direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kempkensberg 50 Ysselsteyn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0984.BP19016-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het bestemmingsplan

Initiatiefnemer heeft onlangs het perceel Kempkensberg 50 te Ysselsteyn (gemeente Venray) verworven en is voornemens om de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing op deze locatie in gebruik te nemen als hondenpension en hondenopleidingscentrum.

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied Venray 2010 en heeft daarin de bestemmingen 'Agrarisch met waarden' en de aanduidingen bouwvlak, bedrijfswoning, intensieve veehouderij, luchthvaartverkeerszone en extensiveringsgebied gekregen.

Binnen de planregels van deze bestemmingsplannen is het niet mogelijk aan de gewenste ontwikkeling medewerking te verlenen. Hiertoe zal derhalve een reguliere bestemmingsplanprocedure moeten worden gevolgd. Bij schrijven van 28 februari 2019 heeft het bevoegd gezag hieraan in beginsel haar medewerking toegezegd.

Het voorliggende bestemmingsplan "Kempkensberg 50 Ysselsteyn" voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met de daarbij behorende regels waaraan een toelichting is toegevoegd.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied aan de Kempkensberg 50 te Ysselsteyn, kadastraal bekend als gemeente Venray sectie H nummers 3314 en 3509 (gedeeltelijk), is gelegen ten noordwesten van de kern Ysselsteyn, aan de noordzijde van de Deurneseweg. Het perceel is bebouwd met een agrarische bedrijfswoning en agrarische bedrijfsgebouwen welke een gezamenlijke oppervlakte hebben van ruim 800 m2, maar waarvan 740 m2 gedekt is door een vergunning. De oppervlakte van beide percelen bedraagt in totaal meer dan 3 ha. De omvang van het plangebied bedraagt een deel hiervan, te weten circa 5000 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19016-va01_0002.jpg"

Afbeelding: omvang plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:

Naam bestemmingsplan   Bestemming   Vaststelling Raad  
bestemmingsplan
Buitengebied 2010 (incl.
- herziening regels)  
- 'Agrarisch met waarden'
aanduidingen: bouwvlak, bedrijfswoning, intensieve veehouderij, luchthvaartverkeerszone en extensiveringsgebied  
14 december 2010 (en 20 september 2017)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19016-va01_0003.jpg"

Afbeelding: Uitsnede verbeelding

Binnen de planregels van deze bestemmingsplannen is het niet mogelijk aan de gewenste ontwikkeling medewerking te verlenen.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een analyse van het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de te regelen ruimtelijke ontwikkeling zelf. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan het geldende provinciale en gemeentelijke ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 5 inzicht in de relevante milieu-planologische aspecten. De uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 6 en ten slotte de wijze van bestemmen in hoofdstuk 7.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de ligging van het plangebied op gemeentelijk niveau en de feitelijke
situatie van het plangebied beschreven. Ook wordt er ingegaan op de aanwezige
ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving.

2.2 Ruimtelijke structuur

Het plangebied bevindt zich ten noorden, respectievelijk ten westen, van de doorgaande wegen N270 (Deurneseweg) en N277 (Midden Peelweg) aan de noordwestzijde van de kern Ysselsteyn. Het plangebied wordt via de Kempkensberg ontsloten op de Midden Peelweg (richting Kessel en Zeeland) of via de Pastoor Jacobspeelweg op de Deurneseweg (N270) in de richtingen Wanssum en Deurne.

Aan de oostzijde, op een afstand van circa 40 m van het plangebied, loopt het Peelkanaal, dat in 1939 in de Peel werd gegraven - vanaf Griendtsveen - als onderdeel van de Peel-Raamstelling. Het deed dienst als afwateringskanaal en antitankgracht, waardoor het al snel de naam Defensiekanaal kreeg.

Op ruim 1 km ten noorden van het plangebied is de Luitenant-generaal Bestkazerne (onderdeel van Luchtmachtbasis De Peel) gelegen.

Op onderstaande omgevingskaart is de situering van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19016-va01_0004.jpg" Afbeelding: Omgevingskaart

2.3 Functionele structuur

De omgeving van het plangebied is geheel agrarisch en er zijn dan ook voornamelijk agrarische bedrijven gelegen. Verder liggen tussen deze bedrijven verspreid enkele burgerwoningen en niet-agrarische bedrijven. Op een afstand van circa 600 m ligt het Natura 2000 gebied dat ter plaatse bekend staat als de Bult; dit gebied is beschermd volgens de Wet Natuurbescherming. Het gebied behoort tot de natuurgebieden van de Deurnsche Peel & Mariapeel.

Op relatief korte afstand van het plangebied ligt Luchtmachtbasis de Peel. De vliegbasis is in 1954 aangelegd met 1 startbaan en 1 parallelbaan. Vanaf het begin kreeg de basis de status mee van reserve of ‘slapende’ vliegbasis. Incidenteel werd het veld gebruikt door het op de vliegbasis Volkel gelegerde 306 fotoverkennings-squadron. Vanaf 1973 werden ook op vliegbasis de Peel vliegtuigshelters en bijbehorende infrastructuur gebouwd. De Peel heeft tot 1985 gediend als uitwijkhaven voor het 306 squadron. Voor deze operaties werd een speciaal versterkte bunker gebouwd. In 1993 werd de basis als vliegveld buiten gebruik gesteld. Op dit moment wordt de Groep Geleide Wapens gestationeerd op Luchtmachtbasis De Peel.

In functionele zin is het plangebied en haar directe omgeving, zoals hiervoor gezegd, te kwalificeren als agrarisch gebied met agrarische bedrijven en enkele verspreid liggende burgerwoningen. Het project brengt door het hergebruik van de vrijgekomen agrarische bebouwing en slechts een beperkte uitbreiding ten opzichte van de bestaande oppervlakte, geen substantiële verandering in deze bestaande situatie. Immers, gerelateerd aan de vigerende bestemming worden de bouwmogelijkheden kleiner, zal een intensieve veehouderijbestemming worden verruild voor een minder intensieve vorm van het houden van dieren in de vorm van een hondenpension.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Het plan

Initiatiefnemer heeft onlangs het perceel Kempkensberg 50 te Ysselsteyn (gemeente Venray) verworven en is voornemens om de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing op deze locatie in gebruik te nemen als hondenpension en hondenopleidingscentrum.

Het rechter bedrijfsgebouw zal worden ingericht als hondenpension. Hierin worden de hondenkennels met een breedte van 1,5 dan wel 2 meter en een lengte van 4 meter geplaatst. Er zal een doorgangsluik naar het buitenverblijf komen. Het buitenverblijf zal 3 meter lang zijn en even breed als het kennel.

In de lengte van de loods zal een scheidingswand worden geplaatst met daarachter verschillende ruimten met diverse noodzakelijke functies. De inrichting van het rechter bedrijfsgebouw is als volgt voorzien:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19016-va01_0005.jpg"

Het linker bedrijfsgebouw zal gebruikt gaan worden voor het opleiden van honden en begeleiders; dit zal plaatsvinden in de vorm van privélessen, workshops en seminars.

Voor het parkeren van bezoekers zal op eigen terrein voldoende ruimte worden ingericht zodat er niet in het openbaar gebied geparkeerd hoeft te worden.

Bij schrijven van 28 februari 2019 heeft het bevoegd gezag aan deze ontwikkeling in beginsel haar medewerking toegezegd.

3.2 Stedenbouwkundige/ruimtelijke aspecten

Het plangebied is gelegen aan de Kempkensberg 50 te Ysselsteyn, kadastraal bekend als gemeente Venray sectie H nummers 3314 en 3509 (gedeeltelijk).

De bedrijfsgebouwen zien er op dit moment uit zoals op onderstaande afbeeldingen is weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19016-va01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19016-va01_0007.png"

Zoals in de vorige paragraaf is vermeld, zal het rechter bedrijfsgebouw worden verbreed met uitloopkennels, zodat de honden in hun eigen ren ook vrij naar buiten kunnen lopen.

Voorlopig zijn er, buiten het opknappen van de bebouwing en een gewijzigde inrichting, geen verdere wijzigingen van stedenbouwkundige aard voorzien.

3.3 Verkeer en parkeren

3.3.1 Verkeer

Het plangebied bevindt zich ten noorden, respectievelijk ten westen, van de doorgaande wegen N270 (Deurneseweg) en N277 (Midden Peelweg) aan de noordwestzijde van de kern Ysselsteyn. Het plangebied wordt via de Kempkensberg ontsloten op de Midden Peelweg (richting Kessel en Zeeland) of via de Pastoor Jacobspeelweg op de Deurneseweg (N270) in de richtingen Wanssum en Deurne.

Aan de Kempkensberg bedraagt de maximaal toegestane snelheid 60 km/uur.

Het plan leidt, in vergelijking met de vigerende agrarische bedrijfsbestemming, tot een afname van het aantal voertuigbewegingen met vrachtwagens, maar tot een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen met personenauto's. De verkeersbewegingen zullen betrekking hebben op het brengen en halen van pensionhonden en op de bezoekers van trainingen en workshops.

Gelet op het aantal van 60 kennels en uitgaande van maximaal 2 honden per kennel, zullen er maximaal 120 honden aanwezig zijn. De tijd dat de honden in het pension doorbrengen kan dagopvang zijn, maar ook voor een vakantieperiode van 4 weken. Uitgaande van een gemiddelde periode van 1 week dat de hond hier verblijft, kunnen 34 verkeersbewegingen per etmaal gerelateerd worden aan deze 120 honden (indien elke hond apart gebracht en gehaald wordt). Voor trainingen en workshops in groepen van maximaal 10 begeleiders met hond kan gerekend worden met een verkeersgeneratie van 20 voertuigbewegingen per uur. Deze trainingen zullen met name aan het einde van de middag en/of vroege avond plaatsvinden, op nader te bepalen dagen. Schematisch gezien komt dit neer op het volgende:

activiteit   verkeersgeneratie   verkeersgeneratie per uur  
brengen en halen honden   34 per etmaal   4  
trainingen/workshops (3 avonden per week, 3 sessies)   180 per week   20 (gedurende 3 uur en 3x per week)  
     
Totaal maximaal     24  

Het project heeft hierdoor pieksgewijs consequenties voor de verkeersbelasting van de Kempkensberg. Deze pieken zijn echter zodanig beperkt in aantallen per week dat gesteld kan worden dat de verkeersveiligheid hierdoor niet in het geding is, noch de wegenstructuur hiertoe gewijzigd dient te worden.

3.3.2 Parkeren

Parkeren zal geheel op eigen terrein plaatsvinden. De verwachte parkeerbehoefte gerelateerd aan de representatieve bedrijfsactiviteiten kan worden opgevangen op de erfverharding aan de voorzijde van het linker bedrijfsgebouw; de erfverharding heeft een breedte van circa 15 m, waardoor hier ruimte is om 5 auto's haaks te laten parkeren. De oprit met een lengte van bijna 40 m en een breedte van ruim 6 m biedt eveneens de mogelijkheid om 5 auto's te laten langsparkeren, zonder dat dit de vrije doorgang naar de bedrijfsgebouwen belemmert.

Op onderstaande figuur zijn 10 parkeerplaatsen ingetekend:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19016-va01_0008.jpg"

Parkeren op eigen terrein

Ook andere projectering van de parkeergelegenheid is voorstelbaar, maar het is evident dat de parkeerplaatsen op eigen perceel kunnen worden voorzien.

3.4 Landschappelijke inpassing en water

De bestaande erfbeplanting rondom de bedrijfslocatie zal behouden blijven. Op onderstaande afbeeldingen is te zien hoe deze inpassing er nu uit ziet:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19016-va01_0009.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19016-va01_0010.jpg"
 
afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19016-va01_0011.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19016-va01_0012.jpg"  

Landschappelijke inpassing

Het omheinde grasveld leent zich bijzonder goed voor het trainen van de honden en het vrij buiten laten rondlopen, zonder dat er gevaar is dat ze ontsnappen.

Het nieuwe bedrijfsperceel zal passend in gebiedseigen groen gezet worden, zodat de kwaliteit van het landschap wordt versterkt.

Door het erf (waar dit nog niet is gebeurd) te omkaderen met een gemengde haag wordt een ruimte gecreëerd waarbinnen de bedrijfswoning met bedrijfsfunctie geclusterd zijn; deze gemengde haag geeft variatie en een aantrekkelijk beeld. Het is een landelijke haag met meer kleur en bloei.

De gemengde haag bestaat uit:

20 % Acer campestre Veldesdoorn

10 % Ligustrum vulgare Gewone liguster

25 % Carpinus betulus Haagbeuk

20 % Rhamnus frangula Vuilboom

25 % Fagus sylvatica Gewone beuk

De haag wordt gemengd aangeplant (4 stuks per meter 80-100) en zal met 1 à 2 maal knippen per jaar op een hoogte van 1,80 meter een groene rand vormen.

Het binnengebied zal aangeplant worden met (hoogstam)fruitbomen en grotere solitaire struiken.

Door het gebruik van bijvoorbeeld:

Juglans regia Okkernoot

Castanea Tamme kastanje

Prunus hybr. Kersenbomen

Cydonia oblonga Kweepeer

Mespilus germanica Mispel

krijgt het achtererf een extra landelijke en schaduwrijke uitstraling. Deze bomen worden aangeplant op onderlinge afstand van ca 12 meter. De bomen hebben bij aanplant een maat van 12-16 cm waardoor hier binnen enkele jaren een degelijke stam uit groeit.

Het beheer vormt het minimaal opkronen en snoeien, zodat ze volledig kunnen uitgroeien. Het beheer is een snoei om de vruchtzetting te bevorderen, maar op termijn kunnen de bomen met minimale snoei uitgroeien tot volwassen bomen. Het grasland zal als weitje worden beheerd, welke ingezaaid zal worden met een gras-bloemenmengsel. Het gras-bloemenmengsel is een ideale voedingsbodem voor bijen (belangrijke bestuivers voor gewassen in het agrarisch gebied) en vlinders, en fleurt daarenboven de omgeving op.

Onderdeel van de landschappelijke inpassing is de open infiltratievoorziening, onder andere ten behoeve van het opvangen van hemelwater afkomstig van de bebouwing.

Verder zal tussen de omheining van het grasveld en de langsparkeerplaatsen een beukenhaag worden aangeplant zodat de auto's minder prominent in beeld staan, hetgeen een positieve invloed heeft op de kwaliteit van het erf.

Onderstaande afbeelding geeft de landschappelijke inpasisng weer zoals beoogd wordt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19016-va01_0013.jpg"

Landschappelijke inpassing

Hoofdstuk 4 Beleidskader en beleidsthema's

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een beeld van de randvoorwaarden die vanuit het beleid gelden betreffende onderhavige ontwikkeling. De beleidskaders zijn op verschillende schaalniveaus beschreven. Aan bod komen het rijks-, provinciaal - en het gemeentelijk beleid.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012.

Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geef aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Deze tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts een van de instrumenten die worden ingezet. Ook kennis, bestuurlijke afspraken en kaders worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. Een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is nodig om de nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende (wereldwijde) omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen.

Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. Deze aspecten worden (zijn) in hoofdstuk 5.3 en de paragrafen 5.2 respectievelijk 5.7 behandeld.

4.2.2 Ladder duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

In casu is er sprake van een locatie met bestaande agrarische bedrijfsbebouwing ten behoeve van een intensief veehouderijbedrijf. Deze bestaande bebouwing zal een functiewijziging ondergaan, in die zin dat de bebouwing gebruikt zal gaan worden voor een hondenpension (een functie welke binnen het stedelijk gebied vanwege geluidsuitstraling niet wenselijk is). De bouwmogelijkheden zullen in onderstaand bestemmingsplan beperkt worden tot de bestaande en legale bebouwingsoppervlakte (exclusief bedrijfswoning) welke feitelijk ruim 740 m2 bedraagt. De bestaande bebouwing zal worden gebruikt voor de opvang van honden en bijbehorende activiteiten.

In dit kader zijn twee uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State relevant, welke betrekking hebben op de planologische functiewijziging en de oppervlakte van de bedrijfsuitbreiding:

  • Een bestemmingsplan dat ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan geen uitbreiding van de maximaal toegelaten oppervlakte aan bedrijfsbebouwing mogelijk maakt, maar alleen een planologische functiewijziging, voorziet in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, tenzij die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (vergelijk onder meer de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2015 in zaak nr. 201408879/1/R3 en van 5 augustus 2015 in zaak nr. 201500276/1/R2).

  • De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 23 april 2014 uitgesproken dat een uitbreiding van een bedrijfsgebouw met 400 m² geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft (ECLI:NL:RVS:2014:1442):

"Het plan voorziet met de bestemming "Bedrijf" in het gebruik voor onder meer bedrijfsdoeleinden van de percelen en ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" in een bedrijfsgebouw met een oppervlakte van maximaal 400 m². Het plandeel met de bestemming "Bedrijf" heeft een oppervlakte van ongeveer 2.360 m². Gelet op de kleinschalige bedrijfsbebouwing die het plan mogelijk maakt en de beperkte omvang en de beperkte gebruiksmogelijkheden van het plandeel met de bestemming "Bedrijf", is de Afdeling van oordeel dat de raad er in dit geval terecht vanuit is gegaan dat het plan niet voorziet in een bedrijventerrein of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is."

Doordat de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing ten behoeve van een intensief veehouderijbedrijf een functiewijziging zal ondergaan, in die zin dat de bebouwing gebruikt zal gaan worden voor een hondenpension (een functie welke binnen het stedelijk gebied vanwege geluidsuitstraling niet wenselijk is), vervallen de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor intensieve veehouderijactiviteiten. De bouwmogelijkheden zullen in onderstaand bestemmingsplan absoluut beperkt worden tot een maximale bebouwingsoppervlakte van 740 m2, hetgeen ook de bestaande legale oppervlakte betreft (exclusief bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken).

De in onderhavig plan voorziene ontwikkeling is hiermee niet van zodanige aard en omvang dat gesteld kan worden dat deze moet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.

4.2.3 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)

In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:

  • rond rijksvaarwegen wordt ruimte geborgd voor de veiligheid van scheepvaart;
  • rond de Maastakken wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige rivierverruiming;
  • rond verschillende hoofdwegen en op enkele locaties wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige uitbreiding van het hoofdwegennet en hoofdspoorwegennet;
  • op verschillende locaties wordt ruimte gereserveerd voor (kern)energiecentrales en zones onder hoogspanningsverbindingen worden gevrijwaard;
  • de provincies wordt opgedragen de ecologische hoofdstructuur te beschermen;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament krijgen ruimtelijke bescherming;
  • in het IJsselmeer wordt verstedelijkingsruimte beperkt mogelijk gemaakt;
  • het erfgoed van de Stelling van Amsterdam, de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes worden ruimtelijk beschermd;
  • rond militaire radarposten worden voorwaarden gesteld aan windmolens en hoge bebouwing.

Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.

Op onderhavig project werken geen van de in het Barro genoemde rijksbelangen rechtstreeks door.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Limburg

Op 12 december 2014 is de Omgevingsvisie Limburg (beter bekend als POL 2014) vastgesteld. Belangrijke principes in dit nieuwe omgevingsbeleid zijn:

  • 1. Kwaliteit. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto ‘meer stad, meer land’, het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien.
  • 2. Algemene principes voor duurzame verstedelijking. De ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
  • 3. Uitnodigen. De manier waarop de provincie samen met de partners het voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De Provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

Voor wat betreft de projectlocatie geeft deze omgevingsvisie aan dat de omgeving grotendeels getypeerd wordt als 'buitengebied', zoals op onderstaande afbeelding is te zien:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19016-va01_0014.jpg"

Uitsnede POL-kaart

De gronden in het landelijk gebied zonder nadere zonering hebben de typering buitengebied gekregen en hebben vaak een agrarisch karakter, met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. Deze zone omvat een breed scala aan gebieden variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en cluster van bebouwing.

Aangezien sprake is van een bestemmingsplan waarbij een niet agrarische functie met een karakter dat echter bij uitstek past in het buitengebied en binnen een vrijgekomen agrarisch bedrijf, wordt mogelijk gemaakt, is geen sprake van strijdigheid met het provinciale beleid zoals omschreven in de omgevingsvisie. Immers, ook een hondenpension is een dienstverlening waarbij dieren worden gehouden en met dieren wordt getraind, welk gebruik gelijkenis vertoont met een manege, welke eveneens in het buitengebied thuis hoort.

4.3.2 Omgevingsverordening Limburg

De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden maar is in 2014 gewijzigd vanwege de vaststelling van het Omgevingsvisie 2014, waarin was bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening zou worden toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het Omgevingsvisie 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de verordeningen Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) opgenomen. Hiermee zijn alle verordeningen die betrekking hebben op het omgevingsbeleid ondergebracht in één document. Het hoofdstuk Ruimte heeft twee kenmerkende verschillen met de andere onderdelen van de verordening.

Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 blijkt dat het plangebied niet binnen beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap of (milieu)beschermingsgebieden ligt.

Het project is dan ook niet strijdig met de Omgevingsverordening Limburg 2014.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Toekomstvisie 2030 'Venray loopt voorop'

In het coalitieakkoord 2018-2022 'Een gezonde toekomst voor Venray' is opgenomen dat de gemeente Venray wil komen tot een nieuwe strategische visie met een horizon tot 2030. Deze stip op de horizon moet richting geven aan de vraag waarin de gemeente zich de komende jaren wil ontwikkelen gezien de actuele trends en ontwikkelingen. Bijvoorbeeld op het gebied van klimaat, energie, duurzaamheid, leefomgeving, gezondheid, demografie en technologie, maar ook kijkend naar de positie en rol van de gemeentelijke overheid.

Hiertoe heeft de gemeenteraad op 27 juni 2019 een nieuwe strategische visie vastgesteld; de Toekomstvisie 2030 'Venray loopt voorop'. Deze visie vervangt de Strategische visie Venray 2020 en de nota 'Venray, stad in de Peel (2025)'.

De toekomstvisie geeft richting om de koers te bepalen waarlangs we de gevolgen van de trends en ontwikkelingen laten landen in de gemeente, binnen de gemeenschap van Venray én in de regio. Belangrijke thema's uit de vorige (herijkte) strategische visie 'Tweede stad in de Peel' lopen door naar deze visie. 'Venray loopt voorop' geeft een eigentijdse vertaling van zelfsturing met een herijking van participatie en de rol van de overheid. Daarnaast is er veel aandacht voor de kwalitatieve ontwikkeling van onder meer de leefomgeving. Ook is samenwerking nader geduid als het gaat om de regio, met onderwijs, bedrijfsleven en in de naaste omgeving van inwoners.

Speciale aandacht verdient de komst van de Omgevingswet. De toekomstvisie 2030 is een belangrijke 'eerste stap' (identiteit, kwaliteiten, doelen) voor de totstandkoming van de Omgevingsvisie. In dat traject zal de verdieping plaatsvinden op de toekomstvisie, meer specifiek in de ruimtelijke vertaling.

De gemeente Venray heeft voor de komende tien jaar de volgende vijf concrete ambities geformuleerd:

"In het Venray van 2030:

  • 1. zijn inwoners, hun netwerken, culturen en voorzieningen met elkaar verbonden;
  • 2. woon je groen en sociaal;
  • 3. zorgt ondernemerschap met aandacht voor mens, dier en milieu, voor nieuwe economische kansen;
  • 4. stroomt kennis, creativiteit en vernieuwing;
  • 5. is iedereen mobiel."

In de toekomstvisie worden weinig directe beleidsuitspraken gedaan over ontwikkelingen zoals onderhavige. Met betrekking tot ambitie 3 wordt slechts gezegd dat in 2030 ondernemerschap met aandacht voor mens, dier en milieu zorgt voor nieuwe economische kansen.

Het bieden van mogelijkheden om het landelijk gebied, dat veel te maken heeft met leegstand van voormalige agrarische bedrijfslocaties, weer interessant te maken cq te houden voor nieuwe economische dragers, zeker daar waar dit voor het milieu en de omgevingskwaliteiten ook een positieve impuls betekent, is niet strijdig met de toekomstvisie.

4.4.2 Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling

De Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling 2011 is vastgesteld op 20 december 2011 en op 1 januari 2012 in werking getreden. Het in deze structuurvisie vastgelegde kwaliteitsbeleid omtrent een bijdrage Ruimtelijke ontwikkeling is gebaseerd op de gedachte dat ruimtelijke ontwikkelingen (bouwactiviteiten) leiden tot verlies aan ruimtelijke kwaliteit en dat dit verlies moet worden gecompenseerd. Achterliggend doel is het behoud en waar mogelijk versterking van de (groene) kwaliteiten van zowel het buitengebied als het stedelijk gebied.

Het stedelijk gebied is in principe de plek waar stedelijke ontwikkelingen (woningbouw, bedrijvigheid etc.) thuishoren. Dit neemt niet weg dat de gemeente Venray het wenselijk vindt dat ook in het stedelijk gebied sprake is van groene kwaliteiten. Groen (zoals stadsparken, laanbeplanting etc.) in en om de dorpen en de kern van Venray draagt tenslotte bij aan een gezond en aantrekkelijk leefklimaat. Daarnaast acht de gemeente het van belang dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen niet mogen leiden tot leegstand of verloedering op bestaande locaties.

Betreft het een ontwikkeling buiten de contouren van de kerkdorpen en buiten de grens stedelijke dynamiek van de Omgevingsvisie Limburg, dan is deze structuurvisie van toepassing.

De bijdrage ruimtelijke ontwikkeling bestaat allereerst uit een zorgvuldige inpassing van het bedrijf in het landschap, dus uit het inrichten van natuur/landschappelijke elementen in de directe nabijheid van het bedrijf. Voor landbouwverwante bedrijven geldt geen aanvullende bijdrage. Voor alle andere bedrijven wordt een bijdrage gevraagd van € 35,- per m2 bedrijfsbestemming. In de regel wordt door gemeenten, provincie en Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een hondenpension getypeerd als een agrarisch verwant bedrijf.

Een bijdrage in het kader van deze structuurvisie is derhalve niet aan de orde.

Overigens is in paragraaf 3.4 al vermeld hoe de bestaande bedrijfslocatie landschappelijk is ingepast.

4.4.3 Bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:

Naam bestemmingsplan   Bestemming   Vaststelling Raad  
bestemmingsplan
Buitengebied 2010 (incl.
- herziening regels)  
- 'Agrarisch met waarden'
aanduidingen: bouwvlak, bedrijfswoning, intensieve veehouderij, luchthvaartverkeerszone en extensiveringsgebied  
14 december 2010 (en 20 september 2017)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19016-va01_0015.jpg"

Afbeelding: Uitsnede verbeelding

Binnen de bestemming ‘Agrarisch met waarden met functieaanduiding ‘intensieve veehouderij met bedrijfswoning is agrarische bedrijvigheid, en meer in het bijzonder een intensieve veehouderij, toegestaan. Een hondenpension is niet te typeren als een agrarisch bedrijf en dus ook niet als intensieve veehouderij.

Burgemeester en wethouders kunnen binnenplans echter wel de aanduiding 'agrarisch bedrijf' en 'intensieve veehouderij' schrappen en de bestemming 'Agrarisch met waarden' wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' met de nadere aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – landbouwverwante bedrijven', mits voldaan wordt aan de voorwaarden dat:

  • a. ter plaatse alle agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd;
  • b. er sprake is van een landbouwverwant bedrijf indien gelegen buiten de gebiedsaanduiding 'overig - agrarisch gemengd' of een kleinschalig bedrijf;
  • c. hergebruik enkel mogelijk is, indien sprake is van een bedrijfscomplex dat redelijkerwijs niet (meer) bruikbaar is (gebleken) voor een eigentijdse agrarische bedrijfsvoering;
  • d. de maximale bebouwingsoppervlakte bedraagt 1.000 m2 voor landbouwverwante bedrijven en 500 m2 voor kleinschalige bedrijven. De bestaande bebouwingsmassa mag niet worden uitgebreid;
  • e. voor de wijziging naar 'specifieke vorm van bedrijf – landbouwverwante bedrijven' is de uitoefening van het bedrijf toegestaan met maximaal milieucategorie 3.1;
  • f. er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • g. er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein;
  • h. de natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden niet onevenredig mogen worden aangetast;
  • i. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
  • j. de ontwikkeling moet gepaard gaan met verbetering van de omgevingskwaliteit. Hiertoe moet een landschappelijk inpassingsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat bebouwing wordt ingepast;
  • k. de oppervlakte van het nieuwe bouwvlak bedraagt maximaal 1,5 hectare;
  • l. er is een positief advies verkregen van de adviescommissie;
  • m. aangetoond wordt dat niet in strijd wordt gehandeld met de doeleinden zoals die geformuleerd zijn ter plaatse van de aanduidingen 'Milieuzone - waterwingebied' en 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' .

Toetsend aan deze voorwaarden, wordt het volgende geconcludeerd:

Ad a:

De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn op deze locatie geheel beëindigd.

Ad b:

De Kempkensberg 50 kent geen aanduiding 'overig - agrarisch gemengd' of een kleinschalig bedrijf.

Ad c:

Het agrarisch bouwvlak heeft een oppervlakte van minder dan 0,5 ha en de omvang van de agrarische bedrijfsbebouwing is met feitelijk ongeveer 800 m2 zeer beperkt. Binnen dit bouwvlak en deze bebouwing is het niet mogelijk om een modern en volwaardig agrarisch te realiseren.

Ad d:

Een landbouwverwant bedrijf is in het bestemmingsplan gedefinieerd als “een niet-agrarisch bedrijf dat door de activiteiten aan het buitengebied is gebonden, zoals een agrarisch hulpbedrijf of een bedrijf met een agrarisch karakter. Dit betreft een loonwerkbedrijf, een grondverzet bedrijf, hovenier, KI-station of bosbouwbedrijf.”

Een hondenpension wordt hierin niet met name genoemd, doch in het verlengde van de wél als landbouwverwant bedrijf benoemde functies wordt ook een hondenpension door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State en diverse gemeenten als ‘landbouwverwant getypeerd. De bestaande bebouwingsmassa zal vooralsnog niet worden uitgebreid; bij mogelijke uitbreiding zal de oppervlakte van 1000 m2 niet mogen worden overschreden. Indien in de toekomst een grotere oppervlakte noodzakelijk is, dan past dat niet binnen de wijzigingsvoorwaarden en dient alsnog een reguliere bestemmingsplanprocedure te worden gevolgd.

Ad e:

Een landbouwverwant bedrijf in de vorm van een hondenpension is in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (2009) aangemerkt als een bedrijf in categorie 3.2 (dierenpension). Dit heeft te maken met de akoestische gevolgen van een dierenpension. Het betreft dus een zwaardere milieucategorie dan toegestaan binnen de reikwijdte van de wijzigingsbevoegdheid.

Ad f:

De verkeersaantrekkende werking is gerelateerd aan het brengen en ophalen van de honden en is in frequentie afhankelijk van de duur van het verblijf. De vervoersbewegingen bestaan grotendeels uit personenauto's. Voer en overige gebruiksartikelen worden met bestel busjes afgeleverd, hetgeen eenmaal per week zal plaatsvinden. Bij trainingen en workshops zullen bezoekers ook per auto naar de Kempkensberg 50 komen. Via de Deurneseweg en de Meerselsepeel of Pastoor Jacobspeel, kan het projectgebied worden bereikt. De afstand tot de Deurneseweg (waar het verkeer vanuit het projectgebied direct op gaat in de grote verkeersstroom) is klein en passeert gemiddeld 5 woningen.

Gerelateerd aan het verkeer dat verwacht kan worden bij invulling van een intensieve veehouderijlocatie, is deze verkeersaantrekkende werking niet als ‘onaanvaardbaar’ te kwalificeren.

Ad g:

Op eigen terrein zal voorzien worden in voldoende parkeerplaatsen. De zuidoostzijde van het projectgebied zal hiertoe worden ingericht. De ruimte is in ieder geval aanwezig om alle auto’s hier te kunnen plaatsen; de inrichting van deze parkeergelegenheid zal in de planologische procedure nader worden uitgewerkt.

Ad h:

De natuurlijke, cultuurhistorische, visueel-landschappelijke, abiotische en archeologische waarden zullen als gevolg van het project niet worden aangetast. Binnen het vigerende agrarische bouwvlak zijn geen specifieke waarden weergegeven. Feitelijk aanwezige waarden zullen op het moment dat aan een gebouwelijke aanpassingen (primair de sanering van asbesthoudend dak en isolatie hiervan) wordt toegekomen, worden beschouwd door het verrichten van (ecologisch) veldwerk.

Ad i:

De afstand van het projectgebied tot aan de dichtst bijgelegen woning van derden bedraagt meer dan 200 meter. Ingeval van een inrichting in de milieucategorie 3.2 bedraagt de richtafstand 100 meter. Deze richtafstand wordt derhalve niet overschreden. Er zal via een akoestisch onderzoek worden beoordeeld wat de akoestische uitstraling van het hondenpension zal zijn. In beginsel kan echter gesteld worden dat omliggende woningen geen onaanvaardbare hinder van het project zullen ondervinden en dat er in beginsel sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid. In de planologische procedure zullen verder alle noodzakelijke onderzoeken worden uitgevoerd ter onderbouwing van de milieuaspecten die redelijkerwijs in het geding zouden kunnen zijn. Omdat ruimschoots aan de richtafstand kan worden voldaan, is er geen aanleiding voor een akoestisch onderzoek.

Ad j:

Het projectgebied is al voorzien van erfbeplanting van hoge kwaliteit. De buitenrennen en eventuele uitbreidingen zullen echter nog verder landschappelijk worden ingepast; ook deze inpassing zal in de planologische procedure worden toegevoegd.

Ad k:

De oppervlakte van het nieuwe bouwvlak zal niet wijzigen en bedraagt slechts 0,5 hectare.

Ad l:

De advisering door de adviescommissie zal onderdeel uitmaken van de planologische procedure.

Ad m:

De aanduidingen 'Milieuzone - waterwingebied' en 'Milieuzone - grondwaterbeschermingsge- bied' liggen niet over het projectgebied.

Geconcludeerd kan worden dat niet voldaan wordt aan de wijzigingsvoorwaarden e. De milieucategorie is hoger dan de wijzigingsvoorwaarden toestaan. Hierdoor moet enerzijds worden geconcludeerd dat het project de wijzigingsvoorwaarden overschrijdt, doch deze overschrijding (gezien de afstanden tot omliggende functies en de verlaging van de milieucategorie ten opzichte van een intensieve veehouderijlocatie) niet zodanig is dat afgezien moet worden van het verlenen van medewerking aan het project, hetgeen een passend hergebruik van een vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie betreft.

Via de reguliere bestemmingsplanprocedure zal de gewenste functiewijziging worden vastgelegd.

Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

5.1 Inleiding

Milieuaspecten spelen een rol in de ruimtelijke planvorming wanneer aan een gebied functies worden toegekend die een milieubelasting doen ontstaan of doen toenemen. Door middel van een goede ruimtelijke ordening kan een milieubelasting ook worden beperkt of worden voorkomen, zodat wordt bijgedragen aan de duurzame ontwikkeling van de gemeente. Milieu-aspecten worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces betrokken. Hierdoor wordt het milieubelang volwaardig afgewogen tegen andere belangen die evenzeer claims leggen op de beschikbare ruimte. De integratie van het milieubeleid in andere beleidssectoren leidt ertoe dat de milieuaspecten van dit plan niet alleen in deze paragraaf aan de orde komen. Daarom wordt in het onderstaande alleen ingegaan op de meest belangrijke milieudoelstellingen.

5.2 Milieuaspecten

5.2.1 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).

Aan de Kempkensberg bedraagt de maximaal toegestane snelheid 60 km/uur.

In casu betreft het bedrijfsbebouwing ten behoeve van een hondenpension dat niet geluidgevoelig is. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk.

Spoorweglawaai

De spoorlijn Venlo-Nijmegen bevindt zich op een afstand van circa 4 km vanaf het plangebied. Het betreft hier een spoorwegverbinding met een vastgestelde geluidzone van 100 meter aan weerszijden (gerekend vanaf de buitenste spoorstaaf).

5.2.2 Bodem- en grondwaterkwaliteit

In het kader van het onderhavige project wordt binnen het plangebied een functie gewijzigd. Zowel de agrarische bedrijfsbebouwing behorende bij de veehouderij, als het hondenpension zijn functies welke gevoelig zijn voor bodemverontreiniging. Als gevolg van de wijziging naar de functie van hondenpension zullen meer mensen intensiever aanwezig zijn in de gebouwen. Hierdoor is het van belang om te weten of de bodemkwaliteit de gewenste functie niet belemmert.

Het uitvoeren van een bodemonderzoek is voor deze locatie derhalve noodzakelijk.

Dit onderzoek (integraal als bijlage bij de planstukken opgenomen) is op 12 juli 2019 door Econsultancy BV uitgevoerd. Hierin is het volgende geconstateerd:

'De bodem bestaat voornamelijk uit matig tot sterk siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. De bovengrond is bovendien plaatselijk zwak humeus.

Op de onderzoekslocatie zijn de volgende deellocaties onderzocht:

Deellocatie A: bedrijfslocatie

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "verdacht" (VED-HE-NL). Bij verdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem verontreinigd is.

Ter plaatse van boring A02 is over het traject 0,6-2,0 m -mv een zwakke olie-water reactie geconstateerd. Het opgeboorde materiaal van boring A03 over traject 0,08-0,20 m -mv bestaat volledig uit puin. Zintuigelijk is het opgeboorde materiaal van boring A06 over traject 0,08-0,50 m -mv matig puinhoudend. De bovengrond is analytisch licht verontreinigd met zink. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater is in combinatie met deellocatie E onderzocht. Analytisch is het grondwater licht verontreinigd met barium, cadmium en nikkel. Boring A02 is separaat bemonsterd en geanalyseerd op minerale olie. Analytisch zijn er geen verontreinigingen aangetoond. Econsultancy heeft vooralsnog geen verklaring voor de lichte verontreiniging aan zink in de bovengrond. De aangetoonde lichte metaalverontreinigingen in het grondwater is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan het regionaal voorkomen van verhoogde concentraties van metalen in het grondwater. De vooraf gestelde hypothese dat deze deellocatie als "heterogeen verdacht" dient te worden beschouwd, wordt voor deze deellocatie aanvaard. Echter, gelet op de aard en mate van verontreinigingen, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek.

Deellocatie C: bovengrondse olietank (inclusief leidingen)

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "verdacht" (VEP-OO). Bij verdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem verontreinigd is.

In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen aangetroffen. Tevens is er geen olie-water reactie aangetroffen. Zowel ter plaatse van de tank als bij de leidingen zijn in de bodem analytisch geen verontreinigingen geconstateerd. In het grondwater is eveneens geen verontreiniging geconstateerd. De vooraf gestelde hypothese dat deze deellocatie als "plaatselijk verdacht" dient te worden beschouwd, wordt voor deze deellocatie verworpen. Er bestaat volgens Econsultancy géén reden voor een nader onderzoek.

Deellocatie D: zinkput

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "verdacht" (VEP). Bij verdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem verontreinigd is.

De ondergrond van boring D01 over traject 1,0-1,5 m -mv is matig baksteen- en betonhoudend. Ter plaatse van de zinkput is in de bodem analytisch geen verontreiniging geconstateerd. In het grondwater is eveneens geen verontreiniging geconstateerd. De vooraf gestelde hypothese dat deze deellocatie als "plaatselijk verdacht" dient te worden beschouwd, wordt voor deze deellocatie verworpen. Er bestaat volgens Econsultancy géén reden voor een nader onderzoek.

Deellocatie E: overige terrein

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat deze deellocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen aangetroffen. De ondergrond en het grondwater zijn analytisch niet verontreinigd. De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Er bestaat volgens Econsultancy géén reden voor een nader onderzoek.

Deellocatie B: inspoelzone

Er zijn op het maaiveld geen asbestverdachte materialen aangetroffen.

In het opgeboorde materiaal van de zintuiglijk schone toplaag (0,0-0,15 m -mv) zijn geen hechtgebonden en niet-hechtgebonden asbestverdachte materialen waargenomen. Analytisch is in het grondmengmonster van de toplaag een verhoogd gehalte aan niet-hechtgebonden asbest aangetoond.

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt gesteld dat er geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in bodem. In geval van grondwerkzaamheden op de locatie behoeven er ten aanzien van asbest geen specifieke maatregelen te worden getroffen.'

5.2.3 Luchtkwaliteit

Wetgeving

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer; 'Wet Luchtkwaliteit'). Hierin wordt een programma-aanpak geïntroduceerd. Alle projecten binnen een programmagebied kunnen hierdoor doorgang vinden mits de Nederlandse overheden voldoende maatregelen nemen om overal in het gebied aan de grenswaarden te voldoen.

Kleine en grote projecten

De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).

Het gaat hierbij om de volgende categorieën:

  • 1. inrichtingen
  • 2. infrastructuur
  • 3. kantoorlocaties
  • 4. woningbouwlocaties

Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).

Of het onderhavige project valt onder de Regeling NIBM is met name gerelateerd aan de verkeersaantrekkende werking van deze functie.

Via de NIBM-rekentool is toch een worst-case berekening gemaakt waaruit blijkt dat bij een (gelet op de uitgangspunten zoals beschreven in paragraaf 3.3.1 niet te verwachten) toename van het aantal verkeersbewegingen van 100 voertuigen per dag (waarvan 5 vrachtwagens) nog altijd sprake is van 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19016-va01_0016.jpg"

Luchtkwaliteit vormt derhalve duidelijk geen belemmering voor het project.

5.2.4 Bedrijven en milieuzoneringen

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009.

Bedrijven en milieuzonering

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Invloed milieuhinder op het plangebied

Het hondenpension is niet gevoelig van milieu-invloeden van buiten.

Andersom dient voor omliggende woningen echter wel voldaan te worden aan de eisen van milieuzonering.

Het hondenpension betreft een inrichting in de milieucategorie 3.2. Bij deze categorie hoort een richtafstand van 100 m vanuit het plangebied vanwege het aspect 'geluid'. De afstand van het plangebied tot aan de dichtst bijgelegen woning van derden bedraagt meer dan 200 meter; de meest nabije burgerwoning ligt op een afstand van ruim 350 m. De richtafstand wordt derhalve niet overschreden. Er kan daarom gesteld worden dat omliggende woningen geen onaanvaardbare hinder van het project zullen ondervinden en dat er sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid.

Gelet op het feit dat de omliggende functies agrarische bedrijven betreffen waarbij een ander achtergrondgeluidsniveau heerst dan ingeval van een rustige woonomgeving met voornamelijk burgerbewoning, wordt het uitvoeren van een akoestisch onderzoek ter beoordeling van de akoestische uitstraling van het hondenpension vooralsnog niet noodzakelijk geacht. Gelet op de omgeving worden er weinig bijzondere blafprikkels verwacht die zouden kunnen leiden tot piekblaffen.

5.2.5 Externe veiligheid

Risicovolle inrichtingen (bevi)

De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.

Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.

Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.

Het hondenpension is te kwalificeren als een (beperkt) kwetsbaar object. Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg ligt in de directe omgeving van het plangebied géén risicovolle inrichting, noch vindt er opslag plaats van gevaarlijke stoffen.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.

Voor zover het gaat om het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn met name de rijks-, provinciale- en spoorwegen van belang. Nabij het plangebied zijn dit de N270 (Deurneseweg) en de N277 (Midden Peelweg).

Volgens de ‘Risicoatlas Spoor, Vervoer van gevaarlijke stoffen over de vrije baan‘ vindt over de spoorlijn Venray-Venlo geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Deze spoorlijn heeft derhalve geen invloed op het plaats- of groepsgebonden risico in het plangebied.

Er is in de omgeving van het plangebied geen sprake van een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen.

De ruime afstanden tot deze transportassen leidt tot de conclusie dat hierdoor de functiewijziging van agrarisch bedrijf naar hondenpension niet wordt belemmerd.

5.3 Waterparagraaf

Waterbeleid

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Venray als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen (Zuiveringschap Limburg 2002) van toepassing is;
  • de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
  • verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen voorkomen te worden;
  • grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
  • een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan.

Waterhuishoudkundige situatie plangebied

Het project heeft, zolang geen nieuwbouw wordt gepleegd en extra verhardingen worden aangebracht, geen consequenties voor het aspect hemelwaterinfiltratie. Immers, de bestaande bebouwing zal alleen van functie wijzigen en intern anders worden ingedeeld, doch de bebouwde oppervlakte zal vooralsnog niet toenemen in relatie tot de huidige bebouwingsoppervlakte, hetgeen geen gevolgen heeft voor de infiltratiemogelijkheden van het hemelwater.

Op het moment dat het verhard oppervlak zal toenemen, dient op eigen terrein voorzien te worden in een hemelwaterinfiltratiesysteem van voldoende omvang om een extreme bui (T=100) te kunnen bergen. Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de gekozen infiltratievoorziening wordt uitgegaan van een neerslaggebeurtenis T= 100, waarbij uitgegaan wordt van een bui van 100 mm met een duur van 2 dagen, waarbij er niets kan infiltreren. De te realiseren waterbergingsruimte kan dan berekend worden door de toename van het afvoerend verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met 0,1 m. Het eigen perceel biedt hiertoe in elk geval voldoende mogelijkheden.

Afvoer van bedrijfsafvalwater dient plaats te vinden via het aanwezige rioleringssysteem.

Bouwmaterialen

De gemeente Venray streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Er zal derhalve geen gebruik worden gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.

Overleg Waterschap

Vooroverleg met en advies van het waterschap Limburg maakt onderdeel uit van de watertoets. Het waterschap Limburg heeft evenwel aangegeven dat bij plannen met een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak van minder dan 2000 m2 en waarbij het plangebied niet is gelegen in specifieke aandachtsgebieden, geen vooroverleg plaats hoeft te vinden met het watertoetsloket. Het plan leidt niet tot een toename van het afvoerend verhard oppervlak van meer dan 2000 m2.

Specifiek wateradvies door het waterschap is niet noodzakelijk.

5.4 Kabels en leidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer (artikelen 5.1 lid 1, 5.2 lid 1, 5.3 lid 1 en 2 en 9.2.2.1) en de Wet ruimtelijke ordening (artikelen 3.37 en 4.3 lid 1 en 2). Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi en bevat, analoog aan het Bevi, normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

In de nabijheid van de plangebieden bevinden zich geen buisleidingen.

Het plangebied is niet gelegen binnen een (hinder)zone of werkstrook van hoofdleidingen voor olie of water en hoogspanningsleidingen.

Het plangebied is wel gelegen binnen een luchtvaartverkeerszone, maar gelet op de maximaal toegestane bouwhoogte in relatie tot de hoogte van het maaiveld, vormt dit geen belemmering.

5.5 Wet Natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wn) in werking getreden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Op een afstand van circa 600 m ligt het Natura 2000 gebied dat ter plaatse bekend staat als de Bult; dit gebied is beschermd volgens de Wet natuurbescherming. Het gebied behoort tot de natuurgebieden van de Deurnsche Peel & Mariapeel. Op onderstaande afbeelding is het dichtstbijgelegen Natura 2000-gebied en NNN weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19016-va01_0017.jpg"

Afbeelding: Natura-2000 en NNN op ruime afstand van plangebied

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en is op dit moment ingericht voor bedrijfsmatige agrarische activiteiten en erf behorende bij het bedrijf en de bedrijfswoning.

Er dient te worden aangetoond dat met het beoogde plan geen negatieve effecten worden voorzien op de omliggende Natura 2000-gebieden. Bij een projectbijdrage van 0,00 mol/ha/jaar zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Wanneer het projecteffect hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar dient een vergunning te worden aangevraagd en is nader aanvullend onderzoek noodzakelijk. De vergunning kan alleen worden verleend indien de zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet worden aangetast.

De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens de aanlegfase vinden plaats door de verkeersbewegingen ten behoeve van de aanvoer van materialen ten behoeve van de realisatie van het plan. De relevante emissies tijdens de gebruiksfase vinden plaats door de verkeersbewegingen van en naar het plan en het gasverbruik.

De berekening van het projecteffect van de beoogde aanlegfase met peiljaar 2019 en gebruiksfase met peiljaar 2020 is verricht met behulp van het programma Aerius Calculator (versie 2019).

Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden is in vergelijking met een intensief veehouderijbedrijf zoals dat hier op basis van het vigerende bestemmingsplan is toegestaan vele malen kleiner; voor honden geldt géén emissiefactor (zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State ECLI:NL:RVS:2006:AX2143 ) en de verkeersaantrekkende werking van het project heeft een emissie tot gevolg welke vele malen kleiner is dan de stikstofemissie op basis van de vigerende planologische mogelijkheden. Bij een dergelijke projectbijdrage zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten; zie hiervoor de Aeriusberekening welke als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen ontheffing benodigd is voor het aspect stikstof. Hierbij is uitgegaan van 60 lichte verkeersbewegingen per etmaal (niet zijnde elektrische voertuigen) en 6 bewegingen van middelzwaar vrachtverkeer. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen ontheffing benodigd is voor het aspect stikstof.

5.6 Flora en fauna

5.6 Flora en fauna

Met de Wet natuurbescherming (Wn) wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen. In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtliijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen. Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort. Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders. Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.

Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.

De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.

Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:

  • er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;
  • er geen sprake is van verslechtering van de staat van instandhouding van de soort;
  • en er een limitatief opgesomde ontheffingsgrond aan de ontheffing ten grondslag kan worden gelegd.

Quickscan flora en fauna

Het plangebied is in gebruik geweest als agrarisch bedrijf. Water (anders dan een vijver in de achtertuin) is binnen het plangebied niet aanwezig. Het bestaande gebruik van het plangebied en de omgeving daarvan bestond uit bedrijfsmatige agrarische activiteiten en erf behorende bij de bedrijfswoning bedrijfswonen, erfverhardingen, maaien, tuin en de gebruikelijke menselijke activiteiten. De functiewijziging zal vooralsnog gehele inpandig in de bestaande bedrijfsbebouwing plaatsvinden.

Op basis van de natuurgegevens van de provincie Limburg valt te zien dat in de directe omgeving van het plangebied geen beschermde planten zijn waargenomen. Tevens is gebruik gemaakt van actuelere flora- en faunagegevens uit onder andere het www.waarneming.nl. Over een heel kalenderjaar (april 2018 - april 2019) is voor het gebied 'Pastoor Jacobspeel' nagegaan welke dier- en plantensoorten in dit gebied (meer specifiek op korte afstand van het plangebied) waargenomen zijn welke bescherming verdienen. Hieruit is gebleken dat ter plaatse van het plangebied geen beschermde soorten zijn aangetroffen.

Gelet op het bovenstaande is een verstoring van flora en fauna door onderhavig project (mede in relatie tot het huidige gebruik) niet te verwachten, waardoor er geen noodzaak is tot het uitvoeren van een uitgebreidere toets.

Ten overvloede wordt gewezen op de algemene zorgplicht welke in artikel 3.5 van de Wn is opgenomen.

Door graafwerkzaamheden buiten de periode van maart tot augustus te starten, is de kans op verstoring van broedende vogels het kleinst. Ook buiten deze periode mogen broedende vogels niet worden verstoord en moet gewacht worden tot het broeden voorbij is en de jongen zijn uitgevlogen.

Op het moment dat er nieuwbouw gaat plaatsvinden, is het noodzakelijk om middels veldwerk te laten onderzoeken of er te beschermen diersoorten ter plaatse aanwezig zijn cq een broedplaats hebben; een en ander is afhankelijk van waar en hoe er gebouwd zal gaan worden. Gezien de beperkte houdbaarheid van een ecologisch veldonderzoek is het niet zinvol om dit vooraf te laten onderzoeken.

5.7 Archeologie en cultuurhistorie

Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is- door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld.

Uit onderstaande uitsnede van de gemeentelijke Archeologische Beleidskaart blijkt dat voor de gronden van het plangebied waarop de toekomstige ontwikkeling zal plaatsvinden, de aanduiding “categorie 7” geldt. Deze categorieën omvatten droge en natte gebieden met een lage verwachting, vrijgegeven en verstoorde gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0984.BP19016-va01_0018.jpg"

Figuur: Archeologische Maatregelenkaart plangebied

Voor deze categorie 7-gebieden geldt dat er in beginsel geen belemmering is, tenzij er een heel grootschalige herinrichting is voorzien.

5.8 Duurzaamheid

Voorzover van toepassing zullen duurzame materialen worden gebruikt. Ook het hergebruik van hemelwater is een duurzaamheidsmaatregel. In 2013 is de Energiestrategie 2030 voor de gemeenten Beesel, Venlo en Venray: 'Energie voor groene groei' vastgesteld. Door de gemeenteraad is daarbij de ambitie uitgesproken om in 2030 Co2-neutraal (ofwel energieneutraal met compensatiemaatregelen) te zijn. Op basis van deze visie is door het college het 2e Uitvoeringsprogramma Energie Venray (2018-2021) vastgesteld. Van bedrijven wordt gevraagd om daar waar mogelijk gebruik te maken van duurzame energie.

5.9 Niet gesprongen explosieven

Het gehele grondgebied van Venray heeft in de 2e wererldoorlog zwaar onder vuur gelegen. Bij eventuele ontwikkelingen of uitbreidingen in dit gebied, waar na de 2e wereldoorlog nog niet in de grond werd geroerd en er geen nadere onderzoeken hebben plaatsgevonden, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid gezocht te worden naar NGE.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding.

Met de tussen de gemeente Venray en de initiatiefnemer afgesloten planschadeverhaalsovereenkomst wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Venray komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.

6.2 Procedure en maatschappelijk uitvoerbaarheid

6.2.1 Procedure

Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.

Conform artikel 3.1.1. Bro wordt de provincie Limburg in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.

Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:

  • 1. kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in de Staatscourant en langs elektronische weg te worden verzonden;
  • 2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;
  • 3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;
  • 4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;
  • 5. de gemeenteraad dient binnen 12 weken, na de ter inzage termijn beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) of de inspecteur een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan de GS en/of de inspecteur.

Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.

Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.

6.2.2 Overleg

In het kader van het wettelijk overleg heeft overleg plaatsgevonden met de provincie Limburg en het Waterschap Limburg. Beiden hebben te kennen gegeven geen bezwaren te hebben tegen onderhavig plan.

6.2.3 Zienswijzen ontwerp-bestemmingsplan

Het ontwerp-besluit tot wijziging van het bestemmingsplan heeft van 24 april tot en met 4 juni 2020 ter inzage voor een ieder ter inzage gelegen.

Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 7 Wijze van bestemmen

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld.

Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • plantoelichting
  • planregels;
  • verbeelding.

De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:

  • Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012;
  • PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2012;
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2012.

7.2 Planmethodiek

Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.

Verder is aansluiting gezocht bij de systematiek van het bestemmingsplan Buitengebied Venray 2010, inclusief 'herziening regels'.

7.3 Verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.

Opgemerkt wordt nog dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen, immers de wijze van raadplegen is ook verschillend. Inhoudelijk zijn geen verschillen te vinden.

7.4 Regels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

De Inleidende regels (hoofdstuk 1) bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In de Begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik.

In het artikel over de "Wijze van meten" (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de doeleindenomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Indien er sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, is er een nadere detaillering van de doeleinden opgenomen waarin wordt vermeld welke doeleinden prevaleren. Vervolgens wordt in de bebouwingsregeling aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is in een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.

In de Algemene regels (hoofdstuk 3) zijn opgenomen de Anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels, de algemene afwijkingsregels, de algemene wijzigingsregels, de algemene procedureregels voor wijzigingen, ontheffingen en nadere eisen en de overige regels.

In de Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.