsaccommodatie niet toegestaan en zonder bedrijfsactiviteiten is bewoning van de bedrijfswoning evenmin toegestaan.
Om beide gebruiksmogelijkheden te faciliteren, is het noodzakelijk het bestemmingsplan te herzien.
Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een uitgebreide analyse van (de waarden van) het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de ruimtelijke ontwikkeling zelf. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de milieu-planologische aspecten. Hoofdstuk 6 bevat de waterparagraaf. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is neergelegd in hoofdstuk 7. In hoofdstuk 8 wordt aandacht besteed aan de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure inclusief de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
In dit hoofdstuk wordt de feitelijke situatie van het plangebied beschreven. Er wordt ingegaan op de aanwezige ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving. Ook worden de aanwezige gebiedswaarden (natuur en landschap, flora en fauna en cultuurhistorie) van het plangebied beschreven.
De bebouwde kom van Wanssum, gelegen op de zuid/westoever van de Maas, is in tweeën verdeeld; een kleine kom aan de rechterzijde van de Groote Molenbeek en de grote kom aan de linkerzijde.
Verspreid in het dorp liggen nog enkele oude boerderijen. Bij de kerk is sprake van enige clustering van maatschappelijke voorzieningen. De brede school ligt echter aan de rand van het dorp. Rondom de jachthaven bevinden zich diverse functies: bedrijven, horeca, detailhandel. De gebouwen staan deels met de rug naar de jachthaven toe.
Het plangebied aan de Gagel 1 en 12 ligt in de zuidelijke afronding van de kern.
Aan de zuidzijde van Wanssum, op zeer korte afstand van het plangebied, ligt Sportpark De Meulebèèk (tennisbanen, voetbalvelden, (jeugd)zwembad, korfbalvelden, motorsport en postduivenvereniging) omringd door groen, in het beekdal van de Groote Molenbeek. Ook is hier een camping aanwezig.
In 2017-2018 heeft initiatiefnemer zijn tweewielerbedrijf aan de Gagel 12 gevestigd en heeft hier verbindingen gevonden met het sportpark enerzijds en het landschap dat is gericht op extensief recreatief medegebruik (wandel- en MTBroute, trimbaan, kanoroute, schietbaan, paardensport) anderzijds.
De belangrijkste weg in de verkeersstructuur van Wanssum is de Venrayseweg (N270) welke inmiddels via de noordzijde is omgeleid langs de kern. De N270 vormt de verbinding tussen Venray en de A73. Daarnaast vormt de N270 de verbinding met de oostelijke oever van de Maas.
Naast de N270 vormen ook de Geijsterseweg, Helling en de Blitterwijckseweg belangrijke ontsluitingswegen. De Geijsterseweg ligt, aan de westzijde, parallel aan de Groote Molenbeek/haven. Deze weg verbindt Wanssum met het dorp Geijsteren. De Helling loopt aan de oostzijde van de kern parallel aan de Groote Molenbeek in zuidelijke richting en komt uit in Meerlo, evenals de Postbaan via de Holstraat dit aan de westzijde doet. De Blitterwijckseweg sluit ten oosten van de Groote Molenbeek aan op Moleneind en de Venrayseweg-Brugstraat en vormt een verbinding in de richting van Blitterswijck en Ooijen. De Gagel tenslotte, is de ontsluiting van het sportpark voor gemotoriseerd verkeer in de richting van de Venrayseweg en de N270.
De kern is aangesloten op de busverbinding tussen station Venlo en station Venray. Met deze buslijn zijn tevens andere kernen van de gemeente te bereiken.
Grootschalige natuurgebieden en gebieden met landschappelijke waarden zijn aanwezig in het beekdal van de Groote Molenbeek. De overgang van de kern naar de landschappelijk waardevolle gebieden is duidelijk zichtbaar. Vanuit zuidelijke richting naar de kern toe, is vrij zicht over het beekdal, terwijl in noordelijke richting zicht is op de monding van de beek in de jachthaven waarin de beek uitmondt aan de andere zijde.
Afbeeldingen: zicht op beekdal Groote Molenbeek (plangebied bij rode pijl)
Aan de andere zijde van de haven mondt de Groote Molenbeek uit in de Maas.
Het plangebied bevindt zich direct ten westen van het fraaie landschap in het beekdal. Op onderstaande afbeeldingen is te zien dat het beekdal direct achter het plangebied aan de Gagel is gelegen en dat het gebied nu al gebruikt wordt voor extensieve dagrecreatie.
Afbeelding: bedrijfsgebouw tegen bosrand
Afbeelding: trimbaan door bosgebied in beekdal
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wn) in werking getreden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet.
De gebiedsbescherming wordt geregeld in hoofdstuk 2 van de Wn. Het plangebied maakt (net) geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Op onderstaande afbeelding is de ligging van de Gagel 12 te zien ten opzichte van het NNN (groene vlakken).
Afbeelding: Gagel en NNN
De wijziging in de bebouwingssituatie aan de Gagel 1 en 12 zal het naastgelegen NNN niet aantasten. Het NNN wordt als gevolg van het project in de toekomst niet anders gebruikt dan nu ook reeds het geval is.
Enige aantasting van het NNN zal als gevolg van het project derhalve niet plaatsvinden. In de volgende paragraaf zal ingegaan worden op mogelijke aantasting van flora en fauna.
Het meest nabijgelegen natura 2000-gebied (Maasduinen) ligt op een afstand van ongeveer 3,2 km vanaf het plangebied. De Boschhuizerbergen bevindt zich op circa 4 km. Op onderstaande afbeelding zijn beide gebieden weergegeven ten opzichte van het plangebied.
Afbeelding: plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden
Onderhavige planologische wijziging heeft betrekking op de verschuiving van de verblijfsrecreatieve functie van Gagel 1 naar Gagel 12; de toegestane bedrijfswoning aan Gagel 1 zal de bestemming 'Wonen' ten behoeve van één burgerwoning krijgen. Hierdoor zal er geen sprake zijn van toevoeging van plaw- en gebruiksmogelijkheden, maar van een verschuiving waardoor de afstand tot natura 2000-gebieden een kleine verruiming ondergaat.
Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten, waardoor onder andere onderzoek plaats dient te vinden naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Bij een projecteffect kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar zorgt het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie en worden negatieve effecten uitgesloten.
De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens de aanlegfase vinden plaats door de verkeersbewegingen ten behoeve van de sloop en bouw en de aanvoer van
materialen en personen en de inzet van mobiele werktuigen tijdens de constructie ten behoeve van de realisatie van het plan. De relevante emissies tijdens de gebruiksfase vinden plaats door de verkeersbewegingen van en naar het plangebied.
De berekening van het projecteffect van zowel de aanleg- als de gebruiksfase met peiljaar 2020 is verricht met behulp van het programma Aerius Calculator 2020 (zie bijlage).
Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning benodigd is voor het aspect stikstof.
Enige andere aantasting van Natura 2000-gebieden op deze ruime afstand zal als gevolg van het project ook niet plaatsvinden. In de volgende paragraaf zal ingegaan worden op mogelijke aantasting van flora en fauna.
Met de Wet natuurbescherming (Wn) wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen.
In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtliijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen.
Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort. Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders. Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.
Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.
De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.
Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:
Quickscan flora en fauna
Het plangebied ter plaatse van de Gagel 1 was voorheen in agrarisch gebruik als bedrijfswoning met bedrijfsbebouwing. Deze functie is beëindigd en heeft een verblijfsrecreatieve bestemming gekregen met een bedrijfswoning. Alle bebouwing zal worden gesloopt en in plaats daarvan zal er een burgerwoning met bijgebouw worden gerealiseerd.
De aanwezige bebouwing kan in beginsel een geschikte habitat vormen voor streng- en overige beschermde zoogdieren, (broed)vogels, amfibieën en reptielen.
Hoewel er in de omgeving van het plangebied ruim voldoende uitwijkmogelijkheden zijn voor alle diersoorten, met name in het dal van de Groote Molenbeek, is het noodzakelijk om, voordat de sloop van de bebouwing plaats zal vinden, een ecologisch onderzoek uit te voeren om ervoor te zorgen dat de Wn niet zal worden overtreden. In de planregels zal hiertoe een verplichting worden opgenomen.
Het deel van het plangebied aan de gagel 12 is reeds vrijgemaakt van bebouwing; als gevolg van nieuwbouw zullen hier geen beschermde diersoorten verstoord worden.
Gelet op het bovenstaande is, zolang de bebouwing aan de Gagel 1 niet wordt gesloopt, een verstoring van flora en fauna niet te verwachten, waardoor er geen noodzaak is tot het op korte termijn uitvoeren van een uitgebreide ecologische toets.
Ten overvloede wordt gewezen op de algemene zorgplicht welke in artikel 3.5 van de Wn is opgenomen.
Door de graafwerkzaamheden buiten de periode van maart tot augustus te starten, is de kans op verstoring van broedende vogels het kleinst. Ook buiten deze periode mogen broedende vogels niet worden verstoord en moet gewacht worden tot het broeden voorbij is en de jongen zijn uitgevlogen.
Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden
beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is - door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld.
Uit onderstaande uitsnede van de gemeentelijke Archeologische Beleidskaart blijkt dat voor de
gronden van het plangebied waarop de toekomstige ontwikkeling zal plaatsvinden, de
aanduiding “categorie 4” geldt. Deze categorie omvat droge en natte gebieden met een hoge
verwachting.
Figuur: uitsnede archeologische beleidskaartgemeente Venray
Voor deze categorie 4-gebieden geldt dat er ofwel voor de vaststelling van het bestemmingsplan een archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden, ofwel in het bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen dient te worden, waarbij een onderzoeksverplichting geldt ingeval de te verstoren oppervlakte groter is dan 500 m2 én de verstoringsdiepte groter is dan 50 cm onder het maaiveld.
De archeologische dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan Wanssum zijn overgenomen van de archeologische beleidskaart die is vervaardigd ten behoeve van het provinciaal inpassingsplan Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum. Laatstgenoemde beleidskaart kent een groter detailniveau dan de archeologische beleidskaart voor de hele gemeente Venray.
Figuur: uitsnede archeologische beleidskaart PIP Ooijen-Wanssum
In het vigerende bestemmingsplan is aan de Gagel 1 de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 4 opgenomen; voor verstoringen waardoor een oppervlakte van maximaal 500 m2 wordt geroerd, is geen verder archologisch onderzoek noodzakelijk. Voor dit deel van het plangebied wordt deze oppervlakte niet overschreden door de bouw van een woning met bijgebouw.
In het vigerende bestemmingsplan is aan de Gagel 12 de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 5 opgenomen; voor verstoringen waardoor een oppervlakte van maximaal 2500 m2 wordt geroerd, is geen verder archologisch onderzoek noodzakelijk. Voor dit deel van het plangebied wordt die oppervlakte evenmin overschreden door de bouw van het bedrijfsgebouw met bijbehorende verblijfsrecreatieve functie.
Daarenboven geldt dat, indien tijdens werkzaamheden onverhoopt toch archeologische vondsten plaatsvinden, initiatiefnemer dat zal melden.
Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is als gevolg hiervan niet noodzakelijk.
Initiatiefnemer is voornemens om de bestemming Recreatie ten behoeve van groepsaccommodatie te verplaatsen van de Gagel 1 naar de Gagel 12 en onderdeel te maken van het nog te realiseren bedrijfsgebouw ten oosten van de werkplaats; de locatie Gagel 1 zal dan nog uitsluitend bedoeld zijn voor de reguliere woonfunctie ten behoeve van één burgerwoning met bijbehorende bouwwerken.
De bestaande bebouwing aan de Gagel 1 is op onderstaande afbeelding te zien:
Afbeelding: bebouwingssituatie Gagel 1
De bedrijfswoning is verweven in de bedrijfsbebouwing, waarbij er nog een deel van de bebouwing vóór de voorgevel van de woning uitsteekt.
In de plannen voor de volledige sloop en nieuwbouw van de woning is eenzelfde structuur behouden in die zin dat het bijgebouw net als het bestaande linker bouwdeel, ruim voor de voorgevel van de woning zal worden gesitueerd. Hierdoor valt de woning als het ware weg en vormt dit een ingetogen, niet in het oog springend, geheel.
Ten opzichte van de hoofdmassa zullen een deel van de keuken en de aangebouwde berging buiten de kap van de woning vallen en daarme worden gekwalificeerd als bijgebouw (circa 42,3 m2). Het vrijstaande bijgebouw heeft een omvang van 72,6 m2. In totaal is er dus al 114,9 m2 aan bijgebouwen gepland.
De voorgenomen situering van de bebouwing binnen het plangebied laat zich als volgt uittekenen:
Afbeelding: situering nieuwe bebouwing Gagel 1
De situering van de aangebouwde bijgebouwen is ingegeven door het creëren van privacy ten opzichte van het tegenovergelegen bedrijf.
Omdat er op termijn ook een zwembad zal worden gerealiseerd en het daarom aannemelijk is dat daar een technische ruimte en een kleine sanitaire voorziening bij zal worden gebouwd, is het wenselijk om daarvoor een oppervlakte aan extra bijgebouwen te reserveren. Dit is de reden om een specifieke maatvoering op te nemen van 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken. In relatie tot de omvang van het woonperceel van 3200 m2 is er sprake van een juiste verhouding tussen de perceelsomvang en de totale bebouwde oppervlakte; het bebouwingspercentage bedraagt minder dan 10%.
Zoals gezegd zal de bestemming Recreatie ten behoeve van een groepsaccommodatie aan de Gagel 1 komen te vervallen; hiervoor in de plaats komt een reguliere woonbestemming en de functie 'groepsaccommodatie' zal worden toegevoegd aan de bestemming Bedrijf aan de Gagel 12. Deze nieuwe functie aan de Gagel 12 heeft betrekking op een oppervlakte van maximaal 400 m2 welke in het vigerende planologische regime is toegekend aan de Gagel 1; het betreft nu dus een overheveling van de functie van Gagel 1 naar Gagel 12.
Op de plek waar voorheen de agrarische opslagloods stond, zal een nieuw bedrijfsgebouw worden gerealiseerd dat eenzelfde uitstraling zal krijgen als de overige bebouwing binnen de bedrijfsbestemming. Dit nieuwe gebouw zal een oppervlakte hebben van globaal 550 m2, waarvan ongeveer 2/3 van de begane grond gebruikt zal worden voor opslag/magazijn voor de tweewielerwinkel en dagrecreatieve activiteiten en ongeveer de helft van de bovenverdieping ten dienste staat van die functie. Het overige deel staat ten dienste van groepsaccommodatie. De eerste schetsen van de nieuwe bebouwing zijn hier weergegeven:
Op onderstaande afbeeldingen is te zien hoe de groepsaccommodatie zou kunnen worden ingericht. Er zal worden voorzien in ongeveer 24 slaapplaatsen.
Afbeelding: idee groepsaccommodatie (beneden- en bovenverdieping)
De kracht van de locatiekeuze van initiatiefnemer zit vooral in het aangaan van verbindingen met het sportpark enerzijds en het landschap dat is gericht op extensief recreatief medegebruik (wandel- en MTBroute, trimbaan, kanoroute, schietbaan, paardensport) anderzijds. Door de koppeling tussen het extensieve recreatieve medegebruik en het verblijf in de groepsaccommodatie nauwer te maken en beide vormen van recreatie binnen één bestemming te brengen, worden de functies ook onderling beter uitwisselbaar cq te combineren, zowel in de bouwmassa, als ook in de organisatorische aspecten.
Ontsluiting:
Het plangebied wordt via de Gagel en de Postbaan ontsloten op de Venrayseweg en de N270 rechtstreeks richting het centrum van Venray en in de richting van Well (oost-westverbinding). Bij Oostrum sluit de N270 aan op de A73, welke het verkeer in noord-zuid-richting verspreid.
De verschuiving van de functieaanduiding 'groepsaccommodatie' naar de overzijde van de Gagel brengt geen extra verkeersintensiteit met zich mee. Hetzelfde geldt voor de functiewijziging van de bedrijfswoning naar burgerwoning.
Parkeren:
De parkeernorm van de gemeente Venray (‘Beleidsnota Parkeernormen Venray ' en CROW) betreft voor een bedrijf dat arbeidsextensief/ bezoekersextensief is 1,1 parkeerplaats per 100 m2 BVO. Omgezet naar de nieuw te realiseren opslagruimte/magazijn van 615 m2 zijn er in totaal dan 7 parkeerplaatsen noodzakelijk op eigen terrein.
Voor de groepsaccommodatie met 15 2-persoonskamers wordt aangesloten op de parkeernorm behorende mij een 3*hotel; per 10 kamers zijn 6,8 parkeerplaatsen benodigd. Ingeval van 15 kamers ontstaat een parkeerbehoefte van 10,2 plaatsen. De benedenverdieping met een omvang van circa 200 m2 zal voornamelijk worden gebruikt als binnenaccommodatie voor de gasten van de groepsaccommodatie, om bijvoorbeeld na de clinics in het bos nog bij elkaar te zitten. Dit levert geen noodzaak voor extra parkeerplaatsen op.
Uitgegaan wordt van een totaal aantal benodigde parkeerplaatsen van 17,2 (18).
Op onderstaande afbeelding is de situering van deze 18 parkeerplaatsen op eigen terrein aan de Gagel weergegeven. Tevens zijn de overige 30 parkeerplaatsen welke noodzakelijk zijn voor de rijwielhandel opgenomen.
Afbeelding: parkeergelegenheid Gagel
Het plangebied aan de Gagel 1 en 12 is grotendeels al landschappelijk ingepast, zoals eerder opgemerkt in paragraaf 3.1, waarbij een passende en kwalitatief hoogstaande aansluiting is gezocht met het achterliggende agrarische gebied en de ecologische structuur ten oosten van het plangebied.
Door initiatiefnemer is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt; onderstaand is het idee hiervoor weergegeven; ter plaatse van de Gagel 1 zal de bestaande landschappelijke inpassing deels gehandhaafd blijven en zal op termijn worden versterkt. Op onderstaande afbeelding is de uiteindelijke inrichting van het gehele plangebied weergegeven.
Figuur: landschappelijk inpassingsplan
In de bijlage is het totale landschappelijke inpassingsplan opgenomen, inclusief beschrijving van soorten.
In het Bouwbesluit 2012 zijn regels gesteld ten aanzien van brandveiligheid van onder andere woongebouwen. Aan deze regels zal worden getoetst op het moment dat de omgevingsvergunning voor de nieuwe bebouwing wordt aangevraagd. In beginsel kan echter aan de regels worden voldaan.
De ambities ten aanzien van duurzaamheid in Venray zijn hoog, zoals neergelegd in de Energiestrategie 2030. Vanaf 2020 is alle nieuwbouwproductie in de woning- en utiliteitsbouw energieneutraal. Deze ambitie is grotendeels wettelijk verankerd. Het Bouwbesluit stelt dat per januari 2021 nieuwbouw bijna energieneutraal (BENG) moet zijn: er is vrijwel geen energie nodig, energie die nog nodig is komt uit groene bronnen.
De binnen het plangebied te realiseren (vervangende) woning en overige bebouwing zal in ieder geval voldoen aan 'BENG'.
In onderhavig plan zullen de volgende duurzaamheidsmaatregelen worden afgewogen en daar waar dit haalbaar is, verwerkt:
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) (vastgesteld op 11 september 2020) is een onderdeel van de nieuwe Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht het Rijk tot een strategische visie op de fysieke leefomgeving. Het doel is om alle onderdelen van de fysieke leefomgeving met elkaar in samenhang te brengen. Ook gemeenten en provincies maken een omgevingsvisie vanwege deze nieuwe wet.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.
Het klimaat verandert. De gevolgen hiervan worden steeds duidelijker merkbaar. Denk aan de steeds drogere zomers, de hevigere regenval en stijgende zeespiegel. Op deze en andere gevolgen van de klimaatverandering moet tijdig worden ingespeeld. Tegelijkertijd moet de overstap worden gemaakt naar duurzame energie. Het is de bedoeling dat ons land in 2050 een duurzame energievoorziening heeft. Iedereen draagt hier zelf aan bij door bijvoorbeeld zoveel mogelijk woningen aardgasvrij te maken. Maar er zullen ook aanpassingen nodig zijn, bijvoorbeeld met windenergie, die moeten worden ingepast in het landschap. Mensen in de omgeving moeten ook voordelen ervaren van geplaatste windmolens.
Nederland heeft een sterke internationale concurrentiepositie. Vanuit die positie wordt gewerkt aan een nieuw economisch verdienmodel dat duurzaam is en circulair. Door grondstoffen te hergebruiken in de bouw bijvoorbeeld. De overstap naar duurzame energie en het zorgen voor een gezond milieu zijn belangrijk. Ook zullen bedrijven zich hier goed moeten kunnen vestigen met voldoende ruimte voor bedrijvigheid. Daarvoor is het zaak alle verschillende aspecten te betrekken die hierbij een rol spelen, zodat duurzaam geld kan blijven verdiend.
Veel mensen zijn op zoek naar een geschikte, betaalbare woning. Iedereen wil graag wonen in een prettige omgeving. Een omgeving met voldoende groen en met aandacht voor veiligheid en gezondheid. Denk bijvoorbeeld aan groen en fonteinen op plekken waar het erg warm kan worden (hittestress). Tegelijkertijd is het belangrijk dat de woningen goed bereikbaar zijn door goede fiets- en wandelpaden en aansluiting op het wegennet en het openbaar vervoer. Kortom, het gaat niet alleen om voldoende woningen, maar ook om een aantrekkelijke woonomgeving.
In sommige regio’s staan de natuurlijke systemen en het landschap onder druk. Soms is daar sprake van een verzakkende bodem, onder meer door een te laag waterpeil. Als het waterpeil omhoog wordt gebracht, kan dat gevolgen hebben voor de landbouw en de veeteelt. In sommige gebieden wordt het dan misschien logischer om duurzame energie te produceren in plaats van voedsel. Tegelijkertijd moeten de kwaliteiten van het landschap worden behouden om te kunnen recreëren en ook vanwege het cultureel erfgoed.
In onderhavige plantoelichting worden de aspecten duurzaamheid, kwaliteit van leefomgeving, bereikbaarheid, groen en water uitgebreid aan de orde worden gesteld. Tevens kan gesteld worden dat in onderhavig project voldoende aandacht is voor de afwegingen die op basis van de nationale omgevingsvisie dienen te worden gemaakt, waardoor er sprake is van een toekomstbestendige ontwikkeling in het landelijk gebied; het project brengt niet zodanig omvangrijke gebouwelijke of functionele wijzigingen met zich mee dat hierdoor strijdigheid ontstaat met nationaal ruimtelijk beleid.
Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat: 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.
Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voor overige stedelijke functies wordt in de overzichtsuitspraak gesteld, dat voor andere stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro in de vorm van een terrein 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Bestaat de andere stedelijke ontwikkeling uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2. Door de toevoeging van 'in beginsel' bij iedere ondergrens, lijkt de Afdeling duidelijk te willen maken dat geen sprake is van ‘harde’ ondergrenzen.
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
In casu is er aan de Gagel 1 sprake van één planologisch nieuwe burgerwoning waar reeds een bedrijfswoning was toegestaan, hetgeen geen stedelijke ontwikkelingbetreft. Gagel 12 wordt uitgebreid met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - groepsaccommodatie'. Deze nieuwwe functie wordt echter aan de Gagel 1 wegbestemd en zal aan de Gagel 12 binnen de reeds toegestane bouwmassa worden gerealiseerd. Hierdoor wordt er geen nieuw beslag op de ruimte gelegd en is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.
In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:
Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.
Onderhavig project betreft geen plan waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt welke gevolgen hebben voor genoemde rijksbelangen (ruimte voor de Maas). Immers, de bouwmogelijkheden wijzigen niet in die zin dat dit de ruimte voor de Maas negatief zou kunnen beïnvloeden.
De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.
In de Omgevingsverordening legt de Provincie regels vast voor onder meer natuur, milieu, (grond-)water, ontgronding, wegen, ruimte (verstedelijking, woon- en werklocaties, agrarische bedrijven).
Het ontwerp van de Omgevingsvisie en het ontwerp van de bijbehorende Omgevingsverordening zijn in augustus 2020 ter inzage gelegd en is in oktober 2021 door Provinciale Staten vastgesteld.
Voor wat betreft het plangebied aan de Gagel 1 is er sprake van 'landelijke kern' en voor de Gagel 12 deels 'groenblauwe mantel' en deels 'buitengebied'.
De 'landelijke kern' betreft gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. De leefbaarheid en vitaliteit van de kernen in het landelijk gebied is belangrijk. Een aantal kernen vervult op sommige terreinen een regionale verzorgende functie met onderwijs, zorg, cultuur, winkels en werklocaties) De zorg voor een goede kwaliteit van de leefomgeving en een goede bereikbaarheid zijn hier belangrijke uitgangspunten.
Binnen dit gebied past de transformatie van de bestemming Recreatie met bedrijfswoning naar een reguliere woning vanuit stedenbouwkundig oogpunt goed.
De 'groenblauwe mantel' betreft het Maasdal, de beekdalen en steilere hellingen - voorheen de bronsgroene landschapszone en zilvergroene natuurzone - die samen de circa 36.000 hectaren grote groenblauwe mantel vormen binnen de landelijke gebieden van Limburg. De gebieden liggen als een soort mantel tussen en om het Natuurnetwerk Limburg. Het zijn gebieden waar we goede combinatiemogelijkheden zien voor duurzame vormen van (kringloop) land- en tuinbouw en andere economische functies, vooral door hergebruik van reeds aanwezige monumentale en beeldbepalende gebouwen. In de Groenblauwe mantel blijft de grondgebonden landbouw de belangrijkste functie en is de agrarische sector tevens de belangrijkste beheerder. De provincie biedt mogelijkheden voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer die bijdragen aan de instandhouding en versterking van de landschappelijke kernkwaliteiten. De focus ligt hier op het versterken van het klimaatadaptieve karakter met meer ruimte voor de beken en Maas, de biodiversiteit en kernkwaliteiten van het landschap.
Voor een beschrijving van de kernkwaliteiten en een globale ruimtelijke duiding wordt verwezen naar de Omgevingsverordening. Bij verlies van natuurwaarden in deze landschapszone is compensatie aan de orde, verder uit te werken in de Beleidsregel Natuurcompensatie.
Gelet op het feit dat onderhavig bestemmingsplan geen gebouwelijke uitbreiding mogelijk maakt, doch slechts een extra gebruiksmogelijkheid biedt voor de nu al toegestane bebouwing, heeft deze bestemmingsherziening geen effect op de kernkwaliteiten in die zone. Voorzover landschappelijke inpassing zoals in de bijlage is opgenomen, aanpassing behoeft als gevolg van een mogelijk te wijzigen situering van de bebouwing op deze locatie, zal dit op dusdanige wijze gebeuren, dat de kernkwaliteiten eerder worden versterkt, dan dat hier afbreuk aan wordt gedaan.
Binnen het 'buitengebied' zijn in het geheel geen wijzigingen in bebouwing of gebruik voorzien.
Gelet hierop past de ontwikkeling binnen het provinciale planologische beleid, zoals bovenomschreven.
Bij het POL2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk "Ruimte", waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd.
De Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. In 2014, is de Omgevingsverordening opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk "Ruimte" aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk "Ruimte" is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, zoals bedoeld in artikel 2.2.3 van de omgevingsverordening onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop hieraan invulling is gegeven.
De toets van onderhavig plan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in paragraaf 4.1.2.
Na de grote overstromingen van de Maas in 1993 en 1995 werd besloten om de bewoners langs de Maas beter te beschermen. Dit kreeg vanaf 1997 vorm met het project Maaswerken; een samenhangend pakket maatregelen met daarin rivierverruiming, retentie en als sluitstuk dijkaanleg. Vooruitlopend op dit programma werden in 1996 ter voorkoming van acute problemen noodkaden aangelegd. Deze waterkeringen waren als tijdelijke maatregel bedoeld.
Bij Ooijen en Wanssum sluiten de noodkaden uit 1996 een Oude Maasarm af die cruciaal is voor de doorstroming van de rivier bij hoogwater. Tot 1996 stroomde deze Maasarm mee bij hoogwater op de Maas. De afdamming ervan leidt tot een flessenhals in de rivier en daardoor tot een verhoging van het Maaswater.
Met de 'Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum 2010' (provinciaal inpassingsplan) wordt een definitieve oplossing geboden voor de hoogwaterproblematiek.
De doelstellingen van gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum zijn samengevat:
In eerste instantie richtte het plan zich op de verkenning van maatregelen voor rivierverruiming, beginnend met het reactiveren en opnieuw inrichten van de Oude Maasarm, en vervolgens de hoogwatergeulen Ooijen en Wanssum. Hiermee werd invulling gegeven aan de eerste drie doelstellingen. De vierde en vijfde doelstelling leidden tot concrete plannen voor aanleg van een reeds lang gewenste rondweg om Wanssum, de uitbreiding van de haven en het areaal bedrijfsterrein er omheen. Daarnaast zijn private initiatieven verkend die passen in de doelstellingen van de gebiedsontwikkeling en kunnen rekenen op draagvlak. Dit betreft de uitbreiding van het vakantiepark “Roekenbosch”.
In het Provinciaal Inpassingsplan Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum (vastgesteld op 13 mei 2016) wordt ook al opgemerkt dat voor het thema recreatie de aanpassingen van routes van belang zijn ter plaatse van de hoogwatergeulen, de Oude Maasarm, de keringen en de wijzigingen rondom de rondweg en het industrieterrein. Met de gebiedsontwikkeling wordt het bestaande landschap versterkt en is er ruimte voor versterking van recreatieve waarden. De natuur in de hoogwatergeulen en de Oude Maasarm en de daaraan gekoppelde natuurontwikkeling maken het gebied diverser en daardoor aantrekkelijker. Er ontstaat een nieuw netwerk van paden door het gebied. Dit netwerk wordt gekoppeld aan bestaande routes en de nieuwe routes op de keringen.
Hoewel onderhavig plangebied net naast het plangebied van dit Provinciaal Inpassingsplan ligt, heeft de daarin verwoorde visie wel impact op onderhavig bestemmingsplan, in die zin dat de doelstelling van initiatiefnemer om extensieve recreatie rond de Groote Molenbeek en verdere landelijke omgeving uit te bouwen en te faciliteren door verhuur van rijwielen en kano's, in het verlengde ligt van de provinciale doelstelling van het aantrekkelijker maken van het gebied door natuurontwikkeling. Het bieden van een veerblijfsmogelijkheid voor recreanten is hiervan tevens een uitvloeisel.
In 2012 is een bestuursovereenkomst getekend voor de “Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum” door het Ministerie van Milieu en Infrastructuur, de provincie Limburg, het waterschap Limburg, het waterschap Roer en Overmaas, de gemeente Venray en de gemeente Horst aan de Maas. Een belangrijk element in de gebiedsontwikkeling is de aanleg van een rondweg om Wanssum. Deze (inmiddels gerealiseerde) rondweg heeft als doel verbetering van de leefbaarheid in de dorpskern van Wanssum en een goede bereikbaarheid en ontsluiting van de nog verder te ontwikkelen haven en overige bedrijventerreinen.
De Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum zal tot gevolg hebben dat het dorp Wanssum niet meer doorsneden wordt door een provinciale weg, waardoor de leefbaarheid van het dorp en de attractieve waarde van het dorp een positieve impuls krijgt. Dit zal zijn weerslag hebben op recreatie in de omgeving. Wanssum wordt aantrekkelijker om te recreëren, met name door het buitengebied in te trekken met fiets, te voet of over de Groote Molenbeek met kano's. Hiervoor is op een strategische locatie een voorziening gekomen waar gestart kan worden met deze tochten, en wordt nu eveneens een passende overnachtingsplaats geboden voor recreanten.
Gelegen in de 'sportzone' van Wanssum, aan de rand van de kern en van het beekdal, leent de locatie aan de Gagel 12 zich uitstekend om als uitvalsbasis voor outdoorrecreatie, inclusief overnachtingsmogelijkheid te dienen.
Afbeelding: sportzone Wanssum
Op 22 september 2020 heeft de gemeente Venray de nieuwe Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024 vastgesteld. Deze woonvisie geeft richting aan het woonbeleid voor de komende 4 jaar. Het is de 2e visie die door de 8 Noord-Limburgse gemeenten in gezamenlijkheid is opgesteld. In deze visie wordt teruggekeken naar de vorige visie: waar komen we vandaan en wat willen we meenemen naar de nieuwe visie. En zijn er ook zaken die veranderd zijn? Het 'wonen' is steeds meer verweven met andere beleidsvelden in het economische én het sociaal domein. In het hoofdstuk 'analyse: trends en ontwikkelingen' wordt aangegeven wat de huishoudensontwikkeling is. Demografie blijft immers een belangrijke onderlegger voor het woonbeleid. Prognoses geven een handvat om in te spelen op de toekomstige ontwikkeling van onze bevolking. Hierbij gaat het zeker niet alleen om aantallen, maar ook om de samenstelling van onze bevolking. Uit de analyse die inzicht geeft in de sterke en zwakke segmenten van de woningvoorraad, blijkt dat de aandacht met name moet uitgaan naar de bestaande voorraad. Ook zijn allerlei trends en ontwikkelingen die de context waarbinnen wordt gewerkt, beïnvloeden en de druk op de leefbaarheid vergroten. Denk hierbij aan grote ontwikkelingen zoals de energietransitie en de vergaande extramuralisering van de zorg. Vanuit deze analyse is er dan ook een aantal opgaven dat kan worden samengevat in:
Mismatch woningbehoefte en woningvoorraad: Het gaat hierbij om zowel de bestaande woningvoorraad, als nieuwbouw. Er wordt geconstateerd dat de samenstelling van onze bevolking verandert. Men wordt ouder en er is een grote toename van het aantal 1-persoonshuishoudens. Dit brengt een andere woonvraag met zich mee. Deze vraag sluit maar deels aan op wat we in de bestaande voorraad hebben. De opgave ligt dan ook bij het aanpassen van de bestaande voorraad. De nieuwbouw die wordt toegevoegd dient toegespitst te worden op de toekomstige woningbehoefte. Hierbij wordt nog meer dan voorheen gekeken naar de kwalitatieve vraag en het bevorderen van de doorstroming op de regionale woningmarkt. Bij nieuwbouw is de kwalitatieve toets daarom leidend en in mindere mate de kwantitatieve toets.
Zoektocht om alle doelgroepen een plek te geven binnen onze woningmarkt: In onze regio komen verschillende doelgroepen nadrukkelijker naar voren. Die moeten allemaal een plek krijgen binnen onze woningmarkt en maatschappij. Denk hierbij aan zorgdoelgroepen (vanuit beschermd wonen naar de reguliere woningmarkt) en internationale werknemers die zich hier voor langere tijd willen vestigen. Voor een deel zijn bijzondere doelgroepen afhankelijk van de sociale huursector. De druk op dit segment lijkt dan ook toe te nemen. Niet alleen qua aantallen, maar juist door een concentratie van mensen die door allerlei oorzaken hun weg maar moeilijk kunnen vinden in onze maatschappij. Dit brengt druk op de leefbaarheid met zich mee.
Toets aan regionale Woonvisie:
Het project zoals beschreven in paragraaf 3.1 van deze plantoelichting heeft geen consequenties voor de woningvoorraad. In casu is er sprake van herstructurering en bouwen naar reële behoefte en wordt één woning gerealiseerd die kwaliteit toevoegt en welke het gevolg is van het wegbestemmen en feitelijk ook slopen van een bedrijfswoning. Het totale aantal woningen zal hierdoor dus niet toenemen.
Het project is derhalve passend in de gedachtengang zoals verwoord in de regionale Woonvisie Noord-Limburg.
In het coalitieakkoord 2018-2022 'Een gezonde toekomst voor Venray' is opgenomen dat de gemeente Venray wil komen tot een nieuwe strategische visie met een horizon tot 2030. Deze stip op de horizon moet richting geven aan de vraag waarin de gemeente zich de komende jaren wil ontwikkelen gezien de actuele trends en ontwikkelingen. Bijvoorbeeld op het gebied van klimaat, energie, duurzaamheid, leefomgeving, gezondheid, demografie en technologie, maar ook kijkend naar de positie en rol van de gemeentelijke overheid.
Hiertoe heeft de gemeenteraad op 27 juni 2019 een nieuwe strategische visie vastgesteld; de Toekomstvisie 2030 'Venray loopt voorop'. Deze visie vervangt de Strategische visie Venray 2020 en de nota 'Venray, stad in de Peel (2025)'.
De toekomstvisie geeft richting om de koers te bepalen waarlangs we de gevolgen van de trends en ontwikkelingen laten landen in de gemeente, binnen de gemeenschap van Venray én in de regio. Belangrijke thema's uit de vorige (herijkte) strategische visie 'Tweede stad in de Peel' lopen door naar deze visie. 'Venray loopt voorop' geeft een eigentijdse vertaling van zelfsturing met een herijking van participatie en de rol van de overheid. Daarnaast is er veel aandacht voor de kwalitatieve ontwikkeling van onder meer de leefomgeving. Ook is samenwerking nader geduid als het gaat om de regio, met onderwijs, bedrijfsleven en in de naaste omgeving van inwoners.
Speciale aandacht verdient de komst van de Omgevingswet. De toekomstvisie 2030 is een belangrijke 'eerste stap' (identiteit, kwaliteiten, doelen) voor de totstandkoming van de Omgevingsvisie. In dat traject zal de verdieping plaatsvinden op de toekomstvisie, meer specifiek in de ruimtelijke vertaling.
De gemeente Venray heeft voor de komende tien jaar de volgende vijf concrete ambities geformuleerd:
"In het Venray van 2030:
Onderhavig initiatief betreft een wisselwerking tussen met name ambtie 2 en 3; de vervangende woning ligt letterlijk in het groen en zal ook figuurlijk groen worden in die zin dat er veel aandacht zal zijn voor de duurzaamheidsaspecten als gasloos, afkoppeling van hemelwater, aanbrengen van bijvoorbeeld zonnepanelen, zonnecollectoren of een warmteterugwininstallatie. Ook laat initiatiefnemer aan de Gagel 12 zien dat zijn ondernemerschap een kwalitaitief mooi ingevulde locatie is geworden waarbij detalhandel in tweewielers en dagrecreatie inmiddels al samengekomen zijn, maar waar nu ook de verblijfsrecreatie in de vorm van groepsaccommodatie wordt betrokken, waarbij de onderscheidendheid is te vinden in de combinatie met natuurbeleving en extensieve recreatie.
Op 2 november 2021 heeft de gemeenteraad van Venray de Omgevingsvisie Venray vastgesteld.
De omgevingsvisie van geeft aan wat belangrijk wordt gevonden in de fysieke leefomgeving. De fysieke leefomgeving is alles wat we buiten zien en voelen: bijvoorbeeld hoe de gemeente eruit ziet, wat de kwaliteit is van de lucht en welke bedrijven er zijn. De omgevingsvisie gaat in op ambities, beleid en de samenhang tussen ruimte, water, milieu, natuur, landschap, verkeer en vervoer, wonen en werken en cultureel erfgoed.
De onderdelen van deze leefomgeving waar de gemeente trots op is, moeten worden beschermd en verbeterd. Daarnaast zet de gemeente in op nieuwe doelen die zijn beschreven in vier hoofdambities. De omgevingsvisie is gebiedsgericht.
Voor wat betreft het plangebied aan de Gagel 1 is er sprake van 'woongebied' en voor de Gagel 12 'agrarisch gebied'.
Afbeelding: Uitsnede uit Omgevingsvisie Venray
Aan de hand van hoofdambities zijn de volgende actielijnen uitgewerkt:
1) Versnellen: gezien het urgente woningtekort benoemen we acties om de woningbouw in Venray gericht te versnellen.
2) Vergroten (kwantiteit): de komende jaren gaan we voor een bouwproductie van minimaal 200 woningen per jaar, door ‘zachte’ plannen hard te maken en extra plannen te ontwikkelen.
3) Veranderen (kwaliteit): woonmilieu, woningtype en -prijs moeten beter aansluiten bij de behoefte. Naast het uitvoeren van een kwalitatief woningmarktonderzoek zetten we in op meer betaalbare woningen, de aanpak van leegstand, de ontwikkeling van bijzondere woonconcepten en meer (tijdelijke) woningen voor specifieke doelgroepen.
4) Vergroenen/verduurzamen: we verhogen de kwaliteit van de woning en de woonomgeving door gerichte maatregelen te nemen op het gebied van groen, klimaatadaptief en duurzaam bouwen.
Onderhavig plan betreft het verplaatsen van de bestemming Recreatie ten behoeve van groepsaccommodatie van de Gagel 1 naar de Gagel 12; de locatie Gagel 1 zal dan nog uitsluitend bedoeld zijn voor de reguliere woonfunctie ten behoeve van één (na sloop te herbouwen) burgerwoning met bijbehorende bouwwerken. De vervangende woning ligt letterlijk in het groen en zal ook figuurlijk groen worden in die zin dat er veel aandacht zal zijn voor de duurzaamheidsaspecten als gasloos, afkoppeling van hemelwater, aanbrengen van bijvoorbeeld zonnepanelen, zonnecollectoren of een warmteterugwininstallatie.
Gelet op het feit dat onderhavig bestemmingsplan geen gebouwelijke uitbreiding binnen de 'agrarische gebieden' mogelijk maakt, doch slechts een extra gebruiksmogelijkheid biedt voor de nu al toegestane bebouwing, heeft deze bestemmingsherziening geen effect op de kwaliteiten in die zone. De omgevingsvisie ziet mede op het versterken van de recreatieve structuren in het agrarisch gebied door het ontwikkelen van (thema) fiets- en wandelroutes en kleinschalige recreatieve voorzieningen in relatie tot agrarisch gebruik. Bijvoorbeeld door het ontwikkelen van B&B’s, Bed & Paard, vakantiewoningen en boerencampings.
Gelet hierop past de ontwikkeling binnen het planologische beleid, zoals neergelegd in de Omgevingsvisie Venray.
De Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling 2011 is vastgesteld op 20 december 2011 en op 1 januari 2012 in werking getreden. Het in deze structuurvisie vastgelegde kwaliteitsbeleid omtrent een bijdrage Ruimtelijke ontwikkeling is gebaseerd op de gedachte dat ruimtelijke ontwikkelingen (bouwactiviteiten) leiden tot verlies aan ruimtelijke kwaliteit en dat dit verlies moet worden gecompenseerd. Achterliggend doel is het behoud en waar mogelijk versterking van de (groene) kwaliteiten van zowel het buitengebied als het stedelijk gebied.
Het provinciale en gemeentelijke beleid is erop gericht om nieuwe bedrijfslocaties in het buitengebied te voorkomen. Een uitzondering is mogelijk voor bedrijven die zich vestigen in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen (VAB's), zoals voorheen ook aan de Gagel 12 het geval is. Inmiddels is er (als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan Gagel-Postbaan in 2017) geen sprake meer van een VAB maar van een reguliere bedrijfslocatie. Als gevolg van onderhavig bestemmingsplan zal de bestemming niet wijzigen in de zin dat er meer bebouwing mogelijk wordt gemaakt, doch alleen ten behoeve van een kleine verruiming van de gebruiksmogelijkheden in de vorm van een groepsaccommodatie.
De bijdrage voor de ruimtelijke ontwikkeling bestaat allereerst uit een zorgvuldige inpassing van het bedrijf in het landschap, dus uit het inrichten van natuur/landschappelijke elementen in de directe nabijheid van het bedrijf.
Voor de dag- en verblijfsrecreatieve activiteiten aan de Gagel 1 en 12 zegt de structuurvisie het volgende.
Het buitengebied van Venray is door zijn gevarieerde landschap vooral geschikt om te genieten van de rust, ruimte, natuur en cultuur. Het gemeentelijk beleid is dan ook gericht op het stimuleren van extensieve, kleinschalige recreatie in het buitengebied, bij voorkeur gekoppeld aan de agrarische sector (agrotoerisme) en/of aan cultureel erfgoed. Een toename van het aantal grootschalige recreatiebedrijven in het buitengebied is in beginsel niet gewenst. Voor dagrecreatieve voorzieningen geldt als uitgangspunt dat deze vooral passen binnen een gevarieerd en kleinschalig landschap, dus vooral binnen het kleinschalig mozaïeklandschap, in de nabijheid van bossen en grootschalige landschapselementen en aan de randen beekdalen en essen. Met betrekking tot verblijfsrecreatie wordt het kleinschalig kamperen bij de boer in combinatie met de verhuur van vakantieappartementen, groepsaccommodaties en/of bed&breakfast faciliteiten, mits deze niet groter zijn dan 100 m2, gestimuleerd. Vestiging dient plaats te vinden in vrijkomende agrarische bebouwing. Bij recreatieve bedrijven zijn ruimere mogelijkheden. Hierbij dient de bestaande vrijkomende bebouwing te worden gebruikt.
Basisvoorwaarde voor de bijdrage is een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing van de recreatieve voorziening(en). Om te borgen dat deze een voldoende groen karakter hebben, wordt de volgende minimumverhouding groen ten opzichte van rood gehanteerd: inclusief inpassing dient de ontwikkeling ca. 5 keer zoveel nieuw m2 groen op te leveren als er aan m2 nieuwe bebouwing en/of verharding wordt aangelegd. Het groen wordt daarbij passend bestemd en beschermd. Bij voorkeur vindt de compensatie binnen de ontwikkeling zelf of in de directe omgeving plaats.
Voor de landschappelijke inpassing van de Gagel 1 en 12 zijn in 2017 plannen gemaakt en inmiddels ook uitgevoerd door initiatiefnemer, zoals in paragraaf 3.3 aan de orde is geweest.
Gelet op het feit dat initiatiefnemer met zijn project zorgt voor een substantiële toename van dynamiek in Wanssum en directe omgeving, uitvoering geeft aan speerpunten van de gemeente Venray (denk aan het Toeristisch Opstappunt) en daarmee een impuls geeft aan de leefbaarheid van Wanssum, heeft de gemeente in 2017 besloten tot een bijdrage 'op maat' , welke neergelegd is in een anterieure overeenkomst. Als gevolg van het verplaatsen van de mogelijkheden voor de groepsaccommodatie van de Gagel 1 naar de Gagel 12 (en hierdoor het wegbestemmen van de recreatieve bestemming aan de Gagel 1, waarbij een bebouwde oppervlakte van 400 m2 ten behoeve van de groepsaccommodatie was toegestaan) is dit een wijziging welke 'neutraal' beschouwd kan worden in de toepassing van de Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling. De groepsaccommodatie aan de Gagel 12 zal binnen het op basis van de bestemming Bedrijf-3 geldende maximale bebouwingspercentage van 55% gerealiseerd kunnen worden. Kortom, aan de Gagel 1 een afname van bebouwingsmogelijkheden en aan de Gagel 12 géén toename van bebouwingsmogelijkheden.
In april 2017 is het uitvoeringsprogramma Speelruimteplan 2017-2026, 'Spelen en bewegen in Venray' door de gemeenteraad van Venray vastgesteld. Het speelruimteplan gaat over het spelen in de openbare ruimte (het buiten spelen). Spelen is een belangrijke manier om de wereld te ontdekken en spel en sport zijn onderdeel van een gezonde levensstijl voor kinderen en volwassenen. Kinderen leren spelenderwijs de wereld kennen. Klimmen, rennen, bouwen, verstoppen, praten, fantaseren zijn allemaal dingen die belangrijk zijn voor de ontwikkeling van kinderen. Als ze daarmee ook in beweging komen in de buitenlucht levert dit een goede basis voor fysieke en mentale gezondheid in het verdere leven. De doelstelling voor het spelen in Venray in de vorm van dit speelruimteplan is daarmee: 'Het voorzien in een aantrekkelijke en toegankelijke speelbare openbare ruimte, waarbij wordt aangesloten op de wensen van gebruikers en deze worden gestimuleerd in beweging, sport en spel waarmee positieve effecten op de fysieke en mentale gezondheid worden behaald tegen een voor de gemeente betaalbare prijs.'
Beweging vindt plaats in de openbare ruimte, met daarin formele en informele speelruimte. Er zijn diverse ingerichte formele speelplekken (de speellocaties) aanwezig. Daarnaast is er informele speelruimte die bestaat uit het trottoir, de woonstraat en groene gebieden in de woonomgeving. Deze informele speelruimte is een belangrijke factor in het aanbieden van speelruimte voor de kinderen. Immers, een goed ingerichte openbare ruimte biedt al veel prikkels en mogelijkheden om te kunnen spelen, zonder dat daar grote kostbare speeltoestellen voor nodig zijn. De formele plekken bestaan uit grote en kleine voorzieningen met toestellen en open ruimte om te sporten.
Het aantal kinderen in de jongste leeftijdscategorie (0-5 jaar)daalt en dit zet zich de komende jaren door naar de hogere leeftijdscategorieën. Door nieuwe uitgangspunten te formuleren en toetsnormen vast te stellen is het mogelijk om voldoende aanbod van speelruimte te realiseren tegen lagere jaarlijkse kosten. Door concentratie op grotere centrale plekken kunnen in de hele buurt meer speelfuncties en uitdagingen worden aangeboden. Daarnaast wordt ontmoeting gestimuleerd met positieve effecten voor de ontwikkeling van kinderen en sociale cohesie in de buurt. Sommige blokspeelplekken (de kleine plekjes) kunnen worden omgevormd naar informele plekken met onderhoudsarme speelprikkels die de fantasie prikkelen.
De beste speelplek die lichaam en geest stimuteert, blijft nog altijd de natuur. Door de combinatie te leggen met trimbaan, ATB- en wandelroutes door het bos en kanoroutes over de Molenbeek wordt een perfecte speelaanleiding gegeven voor jong en oud, waarbij spelen gelezen moet worden als 'recreëren'. Deze vorm van dagrecreatie kan ook als 'heisessie' of workshop worden aangeboden waardoor het voor bezoekers die van verder weg komen wenselijk kan zijn dat er een bijpassende overnachtingsmogelijkheid is.
Op 17 maart 2020 heeft de gemeente Venray de visie en actieprogramma recreatie en toerisme 2026 vastgesteld. Hierin wordt onderkend dat de toeristisch-recreatieve sector voor de regio Noord-Limburg van groot belang is. Zo draagt toerisme en recreatie bij aan de lokale economie (door bestedingen en werkgelegenheid) en aan het behoud en/of versterking van het voorzieningenaanbod. Voor Venray draagt recreatie en toerisme ook bij aan de andere economische pijlers van de gemeente. De toeristisch-recreatieve sector is ambitieus en wil zich komende jaren verder ontwikkelen. Het is niet enkel de toeristisch-recreatieve sector zelf die dit ten goede komt. Door cross-overs biedt dit ook kansen voor andere sectoren in het buitengebied (met name de agrarische sector) en het centrumgebied (MKB horeca en detailhandel en cultuursector). Daarnaast draagt toerisme en recreatie bij aan een aantrekkelijk woon-, leef-en vestigingsklimaat, waardoor bedrijven zich eerder vestigen in Venray en personen eerder voor Venray kiezen om te wonen en werken.
Gezamenlijk heeft de sectorde volgende vier ambitieis vastgesteld, waarmee zij komende jaren aan de slag wil:
Voor wat betreft het verblijfsaanbod is het belangrijk dat nieuwe initiatieven niet te groot zijn qua schaal, zorgen voor differentiatie van het aanbod, aansluiten bij de kwaliteiten van de gemeente (bijv. door vestiging in bijzondere, karakteristieke panden) en daarnaast extra vraag creëren door eigen 'content'.
De kracht van de locatiekeuze voor de groepsaccommodatie (feitelijk slechts de verschuiving van de functie van Gagel 1 naar Gagel 12) zit vooral in het aangaan van verbindingen met het sportpark enerzijds en het landschap dat is gericht op extensief recreatief medegebruik (wandel- en MTBroute, trimbaan, kanoroute, schietbaan, paardensport) anderzijds. Door de koppeling tussen het extensieve recreatieve medegebruik en het verblijf in de groepsaccommodatie nauwer te maken en beide vormen van recreatie binnen één bestemming te brengen, worden de functies ook onderling beter uitwisselbaar cq te combineren, zowel in de bouwmassa, als ook in de organisatorische aspecten.
Het initiatief is daarmee passend binnen de gedachtengang van de Visie en actieprogramma recreatie en toerisme 2026.
Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:
Naam bestemmingsplan | Bestemming | Vaststelling Raad | |||||
bestemmingsplan Wanssum | - bestemmingen Bedrijf - 3 en Recreatie - dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 4 en 5 en Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed - bouwvlak - functieaanduidingen 'rijwielhandel', 'groepsaccommodatie, 'bedrijfswoning' |
17 december 2019 |
Afbeelding: Uitsnede verbeelding
Binnen de bedrijfsbestemming is een groepsaccommodatie niet toegestaan en zonder bedrijfsactiviteiten is bewoning van de bedrijfswoning evenmin toegestaan.
Om beide gebruiksmogelijkheden te faciliteren, is het noodzakelijk het bestemmingsplan te herzien.
Onderhavig project betreft de verschuiving van de mogelijkheid voor een groepsaccommodatie of bed & breakfast (verblijfsrecreatie) van de Gagel 1 naar de Gagel 12. Deze verschuiving heeft geen toename van bebouwing tot gevolg en kan derhalve als een neutrale ontwikkeling worden beschouwd.
Het omzetten van de bedrijfswoning in een burgerwoning is eveneens vanuit planologisch oogpunt een neutrale ontwikkeling.
De ontwikkelingen passen in de doelstellingen zoals verwoord in de diverse gemeentelijke beleidsdocumenten.
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).
De woonstraten in Wanssum zijn aangewezen als erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/h. Aan de Venrayseweg geldt binnen de bebouwde kom een snelheidsregime van 50 km/h-zone en waardoor deze weg een gezoneerde weg is. De geluidzone bedraagt 250 m. Het plangebied valt hier buiten.
Aan de Gagel en Postbaan, voorzover gelegen in het buitengebied, geldt een snelheidsregime van 60 km/h. Ook hier bedraagt de geluidzone 250 m, waarbinnen het gehele deel van het plangebied zich bevindt.
Het besluit geluidhinder (Bgh) bepaalt wat verstaan moet worden onder een "ander geluidsgevoelig gebouw" (art. 1.2 Bgh). Alle objecten die niet onder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen of kinderdagverblijven zijn te scharen, zijn op basis van de Wet geluidhinder niet beschermd tegen geluidhinder. Hieruit vloeit voort dat ook de fietsenwinkel, magazijn, werkplaats en groepsaccommodatie niet gekwalificeerd worden als geluidgevoelig object.
Als gevolg van het herbestemmen van de bedrijfswoning als burgerwoning aan de Gagel 1, is er feitelijk geen sprake van een nieuw geluidgevoelig object; betreffend pand ís een woning en blíjft een woning.
Er hoeft op grond van de Wet geluidhinder ook hier geen akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai plaats te vinden.
Spoorweglawaai
In de nabijheid van het plangebied is geen spoorlijn gesitueerd. De spoorlijn Venlo-Nijmegen bevindt zich op een afstand van circa 3 km ten zuidwesten van het plangebied.
Voordat door middel van een planologische wijziging en daaropvolgende omgevingsvergunning nieuwe functies mogelijk worden gemaakt zal er inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke bebouwing en gebruik ook mogelijk maken.
Op 3 juli 2017 is voor beide locaties een (als bijlage aan de planstukken toegevoegd) verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Econsultancy BV uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek is het volgende geconcludeerd:
'De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot sterk siltig, matig fijn tot matig grof zand. De bodem is verder plaatselijk zwak tot matig grindig of keienhoudend, zwak tot matig gleyhoudend en/of zwak humeus. De bodem is zintuiglijk tot maximaal 0,5 zwak baksteenhoudend, matig tot volledig asfalthoudend en/of zwak tot volledig puinhoudend.
Gezien het feit dat het grondwater zich ter plaatse van de onderzoekslocatie dieper dan 5,0 m -mv bevindt en tijdens de veldwerkzaamheden binnen 4,8 m -mv ook geen grondwater is aangetroffen, heeft er conform de NEN 5740 geen grondwateronderzoek plaatsgevonden.
Op de onderzoekslocatie zijn de volgende deellocaties onderzocht:
Deellocatie A: Voormalige bovengrondse dieseltank (1.000 liter)
Ter plaatse zijn zintuiglijk geen verontreinigingen met minerale olie aangetroffen. De bovengrond is analytisch licht verontreinigd met minerale olie.
De vooraf gestelde hypothese dat de onderzoekslocatie ter plaatse van de deellocatie A als "plaatselijk verdacht" dient te worden beschouwd, wordt aanvaard. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er ter plaatse van deellocatie A echter géén reden voor een nader onderzoek.
Deellocatie B: Overig terrein
De verdachte laag is plaatselijk licht verontreinigd met minerale olie, PCB’s en/of PAK. Echter wordt opgemerkt,dat de rapportagegrens voor de parameter PCB van MMB2 verhoogd is ten gevolge van verdunning van het monster. De toetswaarde van de som PCB in mengmonsters MMB2 is gelijk aan de sommatie van 0,7x rapportagegrens. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen.
De vooraf gestelde hypothese dat de onderzoekslocatie ter plaatse van de deellocatie B als "heterogeen verdacht" dient te worden beschouwd, wordt eveneens aanvaard. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er ook ter plaatse van deellocatie B géén reden voor een nader onderzoek.
Asbest
Op het maaiveld van de zuidelijke locatie zijn grote hoeveelheden asbestverdacht materiaal aangetroffen rondom de meest oostelijke loods. Volgens de huidige eigenaar van het terrein, welke dit een jaar geleden heeft gekocht, zijn dit stukken van asbestvrije platen welke op het dak hebben gelegen. Uit de bouwbevestiging uit 1995 blijkt eveneens, dat asbestvrije dakplaten zijn toegepast. Tijdens een hagelstorm in de zomer van 2016 zijn deze platen kapot geslagen en zijn stukken op het maaiveld terecht gekomen. Ook de kapotte platen zijn, na vervanging op het maaiveld toegepast als verharding. Behalve op het maaiveld zijn ook nog enkele zakken met deze stukjes plaatmateriaal aanwezig. De opdrachtgever heeft in december 2016 een analyse laten uitvoeren op een plaatje van het betreffende materiaal, waaruit is gebleken dat het asbestvrije plaatmateriaal betreft. Aangezien een formele asbestinventarisatie ontbreekt, is de exact herkomst van dit plaatje onbekend. Daarom heeft Econsultancy ook twee verzamelmonsters (afkomstig van het maaiveld onder en nabij de overkapping van de loods) laten analyseren op asbesthoudendheid van dit materiaal. Uit de kwantitatieve analyse op asbesthoudendheid van de twee verzamelmonsters van asbestverdacht materiaal blijkt, dat het materiaal asbestvrij is.
Het dak van Gagel 1 is wel voorzien van asbesthoudende platen, welke geheel intact zijn. Het feit dat deze platen asbesthoudend zijn, wordt ook door het eerder genoemde analyserapport van de eigenaar bevestigd. Verder is op een deel de zuidelijke locatie puingranulaat aangetroffen. Dit puingranulaat is onlangs aangebracht als fundering voor de klinkers rondom het bedrijfspand. Gezien de recente toepassing van dit puin gaat het om gecertificeerd materiaal welke voldoet aan de asbestnormen.
Gezien het feit dat de grote hoeveelheid gebroken plaatmateriaal op het maaiveld asbestvrij is, wordt een verkennend onderzoek asbest in bodem vooralsnog niet noodzakelijk geacht.'
Dit bodemonderzoek is 3 jaar na dato nog helemaal actueel. Tussentijds hebben zich geen ontwikkelingen voorgedaan of zijn activiteiten uitgevoerd welke aanleiding geven om een verontreiniging van de bodem te verwachten. Een nieuw bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
De regels inzake luchtkwaliteit kennen het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.
Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.
De Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' bevat regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).
Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).
Het onderhavige project (locatie Gagel 1) valt met met omzetten van een recreatieve bestemming met bedrijfswoning naar één reguliere woning bedrijfsmatige activiteiten, zonder meer onder de Regeling NIBM.
Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor dit deel van het project.
Het project aan de Gagel 12 heeft evenmin impact op de luchtkwaliteit. Immers, de toe te voegen bouwmassa past binnen de bouwregels van het vigerende bestemmingsplan; het bedrijfsmatige gebruik eveneens. De uitbreiding van de rijwielhandelsactiviteiten op de Gagel 12 met een verblijfsrecreatieve tak (groepsaccommodatie) brengt, gerelateerd aan de identieke weg te bestemmen activiteiten aan de Gagel 1 (recht tegenover de te realiseren groepsaccommodatie), géén aanvullende verkeersintensiteit met zich mee.
Via de NIBM-rekentool was in 2017 een worst-case berekening gemaakt waaruit bleek dat bij een toename van 252 bewegingen, waarvan 10% vrachtwagenbewegingen zijn, nog altijd sprake is van 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Afbeelding: NIBM-tool 2017 voor de activiteiten
Uit het geactualiseerde rekenprogramma (2020) volgt zelfs dat de stikstofemissie bij gelijkblijvende verkeersbewegingen ruimschoots zou zijn gehalveerd, als gevolg van verbeterde technieken; ook de bijbehorende fijnstofemissie is lager.
Luchtkwaliteit vormt derhalve ook nu geen belemmering voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.
De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. Het gaat hierbij onder meer om inrichtingen in het kader van het Besluit risico's zware ongevallen 1999, LPG-tankstations, inrichtingen waar gevaarlijke (afval)stoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage van meer dan 10.000 kg worden opgeslagen, inrichtingen met een koel-of vriesinstallatie met meer dan 400 kg ammoniak. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.
Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).
Bij het nemen van een planologisch besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.
Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.
Op onderstaande figuur is een uitsnede van de risicokaart Limburg te zien. Binnen een straal van 400 m vanaf het plangebied aan de Gagel 1 en 12 zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig.De propaantank welke nog binnen het plangebied is aangeduid, is inmiddels verwijderd. Ook de transportroute over de Venrayseweg is nog niet aangepast aan de nieuwe situatie na de noordelijke omleiding van de N270.
Figuur: risicokaart Limburg
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.
De dichtstbijzijnde weg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is de (noordelijke rondweg) N270. De PR-contour 10-6/jr bedraagt hier 0 meter; het plangebied aan de Gagel ligt op ruim 500 m, waardoor het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze weg geen belemmering vormt voor onderhavig project.
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.
Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
Het plangebied aan de Gagel 1 en 12 ligt weliswaar binnen het bestemmingsplan 'Wanssum', maar nummer 12 ligt net buiten de bebouwde kom van Wanssum.
Aan de Gagel 12 vindt detailhandel in 'tweewielers' en reparatie t.b.v. particulieren plaats (excl. auto's en motorfietsen), welke onder de categorie rijwielhandel uit de Brochure is te scharen, en valt (evenals kleinschalige horeca en dagrecreatie) onder categorie 1, met een bijbehorende richtafstand van 10 m ten opzichte van een rustige woonwijk/woning in rustig buitengebied. In casu echter, is er sprake van een menging van burgerwoningen, een lichte bedrijfsbestemming, (verblijfs)recreatieve bestemming, sport en de bestemming cultuur en ontspanning. dit betekent dat uitgegaan mag worden van een dynamische omgeving waarbij één afstandsstap lager gehanteerd mag worden.
De meest nabijgelegen woonbestemming ligt (als onderdeel van onderhavige bestemmingsherziening) aan de Gagel 1, zijnde recht tegenover de bedrijfsbestemming en op een afstand van 6 meter tussen beide bestemmingsvlakken, maar waarbij een afstand van ruim 20 meter tussen de beide bouwvlakken is gelegen. De nieuwe burgerwoonfunctie staat dus niet aan de bedrijfsbestemming in de weg.
Ook is gekeken of de burgerwoning een belemmering vormt voor de andere functies in de omgeving. De aangrenzende recreatieve bestemming staat een kampeerterrein toe. Ingeval van grote campings (met keuken) dient een richtafstand van 50 meter te worden aangehouden ingeval van een rustig buitengebied. In casus is er sprake van een dynamisch gebied met functiemenging en een camping welke een omvang heeft van nog geen 1,2 ha. De camping wordt al beperkt door, cq dient rekening te houden met, woningen van derden. Door de omzetting van de bedrijfswoning naar burgerwoning zal de camping niet erger beperkt worden in de bedrijfsvoering. Als gevolg van het verdwijnen van de verblijfsrecreatieve bestemming grenzend aan die camping, hoeft er ook geen vrees meer te zijn voor het ervaren van geluid afkomstig van de groepsaccommodatie, waartoe de voorwaardelijke verplichting tot het aanbrengen van een akoestische buffer was opgenomen in de planregels.
Milieuzonering staat derhalve niet aan het project in de weg.
Ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden worden op de verbeelding en in de planregels geregeld. Leidingen met ongevaarlijke stoffen zoals hoofdwatertransportleidingen, afvalwatertransport-/rioolpersleidingen zijn in beginsel niet opgenomen in het bestemmingsplan, tenzij door de leidingbeheerder de noodzaak voor opname is aangetoond. Een vereiste voor opname in het bestemmingsplan is dat de opgave van de ligging van de leidingen op digitale wijze dient te geschieden. Dit in verband met het bepalen van de exacte ligging.
Een buisleiding die wordt gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen, vormt een risico voor de veiligheid. Als de leiding gaat lekken, kunnen de gevaarlijke stoffen vrijkomen en ontstaat er een kans op explosie, vergiftiging van mensen of dieren of verontreiniging van het milieu.
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen zoals dit per 1 januari 2011 geldt, staan veiligheidseisen voor de exploitant en de gemeente. Exploitanten hebben een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat hun buisleidingen veilig zijn. Gemeenten moeten buisleidingen in hun bestemmingsplannen opnemen en bij nieuwbouw zorgen voor genoeg afstand tot de buisleidingen.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen leiding- of hoogspanningkabeltracés welke belemmerd zijn voor het project.
Het plangebied bevindt zich niet binnen een straalpad van telecomvoorzieningen. Wel ligt het plangebied in het radarverstoringsgebied dat hoort bij de radar die staat op vliegbasis Volkel. Objecten hoger dan 65 meter boven NAP binnen een straal van 28 km van het radarstation kunnen aanleiding geven tot verstoring van het radarbeeld en zijn derhalve in beginsel niet toegestaan. Op de algemene hoogtekaart van Nederland is te zien dat het plangebied is gelegen op een hoogte van maximaal 18,3 meter boven NAP; gelet op de via de planregels toegestane bouwhoogte zal het "object" niet boven 65 meter boven NAP uitkomen en vormt het geen belemmering voor de radarverbinding.
Gelet op het bovenstaande mag worden gesteld dat met het onderhavige bestemmingsplan de belangen van defensie niet worden geschaad.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Venray als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:
Doorgaans zijn lager gelegen gebiedsdelen het meest geschikt. Nagaan of plangebied nodig is voor wateropgave van omliggende gebieden; zorgen dat geen logische waterstructuren worden geblokkeerd.
Voorkomen van wateroverlast en erosie door afstromend water vanuit de omgeving naar het plangebied en andersom.
Input voor ontwerpen van het hemelwatersysteem. Denk ook aan bodemverontreinigingen.
Schoonhouden, scheiden, zuiveren.
Hergebruik water, vasthouden in de bodem (infiltratie), tijdelijk bergen, afvoeren naar oppervlaktewater, afvoeren naar gemengd of DWA-riool.
Verantwoorde systeemkeuze conform voorkeurstabel; maatwerk per situatie. Bij voorkeur toepassen van bovengrondse waterhuishoudkundige voorzieningen. Bij diepte-infiltratie gelden zeer strenge randvoorwaarden; liever geen diepte-infiltratie toepassen.
Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op 100 mm per etmaal voor Noord Limburg (ten noorden van Sittard) en 80 mm per twee uur ten zuiden van Sittard met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur.
Denk aan bereikbaarheid, controlemogelijkheid, verantwoordelijkheid.
Waterlopen
Op onderstaande afbeelding zijn de nabij het plangebied gelegen primaire watergangen weergegeven. Deze watergangen blijven ongewijzigd behouden en hier zal ook geen hemelwater op worden geloosd.
Afbeelding: waterlopen nabij plangebied
Onderhavige planontwikkeling ligt niet binnen de beschermingszone, noch binnen het profiel van vrije ruimte rondom de waterkering.
Infiltratie hemelwater
Binnen het plangebied moet een duurzaam waterhuishoudkundig systeem aanwezig zijn om de hoeveelheid regenwater te verwerken dat gelet op het ter plaatse van de Gagel 1 en 12 aan de orde zijnd (nieuw) afvoerend verhard oppervlak van globaal 500 respectievelijk 1000 m² (bebouwing inclusief erfverhardingen en parkeergelegenheid) binnen het plangebied valt.
De K-waarde (geeft de mate van infiltratiegeschiktheid aan) van het plangebied bedraagt volgens de kaart inzake de bodemdoorlatendheid (K-waarde) van de gemeente Venray van het waterschap 0,75 - 1,5 m/dag. De onderhavige gronden zijn derhalve geschikt voor hemelwaterinfiltratie.
Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de gekozen infiltratievoorziening wordt uitgegaan van een neerslaggebeurtenis waarbij 100 mm neerslag valt in 24 uur. De te realiseren waterbergingsruimte kan dan berekend worden door de toename van het afvoerend verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met 0,1 m.
Benodigde buffercapaciteit bedraagt:
Gagel 1 | Gagel 12 |
Neerslag 100 mm neerslag/m2 | Neerslag 100 mm neerslag/m2 |
Te infiltreren 500 m2 x 0,1 m = 50m3 | Te infiltreren 1000 m2 x 0,1 m = 100 m3 |
Binnen de landschappelijke inpassing van het project zal een infiltratievoorziening worden gerealiseerd in de vorm van een vijver of verlaging in het erf (wadi) zodat de hoeveelheid regenwater kan worden verwerkt die gelet op het ter plaatse aan de orde zijnde (nieuw) afvoerend verhard oppervlak (bebouwing inclusief erfverhardingen) binnen het plangebied valt.
Afvoer afvalwater
Afvoer van huishoudelijk- en bedrijfsafvalwater dient plaats te vinden via het aanwezige rioleringssysteem.
Bouwmaterialen
De gemeente Venray streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Er zal derhalve geen gebruik worden gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.
Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied. De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:
Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.
Verder is aansluiting gezocht bij de systematieken van het voorontwerp van het bestemmingsplan Wanssum en het bestemmingsplan Buitengebied-Oost van de gemeente Venray.
In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.
Opgemerkt wordt nog dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen, immers de wijze van raadplegen is ook verschillend. Inhoudelijk zijn geen verschillen te vinden.
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.
De Inleidende regels (hoofdstuk 1) bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In de Begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik.
In het artikel over de "Wijze van meten" (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de doeleindenomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Indien er sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, is er een nadere detaillering van de doeleinden opgenomen waarin wordt vermeld welke doeleinden prevaleren. Vervolgens wordt in de bebouwingsregeling aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is in een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.
In de Algemene regels (hoofdstuk 3) zijn opgenomen de Anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels, de algemene afwijkingsregels, de algemene wijzigingsregels, de algemene procedureregels voor wijzigingen, ontheffingen en nadere eisen en de overige regels.
In de Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Omdat onderhavig bestemmingsplan slechts een partiële herziening inhoudt, zijn in de regels ook slechts de gewijzigde bepalingen opgenomen.
De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. Verder zijn de gronden aan de Gagel 1 en 12 eigendom van initiatiefnemer.
Tussen de gemeente Venray en de initiatiefnemer zal een planschadeverhaalsovereenkomst worden afgesloten. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Venray komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.
Op 26 januari 2021 heeft initiatiefnemer omwonenden van het initiatief op de hoogte gesteld; het verslag van deze omgevingsdialoog is aan het bevoegd gezag ter hand gesteld.
Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.
Conform artikel 3.1.1. Bro worden de provincie Limburg en Waterschap Limburg in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.
Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:
Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) of de inspecteur een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan de GS en/of de inspecteur.
Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.
Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.
In het kader van het wettelijk overleg heeft overleg plaatsgevonden met de provincie Limburg en Waterschap Limburg.
Het ontwerpplan heeft voor een ieder ter inzage gelegen van 23 juli tot en met 2 september 2021. Gedurende deze periode is één zienswijze ingediend.
Op 26 augustus 2021 is een zienswijze (opgenomen als bijlage 4 bij de planstukken) ontvangen van Rijkswaterstaat, inhoudende dat de begrenzing van het stroomvoerend deel van het rivierbed niet geheel correct is overgenomen uit het Barro, met het verzoek om deze aan te passen en het stroomvoerend rivierbed conform het nader overleg met Rijkswaterstaat en conform het nationaal georegister op te nemen in het vast te stellen bestemmingsplan.
In het plan is, binnen de delen welke zijn aangemerkt als stroomvoerend rivierbed, landschappelijke inpassing in de vorm van het vervangen van de bestaande coniferenhaag door een beukenhaag, tuinaanleg, aanplant van hoge heesters (wintergroen) en herstel/aanplant van bosrand voorzien. Verzocht wordt om initiatiefnemer op de hoogte te stellen, dat deze activiteiten vergunningsplichtig dan wel meldingsplichtig in het kader van de Waterwet zijn.
De gevraagde aanpassing van het stroomvoerend rivierbed is doorgevoerd in dit bestemmingsplan en infitiatiefnemer is op de hoogte gesteld van de vergunningplicht ingevolge de Waterwet voor activiteiten betreffende de uitvoer van de landschappelijke inpassing binnen het stroomvoerend rivierbed.
Verder zijn er geen zienswijzen ontvangen.
Ten opzichte van het ontwerp-bestemmingsplan zijn de enkele wijzigingen in het vastgestelde bestemmingsplan aangebracht. Het betreft de volgende onderdelen:
Op 2 november 2021 is de gemeentelijke Omgevingsvisie vastgesteld; paragraaf 4.3 is aangepast aan het nieuwe beleid en het met de Omgevingsvisie vervallen beleid is ook in betreffende beleidsparagraaf komen te vervallen.
Verder heeft er een beperkte aanpassing plaatsgevonden aan het landschappelijk inpassingsplan en wordt een grotere oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken toegestaan, waarvan de noodzaak is toegelicht in paragraaf 3.1 van de plantoelichting.