Plan: | Laagheidseweg 10a Venray |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0984.BP20007-va01 |
De initiatiefnemers hebben het plan om een nieuwe vrijstaande woning te realiseren op een onbebouwd perceel aan de Laagheidseweg in het buitengebied van Venray. De oprichting van de woning is mogelijk op basis van een eerder verkregen Ruimte voor Ruimte-titel vanwege het saneren van een intensieve veehouderij aan de Horsterweg 41 in Castenray.
De nieuwe woning past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied is gelegen ter plaatse van een onbebouwd perceel aan de Laagheidseweg, direct ten noorden van de woning aan de Laagheidseweg nummer 10. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
De ligging van het plangebied (oranje stip) en de omgeving (bron: Openstreetmaps)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt aan de Laagheidseweg, een weg in het buitengebied van de gemeente Venray. De Laagheidseweg is één van de noordelijke ontsluitingswegen van de kern Venray. De omgeving van het plangebied heeft een landelijk karakter. Tussen de landbouwgronden door lopen wegen waaraan agrarische bedrijven en burgerwoningen zijn gelegen.
Het gebied langs de Laagheidseweg ter hoogte van het plangebied is door recente ontwikkelingen bezig aan een transformatie van een gebied met overwegend agrarische bedrijven naar een gebied met vooral reguliere burgerwoningen. Intensieve veehouderijen zijn gestopt met de bedrijfsvoering, waarna de schuren zijn gesloopt en bouwtitels voor burgerwoningen zijn verkregen. Ook recent nog is de intensieve veehouderij aan de Laagheidseweg 15 herbestemd naar een woonbestemming. De intensieve veehouderij aan de Laagheidseweg 17 is niet meer actief. Ook daar ligt het voor de hand de locatie te ontwikkelen tot een woonlocatie. Aan de Laagheidseweg 17a ligt een paardenhouderij, deze locatie is nog wel als zodanig in gebruik. Direct ten zuiden van het plangebied, aan de Laagheidseweg 10, staat een burgerwoning.
Het plangebied heeft een oppervlak van ca 3.200 m² en bestaat voornamelijk uit landbouwgrond. Bebouwing is er niet aanwezig. Langs de zuidelijke plangrens staan, op de grens met de naastgelegen woning, enkele bomen en struiken. Navolgende afbeelding toont een luchtfoto.
Luchtfoto van het plangebied (bron afbeelding: googlemaps.nl)
Binnen het plangebied komt één vrijstaande woning te staan. Voor deze Ruimte voor Ruimte-woning is eerder een bouwtitel verkregen vanwege de sanering van een intensieve veehouderij aan de Horsterweg 41 in Castenray.
Het toevoegen van een nieuwe woning binnen het plangebied sluit goed aan bij de transformatie van dit deel van de Laagheidseweg. Om de woning stedenbouwkundig in te passen in de omgeving is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt (bijlage 1 van de regels). De inrichting van het plangebied conform dit inpassingsplan is als een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van voorliggend plan.
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de inpassingstekening:
Landschappelijke inpassingstekening van de toekomstige situatie (bron: Landschappelijke inpassing 'Bouwplan Laagheidseweg ongenummerd', G. Paumen Tuin & landschapsarchitect)
De vrijstaande woning is op een centrale positie binnen de nieuwe woonkavel voorzien. De woning komt op minimaal 10 m vanaf de weg te staan, waarbij de voorgevel in het verlengde van de voorgevel van de naastgelegen woning aan de Laagheidseweg 10 komt te liggen. Verder krijgt de woning een maximale inhoud van 875 m³ en een maximale goothoogte van 4,5 m. Deze stedenbouwkundige randvoorwaarden sluiten aan op de al bestaande woningen in de omgeving en de algemeen geldende regels voor burgerwoningen in het buitengebied uit het moederplan. Verder wordt de locatie ingepast met gemengde hagen en bomenrijen op de perceelsgrenzen langs de naastgelegen landbouwgrond. Rondom de woning komen geschoren hagen en enkele solitaire bomen. Parkeren is straks mogelijk op eigen terrein. De huidige inrit tot het landbouwperceel verdwijnt en de woning wordt via een nieuwe inrit ontsloten op de Laagheidseweg. Deze nieuwe inrit wordt zodanig gepositioneerd dat dit niet ten koste gaat van één of meerdere laanbomen langs de Laagheidseweg.
Duurzaamheid
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.
Kansen
Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 1 juli 2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Planspecifiek
De nieuwe woning zal als gasloze woning worden opgeleverd en tevens voldoen aan de huidige BENG-eisen. De toepassing van duurzame technieken en bouwmaterialen dragen daar aan bij. Ook bij de inrichting van de buitenruimte zijn er kansen voor het creëren van een duurzame leefomgeving. Het toevoegen van bomen en struiken zorgt voor een verkoelend effect op warme dagen, waarmee hittestress wordt voorkomen. Verder kunnen infiltratievoorzieningen worden aangelegd om overtollig hemelwater af te voeren in de bodem. Een nadere uitwerking van de toepassing van duurzame technieken, bouwmaterialen en infiltratievoorzieningen volgt gedurende de omgevingsvergunningaanvraag voor het bouwen.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro. Het initiatief heeft geen effect op één of meerdere aspecten van nationaal ruimtelijk belang.
Ladder duurzame verstedelijking
Uit jurisprudentie blijkt dat bij woningbouwontwikkelingen van een stedelijke ontwikkeling kan worden gesproken, als een woningbouwplan voorziet in 11 nieuwe woningen of meer. Voorliggend initiatief voorziet in één nieuwe woning en is daarmee niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet aan de orde.
Het initiatief past binnen het Rijksbeleid.
Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014, met bijbehorend plan m.e.r., de Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal Verkeers en- Vervoersprogramma vastgesteld. De meest recente actualisatie dateert uit 2018.
In het POL staat kwaliteit centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
Noord-Limburg kenmerkt zich door een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Er dient een transformatie van de bestaande woningvoorraad plaats te vinden, aangezien er nauwelijks bevolkingsgroei meer is. Daarbij zal primair worden gekozen voor inbreiding, aanpassing en functieverandering en slechts in beperkte mate voor uitbreiding in de nabijheid van kleine kernen. In het POL is opgenomen dat het toevoegen van nieuwe woningen aan de woningvoorraad dient te worden afgestemd met de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2040 (zie paragraaf 3.3.1).
Er wordt de komende jaren een hausse aan vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing verwacht. Het proces van functieverlies speelt al langere tijd, maar het aanbod van leegstaand vastgoed blijft toenemen en de vraag blijft achterwege. Er wordt naar gestreefd dat de vrijkomende agrarische bebouwing zoveel mogelijk wordt hergebruikt door de land- en tuinbouw, ter voorkoming van verdere verstening in het buitengebied. Maar het is zeker niet te verwachten dat alle leegstand zo kan worden opgelost. In dat geval is sloop (bijvoorbeeld van verouderde stallen, schuren en overige voorzieningen) gewenst, om leegstand, verval en mogelijk ook illegaal gebruik te voorkomen.
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 is bepaald dat een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling
mogelijk maakt rekening houdt met de Ladder voor duurzame verstedelijking. De regionale afspraken over wonen zijn met een Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 geborgd in de provinciale omgevingsverordening. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg mag alleen voorzien in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg. In het ruimtelijk plan dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen, dient te worden verantwoord op welke wijze het plan aansluit bij de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.
Planspecifiek
Als onderdeel van het provinciale Omgevingsplan Limburg 2014 zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 de volgende relevante artikelen opgenomen voor dit initiatief:
Hoofdstuk 2 Ruimte - Artikel 2.4.2 Wonen
Het plangebied behoort tot het bestuursgebied 'Noord-Limburg'. In de verordening is opgenomen dat binnen deze regio geen nieuwe woningen mogen worden toegevoegd aan de bestaande woningvoorraad, anders dan de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde 'Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg'. In paragraaf '3.3.1' is nader gemotiveerd dat de woning uit voorliggend initiatief mogelijk is binnen de 'Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020 - 2040'. Daarmee past het plan binnen het gestelde van artikel 2.4.2.
Hoofdstuk 6 Ontgrondingen Artikel 6.1.1 Vrijstellingen
In artikel 3, eerste lid, van de Ontgrondingenwet is opgenomen dat het ontgronden van de bodem zonder vergunning verboden is. In Artikel 6.1.1 uit de Omgevingsverordening is bepaald dat voorgaand verbod niet geldt voor ontgrondingen van ten hoogste 3 meter beneden het oorspronkelijke maaiveld, met een oppervlakte van ten hoogste 400 m² en een volume van ten hoogste 500 m³. De ontgrondingen als gevolg van de bouwwerkzaamheden voor de realisatie van de nieuwe woning vallen binnen de vrijstellingsgrens, waardoor de activiteiten op het gebied van ontgronding vergunningvrij kunnen worden uitgevoerd en het initiatief past binnen het gestelde van artikel 6.1.1.
Borging Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM)
Vanaf 1 januari 2012 zijn Limburgse gemeenten zelf verantwoordelijk voor de advisering over plannen binnen de werkingssfeer van het LKM. De borging van het Limburgs Kwaliteitsmenu komt daarom nader aan bod in paragraaf 3.4 'gemeentelijk beleid'.
Het initiatief past binnen het provinciale beleid.
De Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2040 geeft richting aan het woonbeleid van de regio voor de komende vier jaar. Uitgangspunt daarbij is dat de huidige samenwerking en afstemming tussen verschillende partijen, waaronder corporaties, ontwikkelaars, zorginstellingen etc., wordt voortgezet. Op basis van een analyse over de huishoudensontwikkeling, de link tussen de (toekomstige) bevolkingssamenstelling en de bestaande woningvoorraad en enkele trends en ontwikkelingen zijn er in de visie enkele opgaven geformuleerd die als volgt zijn samen te vatten:
Bij nieuwbouw dient de voorkeur ingezet te worden op de realisatie van toekomstbestendige en flexibele woonsegmenten. Om richting te geven aan de benodigde aantallen wordt er gebruik gemaakt huishoudensprognoses. Een goede onderbouwing van de woningbehoefte blijft echter leidend. Daarvoor zijn in de visie onderstaande uitgangspunten opgenomen, waaraan alle nieuwe woningbouwplannen, ook Ruimte voor Ruimte plannen, aan moeten voldoen:
Ruimte voor Ruimte
Voor Ruimte voor Ruimte geldt dat de provincie een verbreding heeft gemaakt in de regeling, waaronder het ruimte bieden aan andere woonvormen die beter aansluiten bij de behoefte. Tevens is er een mogelijkheid om andere verdienmodellen te verkennen. De regio onderschrijft deze verbreding. Zo ontstaan er mogelijkheden om Ruimte voor Ruimte in te zetten voor de kwalitatieve opgaven van de regio.
Planspecifiek
Uitgangspunt van de regionale structuurvisie is dat er gebouwd moet worden naar behoefte. De nieuwe vrijstaande woning uit dit plan is voorzien in het buitengebied en komt voort op basis van de Ruimte voor Ruimte-regeling van de gemeente Venray. De gemeente Venray staat nieuwe woningbouw via de RvR-regeling beperkt toe in het buitengebied, zie verder 3.4. In relatie tot voorliggend initiatief is eerder een intensieve veehouderij gesaneerd, met een aanzienlijke verbetering van het woon- en leefklimaat van de bestaande woningvoorraad tot gevolg. De nieuwe woning voldoet aan de huidige duurzaamheidsnormen (2.3) en is geschikt voor het huisvesten van alle doelgroepen in het bovengemiddelde segment. Het initiatief sluit daarmee aan op de uitgangspunten voor nieuwbouwwoningen zoals opgenomen in de regionale visie.
Het initiatief past binnen de 'Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2040.
Op 27 juni 2019 is de Toekomstvisie Venray 2030 'Venray loopt voorop' vastgesteld. In deze visie heeft de gemeente Venray haar ambities opgesteld voor de ontwikkeling van de gemeente tot 2030. Deze visie vervangt de Strategische visie 2020 en de nota 'Venray, stad in de Peel (2025). De toekomstvisie geeft de gemeente een koers voor het omgaan met nieuwe trends en ontwikkelingen in de gemeente, zowel binnen de gemeenschap van Venray als in de regio. Belangrijke thema's uit de vorige strategische visie worden doorgezet in deze visie. 'Venray loopt voorop' heeft aandacht voor burgerparticipatie, de rol van de overheid, en regionale samenwerking, met name op het gebied van onderwijs, bedrijfsleven en in de naaste omgeving van inwoners. Hiermee speelt de toekomstvisie in op de nieuwe Omgevingswet. Daarnaast is er veel aandacht voor de kwalitatieve ontwikkeling van onder meer de leefomgeving. De uitdaging daarbij is om de ruimtelijke kwaliteit zowel in de stad, op het platteland als in de natuur op een hoog niveau te houden.
De gemeente Venray heeft voor de komende tien jaar de volgende vijf ambities geformuleerd.
In het Venray van 2030:
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet in een rode ontwikkeling in het buitengebied. De investering in de ruimtelijke kwaliteit heeft reeds plaatsgevonden, namelijk door de sanering van een intensieve veehouderij elders binnen de gemeente Venray. In lijn met het ambitieniveau uit de toekomstvisie wordt het plangebied landschappelijk ingepast met een groene woonomgeving en ruimtelijke kwaliteitsbijdrage van het buitengebied tot gevolg. Zie verder ook de toelichting in de paragraaf Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling 2011 - Borging Kwaliteitsmenu.
Voorliggend initiatief past binnen de Toekomstvisie 'Venray loopt voorop'.
Op 16 mei 2017 heeft de gemeenteraad van Venray de 'Woonvisie Venray 2017' vastgesteld. De visie gaat in op de rol die het thema 'wonen' vervult in de algehele ambitie om Venray sterker en aantrekkelijker te maken. Venray is één van de drie plaatsen in Limburg die groeien. Door te kijken naar woonwensen en behoeften van woningzoekenden wenst de gemeente deze groei passend te beantwoorden en zo de woningmarkt voor de lange termijn positief te ontwikkelen. In algemene zin formuleert de gemeente de wens van de toekomstige woonconsument als volgt: een wat kleinere woning, gebruiksvriendelijk en duurzaam. Deze woningen staan er al voor een groot deel, maar omdat de huishoudenssamenstelling verandert, is het nodig om de bestaande voorraad aan te passen. Daarmee wil de gemeente tegelijkertijd de differentiatie in de bestaande voorraad vergroten. Ook toevoegingen zullen moeten bijdragen aan de differentiatie, waardoor er een betere balans komt in de woningvoorraad. Daarmee wil de gemeente de waarde van de bestaande voorraad in stand houden en tegelijkertijd de kwaliteit van de bestaande voorraad verbeteren.
Nieuwe kleinschalige initiatieven
Nieuwe kleinschalige plannen zullen een belangrijke rol gaan spelen om de voorraad woningen geschikt te
maken om de effecten van de wijzigingen in de bevolkings- en huishoudenssamenstelling in de komende jaren
te kunnen opvangen. Met name in de kernen kan op die manier een antwoord gegeven worden op de
(beperkte) vraag naar geschikte woningen. Die opening voor kleinschalige uitbreidingen wordt ook ingezet ten
behoeve van de ruimte-voor-ruimte regeling, die hard nodig is om de sanering van intensieve veehouderijen
(lees: het verbeteren van het woon- en leefklimaat in de dorpskernen en wijken) mogelijk te maken.
Planspecifiek
Nieuwe kleinschalige woningbouwinitiatieven zijn op basis van de Ruimte voor Ruimte-regeling beperkt mogelijk binnen het buitengebied van Venray. Voorliggend plan is gebaseerd op deze regeling. Het woon- en leefklimaat binnen de gemeente is verbeterd door de reeds uitgevoerde sanering van de intensieve veehouderij aan de Horsterweg 41 in Castenray. Nu wordt één van de twee verkregen bouwtitels ingezet om de woning uit voorliggend plan mogelijk te maken.
Het plan past binnen de 'Woonvisie Venray 2017'.
Op 18 december 2018 heeft de gemeenteraad van Venray de 'Gemeentelijke regeling Ruimte voor Ruimte 2018' vastgesteld. De gemeentelijke regeling Ruimte-voor-Ruimte is een gemeentelijke beleidsregel die tot doel heeft om de ruimtelijke en milieukundige kwaliteit rondom de kernen en wijken te verbeteren door in ruil
voor de beëindiging van intensieve veehouderijen en sloop van bedrijfsgebouwen in het
buitengebied, de bouw van woningen op passende locaties toe te staan.
De RvR-regeling wordt ingezet op locaties rondom de dorpskernen en wijken waar een afname van
de emissie, door het treffen van technische maatregelen, niet voldoende is. In dat geval is het
wenselijk dat het intensieve veehouderijbedrijf wordt beëindigd en de stallen worden verwijderd.
Hiermee ontstaat er een verbetering van het woon- en leefklimaat en de ruimtelijke kwaliteit.
Voor het bepalen welke bedrijven in aanmerking komen wordt er geen begrenzing rondom de
dorpen getrokken. Het doel is namelijk de vermindering van de belasting van het dorp en dus de
bijdrage van het bedrijf aan de emissie op het dorp. Bedrijven komen in aanmerking als de geuremissie van het veehouderijbedrijf zo hoog is dat er sprake is van een overschrijding van de geurnorm bij de woningen in de dorpen en wijken. Uitgangspunt is de geurnorm van 3 Ou voor woningen in de dorpen en wijken, zoals is vastgelegd in de huidige geurverordening. Als bij de actualisatie van de geurverordening blijkt dat een andere
norm gewenst is, kan dit aanleiding zijn om de RvR-regeling aan te passen.
Locatie RvR-woning
In de 'Regeling Ruimte voor Ruimte 2018' worden enkele uitgangspunten gesteld over de locatie van nieuwe ruimte-voor-ruimte woningen:
Planspecifiek
De 'Regeling Ruimte voor ruimte 2018' is niet van toepassing op dit initiatief. De in te zetten bouwtitel is afkomstig van de locatie Horsterweg 41 te Castenray en is tot stand gekomen op basis van de voorheen geldende gemeentelijke ruimte voor ruimte-regeling. Desalniettemin sluit het bouwplan van voorliggend initiatief met betrekking tot de locatiekeuze, inhoudsmaten en oppervlakten van de nieuwe woning aan op de uitgangspunten die in de Regeling Ruimte voor ruimte 2018 zijn opgenomen, zie verder paragraaf 2.2.
De 'Regeling Ruimte voor ruimte 2018' staat de uitvoer van voorliggend initiatief niet in de weg.
Op 30 januari 2018 heeft de gemeenteraad van Venray de 'Visie veehouderij Venray 2018' vastgesteld.
In de visie is het beleid van de gemeente Venray uiteengezet dat moet bijdragen aan een balans tussen de
ontwikkelingsruimte voor de veehouderijen de bescherming van een goed woon- en leefklimaat voor de inwoners. In delen van het buitengebied en in enkele dorpskernen wordt door inwoners van de gemeente hinder ervaren door veehouderijen uit de omgeving. De hinder heeft voornamelijk betrekking op geuroverlast maar ook transport, vliegen en geluid dragen bij aan de hinder. In het gemeentelijke beleidsstuk ''Veehouderij en gezondheid omwonenden' uit 2015 is er ook extra aandacht voor de gezondheid van inwoners.
De gemeente wil dat de emissies (geur, ammoniak, fijn stof en endotoxinen) voldoende snel afnemen en het
aantal overlastlocaties snel daalt. Dat betekent dat nieuwe overlast moet worden voorkomen en dat
ontwikkeling gepaard moet gaan met een verbetering.
Planspecifiek
De bouwtitel voor de Ruimte voor Ruimte-woning uit dit plan is verkregen op basis van en onlosmakelijk verbonden met de sanering van een intensieve veehouderij aan de Horsterweg 41 in Castenray. Een en ander is tussen initiatiefnemers en de gemeente Venray vastgelegd in een anterieure overeenkomst. In het reeds vastgestelde bestemmingsplan 'Horsterweg 41 Castenray' uit september 2019 is aangetoond dat de eerdere zwaar overbelaste geurhinder op de kern Castenray door de betreffende intensieve veehouderij door de sanering aanzienlijk is verminderd. Het woon- en leefklimaat van Castenray is daardoor, in lijn met de doelstellingen van de 'Visie Veehouderij Venray 2018', sterk verbeterd.
Het initiatief past binnen de 'Visie Veehouderij Venray 2018'.
In de nota 'Wederzijds vertrouwen, Welstandsnota 2013 gemeente Venray, 2e herziening 2018' past de
gemeente Venray een differentiatie in welstandstoezicht toe. Het welstandsbeleid wordt in de eerste plaats
gedifferentieerd naar de specifieke situatie in wijken, buurten of gebieden en naar de plaats van een
bouwwerk op het erf. Dit betekent dat minder beeldbepalende gebieden (waaronder grote delen van Venray,
de kerkdorpen en bedrijventerreinen) preventief worden getoetst door een ambtenaar. Voor nieuwe
hoofdgebouwen, monumenten en plannen die niet passend zijn binnen het bestemmingsplan wordt de
toetsing uitgevoerd door de welstandscommissie (in Venray het Adviesbureau Ruimtelijke Kwaliteit).
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet in een woning in het buitengebied van de gemeente Venray. Het ARK (Adviesbureau Ruimtelijke Kwaliteit) zal het initiatief daarom niet toetsen aan de welstandsnota. Wel wordt het plan ambtelijk getoetst. In paragraaf 2.2 is nader gemotiveerd dat de nieuwe woning qua massa en positionering aansluit bij de woningen uit de omgeving en de bouwregels uit het moederplan voor burgerwoningen in het buitengebied.
De nota 'Wederzijds vertrouwen, Welstandsnota 2013 gemeente Venray' staat het initiatief niet in de weg.
De Toetssteen Openbare Ruimte, heeft betrekking op de (toekomstige) openbare ruimte, geen gebouw zijnde,
welke beheerd wordt door de beheerders van de afdeling Openbare Ruimte van de gemeente Venray. De
Toetssteen Openbare Ruimte heeft als doel het waarborgen van de kwaliteit van de openbare ruimte van de
gemeente Venray. Het begrip kwaliteit kan worden opgedeeld in:
De Toetssteen beschrijft de uitgangspunten, randvoorwaarden, ontwerpeisen etc. waaraan bouwplannen in de openbare ruimte minimaal dienen te voldoen. Verder verschaft de Toetssteen inzicht in de toetsingsprocedure van de gemeente.
Het meenemen van de uitgangspunten, randvoorwaarden en ontwerpeisen van al de betrokken vakdisciplines
in een vroeg stadium zal resulteren in een meer integraal ontwerp. Met deze werkwijze kan op de lange
termijn integraal ontworpen openbare ruimte kostenefficiënter worden beheerd en kan deze door keuzes als
flexibiliteit en aanpasbaarheid blijven voorzien in de behoeften van de maatschappij. Ook zal het
beoordelingstraject van een bouwplan efficiënter verlopen.
Het waarborgen dat wordt voldaan aan de verschillende kwaliteitseisen van de gemeente bestaat uit twee
stappen, te weten:
1. Aanleveren Toetssteen.
2. Controle op toepassing Toetssteen in de plannen.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet alleen in bouwontwikkelingen binnen privaat terrein. In paragraaf 4.4 'Verkeer' is reeds gemotiveerd dat binnen eigen terrein voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd in lijn met de parkeernormen uit de 'Beleidsnota Parkeernormen Venray'. Daarmee is geborgd dat parkeren als gevolg van het toekomstig gebruik van het plangebied binnen eigen terrein dient plaats te vinden en de parkeerdruk op de openbare ruimte door dit initiatief niet toeneemt. De nieuwe inrit die de woning ontsluit op de Laagheidseweg gaat niet ten kosten van één of meerdere laanbomen langs de Laagheidseweg. Het groene karakter van het gebied blijft daardoor behouden. Vanwege het ontbreken van andere effecten als gevolg van dit plan op de openbare ruimte in de omgeving van het plangebied is een nadere toetsing aan de 'Toetsteen Openbare Ruimte' niet aan de orde.
Het initiatief past binnen de 'Toetsteen Openbare Ruimte'.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2010', vastgesteld op 14 december 2010 en de meest recente herziening 'Buitengebied Venray 2010, herziening regels', vastgesteld op 20 september 2017 door de gemeente Venray.
Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan, waarop het plangebied is aangeduid met de rode doorbroken lijn (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch' zonder bouwvlak. Ook gelden er de gebiedsaanduidingen 'overige zone - agrarisch gemengd' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - agrarisch gemengd' is het toegestaan gebruik van gronden en opstallen voor niet-agrarische activiteiten voort te zetten na de beëindiging van agrarische bedrijfsactiviteiten. Omdat een agrarisch bedrijf binnen het plangebied ontbreekt heeft deze aanduiding geen betekenis voor het plangebied.
Strijdigheid met het vigerende bestemming
De realisatie van een burgerwoning is niet toegestaan binnen de bestemming 'Agrarisch'. Daarmee is voorliggend initiatief in strijd met het vigerende bestemmingsplan.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van voorliggend initiatief is een functiewijziging van het plangebied nodig van agrarisch naar wonen. Om te kunnen bepalen of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in lijn ligt met het toekomstig gebruik van het plangebied als woonlocatie, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1). Het onderzoek heeft als belangrijkste conclusie dat de onderzoeksresultaten geen aanleiding geven om nader bodemonderzoek uit te voeren en er vanuit bodem geen nadelige effecten zijn voor dit initiatief.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 67842 (aan de Beekweg ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3) | 18,8 µg/m3 | 19,3 µg/m3 | 12,0 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van één woning op gronden die in de bestaande situatie in gebruik zijn als landbouwgrond. Ten opzichte van dit huidige gebruik, waar landbouwvoertuigen het land bewerken, neemt het aantal verkeersbewegingen in de toekomstige situatie hooguit beperkt toe. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief daarbij van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (1.500 woningen). Daardoor is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
De nieuwe woning is een geluidsgevoelig object en ligt binnen de onderzoekszone van de Laagheidseweg, een 60 km-weg in het buitengebied. Om te kunnen bepalen of het wegverkeer van de Laagheidseweg leidt tot geluidshinder op de nieuwe woning, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 2. Het onderzoek heeft als belangrijkste conclusie dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als gevolg van wegverkeerlawaai niet wordt overschreden. Daarmee wordt er voldaan aan het bepaalde in de Wgh en is er ter plaatse van de nieuwe woning sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Geurverordening Venray
De gemeenteraad van de gemeente Venray heeft een Verordening geurhinder en veehouderij vastgesteld. In
deze verordening wijkt de gemeente Venray deels af van de wettelijke normen uit de Wgv. De geurverordening
van de gemeente Venray stelt de volgende normen:
Planspecifiek
Voorgrondbelasting
Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf betreft de paardenhouderij aan de Laagheidseweg 17a, tegenover het plangebied. De afstand tussen het dichtstbijzijnde dierenverblijf en de nieuwe woning bedraagt 70 m. Paarden zijn aan te merken als 'overige landbouwhuisdieren'. In bijlage 1 van de Regeling geurhinder en veehouderij zijn de geuremissiefactoren voor 'overige landbouwhuisdieren' 'niet vastgesteld'. Dit betekent dat voor deze dieren de minimumafstanden uit artikel 4 Wgv gelden. Buiten de bebouwde kom bedraagt deze minimumafstand 50 m tussen het dichtstbijzijnde dierenverblijf en een geurgevoelig object. Gelet op de werkelijke afstand (70 m) wordt aan deze minimumafstand voldaan. De paardenhouderij is in het verleden toegestaan met een vergunning (artikel 19.1 procedure), waardoor de paardenhouderij alleen binnen bestaande bebouwing is toegestaan. Een bouwvlak ontbreekt. Voorliggend initiatief zorgt daarmee niet voor een beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van de paardenhouderij. In de directe omgeving van het plangebied liggen geen andere (intensieve) veehouderijen die om een nadere toetsing vanuit geurhinder vragen.
Achtergrondbelasting
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de geurhinderkaart (achtergrondbelasting) van de gemeente Venray uit 2018. Daaruit blijkt dat de huidige achtergrondbelasting op het plangebied (rode cirkel) kan worden gekwalificeerd als een goed leefklimaat.
Uitsnede van de geurkaart 2018 van de gemeente Venray
Op basis van voorgaande motivering luidt de conclusie dat agrarische bedrijven uit de omgeving geen hinder ondervinden in de bedrijfsmogelijkheden als gevolg van de nieuwe woning en dat op basis van het aspect geur er ter plaatse van de nieuwe woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief maakt de realisatie van één milieugevoelig object mogelijk (woning). Vanuit milieuzonering is het daarom van belang om het milieueffect van bedrijven uit de omgeving te beoordelen.
In voorgaande paragraaf 4.1.4 is reeds gemotiveerd dat de paardenhouderij aan de Laagheidseweg 17a vanuit het aspect geur niet leidt tot hinder. In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG is voor de overige milieuaspecten van een paardenhouderij (stof, geluid) een maximale richtafstand van 30 m opgenomen. De afstand tussen de dichtstbijzijnde bedrijfsactiviteiten (de stal) van de paardenhouderij en de nieuwe woonbestemming bedraagt 70 m, waardoor wordt voldaan aan de richtafstand.
Op ca 220 m ten noorden van het plangebied liggen, aan de Laagheidseweg 16 en 19a, twee bedrijfslocaties. Het gaat om een kleinschalig bedrijf (max. milieucategorie 2) en een landbouwverwant bedrijf (max. milieucategorie 3.1). Voor een milieucategorie 2 geldt een maximale richtafstand van 30 m, voor een categorie 3.1 maximaal 50 m. Gelet op de feitelijke afstand tussen het plangebied en de bedrijven (min. 220 m) geldt dat wordt voldaan aan de richtafstand. Binnen het plangebied is er vanuit milieuzonering daarom sprake van een goed woon- en leefklimaat en de bedrijven worden als gevolg van voorliggend initiatief, niet gehinderd in de bedrijfsvoering.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief voorziet in het toevoegen van één kwetsbaar object (woning) binnen het plangebied. Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede van de risicokaart, waarop de ligging van het plangebied is aangeduid met de zwarte, doorbroken, cirkel (bron: risicokaart.nl)
Op de kaart zijn meerdere risicovolle inrichtingen zichtbaar. Het gaat in alle gevallen om bestaande of reeds verdwenen (intensieve) veehouderijen waar een propaantank aanwezig is of was op het bedrijfsperceel. De PR 10-6 contouren van de drie dichtstbij gelegen inrichtingen bedragen respectievelijk 25 m (Laagheidseweg 15), 20 m (Laagheidseweg 17a) en 20 m (Laagheidseweg 19). Van deze drie inrichtingen ligt de dichtstbijzijnde inrichting op 70 m afstand vanaf het plangebied. De inrichtingen vormen daarmee geen belemmering voor de nieuwe woning binnen het plangebied. In de omgeving van het plangebied liggen daarnaast geen risicovolle buisleidingen en/of transportroutes. Vanuit externe veiligheid zijn er geen risico's voor het nieuwe kwetsbare object binnen het plangebied.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Gemeentelijk rioleringsplan
In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2018-2021 is het beleid voor het beheer van de gemeentelijke
riolering voor de periode 2018 tot en met 2021 vastgelegd. Het plan bevat een beschrijving van de huidige
situatie, een evaluatie van de aan het plan voorafgaande periode en een beschrijving van de te verwachten
toekomstige ontwikkelingen. In het GRP wordt onder andere ingegaan op hemelwater- en
oppervlaktewaterafvoer.
In het kader van het GRP is onderzoek gedaan naar de geschiktheid van het uitvoeren van afkoppelprojecten
binnen de gemeente. Op basis van de bodemgesteldheid, de hoogte van de grondwaterstand en de
aanwezigheid van oppervlaktewater is onderzocht welke mogelijkheden er zijn voor afkoppeling: uit het
onderzoek blijkt dat in het overgrote deel van de gemeente Venray voldoende mogelijkheden voor afkoppeling
aanwezig zijn. Bij afkoppelprojecten wordt in de eerste plaats gekeken naar openbare verharde oppervlakken.
Daarbij wordt opgemerkt dat afkoppelen als maatregel slechts wordt uitgevoerd in combinatie met
wegwerkzaamheden (onder andere reconstructies van wegen) of rioolvervangingen, dit gezien de kosten die
dergelijke ingrepen met zich meebrengen. Het afkoppelen van particuliere oppervlakten wordt slechts in
uitzonderlijke situaties meegenomen.
Bij particuliere duurzame waterhuishoudkundige systemen, zoals bergings- en infiltratievoorzieningen hanteert de gemeente Venray de volgende voorwaarden:
riolering.
Planspecifiek
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van waterschap Limburg. Voor het waterschap Limburg is het niet mogelijk een digitale watertoets uit te voeren. Het waterschap zal daarom via het wettelijk vooroverleg op de hoogte worden gebracht van voorliggend initiatief.
Het plangebied is in de bestaande situatie volledig onverhard. Door de inrichting van het plangebied als nieuwe woonkavel met één vrijstaande woning, neemt het verhard oppervlak toe. In artikel 5.1 van de regels van dit plan is geborgd dat op eigen terrein infiltratievoorzieningen worden aangelegd om overtollig hemelwater in de bodem te infiltreren, alvorens de nieuwe woning gebouwd mag worden.
De nieuwe woning krijgt voor afvoer van het afvalwater een aansluiting op het bestaande drukriool. Een drukriool is niet ontworpen voor het afvoeren van hemelwater. Hemelwater wordt op eigen terrein verwerkt. De infiltratievoorzieningen krijgen een inhoud om een neerslaggebeurtenis van minimaal 40 mm te kunnen verwerken. De norm van 40 mm geldt alleen als er geen verbinding is tussen de infiltratievoorziening en oppervlaktewater. Als de infiltratievoorziening loost op een oppervlaktewater gelden de normen van het waterschap. Deze stelt dat de infiltratievoorziening minimaal 100 mm groot moet zijn. Pas daarna mag een eventueel overschot worden geloosd op het oppervlaktewater. Binnen eigen terrein is voldoende ruimte aanwezig om de infiltratievoorzieningen te realiseren. Tijdens de omgevingsvergunningaanvraag voor het bouwen zal de toepassing van deze infiltratievoorzieningen nader zijn uitgewerkt. Verder is er binnen het plangebied en in de directe omgeving geen oppervlaktewater aanwezig. Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen, zoals waterkering, waterberging of waterwinning.
Bij de bouw van de woning zullen geen uitloogbare materialen worden gebruikt. Verder is het streven om de woning en de buitenruimte zoveel als mogelijk klimaat adaptief aan te leggen.
Voorliggend plan heeft geen negatieve effecten vanuit het aspect water. Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijn moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website:
Uitsnede van de Natura 2000 'gebieden' kaart waarop de ligging van het plangebied is aangegeven met de rode cirkel (bron: www.natura2000.nl/gebieden)
Het plangebied ligt niet binnen of in de directe omgeving van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Boschhuizerbergen' ligt op ca 2,8 km ten oosten van het plangebied. Door deze ruime afstand en de kleinschaligheid van voorliggend initiatief, namelijk de oprichting en ingebruikname van één woning, kunnen negatieve effecten, ook vanuit het deelaspect stikstofdepositie, zowel in de aanleg- als gebruiksfase op voorhand worden uitgesloten. Volledigheidshalve zijn voor het deelaspect stikstof een voortoets stikstofdepositie voor de aanleg- en gebruiksfase opgesteld, zie bijlage 3 en 4. Daaruit blikt dat zowel in de aanleg- als gebruiksfase de stikstofdepositie niet toeneemt met meer dan 0,00 mol/ha/j. Daarmee kunnen negatieve effecten vanuit stikstofdepositie worden uitgesloten. vanuit gebiedsbescherming is het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet aan de orde.
Soortenbescherming
Als gevolg van de ontwikkeling hoeven er geen gebouwen of andere bouwwerken te worden gesloopt. Ook zullen er geen bomen worden gekapt en wordt er geen oppervlaktewater gedempt. De bestaande inrichting van het plangebied als landbouwgrond biedt geen schuilmogelijkheden voor (beschermde) soorten. Daarmee kunnen negatieve effecten vanuit soortbescherming op voorhand worden uitgesloten.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De nieuwe woning zal via een inrit worden ontsloten op de Laagheidseweg. Het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied zal als gevolg van de nieuwe woning beperkt toenemen. De Laagheidseweg en de aangrenzende wegen kunnen een beperkte toename goed aan. In de Beleidsnota Parkeernormen van de gemeente Venray is een parkeernorm opgenomen van 2 parkeerplaatsen voor een vrijstaande woning in het buitengebied. Op het eigen terrein van de woning is voldoende ruimte aanwezig om twee parkeerplaatsen te realiseren, waardoor aan de norm kan worden voldaan. In de regels van dit plan is via een voorwaardelijke verplichting geborgd dat de nieuwe woning pas in gebruik mag worden genomen als op eigen terrein het aantal parkeerplaatsen is gerealiseerd volgens de parkeernormen van de gemeente Venray.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer en parkeren.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied ligt niet in een landschap dat vanuit het aspect cultuurhistorie een beschermde status kent. Ook liggen er binnen en in de directe omgeving van het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen of objecten, zoals rijks- en/of gemeentelijke monumenten. Vanuit cultuurhistorie heeft voorliggend plan geen negatief effect.
Archeologie
In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2010' en 'Buitengebied Venray 2010, herziening regels' worden alle mogelijke archeologische waardevolle resten in de bodem beschermd via regels in het bestemmingsplan. Ter plaatse van het plangebied liggen er echter geen beschermingsregels voor archeologische resten in de bodem. Gesteld kan worden dat de bodemverstoring door de bouw van de nieuwe woning op voorhand geen negatieve effecten vanuit archeologie tot gevolg heeft.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect cultuurhistorie en archeologie.
Op vele locaties in Nederland bevinden zich nog conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in de ondergrond, zoals niet ontplofte vliegtuigbommen (blindgangers, granaten, mijnen en (handwapen)munitie. Het gehele grondgebied van de gemeente Venray heeft in de Tweede Wereldoorlog zwaar onder vuur gelegen. Bij eventuele grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen in het besluitgebied, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid gezocht te worden naar niet gesprongen explosieven (NGE). Met behulp van het explosievenonderzoek worden de aanwezigheid en risico's van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in kaart gebracht. De gemeente Venray adviseert bij grondwerkzaamheden en nieuwe ontwikkelingen een detectieonderzoek uit te (laten) voeren. Dit onderzoek dient plaats te vinden in het kader van de Arbowetgeving en is in het kader van de bestemmingsplanprocedure niet juridisch afdwingbaar. Het is echter te allen tijden de verantwoordelijkheid van de eigenaar van de grond om bij grondwerkzaamheden te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure en eventuele extra gemeentelijke kosten zijn verrekend in de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan sluit qua systematiek aan op de regels uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Venray 2010' en de herziening 'Buitengebied Venray 2010, herziening regels' en bevat de volgende bestemmingen:
Voorwaardelijke verplichting parkeren
In de regels van voorliggend plan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die voorziet in de borging dat binnen eigen terrein voldoende parkeerplaatsen conform de gemeentelijke parkeernormen zijn gerealiseerd alvorens de nieuwe woning in gebruik mag worden genomen.
Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het
bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeenten Horst aan de Maas en Venray hebben sinds 1 april 2005
via een gemeenschappelijke regeling hun handhavingscapaciteit gebundeld. Beleidsuitgangspunten voor
toezicht en handhaving zijn vastgelegd in de Nota Integraal Handhavingsbeleid Horst aan de Maas en Venray
(2012-2015). Het beleidsplan bevat naast een visie, doelstellingen en prioriteiten ook de werkwijzen hoe met
geconstateerde overtredingen wordt omgegaan en welke strategieën daarbij worden gevolgd. Ook wordt
invulling gegeven aan de vele eisen die wet- en regelgeving aan de gemeentelijke taakuitvoering stelt.
De gemeenten Horst aan de Maas en Venray voeren hun handhavingstaken uit op basis van het volgende
uitgangspunt. De gemeenten Horst aan de Maas en Venray stellen een gezonde, veilige, leefbare en groene
leefomgeving centraal. Handhaving is één van de middelen om de kwaliteit van wonen, leven en werken te
behouden en te versterken. Het bestuur streeft naar een gestructureerd en integraal handhavingsbeleid
waarbij preventief beleid voorop staat. De betrokkenheid en het eigen verantwoordelijkheidsbesef van de
burgers, bedrijven en instellingen moeten daarbij worden vergroot. Als de preventieve inzet
(informatievoorziening) niet werkt en het geschonken vertrouwen wordt beschaamd, volgt daadwerkelijke
handhavend optreden. Zo krijgt iedereen de aanpak die hij/ zij verdient.
De uit deze visie voorvloeiende doelstellingen en beleidsuitgangspunten van het handhavingsbeleid zijn:
Concreet betekent dit dat nadrukkelijk wordt ingezet op preventie. Leidend uitgangspunt is dat burgers,
bedrijven en instellingen worden vertrouwd in een rechtmatige uitoefening van hun activiteiten. Er wordt
daarbij van uitgegaan dat het maatschappelijk veld met gerichte voorlichting en communicatie,
verantwoordelijk kan worden gemaakt (en gehouden) voor de naleving van voor hen geldende wet- en
regelgeving. Daarbij past een bewuste differentiatie van de handhavingsinzet. ln een jaarlijks op te stellen
handhavingsuitvoeringsprogramma (HUP) worden de prioriteiten vertaald naar actie. Het jaarlijkse HUP wordt vastgesteld door de colleges van burgemeester en wethouders van beide gemeenten en ter kennis gebracht van de gemeenteraden.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie omdat de provincie Limburg ook initiatieven met een beperkt ruimtelijk effect wenst te beoordelen. De provincie Limburg heeft daarop aangegeven geen opmerkingen te hebben op het bestemmingsplan.
Voorliggend plan heeft geen effect op de waterstaatkundige belangen. Het plan is echter wel toegezonden aan het waterschap Limburg vanwege het ontbreken van de mogelijkheid om het waterschap via de digitale watertoets op de hoogte te brengen van het initiatief. Het waterschap heeft aangegeven enkele opmerkingen te hebben op het bestemmingsplan in het kader van de actuele normen met betrekking tot de waterberging. De opmerkingen van het waterschap zijn verwerkt in paragraaf 4.2 van voorliggend document.
Bij voorliggend plan is er geen sprake van een formele inspraakprocedure. Het bestemmingsplan zal direct als ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd. Omwonenden zullen door de initiatiefnemer op de hoogte worden gebracht van het initiatief.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende een periode van zes weken, van vrijdag 5 februari 2021 tot en met donderdag 18 maart 2021, voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen op het plan ingediend.