Plan: | Geysterseweg 23 Oostrum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0984.BP18003-va01 |
Initiatiefnemers zijn voornemens om op het perceel kadastraal bekend als gemeente Venray, sectie S nummer 1824 en plaatselijk als Geysterseweg 23 te Oostrum, de huidige tot wonen bestemde boerderijwoning gedurende 10 jaar in gebruik te nemen voor de huisvesting van buitenlandse werknemers en op het naastgelegen perceel nummer 1823 een nieuwe woning te realiseren, welke wordt georiënteerd op de Zuiderbergweg. Voor de tijdelijke huisvesting van buitenlandse werknemers zal een omgevingsvergunning worden aangevraagd waarbij gebruik wordt gemaakt van de kruimelgevallenregeling.
De beide kadastrale percelen op de locatie Geyserseweg 23 te Oostrum zijn gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' en hebben daarin de bestemming 'Wonen' gekregen, waarbij het bouwvlak strak om de bestaande woning heen is gelegd. Het verschuiven van het bouwvlak naar de zijde van de Zuiderbergweg laat het bestemmingsplan binnenplans niet toe.
De gemeente Venray wil aan deze ruimtelijke ontwikkeling echter medewerking verlenen door de vaststelling van een nieuwe en passende planologisch-juridische regeling in de vorm van een regulier bestemmingsplan, onder de voorwaarde dat de tijdelijke huisvesting van buitenlandse werknemers binnen 10 jaar na het onherroepelijk worden van onderhavig bestemmingsplan zal worden gestaakt en de hiervoor gebruikte bebouwing wordt gesloopt.
Het voorliggende bestemmingsplan 'Geysterseweg 23 Oostrum ' voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project.
Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Venray, sectie S nummers 1823 en1824 en plaatselijk als Geysterseweg 23 te Oostrum. Het plangebied beslaat een oppervlakte van circa 5685 m2. Op onderstaande luchtfoto en uitsnede uit de kadastrale omgevingskaart is de ligging van de ontwikkelingslocatie weergegeven:
Afbeelding:Ligging plangebied
De kadastrale situatie is op onderstaande afbeelding weergegeven.
Afbeelding: kadastrale kaart met plangebied
Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:
Naam bestemmingsplan | Bestemming | Vaststelling Raad | |
bestemmingsplan Buitengebied 2010 (incl. - herziening regels) | - bestemming 'wonen' - dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3 - gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied - bouwvlak tpv bestaande woning |
14 december 2010 (en 1 november 2016) |
Afbeelding: Uitsnede verbeelding
Binnen deze bestemming is het niet mogelijk om het bouwvlak voor de woning geheel te verschuiven. Daarom is het noodzakelijk om een reguliere bestemmingsplanprocedure te doorlopen.
Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een uitgebreide analyse van (de waarden van) het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de ruimtelijke ontwikkeling zelf. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de milieu-planologische aspecten. Hoofdstuk 6 bevat de waterparagraaf. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is neergelegd in hoofdstuk 7. In hoofdstuk 8 wordt aandacht besteed aan de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure inclusief de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
In dit hoofdstuk wordt de feitelijke situatie van het plangebied beschreven. Er wordt ingegaan op de aanwezige ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving. Ook worden de aanwezige gebiedswaarden (natuur en landschap, flora en fauna en cultuurhistorie) van het plangebied beschreven.
Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan Buitengebied, grenzend aan de noordelijke rand van de kern Oostrum. In de directe omgeving van de locatie zijn veelal burgerwoningen gelegen. Er resteren nabij het plangebied nog twee agrarische bedrijven (glastuinbouwbedrijven). Aan de zuidrand van het plangebied stroomt een waterloop.
Op onderstaande luchtfoto is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Oostrum te zien.
Figuur: plangebied aan rand Oostrum
Het plangebied ligt strak aan de woonkern Oostrum, dat het grootste kerkdorp binnen de gemeente Venray is. Het wordt gezien als een groeikern. Het plangebied ligt aan de rand van deze kern, op de overgang van wat voorheen agrarisch gebied was, maar waar de meeste agrarische bedrijven beëindigd zijn, gesloopt worden en hierdoor plaats maken voor de bouw van een nieuwe woonschil rond Oostrum.
Aan de noordzijde wordt het dorp begrensd door natuurgebied de Boschhuizerbergen met stuifduinen en jeneverbessenvelden en de Geysterse bossen waardoor de Oostrumse Beek richting de Maas stroomt. In dit bosgebied bevindt zich op nog Oostrums grondgebied de opnieuw in werking zijnde watermolen de Rosmeule.
Zowel de bestaande als de hiervoor in de plaats nieuw te realiseren woning worden ontsloten op de Geysterseweg. Door onderhavige ontwikkeling zal het aantal verkeersbewegingen op de planlocatie aan de van Geysterseweg niet toenemen; immers, de nieuwe woning komt in de plaats van de bestaande woning. Omdat hier sprake is van een goede en overzichtelijke weg en er geen toename van het aantal verkeersbewegingen is, vormen verkeerskundige aspecten geen belemmering voor onderhavig initiatief.
Parkeren bij de nieuwe woning:
De parkeernorm van de gemeente Venray (‘Beleidsnota Parkeernormen Venray ' en het CROW) betreft voor grondgebonden woningen 2 parkeerplaatsen, waarvan minstens 1 op eigen terrein. Gelet op de omvang van het nieuwe bouwperceel, kunnen en zullen de beide benodigde parkeergelegenheden geheel op eigen terrein worden aangelegd.
De hoofdlijnen van het gemeentelijke groenbeleid zijn vastgelegd in het Groenstructuurplan. In het groenstructuurplan worden aanbevelingen gedaan voor het ontwikkelen van een sterke groenstructuur, die aansluit bij de karakteristieke eigenschappen van elk dorp. Als algemene doelstellingen voor de kerkdorpen worden genoemd:
De Geysterseweg is een doorgaande weg welke ter plaatse niet voorzien is van enige beplanting. Te zuiden van het plangebied loopt de Zompgraaf, een primaire watergang.
De bestaande fysieke omgeving zal geen wijzigingen ondergaan als gevolg van het verschuiven van het bouwvlak ten behoeve van de nieuwe woning.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wn) in werking getreden. Deze vervangt drie
wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De gebiedsbescherming wordt geregeld in hoofdstuk 2 van de Wn. Het plangebied maakt (net) geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Op onderstaande afbeelding is de
ligging van het plangebied te zien ten opzichte van het NNN (groene vlakken).
Het lichtgroene vlak heeft betrekking op de Boschhuizerbergen (op een afstand van bijna 1 km ten noorden van het plangebied); de groene vlakken betreft het NNN ( op circa 75 m ten oosten van het plangebied).
Afbeelding: NNN rondom plangebied
Na het verschuiven van het bouwvlak ten behoeve van de bouw van de nieuwe woning zal de nieuwe bebouwing op iets grotere afstand van het naastgelegen NNN worden gesitueerd. Het NNN wordt als gevolg van het project niet anders belast en zal in de toekomst niet anders worden gebruik dan nu ook reeds het geval is.
Enige aantasting van het NNN zal als gevolg van het project derhalve niet plaatsvinden. In de volgende paragraaf zal ingegaan worden op mogelijke aantasting van flora en fauna.
Met de Wet natuurbescherming (Wn) wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen. In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtliijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen. Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort. Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders. Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.
Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.
De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.
Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:
Quickscan flora en fauna
Het plangebied was voorheen in gebruik als erf bij de oude langgevelboerderij; over het deel van het perceel waar de nieuwe woning wordt geprojecteerd, loopt een pad om het achtererf te kunnen bereiken. Op de plek van het nieuwe bouwvlak hebben inmiddels vergravingen plaatsgevonden.
Water is binnen het plangebied sec niet aanwezig. Het bestaande gebruik van het plangebied en de omgeving daarvan bestaat uit wonen, erfverhardingen (ten behoeve van parkeren), maaien, tuin en de gebruikelijke menselijke activiteiten.
Het plangebied e.o. vormt als gevolg van deze activiteiten geen geschikte habitat voor streng- en overige beschermde zoogdieren, (broed)vogels, amfibieën en reptielen.
Op basis van de natuurgegevens van de provincie Limburg valt te zien dat in de directe omgeving van het plangebied geen beschermde planten zijn waargenomen; in 2014 is aan de overzijde van het plangebied de 'zwarte roodstaart' aangetroffen. Tevens is gebruik gemaakt van actuelere flora- en faunagegevens uit onder andere het 'Vogelarchief Limburg'. Over een heel kalenderjaar (juli 2016 - juli 2017) is voor het gebied 'Oostrum (Li)' nagegaan welke dier- en plantensoorten in dit gebied (meer specifiek op korte afstand van het plangebied) waargenomen zijn welke bescherming verdienen. Hieruit is gebleken dat ter plaatse van het plangebied geen beschermde soorten zijn aangetroffen. Ten noorden langs de Zuiderbergweg (nabij het waterbassin behorende bij het glastuinbouwbedrijf) zijn een ekster, kauw, houtduif en groene specht waargenomen.
In de omgeving van het plangebied zijn ruim voldoende uitwijkmogelijkheden voor alle diersoorten, met name bij de Zompgraaf, overige erfbeplantingen en het nationaal natuurnetwerk dat op 400 meter van het plangebied is gelegen.
Gelet op het bovenstaande is een verstoring van flora en fauna door onderhavig project (mede in relatie tot het huidige/recente gebruik) niet te verwachten, waardoor er geen noodzaak is tot het uitvoeren van een uitgebreidere toets.
Ten overvloede wordt gewezen op de algemene zorgplicht welke in artikel 3.5 van de Wn is opgenomen.
Door de graafwerkzaamheden buiten de periode van maart tot augustus te starten, is de kans op verstoring van broedende vogels het kleinst. Ook buiten deze periode mogen broedende vogels niet worden verstoord en moet gewacht worden tot het broeden voorbij is en de jongen zijn uitgevlogen.
Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Dit vloeit voort uit het Europese Verdrag van Valetta (1992) inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed en de Wet op de archeologische monumentenzorg die de Monumentenwet 1988 deels heeft aangepast. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is - door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld.
Uit onderstaande uitsnede van de gemeentelijke Archeologische Beleidskaart blijkt dat voor de gronden van het plangebied waarop de toekomstige ontwikkeling zal plaatsvinden, de aanduiding “categorie 3 en 4” geldt. Deze categorieën omvatten droge en natte gebieden met een hoge verwachting en overige monumenten en de bufferzone rondom de bekende vindplaatsen (waarnemingen en vondstmeldingen).
Figuur: uitsnede archeologische beleidskaart
Voor deze categorie 3 en 4-gebieden geldt dat er in het bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen dient te worden, waarbij een onderzoeksverplichting geldt ingeval de te verstoren oppervlakte groter is dan 100 m2 respectievelijk 500 m2 én de verstoringdiepte groter is dan 50 cm onder het maaiveld.
In de planregels zal deze verplichting worden neergelegd.
Gelet op de exacte situering en de omvang van het te verstoren gebied is het niet te verwachten dat de grenswaarden voor het al dan niet noodzakelijk zijn van een archeologisch onderzoek overschreden zullen worden.
Daarenboven geldt dat, indien tijdens werkzaamheden van beperktere omvang onverhoopt ook archeologische vondsten plaatsvinden, initiatiefnemer dat zal melden.
Initiatiefnemers zijn voornemens om op het perceel kadastraal bekend als gemeente Venray, sectie S nummer 1824 en plaatselijk als Geysterseweg 23 te Oostrum, de huidige tot wonen bestemde boerderijwoning gedurende 10 jaar in gebruik te nemen voor de huisvesting van buitenlandse werknemers en op het naastgelegen perceel nummer 1823 een nieuwe woning te realiseren, welke wordt georiënteerd op de Zuiderbergweg. Voor de tijdelijke huisvesting van buitenlandse werknemers zal een omgevingsvergunning worden aangevraagd waarbij gebruik wordt gemaakt van de kruimelgevallenregeling.
De gemeente Venray wil aan deze ruimtelijke ontwikkeling echter medewerking verlenen door de vaststelling van een nieuwe en passende planologisch-juridische regeling in de vorm van een regulier bestemmingsplan, onder de voorwaarde dat de tijdelijke huisvesting van buitenlandse werknemers binnen 10 jaar na het onherroepelijk worden van onderhavig bestemmingsplan zal worden gestaakt en de hiervoor gebruikte bebouwing wordt gesloopt.
De overige bestaande bebouwing zal eveneens worden gesloopt en in overleg met het bevoegd gezag wordt het gesloopt volume (met uitzondering van voornoemde woning) gereserveerd voor nieuwbouw elders binnen de gemeente Venray; hiertoe zal een overeenkomst worden gesloten.
Figuur: ligging plangebied
Initiatiefnemers willen op locatie S1823 een woning realiseren binnen het bouwvlak zoals op onderstaande eerste locatiestudie is te zien.
Figuur: voorkeursalternatief locatiestudie
Vanwege de ligging in het buitengebied is er qua bouwregels inhoudelijk zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan buitengebied 2010, herziening regels. Er is nog geen definitief schetsontwerp van de nieuw te realiseren woning. In de eerste schetsen is er wel al voor gezorgd dat de woning grotendeels is ontworpen volgens 'BENG' (Bijna Energie Neutrale Gebouwen). BENG is de standaard vanaf 2020.
Ontsluiting:
Zowel de bestaande als de hiervoor in de plaats nieuw te realiseren woning worden ontsloten op de Geysterseweg. Door onderhavige ontwikkeling zal het aantal verkeersbewegingen op de planlocatie aan de van Geysterseweg niet toenemen; immers, de nieuwe woning komt in de plaats van de bestaande woning. Omdat hier sprake is van een goede en overzichtelijke weg en er geen toename van het aantal verkeersbewegingen is, vormen verkeerskundige aspecten geen belemmering voor onderhavig initiatief.
Parkeren bij de nieuwe woning:
De parkeernorm van de gemeente Venray (‘Beleidsnota Parkeernormen Venray ' en het CROW) betreft voor grondgebonden woningen 2 parkeerplaatsen, waarvan minstens 1 op eigen terrein. Gelet op de omvang van het nieuwe bouwperceel, kunnen en zullen de beide benodigde parkeergelegenheden geheel op eigen terrein worden aangelegd.
Het plangebied zal als regulier, ruim woonperceel worden ingericht, met bijbehorende buitengebiedstuin, welke meteen de landschappelijke inpassing vormt.
Voor de locatie is er vooralsnog geen uitgewerkt landschappelijk inpassingsplan. In ieder geval zal de nieuwe woning passend in gebiedseigen groen gezet worden, zodat met de bouw van de nieuwe woning de karakteristiek van het landschap wordt versterkt en er door de ontwikkeling geen landschappelijke kwaliteiten verloren gaan.
Door het erf aan de zijkanten te omkaderen met een gemengde haag wordt een ruimte gecreëerd waarbinnen de woning met bijbehorende functies geclusterd zijn; deze gemengde haag zorgt tevens voor voldoende privacy ten opzichte van omliggende functies. Juist zo'n gemengde haag geeft variatie en een aantrekkelijk beeld. Het is een landelijke haag met meer kleur en bloei.
De gemengde haag bestaat uit:
30 % Acer campestre Veldesdoorn
30 % Ligustrum vulgare Gewone liguster
40 % Carpinus betulus Haagbeuk
De haag wordt gemengd aangeplant (4 stuks per meter 80-100) en zal met 1 maal knippen per jaar op een hoogte van 1,80 meter een groene rand vormen.
Het achtergebied zal aangeplant worden met fruitbomen en solitaire struiken. Door het gebruik van bijvoorbeeld:
Prunus hybr. Kersenbomen
Prunus domestica = pruimeboom
Prunus persica = perzikenboom
krijgt het achtererf een landelijke uitstraling. Deze bomen worden aangeplant op onderlinge afstand van ca 12 meter, waarbij gekozen kan worden uit soorten die weinig onderhoud vergen.
De bomen hebben bij aanplant een maat van 12-14 cm stamomvang.
Het beheer vormt het minimaal opkronen en snoeien, zodat ze volledig kunnen uitgroeien. Het beheer is een snoei om de vruchtzetting te bevorderen, maar op termijn kunnen de bomen met minimale snoei uitgroeien tot volwassen bomen.
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater voorzien, anders dan eventueel een open hemelwaterinfiltratievoorziening waarover meer in hoofdstuk 6.
In het Bouwbesluit 2012 zijn regels gesteld ten aanzien van brandveiligheid van onder andere woongebouwen. Aan deze regels zal worden getoetst op het moment dat de omgevingsvergunning voor de woning worden aangevraagd. In beginsel kan echter wel aan de regels worden voldaan.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geef aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Deze tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts een van de instrumenten die worden ingezet. Ook kennis, bestuurlijke afspraken en kaders worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. Een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is nodig om de nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende (wereldwijde) omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. Deze aspecten worden (zijn) in hoofdstuk 6 en de paragrafen 5.6 respectievelijk 2.4.3 behandeld.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient te voldoen aan de volgende voorwaarden:
a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
De definitie voor een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1, lid 1, Bro) luidt als volgt: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
In de Handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat één of enkele woningen niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling:
Het begrip "woningbouwlocatie" (zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip "stedelijke ontwikkeling" in artikel 1.1.1 Bro) is niet nader gedefinieerd. Gelet op de kleinschalige (vervangende) woningbouw die onderhavig plan mogelijk maakt, kan in het licht van de jurisprudentie van de Afdeling gesteld worden "dat de plannen niet voorzien in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro".
De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
Op 12 december 2014 is het nieuwe provinciaal omgevingsplan Limburg vastgesteld. Belangrijke principes in dit nieuwe omgevingsbeleid zijn:
Voor wat betreft de projectlocatie geeft het POL 2014 aan dat de omgeving getypeerd kan worden als overgangsgebied tussen 'overig bebouwd gebied' en 'buitengebied. 'De woning zal naar alle waarschijnlijkheid geheel in het 'buitengebied' worden geprojecteerd.
Noord-Limburg kenmerkt zich door een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Er dient een transformatie van de bestaande woningvoorraad plaats te vinden, aangezien er nauwelijks bevolkingsgroei meer is. Daarbij zal primair worden gekozen voor inbreiding, aanpassing en functieverandering en slechts beperkte uitbreiding in de nabijheid van kleine kernen. Uitbreiding via uitleggebieden slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, met als uitgangspunt bouwen voor eigen behoefte.
In casu is er sprake van een bestaande woning met veel bijgebouwen, welke woning (op termijn) geheel gesloopt wordt; hiervoor in de plaats komt binnen dezelfde woonbestemming doch op het te verschuiven bouwvlak, een nieuwe woning. Deze ontwikkeling is niet strijdig met de doelstellingen van het provinciale ruimtelijke beleid.
Gedeputeerde Staten hebben op 1 februari 2011 de provinciale woonvisie vastgesteld. Het doel van de provinciale woonvisie is samen met alle woonregio's in Limburg te bereiken dat de juiste woningen op de juiste plaats en op het juiste moment beschikbaar komen. Het is een uitwerking van het provinciale coalitieprogramma “Investeren in Steden en Dorpen”. De provinciale woonvisie behandelt met nadruk de bovenlokale en bovenregionale sturing van de woningmarktontwikkeling tegen de achtergrond van de veranderende demografische context en op kwalitatieve aandachtspunten.
Op basis van de provinciale en regionale woonvisies en met gebruikmaking van de regionale woonvisies, actuele onderzoeken en monitoring wil de provincie Limburg bestuurlijke afspraken gaan maken over de woningbouwprogramma's.
Op 5 april 2016 heeft de gemeente Venray de nieuwe Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg vastgesteld. Een visie waarmee de bestuurders van de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas en de provincie Limburg sturing geven aan de regionale woningmarkt. Samen met alle woonpartners zijn vijf inhoudelijke pijlers geïdentificeerd die de kern vormen van deze visie. De pijlers rusten idealiter op een stevig fundament: krachtige gemeenten en een sterke regio. Ze zijn samen te vatten in:
Het aantal plannen dat de regio heeft en maakt om nieuwbouw toe te voegen, moet in een gezonde verhouding staan tot de kwantitatieve behoefte. Het is onverantwoord om te sturen op een bouwprogramma dat uitgaat van meer dan voorspelde groei. Dat betekent in de regio concreet dat plancapaciteit terug wordt gebracht én alleen plannen toe worden gevoegd die echt kwaliteit toevoegen en passen bij de woonbehoefte van de afzonderlijke gemeenten in de regio: bouwen naar reële behoefte.
Samen willen de regio een breed palet aan woonmilieus bieden dat aansluit bij de huidige en toekomstige inwoners van onze regio. De dominante vraag in de regio is het wonen in grotere kernen waar voorzieningen zijn. Er is in de visie een afwegingskader ontworpen dat regionaal en lokaal het instrument vormt om tot een heldere prioritering en onderbouwing van nieuwbouwplannen te komen. De werkwijze sluit aan bij de principes van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Integrale afweging en integraal voorraadbeleid zijn sleutelwoorden.
Bijzondere aandacht is nodig voor de huisvesting van (toekomstige) werknemers en dan vooral de arbeidsmigranten. Zij vullen veel banen in en zijn voorwaarde voor de verdere economische ontwikkeling. De regio gaat voor een uitnodigende strategie en kiest voor de beleidslijn van short stay naar mid stay en uiteindelijk naar regulier wonen. Regionaal wordt ook de noodzaak gevoeld om stil te staan bij statushouders. En verder zijn Toegelaten Instellingen (corporaties) vanaf 1 januari 2016 verplicht bij nieuwe verhuringen passend toe te wijzen. Betaalbaarheid en beschikbaarheid zijn dan ook twee onderwerpen die op regionaal niveau verder uitgewerkt moeten worden.
De eerste pijler van het dynamisch voorraadbeheer is het werken aan de kwaliteit en de geschiktheid van de bestaande voorraad. Vooral in de meer stedelijke wijken vraagt dit aandacht. Daar is vernieuwing nodig (slopen, verdunnen, renoveren). Stedelijke herverkaveling kan hierbij een instrument zijn, net zoals de mogelijkheden van een transitiefonds. Maar ook de leefomgeving in de kernen staat op sommige plekken onder druk. Leegkomende en leegblijvende panden kunnen juist in kleine kernen versneld een spiraal naar beneden inzetten. Lokale kracht zien, benutten en waarderen is de lijn die wordt ingezet. Ruim baan voor nieuwe vormen van maatschappijsturing (coöperaties, zelfbeheer). Maar ook, slechts na zorgvuldige afweging is er in de kleine kernen in beperkte mate ruimte voor nieuwbouw. De grote opgave voor nu is het tegengaan van het overaanbod aan goedkope en slechte koopvoorraad.
Door de vergrijzing neemt het aantal senioren fors toe; in de kleine kernen gaat dit proces nog sneller. Dit wordt extra aandacht gegeven in lokaal woonbeleid. Aanpassing van de woning is primair de verantwoordelijkheid van de verhuurder of eigenaar. Maar bewustwording over woningaanpassingen maakt het verschil. Hier ligt een prachtige kans om de koppeling te zoeken met bewustwording op het terrein van verduurzaming. Voorzieningen voor zwaardere zorg vereisen een zekere omvang en zullen naar verwachting daarom in grotere kernen geconcentreerd worden.
Om te voorzien in de behoefte van wonen en zorg gaan we verder in gesprek met zorgpartijen en corporaties. Nader onderzoek is noodzakelijk.
Toets aan regionale structuurvisie Wonen:
Het woningbouwproject zoals beschreven in paragraaf 3.1 van deze plantoelichting heeft geen consequenties voor de woningvoorraad maar heeft wel een upgrading van de omgeving tot gevolg. De oude langgevelboerderij met bijgebouwen wordt vervangen door een woning welke op een functioneler deel van het plangebied komt te liggen (niet meer in de hoeksituatie).
Verder is de geplande bouwkavel geschikt voor het huisvesten van alle doelgroepen welke op zoek zijn naar een woning in een bovengemiddeld segment en is de ligging op relatief korte afstand van alle stedelijke voorzieningen een pre.
Het project is derhalve passend in de gedachtengang zoals verwoord in de regionale structuurvisie wonen.
In de (herijkingen van de) Strategische visie Venray wordt een toekomstvisie geformuleerd waarin een antwoord wordt gegeven op de vraag waar de gemeente Venray in het jaar 2025 wil staan. Met de visie op de gewenste toekomstrichting kan de gemeente Venray effectief sturing geven aan het proces van beleidsontwikkeling en prioritering.
Venray neemt als centrumgemeente een herkenbare positie in, in de regio gelegen tussen Venlo, Eindhoven, Duitsland en Arnhem-Nijmegen. De kern Venray heeft met name sinds de Tweede Wereldoorlog een enorme groei doorgemaakt, zowel qua aantal inwoners, qua werkgelegenheid als qua voorzieningenniveau. De kracht van Venray is dat dit gecombineerd wordt met het van oorsprong dorpse karakter van de gemeente. In de visie wordt de bewuste keuze gemaakt om dorp én stad te zijn.
Aan de rand van de kern zijn er in ruime, landschappelijke setting kleinschalige en gemengde woonmilieus gerealiseerd. Het betreft grondgebonden, levensloopbestendige woningen in allerlei prijsklassen, die zich voegen naar de karakteristieken van de locatie.
Naast het wonen in Venray en in de dorpen is er door de reconstructie ook meer ruimte ontstaan voor het wonen in het buitengebied.
Er is blijvende aandacht voor het bouwen in aansluiting op de ruimtelijke karakteristieken en kwaliteiten van Venray.
De sloop van de oude langgevelboerderij met bijgebouwen, welke wordt vervangen door een woning welke op een functioneler deel van het plangebied komt te liggen (niet meer in de hoeksituatie), komt de ruimtelijke kwaliteit in deze omgeving ten goede en past goed bij de nabijgelegen woonbebouwing; zowel omdat de woonfunctie behouden blijft als qua ruimtelijke verschijningsvorm (vooralsnog landelijke stijl).
Het door de gemeente Venray opgestelde Ontwikkelingsperspectief 2015 beoogt de verbindende schakel te vormen tussen het strategisch beleid zoals verwoord in de Strategische visie en het tactisch beleid zoals opgesteld in verschillende Dorp- en Wijkontwikkelingsplannen. De nota biedt een ontwikkelingsperspectief voor de middellange termijn (ontwikkelingen tot 2015, met een doorkijk naar 2020/2025) en vormt voor het gemeentebestuur een leidraad bij de afweging van concrete beslissingen of voor de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten. In het document is derhalve een uitvoeringsstrategie opgenomen die de gemeente Venray wil hanteren bij de verdere uitwerking en uitvoering van de nota. Daarbij worden dezelfde thema’s aangehouden zoals deze zijn geformuleerd in de Strategische visie. De thema’s worden in het ontwikkelingsperspectief verder uitgewerkt in de vorm van richtinggevende beleidsuitspraken, waarin de keuzes zijn vervat voor het middellange termijnperspectief van Venray. Daarnaast bevat de nota een uitvoeringsprogramma.
In het beleidsplan Wonen is gekozen voor de differentiatievariant. Dit heeft consequenties voor de nieuwbouw en voor de bestaande woningvoorraad. Bij nieuwbouw zal een groter accent worden gelegd op het toevoegen van goedkopere huurwoningen. In de bestaande wijken zal bij inbreiding en herstructurering ruimte worden geboden aan de duurdere marktsegmenten. Hierdoor ontstaat meer variatie in de woonmilieus en een evenwichtige bevolkingsopbouw. In dit kader moet ook aanvullend onderzoek gedaan worden naar de woningbehoefte van jongeren.
In de Woonvisie Venray wordt dit aspect nader belicht.
Onderhavige herstructureringslocatie aan de Geysterseweg 23 heeft tot gevolg dat een nieuwe, grondgebonden koopwoning in het duurdere marktsegment worden toegevoegd aan de woningvoorraad (in plaats van de bestaande en te slopen oude langgevelboerderij).
In mei 2017 heeft de gemeenteraad de 'Woonvisie Venray 2017: Transformatie van de woningmarkt' vastgesteld. De woonvisie geeft op hoofdlijnen de visie van het gemeentebestuur voor de komende jaren. De visie heeft de focus op de rol van het wonen in de algehele ambitie om Venray sterker en aantrekkelijker te maken. Uit de verrichte onderzoeken is gebleken dat in Limburg, dat wordt aangeduid als een anticipeergebied, er tegen de stroom in nog 3 plaatsen zijn die groeien; één daarvan is de gemeente Venray.
De kwaliteit van het wonen speelt een grote rol voor de tevredenheid, identiteit, zelfredzaamheid en participatie van Venraynaren en is zeker ook van belang voor de economische ontwikkeling van Venray.
Met deze woonvisie wil de gemeente ervoor zorgen dat Venray zich ook op langere termijn positief ontwikkelt. De focus ligt op het beantwoorden van de groeiende vraag naar woningen in Venray voor de komende jaren. Om de verwachte groei te kunnen opvangen, zijn woningen nodig om de nieuwe wens van de woonconsument te kunnen vervullen: een wat kleinere woning, gebruiksvriendelijk en duurzaam. Deze woningen staan er al voor een groot deel, maar omdat de huishoudenssamenstelling verandert, is het nodig om de bestaande voorraad aan te passen. Daarmee willen wij tegelijkertijd de differentiatie in de bestaande voorraad vergroten. Ook toevoegingen zullen moeten bijdragen aan de differentiatie, waardoor er een betere balans komt in de woningvoorraad. Daarmee willen wij de waarde van onze bestaande voorraad in stand houden en tegelijkertijd de kwaliteit van de bestaande voorraad verbeteren.
Er is al veel gezegd en geschreven over de planovercapaciteit. Er wordt aan gewerkt om de overcapaciteit te verminderen. Toch wil de gemeente dat niet te rigoureus doen, omdat er ruimte nodig is om de voorziene groei van Venray te kunnen opvangen. Het komt er dan op aan, dat waar nodig én mogelijk de overcapaciteit wordt omgezet naar plannen, die een bijzondere bijdrage leveren aan Venray.
Doordat er geen sprake is van een toevoeging van een nieuwe bouwtitel is er geen strijdigheid met het volkshuisvestingsbeleid en heeft onderhavig plan geen gevolgen voor de woningvoorraad.
In maart 2007 heeft de gemeente Venray de Integrale gebiedsvisie Oostrum vastgesteld. Hierin is bepaald dat Oostrum een zelfstandig dorp moet blijven en geen wijk van Venray mag worden. Oostrum moet zijn eigen identiteit behouden en niet aan Venray vast groeien. Deze zelfstandigheid is geen absolute voorwaarde voor de kwaliteit van het wonen in Oostrum. Als uitbreidingslocatie kan tot 2015 uitsluitend Oostrum Oost dienen waardoor tevens milieucirkels moeten worden opgeheven.
Bij woningbouw in Oostrum zullen juist vanwege leefbaarheidsaspecten passende huisvestingsmogelijkheden voor de verschillende doelgroepen aangeboden moeten worden. Woningbouw zal moeten plaatsvinden met inachtneming van het specifieke woonmilieu van de dorpen. Het aanbod van woningen dient afgestemd te worden op het toenemende aantal ouderen, evenals op degenen die als zogenaamde starters worden aangemerkt, te weten: jonge gezinnen en alleenstaande jongeren.
Het project is in overeenstemming met deze gebiedsvisie, omdat de te slopen langgevelboerderij waarvoor een nieuwe woning in de plaats wordt gerealiseerd (op een verschoven bouwvlak) ertoe bijdraagt dat initiatiefnemer, zijnde een jong gezin, op een mooie en rustige locatie, gelegen tegen de kern Oostrum een passende woonruimte vindt.
Voor het gebied Oostrum Oost is door de gemeente Venray in samenwerking met de dorpsraad Oostrum een visie opgesteld. Het betreft een verkennend plan waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende beleidskaders en het DOP Oostrum. In het DOP Oostrum is al opgenomen dat "vanwege de stagnatie van de verdere woningbouwplannen rond de Van Broekhuizenstraat en de wens om toch woningbouw in Oostrum mogelijk te maken, er een studie heeft plaatsgevonden naar een andere vervangende locatie aan de Zuiderbergweg. Deze locatie was al een aantal jaren in beeld als een particulier bouwplan en als locatie voor bouwen in eigen beheer. Die plannen zijn als zodanig (informeel) besproken met de dorpsraad en de buurt. In het geactualiseerde DOP (2011) is deze locatie genoemd als reservelocatie en mogelijkheid voor bouwen in eigen beheer."
Uitgangspunt voor de verdere uitwerking van de bestaande lintstructuur Geysterseweg, is verdichten waar de Geysterseweg het toelaat en openlaten van het lint waar dit in ruimtelijke zin nodig wordt geacht. Voor dat laatste gaat het dan met name om plekken met hoogwaardige ruimtelijke kwaliteit of fraaie doorzichten richting het buitengebied én richting de dorpskern met de kerk als oriëntatiepunt. Over het algemeen geldt dat waar woningbouwkavels worden toegevoegd, deze moeten aansluiten bij de maat en schaal van de bestaande omgeving.
Onderhavig project is niet strijdig met deze visie, nu er juist geen sprake is van verdichting binnen de bestaande lintstructuur van de Geysterseweg, doch veeleer van een 'verlichting'. Vanuit het buitengebied richting het centrum van Oostrum komend, valt onmiddellijk het zicht op de te slopen langgevelboerderij; het herinrichten van deze locatie met meer groen, heeft een fraaiere 'inkom' tot gevolg. Na verschuiving van het bouwvlak valt de nieuw te realiseren woning hierdoor grotendeels buiten het gezichtsveld. De Zuiderbergweg is ook in het DOP Oostrum al als reserve-ontwikkellocatie opgenomen.
Afbeelding: huidige aanzicht van het plangebied
De Structuurvisie bijdrage Ruimtelijke Ontwikkeling 2011 is vastgesteld op 20 december 2011 en op 1 januari 2012 in werking getreden. Het in deze structuurvisie vastgelegde kwaliteitsbeleid omtrent een bijdrage Ruimtelijke ontwikkeling is gebaseerd op de gedachte dat ruimtelijke ontwikkelingen (bouwactiviteiten) leiden tot verlies aan ruimtelijke kwaliteit en dat dit verlies moet worden gecompenseerd. Achterliggend doel is het behoud en waar mogelijk versterking van de (groene) kwaliteiten van zowel het buitengebied als het stedelijk gebied.
Omdat er geen sprake is van toevoeging van een woningbouwtitel, zal er geen bijdrage op basis van deze structuurvisie afgedragen hoeven te worden.
Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:
Naam bestemmingsplan | Bestemming | Vaststelling Raad | |
bestemmingsplan Buitengebied 2010 (incl. - herziening regels) | - bestemming 'wonen' - dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 3 - gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied - bouwvlak tpv bestaande woning |
14 december 2010 (en 1 november 2016) |
Afbeelding: Uitsnede verbeelding
Binnen deze bestemming is het niet mogelijk om het bouwvlak voor de woning geheel te verschuiven. Daarom is het noodzakelijk om een reguliere bestemmingsplanprocedure te doorlopen.
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).
De Geysterseweg (en hierop aansluitende woonstraten) in Oostrum zijn aangewezen als weg met een maximumsnelheid van 30 km/h. Ter plaatse van de Spralandweg richting buitengebied gaat de Geysterseweg over in een 60-km/h weg.
Aan de Zuiderbergweg bedraagt de maximaal toegestane snelheid ter plaatse van het plangebied 30 km/h; achter de Zuiderbergweg 5 gaat deze over in 60 km/h. Het plangebied valt geluidzone dus niet binnen de geluidszone van deze weg.
De Zuiderbergweg is verder een verkeersluwe weg, loopt over in een onverhard pad en wordt alleen gebruikt voor bestemmingsverkeer. Bij een zo lage verkeersintensiteit heeft het uitvoeren van een akoestisch onderzoek ter verantwoordeing van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat weinig tot geen meerwaarde.
Spoorweglawaai
In de nabijheid van het plangebied is de spoorlijn Venlo-Nijmegen gesitueerd, op een afstand van ruim 300 m ten westen van het plangebied. Het betreffende spoorwegtraject heeft een zone van 100 meter; het plangebied valt derhalve buiten deze zone.
Geluid van deze spoorlijn wordt verder ook gebufferd door het tussen de spoorlijn en de nieuw te realiseren woning gesitueerd kassencomplex.
In het kader van het onderhavige plan wordt binnen het plangebied nieuwe bodemgevoelige functie toegelaten in de vorm van een woning.
Voordat door middel van een omgevingsvergunning nieuwe functies mogelijk worden gemaakt zal er inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke bebouwing en gebruik ook mogelijk maken.
Op 13 september 2017 is een verkennend bodemonderzoek (NEN5740) uitgevoerd door Lankelma Ingenieursbureau. In de, als bijlage bij deze plantoelichting gevoegde, rapportaage is het volgende geconstateerd:
"Algemene bevindingen veldwerkzaamheden
De bodem op de locatie bestaat tot de verkende diepte van 3,63 m-mv overwegend uit matig fijn siltig zand. Met name de bovengrond is humushoudend. In de uitkomende grond zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op de mogelijke aanwezigheid van verontreinigende stoffen in de bodem. Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden is geen aanvullende informatie naar voren gekomen welke tot een aanpassing van de boorstrategie heeft geleid.
Grond
In de grondmengmonsters MM2 en MM3 zijn analytisch licht verhoogde gehalten met som
aldrin/dieldrin/endrin respectievelijk cadmium, zink en PAK aangetoond. Deze
concentraties
overschrijden de achtergrondwaarden, doch overschrijden de interventiewaarden niet.
In de grondmengmonsters MM1 en MM4 zijn analytisch geen van de onderzochte parameters inverhoogde mate aangetoond. Allen liggen onder de achtergrondwaarden.
Grondwater
In het grondwater uit peilbuis B1 zijn analytisch licht verhoogde gehalten met barium,
cadmium, koper en nikkel aangetoond. Deze concentraties overschrijden de streefwaarden
doch niet de
interventiewaarden.
Asbest in grond
In het kader van dit onderzoek is geen specifiek onderzoek (conform NEN 5707) verricht naar het voorkomen van asbest in de grond en op het maaiveld. Wel heeft een indicatieve inspectie van het terrein plaatsgevonden. In de vrijkomende grond en op het maaiveld zijn geen asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen. Het voorliggende onderzoek doet echter geen bindende uitspraak over de aan- of afwezigheid van asbest in de bodem binnen de onderzoekslocatie.
Nader bodemonderzoek
Op basis van voornoemde samenvatting en conclusies is nader bodemonderzoek vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien niet aan de orde."
De regels inzake luchtkwaliteit kennen het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.
Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.
De Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' bevat regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).
Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).
Het onderhavige project valt met één (uiteindelijk vervangende) te realiseren woning zonder meer onder de Regeling NIBM.
Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het project.
De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. Het gaat hierbij onder meer om inrichtingen in het kader van het Besluit risico's zware ongevallen 1999, LPG-tankstations, inrichtingen waar gevaarlijke (afval)stoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage van meer dan 10.000 kg worden opgeslagen, inrichtingen met een koel-of vriesinstallatie met meer dan 400 kg ammoniak. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.
Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).
Bij het nemen van een planologisch besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.
Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.
De woning is te kwalificeren als een kwetsbaar object . Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg liggen in de directe omgeving van het plangebied (binnen een straal van 800 meter) geen risicovolle inrichtingen.
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.
De dichtstbijzijnde weg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is de N270 (Wanssumseweg). De PR-contour 10-6/jr bedraagt hier 0 meter; het plangebied ligt op een afstand van ruim 800 meter.
Het plangebied bevindt zich verder ruim 300 m van de spoorlijn Nijmegen-Venlo. Ten aanzien van het plaatsgebonden risico blijkt dat de PR-contour 10 -6/jr.is gelegen op 10 meter van de as van de spoorlijn. Het plangebied ligt hier ruim achter.
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.
Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
Het plangebied ligt op de rand van de bebouwde kom van Oostrum.
In de directe nabijheid (binnen een straal van 200 meter) van het plangebied bevinden zich twee bedrijven. Het betreft achtereenvolgens de volgende locaties:
Adres | soort bedrijf | richtafstand | feitelijke afstand |
Zuiderbergweg 5 | glastuinbouw | 30 m | aangrenzend; bouwvlak tbv woning op 25 m |
Geysterseweg 29 | glastuinbouw | 30 m | ruim 60 m |
Voor een glastuinbouwbedrijf dient in beginsel een richtafstand van 30 meter te worden aangehouden. Dit heeft te maken met geluid, afkomstig van het glastuinbouwbedrijf. Voor de aspecten geur, stof en gevaar volstaat een afstand van 10 meter.
Tussen het plangebied en het glastuinbouwbedrijf aan de Geysterseweg 29 is de feitelijke afstand groter dan de richtafstand; de realisatie van de woning belemmert dit bedrijf hierdoor niet, en evenmin wordt het project belemmerd door deze functie.
Het glastuinbouwbedrijf aan de Zuiderbergweg 5 daarentegen, ligt op een kortere afstand dan de richtafstand. In elk geval zal ervoor worden gezorgd, middels toekenning van een bouwvlak voor de nieuw te realiseren woning, dat deze woning minimaal 25 meter vanuit de perceelsgrens aan de zijde van de Zuiderbergweg 5 wordt gerealiseerd om een afstand tussen beide functies te bewaren die de richtafstand nadert.
Uit het oude Besluit glastuinbouw, zoals dat voorheen gold voor vergelijkbare bedrijven, bleek dat een afstand van tien meter afdoende was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog is een aanhangig gemaakte zaak dat de afstand in het Besluit landbouw (oud) was gebaseerd op milieuoverwegingen, terwijl bij het opstellen van een bestemmingsplan ruimtelijke belangen afgewogen moeten worden. De afstandseis van 25 meter die in betreffend bestemmingsplan was opgenomen, moest voorkomen dat woningen ingeklemd zouden komen liggen tussen het glas van de kassen. Dit is een ruimtelijke afweging die de Afdeling in dat geval accepteerde. Overigens is er momenteel geen afstand meer opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer (de vervanger van het Besluit glastuinbouw). Hierdoor wordt het glastuinbouwbedrijf niet in zijn belangen geschaad door
De richtafstand van 30 meter voor geluid, die de VNG-brochure geeft voor kassen, is bepaald op basis van de gemiddelde grootte van kassen (glastuinbouwbedrijven). Aangezien het in deze situatie gaat om kleinschalige glastuinbouw (kleiner dan 1 ha), met relatief weinig voorzieningen en vrachtverkeer, kan in deze specifieke situatie de kleinere afstand dan 30 meter volstaan.
Concluderend zal de ligging van de voorgenomen woning ten opzichte van het bedrijf niet zorgen voor belemmeringen voor de bedrijfsvoering van het bedrijf en is met een afstand van 25 meter tussen de woning en het glastuinbouwbedrijf een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd.
Ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden worden op de plankaart en in de planvoorschriften geregeld. Leidingen met ongevaarlijke stoffen zoals hoofdwatertransportleidingen, afvalwatertransport-/rioolpersleidingen zijn in beginsel niet opgenomen in het bestemmingsplan, tenzij door de leidingbeheerder de noodzaak voor opname is aangetoond. Een vereiste voor opname in het bestemmingsplan is dat de opgave van de ligging van de leidingen op digitale wijze dient te geschieden. Dit in verband met het bepalen van de exacte ligging.
Een buisleiding die wordt gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen, vormt een risico voor de veiligheid. Als de leiding gaat lekken, kunnen de gevaarlijke stoffen vrijkomen en ontstaat er een kans op explosie, vergiftiging van mensen of dieren of verontreiniging van het milieu.
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen zoals dit per 1 januari 2011 geldt, staan veiligheidseisen voor de exploitant en de gemeente. Exploitanten hebben een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat hun buisleidingen veilig zijn. Gemeenten moeten buisleidingen in hun bestemmingsplannen opnemen en bij nieuwbouw zorgen voor genoeg afstand tot de buisleidingen.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen leiding- of hoogspanningkabeltracés welke belemmerd zijn voor het project.
Het plangebied bevindt zich niet binnen een straalpad van telecomvoorzieningen. Wel ligt het plangebied in het radarverstoringsgebied dat hoort bij de radar die staat op vliegbasis Volkel. Objecten hoger dan 65 meter boven NAP binnen een straal van 28 km van het radarstation kunnen aanleiding geven tot verstoring van het radarbeeld en zijn derhalve in beginsel niet toegestaan. Op de algemene hoogtekaart van Nederland is te zien dat het plangebied is gelegen op zodanige hoogte, dat met de planregels de toegestane bouwhoogte van het "object" niet boven 65 meter boven NAP uit zal komen en dus geen belemmering vormt voor de radarverbinding.
Gelet op het bovenstaande mag worden gesteld dat met het onderhavige bestemmingsplan de belangen van defensie niet worden geschaad.
Het gehele grondgebied van Venray heeft in de 2e wereldoorlog zwaar onder vuur gelegen. Bij eventuele ontwikkelingen of uitbreidingen in dit gebied, waar na de 2e wereldoorlog nog niet in de grond werd geroerd en er geen nadere onderzoeken hebben plaats gevonden, dient er uit het oogpunt van veiligheid en zorgvuldigheid gezocht te worden naar NGE.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Venray als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit de gemeente Venray en het waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:
Binnen het plangebied moet een duurzaam waterhuishoudkundig systeem aanwezig zijn om de hoeveelheid regenwater te verwerken dat gelet op het ter plaatse aan de orde zijnd (nieuw) afvoerend verhard oppervlak van globaal 200 m² (bebouwing inclusief erfverhardingen) binnen het plangebied valt.
De K-waarde (geeft de mate van infiltratiegeschiktheid aan) van het plangebied bedraagt volgens de kaart inzake de bodemdoorlatendheid (K-waarde) van de gemeente Venray van het waterschap 0,45 - 0,75 m/dag. De onderhavige gronden zijn derhalve gemiddeld geschikt voor hemelwaterinfiltratie. Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de gekozen infiltratievoorziening wordt uitgegaan van een neerslaggebeurtenis T=10. Aangenomen wordt dat bij een dergelijke bui 32,6 mm neerslag valt in 1 uur en 42,9 (afgerond 43) mm in 4 uur. De te realiseren waterbergingsruimte kan dan berekend worden door de toename van het afvoerend verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met 0,043 m. Verder voorziet het project in een voorziening bij een extreme neerslaggebeurtenis. Hierbij is een neerslaggebeurtenis van T= 100 maatgevend, waarbij uitgegaan wordt van een bui van 84 mm met een duur van 2 dagen, waarbij er niets kan infiltreren. De te realiseren waterbergingsruimte kan dan berekend worden door de toename van het afvoerend verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met 0,084 m.
Benodigde buffercapaciteit bedraagt:
Neerslag T=10 43 mm neerslag/m2 | Neerslag T=100 84 mm neerslag/m2 |
Te infiltreren 200 m2 x 0,043 m = 8,6 m3 | Te infiltreren 200 m2 x 0,084 m = 16,8 m3 |
Er zal derhalve moeten worden voorzien in een buffer van 16,8 m3. Deze open dan wel gesloten infiltratievoorzieningen zal geïntegreerd worden in de tuin en kan gerealiseerd worden in de vorm van een vijver, verlaging in het erf (wadi) of bijvoorbeeld een grindkoffer of krat.
Afvoer van huishoudelijk afvalwater dient plaats te vinden via het aanwezige rioleringssysteem.
Bouwmaterialen
De gemeente Venray streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Er zal derhalve, voorzover relevant, geen gebruik worden gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.
Vooroverleg met en advies van het waterschap Limburg maakt onderdeel uit van de watertoets. Het waterschap Limburg heeft evenwel aangegeven dat bij plannen met een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak van minder dan 2000 m2 en waarbij het plangebied niet is gelegen in specifieke aandachtsgebieden, geen vooroverleg plaats hoeft te vinden met het watertoetsloket. Het plan leidt niet tot een toename van het afvoerend verhard oppervlak van meer dan 2000 m2.
Specifiek wateradvies door het waterschap is niet noodzakelijk.
Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied. De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:
Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.
Verder is aansluiting gezocht bij de systematiek van het bestemmingsplan buitengebied Venray 2010 (herziening).
In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.
Opgemerkt wordt nog dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen, immers de wijze van raadplegen is ook verschillend. Inhoudelijk zijn geen verschillen te vinden.
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.
De Inleidende regels (hoofdstuk 1) bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In de Begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik.
In het artikel over de "Wijze van meten" (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de doeleindenomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Indien er sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, is er een nadere detaillering van de doeleinden opgenomen waarin wordt vermeld welke doeleinden prevaleren. Vervolgens wordt in de bebouwingsregeling aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is in een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.
In de Algemene regels (hoofdstuk 3) zijn opgenomen de Anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels, de algemene afwijkingsregels, de algemene wijzigingsregels, de algemene procedureregels voor wijzigingen, ontheffingen en nadere eisen en de overige regels.
In de Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Omdat onderhavig bestemmingsplan slechts een partiële herziening inhoudt, zijn in de regels ook slechts de gewijzigde bepalingen opgenomen.
De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. De gronden zijn niet belast met beperkt zakelijke rechten van derden.
Kostenverhaal is geregeld in een tussen de gemeente Venray en de initiatiefnemer af te sluiten anterieure overeenkomst, waarin naast verhaal van de ambtelijke kosten en bijdragen bovenwijks en ruimtelijke ontwikkeling, ook het planschadeverhaal wordt opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Venray komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.
Procedure
Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.
Conform artikel 3.1.1. Bro worden de provincie Limburg en Waterschap Limburg in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.
Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:
1. kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in de Staatscourant en langs elektronische weg te worden verzonden;
2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;
3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;
4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;
5. de gemeenteraad dient binnen 12 weken, na de ter inzage termijn beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) of de inspecteur een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan de GS en/of de inspecteur.
Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.
Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.
Overleg
In het kader van het wettelijk overleg zal onder meer overleg plaatsvinden met Waterschap Limburg en provincie Limburg. De resultaten hiervan zullen te zijner tijd hieronder opgenomen worden.
Inspraak en zienswijzen ontwerp-bestemmingsplan
Het ontwerp-besluit tot wijziging van het bestemmingsplan heeft gedurende 6 weken, tot en met 7 juni 2018, voor een ieder ter inzage gelegen.
Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.