direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Rijksweg 104B-106 Velden
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0983.OV202401RW104B106-VA01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het project

Initiatiefnemer is voornemens om het bedrijfspand aan de Rijksweg 104B-106 te Velden (gemeente Venlo) te herontwikkelen naar 6 appartementen.

Het projectgebied is gelegen in het Bestemmingsplan 'Velden - Hasselderheide', vastgesteld door de gemeenteraad op 20 juli 2009. Volgens de verbeelding geldt op de locatie van het initiatief de enkelbestemming 'Bedrijf' en voor een zeer klein stukje ter plaatse van de voorgevel de enkelbestemming 'Verkeer'. Daarnaast geldt het paraplubestemmingsplan 'Reguleren onbenutte plancapaciteit wonen', vastgesteld door de gemeenteraad op 25 november 2020.

Het initiatief heeft betrekking op bouwwerkzaamheden die in strijd zijn met de regels en verbeelding van het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Velden - Hasselderheide'.

Het voorgenomen project is in strijd met de regels van het bestemmingsplan omdat:

  • de voor Verkeer bestemde gronden niet bebouwd en niet gebruikt mogen worden anders dan ten behoeve van de bestemming Verkeer, doch dit betreft een feitelijk bestaande situatie.
  • de voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de milieucategorie 1 en 2. Het betreft hier het omzetten van een bedrijfsbestemming in een woonfunctie voor de realisatie van 6 appartementen met bijbehorende tuinen en dakterrassen en 6 carports met kleine berging.
  • ter plaatse van de aanduiding 'Bedrijfswoning' een bedrijfswoning mag worden opgericht. De aanduiding is aanwezig, maar de 6 appartementen met bijbehorende tuinen en dakterrassen kunnen niet worden gezien als een bedrijfswoning.
  • bijgebouwen enkel mogen worden opgericht bij bedrijfswoningen. Omdat de 6 appartementen geen bedrijfswoningen zijn, zijn de carports met kleine berging strijdig.
  • de hoogte van overige bouwwerking, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 4 m.

Om voor de herontwikkeling een passend juridisch-planologisch kader vast te leggen ten behoeve van het gebruik als 6 appartementen, is onderhavige ruimtelijke onderbouwing opgesteld, welke dient ter onderbouwing van de omgevingsvergunning voor de activiteiten handelen in strijd met regels van het bestemmingsplan.

Op 10 februari 2023 heeft het college van Venlo besloten om hieraan in principe medewerking te verlenen.

1.2 Ligging en begrenzing van het projectgebied

Het projectgebied is gelegen aan de Rijksweg 104B-106 te Velden, kadastraal bekend gemeente Arcen en Velden, sectie C nummers 11424, 11425, 11426,11427 en 12330 (ged.) en ligt in het centrum ven Velden. De oppervlakte van het projectgebied bedraagt circa 711 m².

Op de volgende figuur is het projectgebied aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202401RW104B106-VA01_0002.jpg"

Figuur: projectgebied rood omlijnd

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het projectgebied is gelegen in het Bestemmingsplan 'Velden - Hasselderheide', vastgesteld door de gemeenteraad op 20 juli 2009. Volgens de verbeelding geldt op de locatie van het initiatief de enkelbestemmingen 'Bedrijf' en 'Verkeer'. Daarnaast geldt het paraplubestemmingsplan 'Reguleren onbenutte plancapaciteit wonen' en het paraplubestemmingsplan 'Kamerbewoning', beiden vastgesteld door de gemeenteraad op 25 november 2020.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202401RW104B106-VA01_0003.jpg"

Figuur: uitsnede vigerende verbeelding

Het voorgenomen project is in strijd met het bestemmingsplan.

Omdat binnen de regels van het vigerende planologische regime de herontwikkeling van het gebouw naar 6 appartementen met carports en kleine bergingen niet kan worden gerealiseerd, dient de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan vergezeld te gaan van een goede ruimtelijke onderbouwing.

Onderhavig document voorziet in deze onderbouwing.

Het paraplubestemmingsplan 'Reguleren onbenutte plancapaciteit wonen' ziet op het wijzigen van de definitie 'bedrijfswoning'. Het paraplubestemmingsplan 'Kamerbewoning' voorziet in één eenduidige regeling voor het toestaan van kamerbewoning aan maximaal twee personen.

 

1.4 Leeswijzer

Deze onderbouwing bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 waarin het plan wordt getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de te regelen ruimtelijke ontwikkeling zelf. Vervolgens geeft hoofdstuk 4 inzicht in de relevante milieu-planologische aspecten. De uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 5.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een beeld van de randvoorwaarden die vanuit het beleid gelden betreffende onderhavige ontwikkeling. De beleidskaders zijn op verschillende schaalniveaus beschreven. Aan bod komen het rijks-, provinciaal - en het gemeentelijk beleid.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI), vastgesteld op 11 september 2020, is een onderdeel van de nieuwe Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht het Rijk tot een strategische visie op de fysieke leefomgeving. Het doel is om alle onderdelen van de fysieke leefomgeving met elkaar in samenhang te brengen. Ook gemeenten en provincies maken een omgevingsvisie vanwege deze nieuwe wet.

De NOVI richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie

Het klimaat verandert. De gevolgen hiervan worden steeds duidelijker merkbaar. Denk aan de steeds drogere zomers, de hevigere regenval en stijgende zeespiegel. Op deze en andere gevolgen van de klimaatverandering moet tijdig worden ingespeeld. Tegelijkertijd moet de overstap worden gemaakt naar duurzame energie. Het is de bedoeling dat ons land in 2050 een duurzame energievoorziening heeft. Iedereen draagt hier zelf aan bij door bijvoorbeeld zoveel mogelijk woningen aardgasvrij te maken. Maar er zullen ook aanpassingen nodig zijn, bijvoorbeeld met windenergie, die moeten worden ingepast in het landschap. Mensen in de omgeving moeten ook voordelen ervaren van geplaatste windmolens.

  • De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden

Nederland heeft een sterke internationale concurrentiepositie. Vanuit die positie wordt gewerkt aan een nieuw economisch verdienmodel dat duurzaam is en circulair. Door grondstoffen te hergebruiken in de bouw bijvoorbeeld. De overstap naar duurzame energie en het zorgen voor een gezond milieu zijn belangrijk. Ook zullen bedrijven zich hier goed moeten kunnen vestigen met voldoende ruimte voor bedrijvigheid. Daarvoor is het van belang om alle verschillende aspecten te betrekken die hierbij een rol spelen, zodat duurzaam geld verdiend kan blijven.

  • Onze steden en regio’s sterker en leefbaarder maken

Veel mensen zijn op zoek naar een geschikte, betaalbare woning. Iedereen wil graag wonen in een prettige omgeving. Een omgeving met voldoende groen en met aandacht voor veiligheid en gezondheid. Denk bijvoorbeeld aan groen en fonteinen op plekken waar het erg warm kan worden (hittestress). Tegelijkertijd is het belangrijk dat de woningen goed bereikbaar zijn door goede fiets- en wandelpaden en aansluiting op het wegennet en het openbaar vervoer. Kortom, het gaat niet alleen om voldoende woningen, maar ook om een aantrekkelijke woonomgeving.

  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen

In sommige regio’s staan de natuurlijke systemen en het landschap onder druk. Soms is daar sprake van een verzakkende bodem, onder meer door een te laag waterpeil. Als het waterpeil omhoog wordt gebracht, kan dat gevolgen hebben voor de landbouw en de veeteelt. In sommige gebieden wordt het dan misschien logischer om duurzame energie te produceren in plaats van voedsel. Tegelijkertijd moeten de kwaliteiten van het landschap worden behouden om te kunnen recreëren en ook vanwege het cultureel erfgoed.

In hoofdstuk 3 van onderhavige plantoelichting worden de aspecten duurzaamheid, kwaliteit van leefomgeving, bereikbaarheid, groen en water uitgebreid aan de orde gesteld. Tevens in relatie met hoofdstuk 4 kan gesteld worden dat in onderhavig bouwproject voldoende aandacht is voor de afwegingen die op basis van de nationale omgevingsvisie dienen te worden gemaakt.

2.2.2 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)

In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:

  • rond rijksvaarwegen wordt ruimte geborgd voor de veiligheid van scheepvaart;
  • rond de Maastakken wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige rivierverruiming;
  • rond verschillende hoofdwegen en op enkele locaties wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige uitbreiding van het hoofdwegennet en hoofdspoorwegennet;
  • op verschillende locaties wordt ruimte gereserveerd voor (kern)energiecentrales en zones onder hoogspanningsverbindingen worden gevrijwaard;
  • de provincies wordt opgedragen de ecologische hoofdstructuur te beschermen;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament krijgen ruimtelijke bescherming;
  • in het IJsselmeer wordt verstedelijkingsruimte beperkt mogelijk gemaakt;
  • het erfgoed van de Stelling van Amsterdam, de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes worden ruimtelijk beschermd;
  • rond militaire radarposten worden voorwaarden gesteld aan windmolens en hoge bebouwing.

Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.

Op onderhavig project werken geen van de in het Barro genoemde rijksbelangen rechtstreeks door.

2.2.3 Ladder duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat: 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.

In casu is er slechts sprake van de toevoeging van zes woningen binnen het bestaand bebouwd gebied hetgeen geen stedelijke ontwikkeling betreft; daarom is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg

De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen. In de Omgevingsverordening legt de Provincie regels vast voor onder meer natuur, milieu, (grond-)water, ontgronding, wegen, ruimte (verstedelijking, woon- en werklocaties, agrarische bedrijven).

  • De Omgevingsvisie en het ontwerp van de bijbehorende Omgevingsverordening zijn in augustus 2020 ter inzage gelegd en de Omgevingsvisie is in oktober 2021 door Provinciale Staten vastgesteld. Met betrekking tot het aspect Wonen is de volgende ambitie in de Omgevingsvisie neergelegd:
  • Omdat de woonbehoeften veranderen, maar ook omdat er lokale en regionale verschillen zijn in de opgaven ten aanzien van wonen en leefomgeving, zijn deze meer gerichte uitwerkingen in provinciale, regionale en/of gemeentelijke programma’s, agenda’s en instrumenten noodzakelijk. Vanuit de wetgever is onze provinciale rol wat betreft dit thema beperkt. Vanwege het brede maatschappelijke belang van de opgave kiest de provincie voor een agenderende, stimulerende, meesturende en verbindende rol.
  • Wij bekijken woningbouwontwikkelingen vanuit een brede maatschappelijke context. Dit vraagt een integrale aanpak van locaties en gebieden in de vorm van herstructurering en transformatie/herbestemming in centra, buurten, wijken, dorpen en het buitengebied. Bij onze keuzes houden we rekening met samenhangende belangen zoals leegstand bij detailhandel, kantoren, maatschappelijk vastgoed, monumenten, etc. Daarnaast bezien we de woningopgave altijd in samenhang met veiligheid en leefbaarheid. Met het stimuleren van de verduurzamingsopgave en het levensloopbestendig maken van bestaande en nieuwe woningen zien wij meekoppelkansen voor een klimaatbestendige en klimaatadaptieve woonomgeving.
  • We vinden het belangrijk dat eerst de kwaliteit van het feitelijk bestaand bebouwd gebied op orde wordt gemaakt. Via het principe van de Ladder voor duurzame verstedelijking benutten we de ruimte in bestaand bebouwd gebied optimaal, zowel kwantitatief als kwalitatief. Dat betekent dat eerst leegstaand vastgoed hergebruikt en herbestemd wordt in lijn met de Limburgse principes. Daarvoor werken we samen met andere beleidsvelden. Wonen is in beginsel alleen maar toegestaan in bestaand bebouwd gebied. Hierop kunnen – tijdelijke – uitzonderingen worden gemaakt in de vorm van flexibele woonvormen. Tijdelijk permanente bewoning toestaan in recreatieparken voor de huisvesting van internationale werknemers en/of woonurgenten voor de duur van maximaal tien jaar en onder (nader te bepalen) voorwaarden als verdienmodel voor toekomstige herontwikkeling of sanering van het park, of het herbestemmen van monumentale bebouwing in het buitengebied zijn hiervan voorbeelden.

Onderhavig initiatief is gelegen binnen het stedelijke gebied van Velden en betreft een herstructureringslocatie waarbij een bestaande bedrijfsfunctie wordt getransformeerd naar een woonfunctie ten behoeve van 6 appartementen. Deze transformatie heeft positieve gevolgen op het woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen doordat de bedrijfsmatige activiteiten (garagebedrijf) worden beëindigd.

Deze ontwikkeling wordt op basis van het provinciale beleid gezien als een wenselijke ontwikkeling.

2.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Op 12 december 2014 is de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld. Deze Verordening stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. Bij het in werking treden van de Omgevingswet (op 1-1-2024) zal de Omgevingsverordening Limburg 2014 komen te vervallen en zal worden vervangen door de Omgevingsverordening 2021.

Het hoofdstuk Ruimte (hoofdstuk 2) is gericht op doorwerking van het ruimtelijke beleid van de POL2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Hoewel het POL 20214 inmiddels is vervangen door de Omgevingsvisie Limburg 2021, dienen initiatieven tot het moment van het in werking treden van de Omgevingswet getoetst te worden aan de Omgevingsverordening Limburg 2014.

Projectspecifiek

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Omgevingsverordening Limburg 2014 (artikel 2.2.2) is geborgd dat in geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals neergelegd in artikel 3.1.6, tweede lid Bro. Daarbij dient tevens te worden ingegaan op de mogelijkheden voor herbenutting van leegstaande monumenten of beeldbepalende gebouwen.

In paragraaf 2.2.3 is al ingegaan op de Laddertoets zoals die is opgenomen in artikel 3.1.6 Bro en daarin is aangegeven dat het plan vanwege het beperkte aantal woningen niet ladderplichtig is.

De extra trede die door de provincie Limburg is toegevoegd aan de Ladder betreft de afweging of het plan kan worden gerealiseerd door herbenutting van leegstaande monumentale of beeldbepalende gebouwen. In casu is er weliswaar sprake van herbenitting van een leegstand gebouw (voormalig garagebedrijf) maar dit is niet monumentaal of beeldbepalend.

Wonen

In paragraaf 2.4 van de omgevingsverordening zijn bestuursafspraken opgenomen met betrekking tot de regionale uitwerking van het POL2014. In artikel 2.4.2 'Wonen' lid 3 is opgenomen dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg niet voorziet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg (Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024).

Medio 2023 is het echter niet meer de vraag of er behoefte is aan het toevoegen van woningen, nu de druk op de woningmarkt zo extreem is, maar waar er ruimte is voor toevoeging van nieuwe woningen. Een inbreidingslocatie als onderhavige is hiervoor uitermate geschikt. Ook de levensloopbestendige uitvoering van de de helft van de woningen past binnen de veranderende samenstelling van de bevolking waardoor er een grote toename is van het aantal 1- persoonshuishoudens in de hogere leeftijdscategorie.

Hieruit blijkt dat voorliggende ontwikkeling past binnen het regionale woonbeleid, zoals omschreven in paragraaf 2.4.

Conclusie

Voorliggend project voorziet in het realiseren van 6 nieuwe woningen in het bebouwd gebied van Velden. Het betreft de realisatie van woningen van het type levensloopbestenig en starterswoningen in een tot woongebouw omgebouwd voormlig garagebedrijf aan de Rijksweg 104B en 106. Het realiseren van deze woningen draagt bij aan de woonbehoefte, zoals omschreven in de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.

Het plan voldoet aan de regels van de provinciale 'Omgevingsverordening Limburg 2014'.

2.3.3 Omgevingsverordening Limburg (2021)

Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet.

Hoewel de op 17 december 2021 vastgestelde Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.

Bij het in werking treden van de Omgevingswet (1-1-2024) zal de Omgevingsverordening Limburg 2021 in werking treden en zal hiermee de Omgevingsverordening Limburg 2014 vervangen.

Artikel 2.4.2 van de omgevingsverordening heeft betrekking op de planvoorraad 'wonen'. Hierin is bepaald dat de motivering bij een omgevingsplan dat betrekking heeft op de realisatie van een of meerdere woningen beschrijft dat:

  • a. rekening is gehouden met de hoofdstukken 3 (Limburgse principes en algemene zonering) en 5 (wonen en leefomgeving) van de provinciale omgevingsvisie;
  • b. sprake is van behoefte in kwaliteit en kwantiteit op basis van actueel onafhankelijk regionaal behoefteonderzoek;
  • c. over de behoefte aan realisatie van deze woningen overeenstemming bestaat binnen de regio Noord-Limburg of Midden-Limburg of Zuid- Limburg. De regio’s bepalen eigenstandig de regionale overeenstemming, organiseren hun eigen regionale overleggen en dragen zorg voor actuele regionale woonvisies en regionale onderzoeken;
  • d. het omgevingsplan is opgenomen in de Limburgse systematiek van monitoring, bedoeld in afdeling 14.5;
  • e. realisatie van de woningen beoogd is binnen 5 jaar na vaststelling van het omgevingsplan en dat, als deze termijn niet wordt gehaald, hoe en wanneer de mogelijkheid tot realisatie van deze woningen komt te vervallen.

In de Omgevingsverordening is het projectgebied aangemerkt als 'stedelijk gebied' en is daarmee de gewenste locatie voor nieuwe stedelijke functies.

Zoals in paragraaf 2.4 (Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg) van onderhavige ruimtelijke onderbouwing is vermeld, is er in casu sprake van bouwen naar reële behoefte. De realisatie van de (grotendeels) inpandige functiewijziging naar 6 appartementen is direct na de verlening van de omgevingsvergunning voorzien. In de anterieure overeenkomst zal een bepaling worden opgenomen dat realisatie in ieder geval binnen 5 jaar zijn beslag dient te krijgen; indien realisatie dan niet heeft plaatsgevonden kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning intrekken.

Verder is het projectgebied gelegen binnen de boringsvrije zone Venloschol. Hier is het beneden 5 meter boven NAP verboden:

a. een boorput te maken of te hebben;

b. de grond te roeren;

c. een gesloten bodemenergiesysteem te maken of te hebben;

d. werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van slecht doorlatende bodemlagen kunnen aantasten;

e. een aardwarmtesysteem te maken of te hebben.

Aangezien het projectgebied op circa 21 m boven NAP is gelegen en er geen boringen dieper dan 16 m zijn voorzien, is er geen strijdigheid met de bepalingen aangaande de Venloschol.

Het project is hierdoor niet strijdig met de Omgevingsverordening Limburg.

2.4 Regionaal beleid

2.4.1 Regionale Woonvisie Noord-Limburg

Op 23 september 2020 heeft de gemeente Venlo de nieuwe Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024 vastgesteld. Deze woonvisie geeft richting aan het woonbeleid voor de komende 4 jaar. Het is de 2e visie die door de 8 Noord-Limburgse gemeenten in gezamenlijkheid is opgesteld. In deze visie wordt teruggekeken naar de vorige visie: waar komen we vandaan en wat willen we meenemen naar de nieuwe visie? En zijn er ook zaken die veranderd zijn? Het 'wonen’ is steeds meer verweven met andere beleidsvelden in het economische én het sociaal domein. In het hoofdstuk 'analyse: trends en ontwikkelingen' wordt aangegeven wat de huishoudensontwikkeling is. Demografie blijft immers een belangrijke onderlegger voor het woonbeleid. Prognoses geven een handvat om in te spelen op de toekomstige ontwikkeling van onze bevolking. Hierbij gaat het zeker niet alleen om aantallen, maar ook om de samenstelling van onze bevolking. Uit de analyse die inzicht geeft in de sterke en zwakke segmenten van de woningvoorraad, blijkt dat de aandacht met name moet uitgaan naar de bestaande voorraad. Ook zijn allerlei trends en ontwikkelingen die de context waarbinnen wordt gewerkt, beïnvloeden en de druk op de leefbaarheid vergroten. Denk hierbij aan grote ontwikkelingen zoals de energietransitie en de vergaande extramuralisering van de zorg.

Vanuit deze analyse is er dan ook een aantal opgaven dat kan worden samengevat in:

Mismatch woningbehoefte en woningvoorraad: Het gaat hierbij om zowel de bestaande woningvoorraad, als nieuwbouw. Er wordt geconstateerd dat de samenstelling van onze bevolking verandert. Men wordt ouder en er is een grote toename van het aantal 1-persoonshuishoudens. Dit brengt een andere woonvraag met zich mee. Deze vraag sluit maar deels aan op wat we in de bestaande voorraad hebben. De opgave ligt dan ook bij het aanpassen van de bestaande voorraad. De nieuwbouw die wordt toegevoegd dient toegespitst te worden op de toekomstige woningbehoefte. Hierbij wordt nog meer dan voorheen gekeken naar de kwalitatieve vraag en het bevorderen van de doorstroming op de regionale woningmarkt. Bij nieuwbouw is de kwalitatieve toets daarom leidend en in mindere mate de kwantitatieve toets. Zoektocht om alle doelgroepen een plek te geven binnen onze woningmarkt: In onze regio komen verschillende doelgroepen nadrukkelijker naar voren. Die moeten allemaal een plek krijgen binnen onze woningmarkt en maatschappij. Denk hierbij aan zorgdoelgroepen (vanuit beschermd wonen naar de reguliere woningmarkt) en internationale werknemers die zich hier voor langere tijd willen vestigen. Voor een deel zijn bijzondere doelgroepen afhankelijk van de sociale huursector. De druk op dit segment lijkt dan ook toe te nemen.

Niet alleen qua aantallen, maar juist door een concentratie van mensen die door allerlei oorzaken hun weg maar moeilijk kunnen vinden in onze maatschappij. Dit brengt druk op de leefbaarheid met zich mee.

Toets aan regionale Woonvisie:

De uitgangspunten van deze woonvisie betreffen:

  • Toevoegen van woningen in principe alleen in de kernen
  • Koppelkansen
  • Toevoegen van woningen leidt niet tot het vergroten van het kwetsbare woningoverschot
  • Het type toe te voegen woning moet passen binnen de kwalitatieve behoefte
  • We streven sociaal duurzame woonconcepten na
  • We zoeken aansluiting op de duurzaamheidsdoelen die landelijk, regionaal en lokaal gesteld

zijn.

In onderhavig plan gaat het om de ontwikkeling van 6 appartementen, binnen het gebied waarop de Regionale Woonvisie Noord-Limburg van toepassing is. De voorgenomen ontwikkeling is passend binnen de Regionale Woonvisie Noord-Limburg vanwege de volgende redenen:

  • a. omdat er sprake is van een transformatie binnen een kleine kern;
  • b. omdat het project ziet op een beperkte toename van het aantal woningen waarnaar de vraag in de huidige, overbelaste woningmarkt groot is.

Van de 6 appartementen worden er 3 op de begane grond uitgevoerd, zodat deze zeer geschikt zijn voor ouderen of minder mobiele mensen (levensloopgeschikte appartementen) en de appartementen zijn ook geschikt voor starters op de woningmarkt. Beide zijn doelgroepen waarbij de vraag naar appartementen groot is.

2.5 Gemeentelijk beleid

2.5.1 Strategische Visie Venlo 2040

In de nieuwe strategische visie zijn nieuwe opgaven toegevoegd zoals (de voortgaande) digitalisering, duurzaamheid, energie en klimaat. Als leidraad voor het bestaande ‘stedelijk’ beleid staat de strategische koers echter nog steeds recht overeind: het zijn van een vitale (in omvang) licht groeiende gemeenschap met voldoende koopkracht om voorzieningen in stand te houden en om de economie draaiende te houden. Met betrekking tot nieuwe woningbouwprojecten zegt de visie het volgende:

Thuis in Venlo

Er wordt ingezet op bescheiden groei van het aantal inwoners. Het aantal Venlonaren met een niet-Venlose oorsprong zal toenemen vanwege de aantrekkingskracht van de economie. Internationale medewerkers, kenniswerkers en studenten vragen om aantrekkelijke woonmilieus en voorzieningen. Door de toename van het aantal huishoudens vraagt dit om passende woonruimte voor alle doelgroepen, met name de doelgroepen die ondervertegenwoordigd zijn. Woningbouw vindt vooral plaats binnen de huidige stedelijke contouren. De woningvoorraad zal een kwaliteitsslag moeten maken gelet op de noodzakelijke verduurzaming. Verdergaande informatisering zorgt voor grotere verschillen binnen de gemeenschap. Elkaar ontmoeten krijgt andere vormen. De openbare ruimte en de voorzieningen vervullen daarin een belangrijke rol. Digitalisering en domotica zal een belangrijke rol vervullen bij het langer dan voorheen thuis wonen van inwoners die zorg nodig hebben. De overheid garandeert een fatsoenlijk basisniveau van voorzieningen. De overheid en inwoners moeten bescheiden zijn in hun verwachtingen over en weer.

Projectspecifiek

Binnen de kern Velden worden 6 nieuwe woningen (levensloopbestendig en starterswoningen) toegevoegd. De nieuwe woningen zijn gepland tussen bestaande burgerwoningen in en komen in de plaats van een garagebedrijf. Door deze gewijzigde invulling ontstaat er een doorlopende stedenbouwkundige structuur en wordt de woonstraat aan deze zijde op een passende wijze ingevuld.

De voorgenomen ontwikkeling van 6 nieuwe woningen op een inbreidingslocatie binnen het bestaand bebouwd gebied cq de bebouwde kom, draagt bij aan de verdere ontwikkeling van een aantrekkelijk woonklimaat. Het plan is dan ook niet in strijd met de Strategische Visie Venlo 2040.

2.5.2 Ruimtelijke Structuurvisie 2014

Op 25 juni 2014 heeft de gemeenteraad van Venlo de Ruimtelijke Structuurvisie Venlo vastgesteld. In de structuurvisie staat de hoofdlijn van het ruimtelijk beleid voor de gemeente Venlo beschreven. Hieruit is af te leiden wat er de komende jaren op ruimtelijk gebied wel en niet mogelijk is.

De ruimtelijke structuurvisie is verdeeld in vijf thema's, de zogenaamde 'majeure opgaven'. Daarnaast zijn er drie aandachtspunten geformuleerd die op elke ruimtelijke beslissing van toepassing zijn, de 'basisprincipes'.

Majeure opgaven:

  • Drukte in het ommeland: het contrast tussen buitengebied en stedelijk gebied verscherpen door het buitengebied ook daadwerkelijk als buitengebied te behandelen. Dit betekent het combineren van meerdere functies, zoals landbouw, recreatie, waterberging en natuurontwikkeling.
  • Ruimte in de stad: het contrast tussen buitengebied en stedelijk gebied door de beschikbare ruimte in bestaand stedelijk gebied maximaal te benutten.
  • Leven met de Maas: ruimte geven aan de rivier en haar beken om te anticiperen op klimaatverandering.
  • Voorzieningen op maat: zorgen voor vitale en toekomstbestendige voorzieningenclusters die aansluiten bij de reële behoefte van de samenleving.
  • Robuuste structuren: werken aan een weerbare infrastructuur voor personen- en goederenvervoer. Daarnaast vraagt het gebruik van de ondergrond en het opwekken van schone energie steeds meer aandacht.

Naast deze majeure opgaven wordt er uitgegaan van drie basisprincipes. Dit betekent dat een initiatief als kansrijk wordt beschouwd als:

  • het de uitgangspunten van Cradle to Cradle als vertrekpunt hanteert;
  • de vraag wordt gesteld wat het betrekken van (Duitse) regiogemeenten kan betekenen;
  • het zelf georganiseerd draagvlak geniet.

De uitbreidingsruimte van het stedelijk weefsel van stad en dorpen is begrensd door er een 'contour' omheen te trekken. Hierbuiten worden in principe geen stedelijke functies meer toegestaan. De contouren vormen de overgangen tussen het stedelijk gebied en het buitengebied. Deze contouren zijn stadsrandzones waarin de overgang van bebouwd gebied naar het (open) landschap wordt vormgegeven. Op veel plekken rondom het stedelijk gebied is er sprake van een logische begrenzing. Indien de cultuurhistorische kwaliteiten van een gebied een verdere verdichting van het landschap niet toelaten of verdragen, zijn deze gebieden buiten de contour gelaten.

In het stedelijk gebied wordt gestreefd naar maximale benutting van de bestaande beschikbare ruimte, niet om een uitbreiding daarvan. In het stedelijk gebied is door tijdelijk gebruik, hergebruik, multifunctioneel gebruik en slim slopen nog voldoende ruimte aanwezig om nieuwe initiatieven een plaats te geven. Liever wil men bestaande woningen of gebieden aanpassen, dan dat er wordt uitgebreid. Ook voor kantoren, bedrijfsruimte of winkels geldt dat het bestaande of al in ontwikkeling genomen aanbod voor lange tijd voldoende is. Hoewel bekend is dat hergebruik, herstructurering en transformatie complexer en vaak kostbaarder is dan nieuwbouw, benutten we de groeiende leegstand toch voor herontwikkeling. Ruimtes die weinig gebruikt worden, kunnen intensiever gebruikt worden, verouderde en verloederende (bedrijven)terreinen kunnen worden opgewaardeerd en ‘rotte plekken’ kunnen worden aangepakt. Absolute prioriteit ligt bij hergebruik en -ontwikkeling van waardevol cultureel en religieus erfgoed, zoals boerderijen, fabriekspanden, kloosters en kerken.

Met nieuwe initiatieven wil de gemeente ruimtelijke knelpunten in bestaand stedelijk gebied oplossen. Extensief benutte ruimte kan worden geïntensiveerd, verouderde en verloederde bedrijventerreinen kunnen worden opgewaardeerd, gebieden met een slechte uitstraling kunnen worden gerevitaliseerd en ‘rotte plekken’ kunnen worden aangepakt. Dit betekent dat een nieuw programma zal landen op bestaande bedrijventerreinen en in woongebieden. Niet meer bouwen in de wei, maar nieuwe invulling en betere benutting van bestaand stedelijk gebied.

Projectspecifiek

In de ruimtelijke structuurvisie zijn voor onderhavig projectgebied de volgende typeringen opgenomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202401RW104B106-VA01_0004.jpg"

Uitsnede uit ruimtelijke structuurvisie

Zoals uit de uitsnede uit de kaart behorende bij de Ruimtelijke Structuurvisie blijkt, is de locatie gelegen binnen de stedelijke contour en aangewezen als woongebied (majeure opgave 'Ruimte in stad en dorp). Binnen het woongebied ligt het accent op wonen, waardoor transformatie van het leegstaande, voormalige garagebedrijf naar een reguliere woonfunctie een gewenste ontwikkeling is. Hiermee wordt een voormalige bedrijfslocatie herbenut voor een nieuwe woonfunctie binnen het bebouwd gebied en wordt voldaan aan de doelstellingen van deze Ruimtelijke Structuurvisie.

2.5.3 Woonvisie Venlo 2021-2026 (september 2021)

Bij nieuwbouw wordt ingezet op het bevorderen van doorstroming. De grootste groei zit in 65+ huishoudens en die wonen nu veelal in (grote) eengezinswoningen. Er is een deel van deze groep die wel wil verhuizen en dan een sterke voorkeur heeft voor meer toekomstbestendige woonvormen. Hierdoor ontstaat meer ruimte voor starters en (jonge) doorstromers op de woningmarkt. Ook woningen toevoegen voor 1- en 2-persoonshuishoudens lijkt een 'no-regret' scenario gezien de toename van dit type huishoudens, zeker omdat de bestaande woning voorraad hoofdzakelijk gericht is op gezinnen. Daarbij zet Venlo in op gemengde wijken met een diversiteit aan woningbouwsegmenten. Voor wat betreft het onderwerp beschikbaarheid heeft de gemeente zich in de visie als doel gesteld dat er jaarlijks gemiddeld 350-400 woningen aan de voorraad worden toegevoegd, om onze huishoudensontwikkeling bij te houden en het woningtekort terug te brengen naar een acceptabel niveau.

Projectspecifiek

Het initiatief past ook binnen de daarvoor geldende ruimtelijke strategie door het beter benutten van de bestaande stedelijke ruimte. Dit kan het draagvlak voor voorzieningen behouden en verbeteren plus nieuwe en kostbare infrastructuur voorkomen.

Het toevoegen van 6 appartementen waarvan 3 levensloopbestendig is passend binnen de Woonvisie Venlo.

2.5.4 Afwegingskader woningbouwinitiatieven (januari 2017)

Onderhavig plan voor de bouw van 6 woningen dient getoetst te worden aan het in januari 2017 vastgestelde afwegingskader voor nieuwe woningbouwinitiatieven. Hieruit dient te blijken of realisatie van de beoogde ontwikkeling wenselijk wordt geacht.

Projectspecifiek

Uit de eerste beoordeling van het “ruimtelijke kader” blijkt dat het planvoornemen scoort op de navolgende aspecten:

Inbreiding of uitleglocatie   projectgebied is gelegen binnen bestaand stedelijk
gebied  
score 1  
Hergebruik bestaand vastgoed   bestaand bedrijfsgebouw ondergaat functiewijziging   score 1  
Herontwikkeling woningen,
verdunnen over verdichten  
verdichting op inbreidingslocatie in bestaand
stedelijk gebied  
score 1  
Herontwikkeling rotte plekken   niet echt van toepassing   score 0  
Versterken
verzorgingsstructuur  
niet van toepassing   score 0  

Ten aanzien van het "volkshuisvestelijk kader" scoort het planvoornemen op de navolgende aspecten:

Kwalitatieve woningbehoefte   Onderhavig plan voorziet in de realisatie van 3 levensloopbestendige appartementen en 3 startersappartementen die bijdragen
aan de kwalitatieve woningbehoefte  
score 2  
Onderscheidend woningtype   appartementen zijn niet onderscheidend   score 0  
Bijzondere doelgroepen   Onderhavig plan voorziet niet in de huisvesting
van bijzondere doelgroepen.  
score 0  
Flexibel concept   niet flexibel   score 0  
Tijdelijk concept   permanente woningen   score 0  
Gevarieerde wijkopbouw   De realisatie van de 3 startersappartementen en 3 levensloopbestendige
appartementen zorgt voor een
gedifferentieerde wijkopbouw  
score 1  
Levensloopbestendige woning   plan voorziet in de realisatie van 3 levensloopbestendige woningen   score 1  
Bijzondere rechtsvorm of
samenwerkingsvorm  
niet van toepassing   score 0  
Duurzaamheid   Gebruik van duurzame materialen bij de bouw van de appartementen. Dak en vloeren zullen extra worden geïsoleerd. Daarnaast zullen de appartementen op de verdieping worden verwarmd met airco en infrarood panelen. Op de daken zal een groot aantal zonnepanelen worden aangebracht.   score 0 omdat de mate van duurzaamheid te beperkt is  
Klimaatbestendig bouwen   Het bebouwde oppervlak neemt met circa 170 m2 af, waardoor er meer ruimte is voor directe hemelwaterinfiltratie. Hemelwater dat binnen het projectgebied neerslaat op verhard oppervlak wordt ter plaatse opgevangen in kratten/grindkoffers en geïnfiltreerd. Dit beperkt verdroging. Door afname van bebouwing is er meer ruimte voor natuurlijk groen in de privétuinen: hierdoor neemt hittestress af en met extra groen is de biodiversiteit gebaat, evenals het woongenot dat hiermee wordt vergroot.   score 0 omdat de mate van klimaatbestendigheid te beperkt is  

Conclusie:

Dit initiatief is getoetst aan het in januari 2017 vastgestelde afwegingskader voor nieuwe woningbouwinitiatieven. Het initiatief scoort op de aspecten van het ruimtelijk kader 3 punten (inbreiding in overig gebied, hergebruik bestaand vastgoed, verdichten op een wenselijke plek) en voor het volkshuisvestelijk kader 4 punten (kwalitatieve woningbehoefte, deels voor gevarieerde wijkopbouw, deels voor levensloopbestendige woning). Het totaal komt hiermee op 7 punten (waarvan 3 van de minimaal gevraagde 4 punten bij het ruimtelijk kader) en betreft daarmee een 'te heroverwegen' plan. Het afwegingskader is opgesteld om een gewogen afweging te kunnen maken welke woningbouwplannen voor planreductie in aanmerking kwamen en om nieuwe plannen hierin te kunnen sturen. Deze opgave is echter niet meer actueel, daar de gemeente Venlo momenteel een opgave heeft om gemeentebreed jaarlijks 350-400 woningen toe te voegen. Naar het gemeentelijk oordeel is er voor plannen die passen bij de woningbehoefte in de kleinere kernen zeker ruimte in de huidige tijd.

Het project komt hiermee tegemoet aan de wens van de gemeente Venlo om binnen de kleinere kernen, binnen het bebouwd gebied en op een herstructureringlocatie woningen voor starters en levensloopbestendige woningen te realiseren.

2.5.5 Dynamische Woningbouwprogrammering (2011)

Bij nieuwe initiatieven voor woningbouw is toetsing aan de uitgangspunten van de dynamische woningbouwprogrammering aan de orde. Hierin is opgenomen dat er in principe geen medewerking wordt verleend aan nieuwe woningbouwinitiatieven. Uitgezonderd hiervan zijn initiatieven voor een enkele woning, mits passend in de woningbehoefte van het deelgebied of een bijdrage leverend aan de doelen van de stad. Daaraan wordt wel medewerking verleend. Het gaat feitelijk om het schrappen van een bedrijfswoning en het toevoegen van 6 nieuwe woningen aan de voorraad. Per saldo is er dus een toename van 5 wooneenheden.

Op basis van de Woonvisie kan de conclusie worden getrokken dat dit initiatief voorziet in de eigen behoefte van het deelgebied.

2.5.6 Welstandsnota gemeente Venlo 2013

Op 29 januari 2013 is door de gemeenteraad de 'Welstandsnota gemeente Venlo 2013' vastgesteld. De welstandsnota geeft het kader aan waarmee de gemeente kan sturen op de verschijningsvorm van de gebouwde omgeving. Binnen dat kader wordt beoordeeld of bouwaanvragen voldoen aan de redelijke eis van welstand.

Projectspecifiek

Het projectgebied is gelegen in een geibied met een 'bijzonder welstandsniveau'. Er is een welstandsadvies noodzakelijk op basis van gebiedscriteria en redelijke eisen van welstand. Het beleid is gericht op versterking van de herkenbaarheid van de structurerende wijkwegen en stadsinvalsweg.

Vanuit esthetisch oogpunt zullen er slechts vanuit het openbaar gebied zichtbare wijzigingen aan de gevelopeningen worden aangebracht op de begane grond: de glazen winkelpui maakt plaats voor een gezamenlijke entree met aan de linkerzijde een raam voor appartement 1 en aan de rechterzijde twee ramen voor de appartementen 2 en 3. De ruimtelijke kwaliteit cq uitstraling van het pand wordt hierdoor verbeterd en is passend binnen het 'bijzonder welstandsniveau'.

2.5.7 Beleidsregel kamerverhuur, woningsplitsing en woningomzetting Venlo (2020)

Om uniform sturing te kunnen geven aan aanvragen die niet passen binnen het (paraplu) bestemmingsplan is de beleidsregel kamerverhuur, woningsplitsing en woningomzetting Venlo opgesteld. In artikel 5 van deze beleidsregel zijn de voorwaarden opgenomen waaraan voldaan moet worden bij woningomzetting. Onderstaand is aan de relevante voorwaarden getoetst en voldoet hieraan omdat:

  • het project niet in strijd is met het gemeentelijke beleid en de woningbouwprogrammering omdat het project voorziet in een eigen behoefte in de kern Velden en en gebouwd wordt binnen bestaand stedelijk gebied. De huidige markt laat ook een grote actuele behoefte aan nieuwe woningen zien.
  • er voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid conform gemeentelijk parkeerbeleid, te weten 2 parkeerplaatsen per levensloopbestendig appartementen en 1 parkeerplaats per startersappartement, hetgeen neerkomt op in totaal 9 parkeerplaatsen. Gerelateerd aan het gebruik als garagebedrijf, lag de parkeerdruk op 14 parkeerplaatsen. De parkeerdruk neemt hierdoor af met 3 stuks. Verder bevinden zich 6 carports met kleine berging op het binnenterrein welke voor de stalling van een auto gebruikt zou kunnen worden.
  • door initiatiefnemer/eigenaar een beheersplan is opgesteld om het functioneren van de appartementen en het gebruik door de bewoners in goede banen te leiden. Het beheersplan omvat de volgende aspecten:
    • 1. veiligheidsinstructies voor bewoners (aanwezige voorzieningen bij calamiteiten, beschikbaarheid belangrijke telefoonnummers) zodat de veiligheidsmaatregelen goed functioneren;
    • 2. een vlucht-/ ontruimingsplan;
    • 3. de wijze van afvalinzameling;
    • 4. huis- en leefregels voor de bewoners: (het rook-, drink- en drugsbeleid; beleid omtrent orde en netheid rond de woning (hoe om te gaan met afval, parkeren voertuigen, het onderhoud van de woning en eventuele tuinen, waarborgen voor nachtrust, etc.));
    • 5. de wijze waarop toezicht wordt gehouden op naleving van de huis- en leefregels voor bewoners;
    • 6. het aanspreekpunt voor het plegen van onderhoud aan het pand en het bijbehorende erf;
    • 7. de contactgegevens van de verhuurder/ het aanspreekpunt voor zowel huurders als omwonenden dient bij de voordeur van de woning zichtbaar te zijn (de verhuurder/ het aanspreekpunt dient te allen tijde een actueel register te kunnen overleggen met daarin vermeld de personen die nachtverblijf houden in het betreffende pand)

Voor de uitwerking van dit beheersplan wordt verwezen naar de separate bijlagen die bij de aanvraag zijn bijgevoegd.

  • er geen aanpandige woningen zijn waardoor een akoestisch onderzoek naar contactgeluiden niet noodzakelijk is. Het aanpandige deel van de Rijksweg 108 betreft een bijgebouw bij de ter plaatse gevestigde kledingzaak. Tevens wordt er voldaan aan een binnenniveau van maximaal 38 dB in verband met wegverkeerslawaai. Voor het onderzoek naar wegverkeerslawaai wordt verwezen naar paragraaf 4.2.3 van deze ruimtelijke onderbouwing.
  • initiatiefnemer rechthebbenden van omliggende panden en gronden heeft ingelicht over de ontwikkeling (omgevingsdialoog). Hieruit zijn geen bezwaren van omwonenden naar voren gekomen die hebben geleid tot aanpassing van het plan. Het verslag van de omgevingsdialoog is ter hand gesteld aan het bevoegd gezag.
  • het herontwikkelen van het bedrijfsgebouw tot 3 levensloopbestendige appartementen en 3 startersappartementen midden in de woonwijk van Velden geen ontoelaatbare druk op de leefbaarheid tot gevolg heeft. Eerder is het zo dat het verminderen van het bedrijfsareaal in een woonwijk de leefbaarheid ten goede komt.
  • de economische uitvoerbaarheid is verzekerd door de tussen initiatiefnemer en gemeente gesloten planschadeverhaalsovereenkomst als bedoeld in artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening.
  • aan elk appartement een carport is gekoppeld met een oppervlakte van (inpandig) bijna 16 m2. De carports met kleine berging (variërend tussen 4 en 5 m2) bevinden zich op het achterterrein. In die bergingen kunnen fietsten worden gestald.
  • voor het opslaan van huishoudelijk afval eveneens gebruik kan worden gemaakt van de bergingen, welke ruimte hiervoor groot genoeg is en ook is afgescheiden van de woonruimten.
  • ook voor het overige geen strijdigheden zijn met een goede ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld vanuit stedenbouwkundig, planologisch of milieuhygiënisch oogpunt of vanuit het belang van behoud van erfgoedwaarden hetgeen tot uiting komt in hoofdstuk 4 van deze ruimtelijke onderbouwing; hieruit zal blijken dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Uit het bovenstaande blijkt dat voldaan wordt aan de beleidsregel woningomzetting.

 

2.6 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de gevraagde ontwikkeling voldoet aan het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Projectbeschrijving

3.1 Uitgangspunten en doelstellingen van het plan

Initiatiefnemer is voornemens om een deel van het bedrijfsgebouw aan de Rijksweg 104B-106 te Velden te slopen en het resterende deel te verbouwen tot 3 levensloopbestendige appartementen op de begane grond en 3 startersappartementen op de verdieping; deze laatsten zijn verdeeld over 2 bouwlagen, waarbij de slaapkamer en badkamer op de tweede verdieping is gesitueerd.

Aan het perceel is een bedrijfsbestemming en voor een klein deel de bestemming Verkeer toegekend. Het realiseren van 6 appartementen is binnen deze bestemmingen niet toegestaan wegens strijd met het bestemmingsplan.

Gelet op de bestaande bebouwingssituatie en de woningen die het projectgebied omringen zal de herinvulling van het projectgebied meer lucht en groene aanplant brengen in de bouwmassa, door de toevoeging van de privétuinen bij de levensloopbestendige appartementen. De nieuwe ontwikkeling van de woonfunctie op de plek van het garagebedrijf betreft een planologisch wenselijke situatie.

De nieuwe appartementen liggen op loopafstand van de primaire voorzieningen zoals een supermarkt, drogist, huisarts, apotheek en diverse horecagelegenheden en winkels. Daarmee is het een zeer geschikte locatie voor toevoeging van appartementen.

Medewerking aan het bouwproject kan slechts middels een uitgebreide omgevingsvergunningprocedure voor de afwijking van het bestemmingsplan worden verleend.

3.2 Stedenbouwkundige/ruimtelijke aspecten

Het projectgebied is gelegen aan de Rijksweg 104B-106 te Velden, kadastraal bekend gemeente Arcen en Velden, sectie C nummers 11424, 11425, 11426,11427 en 12330 (ged.) en ligt in het centrum ven Velden. De oppervlakte van het projectgebied bedraagt circa 711 m². Op de volgende pagina is de bestaande bebouwingssituatie en het straatbeeld weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202401RW104B106-VA01_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202401RW104B106-VA01_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202401RW104B106-VA01_0007.jpg"

Figuur: bestaande bebouwing Rijksweg 104B-106 Velden en directe omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202401RW104B106-VA01_0008.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202401RW104B106-VA01_0009.jpg"

Figuur: bestaande bebouwing directe omgeving

Onderstaand is de bestaande bebouwingssituatie van het projectgebied weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202401RW104B106-VA01_0010.jpg"

Figuur bestaande bebouwing

De indeling van de inpandig nieuw te realiseren appartementen laat zich als volgt schetsen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202401RW104B106-VA01_0011.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202401RW104B106-VA01_0012.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202401RW104B106-VA01_0013.jpg"

Figuur: indeling nieuwe indeling bebouwing (begane grond, 1e verdieping, 2e verdieping)

Vanuit de openbare weg gezien zal slechts de aangepaste plint van de voorgevel te zien zijn; de geheel glazen pui maakt plaats voor een gezamenlijke entree voor 5 van de 6 appartementen en de ramen van de slaapkamers welke aan de voorzijde zijn gesitueerd. Voor de toegang van het rechter appartement op de begane grond zal in de rechter zijgevel een nieuwe (eigen) entree worden gemaakt.

De appartementen op de verdieping krijgen elk een buitenruimte middels een dakterras op de daken van de woonkamer/keuken van de appartementen op de begane grond. Het dakterras zal worden voorzien van een balustrade welke niet tot aan het einde van de bebouwing op de begane grond reikt, waardoor het zicht in de tuinen op maaiveldniveau wordt beperkt. Echter, net zoals bij vele gestapelde woningen, zal er altijd inkijk zijn in de tuinen welke zich lager bevinden; de nieuwe bewoners zijn zich hiervan ook bewust. Inkijk in overige omringende tuinen is relatief beperkt.

Onderstaand is een impressie weergegeven van de voor- en achteraanzichten na de verbouwing:

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202401RW104B106-VA01_0014.jpg"

Figuur: artist impression

3.3 Ontsluiting projectgebied en parkeren

3.3.1 Ontsluiting

De appartementen worden ontsloten op de parallelweg langs de Rijksweg. Vanuit deze parallelweg en de met verkeerslichten beveiligde kruising wordt de Rijksweg bereikt en van het verkeer in noordelijke of zuidelijke richting gaan. In zuidelijke richting leidt de Rijksweg/N271 naar de oprit van de A67. Van daaruit kan men in westelijke richting Eindhoven bereiken en in oostelijke richting is dat Duitsland. Vanuit knooppunt Zaarderheiken is er een aansluiting op de A73 (Roermond-Nijmegen). De ontsluitingsmogelijkheden zijn daarmee erg goed.

In de omgeving van het projectgebied zijn op loopafstand ook openbaar vervoersmogelijkheden. De bushaltes van lijn 83 (van en naar stations Venlo en Nijmegen) bevinden zich op circa 40 resp. 140 meter van het projectgebied (afhankelijk van de richting) en NS-treinstation Venlo (treinverkeer Venlo-Eindhoven) ligt op ruim 6 km.

Het plan leidt tot een wijziging in de verkeersbewegingen. De verkeersbewegingen zullen beperkt blijven tot bewoners- en bezoekersverkeer, hetgeen circa 5 (6 nieuwe appartementen minus 1 bestaand appartement dat wordt opgedeeld) x 6 = 30 bewegingen per etmaal betekent. Voor een bezoekersextensief en arbeidsintensief bedrijf betreft dit 8 verkeersbewegingen per 100 m2 BVO. Er is een afname van 430 m2 BVO, hetgeen een afname van 35 verkeersbewegingen tot gevolg heeft. Per saldo zullen er dus na uitvoering van het project 5 verkeersbewegingen per etmaal minder plaatsvinden dan in de huidige situatie.

Het project heeft hierdoor geen consequenties voor de wegenstructuur en verkeersveiligheid.

3.3.2 Parkeren

De parkeernorm op basis van het CROW publicaties 317 betreft voor een appartement 1,7 parkeerplaatsen, waarvan het bezoekersaandeel 0,3 betreft. Voor 5 toe te voegen appartementen zijn daarom 8,5 (9) parkeerplaatsen noodzakelijk.

Hier staat tegenover dat er een afname is van 430 m2 aan bedrijfsareaal, hetgeen gelijk staat aan gemiddeld 2,15 parkeerplaatsen per 100 m2 BVO = 9,2 (=10) parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen werden allemaal gevonden in het openbaar gebied.

Per saldo zijn er in de nieuwe situatie minder parkeerplaatsen noodzakelijk.

Binnen het projectgebied zal voor elk appartement 1 carport worden gerealiseerd, waarmee 6 auto's dus op eigen terrein kunnen worden gestald. Dan resteren er 3 auto's die in het openbaar gebied (parkeerhavens aan de voorzijde van het projectgebied) zullen worden geparkeerd.

In het openbaar gebied neemt de parkeerdruk hierdoor flink af.

Op onderstaande tekening zijn deze parkeerplaatsen aangeduid:

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202401RW104B106-VA01_0015.jpg" Figuur: parkeerplaatsen tbv de appartementen

3.4 Landschappelijke inpassing en water

Het perceel is nu geheel bebouwd. De nieuwe privétuinen voor de appartementen op de begane grond zullen, voorzover gelet op de beperkte omvang mogelijk is, met zoveel mogelijk groen worden ingericht. Hierdoor kan in de zomer in de versteende omgeving verkoeling worden gevonden. Gezien de oppervlakte zal het dan voornamelijk gaan om gras en makkelijk te onderhouden heesters en groene erfafscheidingen (een smalgesnoeide beukenhaag behoort tot de mogelijkheden). Het opstellen van een tuininrichtingsplan lis voor onderhavig project niet noodzakelijk, maar wel wordt geadviseerd om de bewoners te stimuleren om zoveel mogelijk natuurlijk groen en (verticale gevel-)beplanting aan te brengen.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt vanuit verschillende sectorale aspecten (o.a. milieu, veiligheid, water, natuur en archeologie) het initiatief getoetst of men zal voldoen aan de criteria van deze aspecten.

4.2 Milieuaspecten

4.2.1 Besluit m.e.r.

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet een m.e.r.-beoordelingsbesluit worden genomen. Dit houdt in dat in afwijking van voorheen voor iedere activiteit dat wordt genoemd in kolom 1 en onder de drempelwaarde blijft van gevallen in kolom 2, een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet worden genomen.

    Kolom 1   Kolom 2   Kolom 3   Kolom 4  
    Activiteiten   Gevallen   Plannen   Besluiten  
D 11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.  
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.   De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.  

Uit bijlage onderdeel D, Besluit milieueffectrapportage

Wanneer een woningbouwplan wordt getoetst aan onderdeel D en wordt gekeken in kolom 2 van de D-lijst, is hier een drempelwaarde opgenomen voor '2000 of meer woningen'.

In casu behoeft er geen m.e.r.-beoordelingsbesluit te worden genomen. De activiteit voor de omzetting van een deel van het bedrijfspand in 6 appartementen valt niet binnen de definitie van kolom 1, 'een stedelijk ontwikkelingsproject' waarbij de drempelwaarde van 2000 woningen of 100 ha (kolom 2) wordt overschreden.

4.2.2 Bodem- en grondwaterkwaliteit

Indien met een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan een nieuwe bodemgevoelige functie wordt toegelaten, dient onderzocht te worden of de bodem hiertoe geschikt is. Het wijzigen van de functie van de bestaande, als bedrijfswoning in gebruik zijnde bebouwing in een burgerwoning betreft echter geen nieuwe bodemgevoelige functie, maar wel een andere bodemgevoelige functie waardoor het noodzakelijk is om de redelijkerwijs te verwachten kwaliteit van de bodem te onderzoeken.

Om de kwaliteit van de ondergrond aan te tonen, heeft initiatiefnemer opdracht verstrekt aan HMB om een NEN 5740-onderzoek uit te voeren. In het onderzoeksrapport daterend van 29 september 2023 worden de navolgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:

'Deellocatie A: Buitenterrein

Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'verdachte locatie' voor het buitenterrein in stand blijft.

Ter plaatse van het buitenterrein zijn in de grond lichte verontreinigingen met zware metalen, PAK en minerale olie aangetoond. Het grondwater is sterk met xylenen en licht verontreinigd met ethylbenzeen, naftaleen en minerale olie.

De verontreinigingen in de grond zijn vermoedelijk veroorzaakt door de voormalige bedrijfsactiviteiten van de garage veelal in de jaren zestig tot de jaren negentig (voor 1987). De verhoogde gehalten vluchtige aromaten en minerale olie zijn vermoedelijke veroorzaakt door het voormalige tankcluster en niet door bedrijfsactiviteiten op het buitenterrein.

Deellocatie B: Olieopslag overkapping

In de omliggende bodem zijn lichte verontreinigingen met zware metalen, PCB, PAK en minerale olie gemeten. Het grondwater is niet onderzocht echter in de naastgelegen peilbuis 104 zijn geen verhoogde gehalten vluchtige aromaten of BTEXN aangetoond.

De lichte verontreiniging rondom de overkapping zijn gelet op de chromatogrammen en de vergelijkbare resultaten bij het overige buitenterrein vermoedelijk niet veroorzaakt door de olieopslag. De verwachting is dat deze verontreinigingen eveneens zijn ontstaan door de voormalige bedrijfsactiviteiten op het buitenterrein.

Gelet op het feit dat de verontreinigingen vermoedelijk niet zijn veroorzaakt door de olieopslag kan de hypothese 'verdachte locatie' vervallen.

Deellocatie C: Ondergrondse tank (20.000 liter)

Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'verdachte locatie' geen stand houdt. In zowel de grond als het grondwater bij de ondergrondse tank zijn geen verhoogde gehalten met de onderzochte parameters aangetoond.

Deellocatie D1, G1, G2 en I: Tankcluster (36.000 liter) en actualisatie verontreinigingen

Ter plaatse van het (voormalige) tankcluster houdt de hypothese 'verdachte locatie' stand. In zowel de (onder)grond als het grondwater zijn namelijk licht tot sterk verhoogde gehalten met vluchtige aromaten aangetoond. Tevens zijn lichte verontreinigingen met minerale olie aangetoond. De grond boven de tanks (0,5 – 2,0 m-mv) is licht verontreinigd met zink, minerale olie, PCB en PAK. Gelet op het feit dat deze verontreinigingen over het gehele terrein worden aangetoond, wordt niet verwacht dat deze zijn veroorzaakt door het tankcluster.

De aangetoonde verontreinigingen met vluchtige aromaten (BTEXN) zijn veroorzaakt door het voormalige tankcluster. Op basis van de huidige resultaten wordt de grondverontreiniging ingeschat op circa 255 m³, waarvan circa 90 m³ sterk verontreinigd is. De grondwaterverontreiniging wordt op basis van de resultaten ingeschat op circa 4.000 m³. Hiervan is circa 900 m³ sterk verontreinigd.

Gelet op de omvang van de verontreinigingen is er wel sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Aan de hand van een uitgevoerde risicobeoordeling is gebleken dat aan de verontreiniging humane risico's verbonden zijn en de sanering van de bodemverontreiniging derhalve spoedeisend is.

Deellocatie D2: Bovengrondse tank (inpandig)

De hypothese 'verdachte locatie' voor de bovengrondse tank blijft eveneens van kracht. In de bovengrond is namelijk een verhoogd gehalte minerale olie aangetoond. Dit gehalte is ook hoger dan de gehalten die in de rest van de werkplaats zijn aangetoond. Derhalve wordt ingeschat dat de verontreiniging vermoedelijke is veroorzaakt door de bovengrondse (olie)tank. Gelet op het feit dat de meeste bodembedreigende activiteiten plaats vonden voor de jaren negentig en de sanering van het ondergrondse tankcluster wordt verwacht dat er geen sprake is van een geval van zorgplicht (ontstaan voor 1987).

Deellocatie E: Vulpunten

Ten aanzien van de vulpunten houdt de hypothese 'verdachte locatie' stand. In de omliggende boringen zijn namelijk lichte verontreinigingen met xylenen en minerale olie aangetooond.

De lichte verontreiniging rondom de vulpunten zijn veroorzaakt door het gebruik/het morsen van brandstoffen met vullen. Gelet op het feit dat het tankstation in de jaren negentig buitengebruik is gesteld, is de verwachting dat de verontreinigingen veelal zijn veroorzaakt voor 1987.

Deellocatie F: Werkplaats en showroom

De hypothese 'verdachte locatie' voor de werkplaats en showroom blijft eveneens van kracht. In de bodem onder zowel de tegel- als de vloeistofkerende verhardingen is licht verontreinigd met minerale olie, zware metalen, PAK en PCB. Het grondwater is ten hoogste licht verontreinigd met zware metalen.

De lichte verontreinigingen in de bodem zijn vermoedelijk te linken aan de voormalige bedrijfsactiviteiten. De betreffende activiteiten vonden veelal plaats in de jaren zestig tot de jaren negentig van de vorige eeuw.

Het aantreffen van verhoogde gehalten zware metalen in het grondwater is een bekend verschijnsel in de regio. Dit betreffen naar verwachting verhoogde achtergrondconcentraties.

Deellocatie H: Wasplaats

Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'verdachte locatie' voor de wasplaat ook in stand blijft. In de bodem onder de verharding zijn namelijk lichte verontreinigingen met minerale olie en PAK aangetoond. Het grondwater is licht verontreinigd met zware metalen.

Net zoals bij de werkplaats en de showroom zijn de bodemverontreinigingen vermoedelijk veroorzaakt door de voormalige bedrijfsactiviteiten (voor 1987).

De verhoogde gehalten zware metalen betreffen net zoals ter plaatse van de werkplaats vermoedelijk verhoogde achtergrondconcentraties.

Deellocatie I: Leidingwerk

De hypothese 'verdachte locatie' voor het leidingwerk blijft eveneens van kracht. In de grond is namelijk een verhoogd gehalte minerale olie aangetoond.

Derhalve wordt ingeschat dat de verontreiniging vermoedelijke is veroorzaakt door de lekkage aan het leidingwerk. Gelet op het feit dat de meeste bodembedreigende activiteiten plaats vonden voor de jaren negentig wordt verwacht dat er geen sprake is van een geval van zorgplicht (ontstaan voor 1987).

Deellocatie J: Ontluchtingspunten

Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'verdachte locatie' voor de ontluchtingspunten ook in stand blijft. In de bodem onder de verharding zijn namelijk lichte verontreinigingen met minerale olie aangetoond.

Net zoals bij de vulpunten zijn de bodemverontreinigingen vermoedelijk veroorzaakt door de voormalige bedrijfsactiviteiten (voor 1987).

Deellocatie K: Olieafscheider

De hypothese 'verdachte locatie' voor de olieafscheider blijft eveneens van kracht. In de bodem net naast de olieafscheider is licht verontreinigd met minerale olie en xylenen. Hierbij wordt opgemerkt dat het grondwater niet separaat is onderzocht omdat de locatie zich binnen de verontreinigingscontouren van het voormalige tankcluster bevinden.

De lichte verontreinigingen in de bodem zijn vermoedelijk te linken aan de voormalige bedrijfsactiviteiten. De betreffende activiteiten vonden veelal plaats in de jaren zestig tot de jaren negentig van de vorige eeuw. Er is derhalve geen sprake van een zorgplicht geval.

Deellocatie L: Voormalige smeerkuil

Ter plaatse van de voormalige smeerkuil (huidige wasplaats) houdt de hypothese 'verdachte locatie' geen stand. In de boring ter plaatse van de smeerkuil zijn dan wel lichte verontreinigingen minerale olie gemeten, echter de aangetoonde verontreinigingen bij de smeerkuil zijn vergelijkbaar met die van de wasplaats. Er bestaat derhalve geen aanleiding dat de voormalige smeerkuil tot (aanvullende) bodemverontreiniging heeft geleid.

Het grondwater ter plekke van de smeerkuil is niet separaat onderzocht. Gelet op het feit dat de peilbuis (H01) bij de wasplaats op één meter van de smeerkuil staat wordt deze als representatief beoordeeld. Het grondwater bij de wasplaats was ten hoogste licht verontreinigd met zware metalen.

Resumé 

De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de deellocaties A, B, C, E, F, H, I, J, K en L vormen geen belemmering voor de aanvraag van een omgevingsvergunning/ bestemmingplanwijziging.

De sterke verontreiniging met vluchtige aromaten (BTEXN) in zowel de grond als het grondwater ter plaatse van de deellocaties D en G vormen een belemmering voor de aanvraag van een omgevingsvergunningen/bestemmingsplanwijziging.

Tevens dient er rekening mee worden gehouden dat ter plaatse van diverse locaties ondoordringbare lagen zijn aangetroffen. Vermoedelijk is boring C03 gestaakt op de ondergrondse tank, zijn de boringen D03 en G08 gestaakt op de aanwezige betonplaat/ fundering en is boring H03 gestaakt op de olieafscheider.

Aanbevelingen  

Gelet op de actuele (humane) risico's van de aangetroffen verontreinigingen wordt geadviseerd om (op korte termijn) een saneringsplan op te stellen voor zowel de grond- als de grondwatersanering.

Indien wordt overgegaan tot sanering van de (bodem)verontreiniging dient een saneringsplan te worden opgesteld te worden of een melding in het kader van het Besluit Uniforme Saneringen (BUS) gedaan te worden. In het saneringsplan wordt een uitvoeringsmethode omschreven om de bodem op een zo efficiënt mogelijke wijze te saneren. Het saneringsplan of de BUS-melding dient goedgekeurd te zijn door het bevoegd gezag/de gemeente Venlo.

Bij werkzaamheden in de grond ter plaatse van het geval van bodemverontreiniging is er sprake van een 'saneringssituatie' omdat gewerkt wordt in/met sterk verontreinigde grond. Hiervoor dienen de nodige meldingen te worden gedaan en veiligheidsmaatregelen genomen te worden.

Tevens dient rekening te worden gehouden met enkele gebruiksbeperkingen ten aanzien van het gebruik van het (freatisch) grondwater. De aanwezigheid van de vluchtige aromaten in verhoogde gehalten in het (freatisch) grondwater maakt dit minder geschikt om het op te pompen en te gebruiken voor het besproeien van consumptiegewassen of voor het drenken van vee dan wel voor menselijke consumptie. Het is dan ook aan te bevelen het (freatisch) grondwater niet zelf op te pompen en voor een van de genoemde of daarop gelijkende doelen te gebruiken.

Het onderzoek is, voor zover van toepassing, onder certificaat (KWALIBO) uitgevoerd, maar een bodemonderzoek is geen partijkeuring. Door derden kan, ongeacht de resultaten van dit bodemonderzoek, een keuring van een af te voeren partij (grond of verhardingsmaterialen) verlangd worden. Bij afvoer van grond of verhardingsmaterialen van de locatie kan er sprake zijn van verwerkingskosten.'

Over het nader onderzoek en de sanering is inmiddels contact geweest met het bevoegd gezag; het nader onderzoek is in gang gezet en zal naar verwachting zijn afgerond voordat de omgevingsvergunning voor de appartementen zal worden verleend.

Om te voorkomen dat er gevaar voor de gezondheid van de nieuwe bewoners optreedt, zal bij de ontwerp-omgevingsvergunning een voorwaarde worden opgenomen dat de appartementen alleen in gebruik mogen worden genomen nadat het bevoegd gezag is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen zijn uitgevoerd.

Het verkennend bodemonderzoek is als bijlage bij de planstukken gevoegd.

4.2.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).

De Rijksweg is een weg waar een maximum snelheid van 50 km/uur is toegestaan. Het projectgebied ligt binnen de geluidszone van de Rijksweg waardoor een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai noodzakelijk is.

Hiertoe is opdracht verstrekt aan K-Plus. Uit het onderzoek daterend van 25 juli 2023, dat als bijlage bij de planstukken is gevoegd, blijkt het volgende:

'N271 Rijksweg

- De voorkeursgrenswaarde wordt wel, maar de maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. De geluidbelasting ten gevolge van de N271 Rijksweg is maximaal 61 dB (incl. aftrek art. 110g Wgh).

- Bij de gemeente Venlo kan een verzoek worden ingediend voor het verlenen van een hogere waarde.

- In de voorliggende situatie kan als ontheffingscriterium worden aangedragen dat het gebouw welke wordt getransformeerd tot woning ligt tussen bestaande woningen.

- Het treffen van maatregelen aan de bron in de vorm van een andere wegverharding zou kunnen worden overwogen. Hiermee is een geluidreductie van maximaal 5 dB te realiseren.

De geluidbelasting kan daarmee worden teruggebracht tot de voorkeursgrenswaarde of lager. De kosten voor dergelijke maatregelen worden geraamd op €60.000,- (200 m * 6m * €50,-) en stuiten daarmee op bezwaren van financiële aard.

- Indien een hogere waarde wordt vastgesteld, kan de gemeente aan deze ontheffing aanvullende voorwaarden stellen. Dit kan betekenen dat het bouwplan dient te beschikken over ten minste één geluidluwe gevel. Hieronder wordt veelal verstaan dat de gevelbelasting niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor elk van de te onderscheiden geluidbronnen. Volgens tabel 4.1. t/m 4.4 is zichtbaar dat het gebouw beschikt over tenminste één geluidluwe gevel, de achtergevel is een geluidluwe gevel.

- Conform Bouwbesluit worden in deze situatie eisen gesteld aan de minimale gevelgeluidwering. Wanneer een hogere waarde wordt verleend, moet voor de nieuwe woning worden aangetoond welke geluidwerende maatregelen aan de gevel noodzakelijk zijn om te kunnen voldoen aan het gestelde in Afdeling 3.1 van het Bouwbesluit. De minimaal vereiste geluidwering is het verschil in geluidbelasting (zonder aftrek artikel 110gWgh). In tabel 4.4 is de benodigde karakteristieke geluidwering weergegeven.

Schandeloseweg

- De geluidbelasting ten gevolge van deze weg is maximaal 48 dB, incl. aftrek artikel 110g. De waarde ligt onder de voorkeursgrenswaarde waardoor geen hogere waarde ten aanzien van deze weg hoeft te worden aangevraagd. De Wet geluidhinder legt ten gevolge van deze weg geen restricties op aan het plan.

Niet gezoneerde wegen

Markt

- Er is sprake van een 30 km/zone, zodat niet hoeft te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de weg wel meegenomen en zijn de optredende gevelbelastingen beschouwd volgens de systematiek van de Wet geluidhinder.

- De voorkeursgrenswaarde wordt niet overschreden, zou getoetst worden aan de Wet geluidhinder. De geluidbelasting is ten hoogste 52 dB (excl. art. 110g Wgh). Zou de aftrek gehanteerd mogen worden is de belasting 47 dB (incl. art. 110g) waarmee deze waarde onder de voorkeursgrenswaarde ligt.

- Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.'

Op 20 september 2023 is door K-Plus een akoestisch onderzoek verricht naar de te treffen akoestische maatregelen waarmee de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie kan voldoen aan de nieuwbouweisen van het Bouwbesluit. In dit onderzoek is in hoofdstuk 4 vermeld aan welke eisen de gevels moeten voldoen om aan het binnenniveau van 38 dB uit de beleidsregel kamerverhuur, woningsplitsing en woningomzetting Venlo 2020 te kunnen voldoen. Hierbij verdient de kierdichting extra aandacht. Op basis van dit onderzoek blijkt dat er voldaan kan worden aan de norm van 38dB.

Ook het akoestisch onderzoek van 20 september 2023 is als bijlage bijgevoegd.

Voor de gevelbelasting als gevolg van de N271 zal een hogere waarde aangevraagd dienen te worden.

Voor het overige wordt voldaan aan de geluidsnormen en zal er sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.

4.2.4 Luchtkwaliteit

Kleine en grote projecten

De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

De Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' bevat regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)). Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).

Het onderhavige project valt met de functiewijziging van het bedrijfsgebouw in 6 appartementen zonder meer onder de Regeling NIBM.

De appartementen zijn echter ook objecten die moeten voldoen aan het blootstellingscriterium. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden bezien of de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg is om een goed woon- en leefklimaat te kunnen waarborgen.

Voor de concentratie van NO2, PM10 en PM2,5 is gebruik gemaakt van de concentraties uit de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. De concentraties NO2 en PM2,5 bedragen minder dan 10 resp. 8 microgram/m3 en de concentratie PM10 bedraagt minder dan 13 microgram/m3 . Het aantal dagen dat de grenswaarden voor fijnstof (PM10) worden overschreden, is minder dan 35 per jaar. Hieruit blijkt dat de concentraties voor de verschillende stoffen een goede luchtkwaliteit tot gevolg hebben en er dus sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het project.

4.2.5 Bedrijven en milieuzoneringen

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009.

Bedrijven en milieuzonering

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het projectgebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Invloed milieuhinder op het projectgebied

Het projectgebied ligt in de bouwde kom van Velden, langs de doorgaande provinciale weg en met een samenvoeging van meerdere niet-woonfuncties zodat van een 'gemengd gebied' wordt uitgegaan.

In een straal van 50 m vanaf het projectgebied zijn de volgende bedrijven gelegen:

adres   soort bedrijf   richtafstand (na aftrek)   afstand tot woning  
Markt 16   detailhandel   0 m   aangrenzend  
Markt 18a/19   detailhandel   0 m   aangrenzend  
Markt 15   horeca   0 m   26 m  
Rijksweg 111   detailhandel   0 m   38 m  
Rijksweg 113   garagebedrijf   10 m   40 m  
Rijksweg 108   kledingwinkel (binnen bestemming Wonen)   0 m   aangrenzend  
Rijksweg 114-116-118   detailhandel   0 m   36 m  
Scholtisstraat 2c   horeca   0 m   41 m  

Het naar appartementen te transformeren projectgebied ligt derhalve buiten de richtafstand van enig bedrijf.

Voor aangrenzende woningen ontstaat een beter woon- en leefklimaat nu de milieuzone van 10 m rondom het garagebedrijf komt te vervallen.

Er kan worden gesteld dat qua milieuzonering wordt voldaan aan de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'.

4.2.6 Externe veiligheid

Risicovolle inrichtingen (bevi)

De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.

Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.

Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Met een verantwoording van het groepsrisico wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.

Het Beleidsplan Externe Veiligheid Venlo 2012-2015 geeft aanvullend het ambitieniveau van de gemeente aan: hoe veilig moet het zijn in de gemeente Venlo? Naast externe veiligheid in het algemeen, gaat het daarbij in het bijzonder over het omgaan met de normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Volgens de Signaleringskaart Externe Veiligheid ligt in de omgeving (in een straal van 500 m) van het projectgebied géén risicovolle inrichtingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202401RW104B106-VA01_0016.jpg" Uitsnede Signaleringskaart EV

Zoals uit bovenstaande uitsnede van de Signaleringskaart blijkt, ligt het projectgebied buiten de plaatsgebonden risicocontour.

BRZO-inrichting (Broekman Logistics Venlo B.V.)ligt op ongeveer 2600 meter van het projectgebied. Deze inrichting valt onder de werkingssfeer van het BRZO en kent een invloedsgebied van bijna 2.500 meter. Het projectgebied valt hier buiten en daarom is deze inrichting niet relevant voor externe veiligheid.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.

Voor zover het gaat om het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn met name de rijks-, provinciale- en spoorwegen en de Maas van belang. Het projectgebied bevindt zich op korte afstand van diverse transportroutes waarover gevaarlijke stoffen vervoerd kunnen worden, te weten de Rijksweg (N271) en de Maas omdat het projectgebied binnen het invloedsgebied van deze transportroutes ligt:

  • Provinciale weg (N271: Well – A67 Afrit Velden); Het projectgebied ligt op zo'n 20 meter van de N271, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het invloedsgebied van de weg is 355 meter. Het projectgebied ligt binnen het invloedsgebied, hiermee is deze weg relevant voor externe veiligheid.
  • Basisnetroute water (Maascorridor); Op ongeveer 780 meter van het projectgebied ligt de Maas, dit is een basisnetroute die valt onder Bevt. Op basis van de Regeling basisnet vindt hierover onder andere vervoer van toxische gassen (stofcategorie GT3) plaats. Het projectgebied valt binnen het invloedsgebied (1%-letaliteitszone van 1070 meter) van de Maas en is hiermee dus relevant voor externe veiligheid.

Plaatsgebonden risico:

Besluit externe veiligheid transportroutes In de regeling basisnet staat dat de PR 10-6 contour voor de Maas 0 meter is. De PR-contour reikt niet over het projectgebied. Hetvoornemen voldoet hiermee aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico.

N271: Conform de vuistregels voor vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg uit de Handleiding Risicoanalyse Transport is de PR 10-6 contour voor de provinciale weg 0 meter. Het voornemen voldoet hiermee aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico:

Maascorridor: De Maas ligt buiten 200 m afstand van het projectgebied. Voor het groepsrisico geldt dat er voor de Maas een beperkte verantwoording nodig is. Voor de Maas volstaat de standaard verantwoording van de gemeente Venlo uit het beleidsplan externe veiligheid Venlo 2012-2015. De standaardverantwoording is van toepassing omdat het gebied op meer dan 200 meter van de Maas ligt. Hierin is het advies van de veiligheidsregio verwerkt.

N271: De Provinciale weg N271 ligt op een afstand van ongeveer 20 meter van de toekomstige appartementen. Het plangebied is daarmee gelegen binnen het invloedsgebied van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg. Vanwege het feit dat de 6 appartementen door een vergelijkbaar aantal personen gebruikt gaan worden als het geval was bij het gebruik als autogarage met bedrijfswoning, zal het aantal personen dat blootgesteld wordt aan gevaar veroorzaakt door de aanwezigheid van een risicovolle inrichting niet toenemen en het groepsrisico neemt hierdoor dus ook niet toe.

Scenario's externe veiligheid

Het ontstaan van een plasbrand op of nabij de N271:

De effecten van een koude en warme BLEVE zijn hittestraling, overdruk en scherfwerking door rondvliegende brokstukken. Na de explosie voltrekt het scenario BLEVE zich snel en duurt de vuurbal niet langer dan 10 tot 20 seconden. Gezien de snelheid waarmee een koude BLEVE plaatsvindt, is dit scenario niet bestrijdbaar. De koude Over de N271 vindt transport plaats van brandbare vloeistoffen behorend tot de stofcategorie LF1 met een maximale effectafstand van 45 meter. Bij een ongeval met het vervoer van een LF1-stof over de weg, kan een plasbrand optreden. Een plasbrand wordt veroorzaakt doordat, na een botsing, een tankwagen openscheurt. Hierdoor stroomt een groot deel van de stof in korte tijd uit. Er wordt een plas gevormd, die zich over de weg en omgeving verspreidt. Ontsteking leidt tot een plasbrand.

Effecten 

Het effect van een plasbrand is hittestraling. Dit effect kan slachtoffers, schade en brand in de omgeving veroorzaken. Hittestraling is, in combinatie met de blootstellingsduur, bepalend voor het slachtoffer- en het schadebeeld. Daarbij is brandoverslag vanuit de plas naar het bouwwerk door de hoge hittestraling mogelijk.

Bestrijdbaarheid 

Een plasbrand is van korte duur. De hulpverlening komt daardoor vaak pas ter plaatse na afloop van de plasbrand. Daardoor ligt bij dit scenario de nadruk op redden/evacueren, uitbreiding voorkomen en blussen van secundaire branden. Voor een effectieve bestrijding is een bluswatercapaciteit van 2 maal 90 m3/uur benodigd.

Zelfredzaamheid en handelingsperspectief

De zelfredzaamheid van personen wordt in grote mate bepaald door de mogelijkheden om van de bron af te vluchten (uit het zicht van de brand, onder dekking van objecten zoals muren) en door de mogelijkheden om te schuilen. Als secundaire branden optreden, is het handelingsperspectief vluchten aan de schaduwzijde van het gebouw ten opzichte van de plasbrand.

Optreden van een koude of een warme BLEVE op de N271

Over de N271 vindt transport plaats van brandbare gassen behorend tot de stofcategorie GF3 met een maximale effectafstand van 355 meter. Bij een ongeval met het vervoer van een GF3-stof (een tot vloeistof verdicht brandbaar gas) over de weg, kan een koude of warme BLEVE optreden.

Een koude BLEVE kan veroorzaakt worden door een externe beschadiging van de tankwand, bijvoorbeeld bij een botsing, waardoor deze direct openscheurt. Het brandbare gas komt vrij en ontsteekt direct. Er ontstaat een vuurbal en een drukgolf. Een koude BLEVE is een snel scenario wat direct plaatsvindt.

Een warme BLEVE wordt veroorzaakt doordat een aanwezige brand de druk in de tank doet oplopen. Hierdoor verzwakt en bezwijkt de tankwand. Het brandbare gas komt vrij en ontsteekt. Er ontstaat een vuurbal en een drukgolf. Een warme BLEVE voltrekt zich binnen 20 minuten, afhankelijk van de opwarmingstijd tot de explosie.

Effecten 

Deze effecten kunnen slachtoffers, schade en brand in de omgeving veroorzaken. Het slachtofferbeeld wordt voornamelijk bepaald door de hittestraling en niet door de overdruk. Gebouwen kunnen een zekere bescherming bieden tegen de hittestraling, maar moeten wel bestand zijn tegen de optredende overdruk.

Bestrijdbaarheid 

BLEVE wordt daarom niet verder uitgewerkt in deze analyse. Een warme BLEVE kan worden voorkomen door middel van koelen en/of afschermen van de tank. Afhankelijk van de constructie en de intensiteit van brand, vindt binnen 20 minuten een BLEVE plaats. Bij een LPG-tank met een onbeschadigde hittewerende coating, wordt een mogelijke BLEVE uitgesteld tot 75 minuten. Randvoorwaarde is een snelle alarmering en opkomst van de brandweer, een goede bereikbaarheid van de incidentlocatie en de beschikking over voldoende slagkracht en bluswater. Voor een effectieve bestrijding is een bluswatercapaciteit van 2 maal 90 m3/uur benodigd. De hulpdiensten zullen bij het optreden van een BLEVE slachtoffers redden en eerste hulp verlenen en ontstane branden in de omgeving blussen.

Zelfredzaamheid en handelingsperspectief

De zelfredzaamheid van personen wordt in grote mate bepaald door de mogelijkheden om van de bron af te vluchten en door de mogelijkheden om te schuilen. Indien het gebouw niet tijdig kan worden ontvlucht, moet het gebouw zoveel mogelijk bescherming bieden aan de aanwezige personen tegen de effecten van een BLEVE. De glasbezetting in een gebouwconstructie is doorgaans de zwakste schakel.

Het vrijkomen van toxische stoffen op de N271 of de Maas

Over de N271 en de Maas vindt transport plaats van toxische stoffen. Als voorbeeldstof voor dit scenario is ammoniak aangehouden. Door een ongeval met bovengenoemde gevaarlijke stof, kan er een lekkage ontstaan waardoor in korte tijd een grote hoeveelheid van een toxisch gas vrijkomt. Er ontstaat vervolgens een giftige wolk die zich snel met de wind mee verspreidt.

Effecten

De snelheid waarmee het toxisch scenario zich voltrekt, is afhankelijk van de uitstroomsnelheid van de giftige stof, de windsnelheid en windrichting en de inrichting van de omgeving. Personen die zich buiten begeven in het effectgebied lopen een grote kans gewond te raken dan wel dodelijk slachtoffer te worden. Gebouwen kunnen een zekere bescherming bieden tegen een giftige wolk. Echter de toxische wolk kan, meegevoerd door de wind, uiteindelijk ook het binnenmilieu van gebouwen binnendringen door ruimtelijke ventilatie en na verloop van tijd ook door natuurlijke ventilatie.

Bestrijdbaarheid

De inzet van de brandweer richt zich op het afdekken van een toxische vloeistofplas en/of het neerslaan van een toxische gaswolk. Randvoorwaarde is een snelle alarmering en opkomst van de brandweer, een (bovenwindse) bereikbaarheid via twee verschillende routes vanuit twee tegenovergestelde windstreken en de beschikking over voldoende bluswater om een gaswolk neer te slaan. Voor een effectieve bestrijding is een bluswatercapaciteit van 2 maal 90 m3/uur benodigd.

Zelfredzaamheid en handelingsperspectief

De zelfredzaamheid van personen wordt in grote mate bepaald door de mogelijkheden om van de bron af te vluchten en door de mogelijkheden om te schuilen. Bij een toxisch scenario is schuilen in een gebouw een effectieve vorm van zelfredzaamheid, als het gebouw voldoende bescherming biedt. Het gebouw moet lucht- en lekdicht dicht zijn, waardoor toxische gassen niet kunnen binnendringen. Een mechanische gebouwventilatie moet direct kunnen worden uitgezet. Indien schuilen niet mogelijk is, moet bij voorkeur dwars op de windrichting worden gevlucht.

Hulpverlening 

De inzet van de brandweer is er op gericht om de escalatie van bovengenoemde scenario’s te voorkomen en de schadelijke effecten hiervan zoveel mogelijk te beperken. Bepalend voor een effectieve inzet, is een goede tweezijdige en veilige bovenwindse bereikbaarheid van een locatie, een snelle alarmering en opkomst van de brandweer en de beschikbaarheid van voldoende bluswater in de directe omgeving.

Bereikbaarheid 

Zowel de appartementen zelf als de wegen waarover gevaarlijke stoffen getransporteerd worden, zijn vanuit minimaal 2 onafhankelijke windrichtingen te benaderen. Een incident op het water is echter lastig bereikbaar en bestrijding is daardoor (bijna) niet mogelijk.

Opkomsttijd: De opkomsttijd van de 1e tankautospuit van de brandweer naar een ongevalslocatie in en nabij het plangebied bedraagt ongeveer 8 minuten. De wettelijke opkomsttijd voor een 1e brandweereenheid voor een woonfunctie bedraagt volgens het Besluit Veiligheidsregio’s maximaal 8 minuten. De wettelijke opkomsttijd voor de brandweer wordt voor de appartementen dus niet overschreden. De wettelijke opkomsttijd voor incidenten waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn (max. 18 minuten) wordt eveneens niet overschreden.

Bluswatervoorzieningen 

Nabij het pand zijn diverse brandkranen met een debiet van 60 à 65 m3/uur aanwezig. Dit is ruim voldoende in het kader van gebouwbrandbestrijding. Langs de N271 liggen diverse bluswatervoorzieningen, maar deze hebben een te laag debiet voor het bestrijden van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Ook langs de Maas zijn onvoldoende bluswatervoorzieningen. Een BLEVE of ongeval met toxische stoffen kan hierdoor niet effectief worden bestreden. Deze behoren echter tot een aanvaardbaar restrisico.

Zelfredzaamheid Het is aannemelijk dat de bewoners in het plangebied veelal zelfredzaam zijn. De personen in het plangebied kunnen schuilen in hun woongebouw, indien dit gebouw voldoende bescherming biedt. In geval van een toxisch scenario, is het noodzakelijk dat de ventilatie van het gebouw afgeschakeld kan worden.

Zelfredzaamheid 

Het is aannemelijk dat de bewoners in het plangebied veelal zelfredzaam zijn. De personen in het plangebied kunnen schuilen in hun woongebouw, indien dit gebouw voldoende bescherming biedt. In geval van een toxisch scenario, is het noodzakelijk dat de ventilatie van het gebouw afgeschakeld kan worden.

In het plangebied zijn er voldoende vluchtmogelijkheden aanwezig om bij een incident van de risicobron af te kunnen vluchten. In het bouwkundige en installatietechnische ontwerp moet rekening worden gehouden met de mogelijkheden voor het schuilen in het gebouw en de ontvluchting van het gebouw bij de bovenstaande externe veiligheid scenario’s.

De toekomstige bewoners moeten kennis hebben van de gevaren van de externe veiligheid scenario’s en weten wat te doen bij het optreden van deze scenario’s. Hierdoor kan het juiste handelingsperspectief worden gekozen, namelijk schuilen of vluchten.

Waarschuwing en alarmering

Voor de hulpverleningsdiensten is het van belang dat aanwezigen tijdig gewaarschuwd worden. Het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS) is dekkend voor het plangebied. Het gebruik van het WAS, aangevuld met het gebruik van NL-alert, kan er aan bijdragen dat het aantal slachtoffers wordt beperkt.

De Veiligheidsregio Limburg Noord (de VRLN) adviseert minimaal de volgende beheersmaatregelen mee te nemen in de ontwikkeling van het appartementencomplex:

  • Om veilig in de appartementen te kunnen schuilen voor een toxische gaswolk, moet de mechanische ventilatie (indien aanwezig) voorzien zijn van een schakelaar op een gemakkelijk te bereiken plaats (bijvoorbeeld in de meterkast), zodat de ventilatie snel kan worden afgeschakeld. Situeer daarbij de inlaat van de mechanische ventilatie van de risicozijde af. Deze afschakelbare ventilatie kan uiteraard ook van toegevoegde waarde zijn bij een brand in de nabijheid, waarbij het gebouw in de rook komt te liggen. (Tevens vooruitlopend op wetgeving omtrent afsluitbare ventilatie in artikel 4.124 van het Besluit bouwwerken leefomgeving).
  • Indien het gebouw geheel is voorzien van natuurlijke ventilatie, is het advies om naar een ruimte te gaan waar ramen en deuren gesloten kunnen worden.
  • Zorg dat de bewoners van de appartementen op de hoogte zijn van de risico's die op hen van toepassing zijn door toepassing van de risicocommunicatie.

Gezien de beperkte omvang van de ontwikkeling en de beperkte snelheid van verkeer binnen de bebouwde kom, worden door de Veiligheidsregio onderstaande maatregelen ter overweging meegegeven:

  • Overweeg vanwege het plasbrandscenario het buitenoppervlak van de gevel- en dakconstructie van het complex gekeerd naar de N271 uit te voeren in brandklasse B volgens de NEN- EN13501-1.
  • Bij het optreden van een BLEVE op de N271 ontstaat een drukgolf en hittestraling met scherfwerking en brand tot gevolg. Hierdoor vallen er veel slachtoffers en wordt de zelfredzaamheid van aanwezige personen negatief beïnvloed. Om dit te beperken adviseren we onderstaande zaken:
    • 1. Overweeg het glasoppervlak in de gevelconstructie gekeerd naar de N271 te beperken.
    • 2. Overweeg de beglazing in de gevelconstructie gekeerd naar de N271 uit te voeren als gelaagd veiligheidsglas in een flexibele sponning. Het glas dient te voldoen aan klasse P2A conform NEN-EN 356 of gelijkwaardig, met als doel dat de effecten van buitenaf door scherfwerking worden beperkt.
    • 3. Overweeg het buitenoppervlak van de gevel- en dakconstructie van het complex gekeerd naar de N271 uit te voeren in brandklasse B volgens de NEN-EN13501-1. (reeds aangegeven voor het plasbrandscenario)

Dit als bijlage bij de planstukken gevoegde advies wordt door initiatiefnemer ter harte genomen en de beheersmaatregel van de eenvoudig uit te schakelen mechanische ventilatie is meegenomen in het verbouwplan. Tevens zal initiatiefnemer aan elke toekomstige bewoner kenbaar maken dat het woningen langs de N271 risico's met zich meebrengt.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het project.

4.3 Waterparagraaf

Waterbeleid

Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Venlo als het waterschap dient binnen het projectgebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

1. Circa 10% van het projectgebied reserveren voor water.

Doorgaans zijn lager gelegen gebiedsdelen het meest geschikt. Nagaan of projectgebied nodig is voor wateropgave van omliggende gebieden; zorgen dat geen logische waterstructuren worden geblokkeerd.

2. Rekening houden met hoogteverschillen in projectgebied en omgeving.

Voorkomen van wateroverlast en erosie door afstromend water vanuit de omgeving naar het projectgebied en andersom.

3. Uitvoeren van bodem- en infiltratieonderzoek en bepalen grondwaterstand.

Input voor ontwerpen van het hemelwatersysteem. Denk ook aan bodemverontreinigingen.

4. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwaliteit.

Schoonhouden, scheiden, zuiveren.

5. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwantiteit.

Hergebruik water, vasthouden in de bodem (infiltratie), tijdelijk bergen, afvoeren naar oppervlaktewater, afvoeren naar gemengd of DWA-riool.

6. Toepassen voorkeurstabel afkoppelen.

Verantwoorde systeemkeuze conform voorkeurstabel; maatwerk per situatie. Bij voorkeur toepassen van bovengrondse waterhuishoudkundige voorzieningen. Bij diepte-infiltratie gelden zeer strenge randvoorwaarden; liever geen diepte-infiltratie toepassen.

7. Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op 100 mm per etmaal voor Noord Limburg (ten noorden van Sittard) en 80 mm per twee uur ten zuiden van Sittard met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur. Voldoende opvangcapaciteit en een duurzame leegloop realiseren.

8. Beheer en onderhoud regelen.

Denk aan bereikbaarheid, controlemogelijkheid, verantwoordelijkheid.

De gemeente Venlo heeft echter een eigen afkoppel-beslisboom, welke in casu gevolgd zal worden. Deze houdt in dat het afvoerend verhard oppervlak in de gewijzigde situatie berekend wordt door de nieuwe bebouwing (carports met kleine berging totaal circa 120 m2) en de nieuwe verharding (0 m2) bij elkaar op te tellen en hiervan de overlappende bebouwing (circa 17 m2) in mindering te brengen. Dit resteert in 103 m2.

De bergingseisen bestaan dan in 2 mm (T=2) bergen/infiltreren op eigen terrein en bergen boven de hoogste gemiddelde grondwaterstand. Bij 103 m2 betekent dit een infiltratievoorziening van 2,06 m3. Er dient echter ook doorgerekend te worden voor een bui van 84 mm in 48 uur; dit resulteert in een bergingsvoorziening van 8,65 m3. Voor deze laatstgenoemde hoeveelheid hemelwater zullen binnen het projectgebied grindkoffers/kratten worden aangebracht.

Voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater zal aangesloten worden op de gemeentelijke riolering.

Bouwmaterialen

De gemeente Venlo streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Van de initiatiefnemer wordt daarom gevraagd geen gebruik te maken van uitlogende bouwmaterialen.

Concluderend kan gesteld worden dat door onderhavig project geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik en de waterhuishouding.

4.4 Kabels en leidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer (artikelen 5.1 lid 1, 5.2 lid 1, 5.3 lid 1 en 2 en 9.2.2.1) en de Wet ruimtelijke ordening (artikelen 3.37 en 4.3 lid 1 en 2). Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi en bevat, analoog aan het Bevi, normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

In de nabijheid van het projectgebied bevinden zich geen buisleidingen.

Het projectgebied is niet gelegen binnen een (hinder)zone of werkstrook van hoofdleidingen voor olie of water en hoogspanningsleidingen.

Het projectgebied is verder niet gelegen binnen een obstakelbeheer- of radarverstoringsgebied van een civiel of militair luchtvaartterrein en over het projectgebied loopt geen straalpad van telecomaanbieders.

4.5 Gebiedsbescherming

De bescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet Natuurbescherming. Om een mogelijk effect op stikstofgevoelige habitattypen inzichtelijk te maken kan onderzoek naar de neerslag van stikstof noodzakelijk gesteld worden. Voor de doorgang van een initiatief dient te worden aangetoond dat er geen significant negatieve effecten worden voorzien op een omliggend Natura 2000-gebied.

Met de uitspraak van de Raad van State (d.d. 29 mei 2019) is besloten dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet als toestemmingsbasis mag gelden voor nieuwe activiteiten. Er dient te worden aangetoond dat met het plan geen negatieve effecten worden voorzien op de omliggende Natura 2000-gebieden. In het stikstofonderzoek zal met het programma Aerius Calculator de depositie van stikstofverbindingen in de vorm van ammoniak (NH3) en stikstofoxiden (NOx) op het oppervlak van de omliggende Natura 2000-gebieden inzichtelijk worden gemaakt. Bij een projectbijdrage van 0,00 mol/ha/jaar zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.

Het dichtstbijgelegen Nederlandse Natura 2000 gebied (Maasduinen) bevindt zich op ruim 2 km ten noorden van het projectgebied. Over de Duitse grens ligt Natura 2000-gebied Nordrhein-Westfalen (op ruim 5 km vanuit het projectgebied).

Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten. Er dient te worden aangetoond dat met het beoogde plan geen negatieve effecten worden voorzien op de omliggende Natura 2000-gebieden. Bij een projectbijdrage van 0,00 mol/ha/jaar zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Wanneer het projecteffect hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar dient een vergunning te worden aangevraagd en is nader aanvullend onderzoek noodzakelijk. De vergunning kan alleen worden verleend indien de zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet worden aangetast.

Bouwactiviteiten vinden slechts beperkt plaats. De relevante emissies tijdens de gebruiksfase vinden plaats door de verkeersbewegingen van en naar het plan door bewoners en bezoekers, maar hier staat een afname van het bedrijfsmatige verkeer en emissies vanuit het bedrijfsgebouw tegenover. De berekening van het projecteffect van zowel de aanleg- als de gebruiksfase met peiljaar 2023 is verricht met behulp van het programma Aerius Calculator (zie bijlage). Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning benodigd is voor het aspect stikstof.

4.6 Soortenbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wn) in werking getreden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De gebiedsbescherming wordt geregeld in hoofdstuk 2 van de Wn. Met de Wn wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen.

In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtliijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen.

Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort. Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders.

Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.

Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.

De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.

Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:

  • er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;
  • er geen sprake is van verslechtering van de staat van instandhouding van de soort;
  • en er een limitatief opgesomde ontheffingsgrond aan de ontheffing ten grondslag kan worden gelegd.

Quickscan flora en fauna

Het projectgebied is geheel bebouwd; water is binnen het projectgebied niet aanwezig.

Op basis van de flora- en faunagegevens uit 'Waarnemingen.nl' is over een heel kalenderjaar (juli 2022-juli 2023) voor het gebied 'Venlo-Blerick' nagegaan welke dier- en plantensoorten in dit gebied (meer specifiek op korte afstand van het projectgebied) waargenomen zijn welke bescherming verdienen. Op onderstaande afbeelding zijn de waarnemingen ten opzichte van het projectgebied weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202401RW104B106-VA01_0017.jpg"

Figuur: uitsnede Waarnemingen.nl

In de directe nabijheid van het projectgebied zijn het afgelopen kalenderjaar geen soorten waargenomen.

Vanwege het feit dat er ook sloopwerkzaamheden plaatsvinden waardoor mogelijk aanwezige beschermde soorten verstoord zouden kunnen worden, is een ecologisch onderzoek noodzakelijk. Dit is uitgevoerd door Faunaconsult op 3 juli 2023 en het volgende is geconcludeerd:

'In het plangebied komen mogelijk zoogdieren voor, die onder de Wet natuurbescherming zijn beschermd. Het gaat om algemeen voorkomende soorten (zogenaamde A-soorten), waarvoor in Limburg een vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud. Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Wel geldt altijd de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb); deze houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren en planten altijd zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, moeten dieren die tijdens de werkzaamheden worden aangetroffen, zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst.'

Verstoring van broedvogels en vernietiging van vogelnesten kan altijd worden voorkomen door de werkzaamheden buiten de periode 15 maart – 15 juli (het broedseizoen van de meeste vogels) uit te voeren. Door naleving van deze maatregel worden ten aanzien van vogels geen overtredingen op de Wet natuurbescherming begaan. Omdat vogels sporadisch ook buiten de periode 15 maart – 15 juli broeden, kan het verwijderen van opgaande vegetatie toch leiden tot overtreding van de Wnb. Indien blijkt dat er broedende vogels aanwezig zijn, dan mogen deze niet worden verstoord. Ook mogen in gebruik zijnde nesten niet worden vernield.

De rapportage is als bijlage toegevoegd.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie

Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is- door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld. In gebieden met een lage indicatieve archeologische waarde is er een geringe kans op het aantreffen van archeologische waarden.

Volgens de Archeologische Beleidskaart Venlo 2015 is er sprake van een zeer hoge archeologische verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.OV202401RW104B106-VA01_0018.jpg"

Figuur: Archeologische Beleidskaart

Bij een te verstoren oppervlak van meer dan 100 m2 en een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm onder maaiveld, dient vooraf een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Als gevolg van het feit dat de functieverandering binnen de bestaande bouwmassa plaatsvindt, bebouwing welke eerdere verstoring tot gevolg heeft gehad wordt verwijderd en de extra verstoring (dieper dan 40 cm onder maaiveld) als gevolg van de carports met kleine berging minder dan 100 m2 bedraagt, zal deze oppervlakte niet worden overschreden en is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

4.7.2 Cultuurhistorie

Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg ligt het projectgebied aan een cultuurhistorisch lijnelement in de vorm van een weg uit de periode 1806-1890 (Rijksweg/N271). Aangezien het verloop en profiel van deze weg niet wordt veranderd door het initiatief, is er geen sprake van negatieve effecten op deze weg. Verder betreft het gebied een 'bouwland/veld'; er zijn in de directe omgeving geen beeldbepalende of monumentale panden gelegen, voorzien van een beschermende regeling, die door de beoogde herontwikkeling zouden kunnen worden beïnvloed.

De functieverandering heeft derhalve geen effect op de cultuurhistorie van het gebied.

4.8 Duurzaamheid

Bij de herontwikkeling binnen het gebouw tot zes appartementen zullen duurzame materialen worden gebruikt. Dak en vloeren zullen extra worden geïsoleerd. Daarnaast zullen de appartementen op de verdieping worden verwarmd met airco en infrarood panelen. Op de daken zal een groot aantal zonnepanelen worden aangebracht. Slechts de appartementen op de begane grond worden aangesloten op het gas.

Het bebouwde oppervlak neemt met circa 170 m2 af, waardoor er meer ruimte is voor directe hemelwaterinfiltratie. Hemelwater dat binnen het projectgebied neerslaat op verhard oppervlak wordt ter plaatse opgevangen in kratten/grindkoffers en geïnfiltreerd. Dit beperkt verdroging. Door afname van bebouwing is er meer ruimte voor natuurlijk groen in de privétuinen: hierdoor neemt hittestress af en met extra groen is de biodiversiteit gebaat, evenals het woongenot dat hiermee wordt vergroot.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. De gronden zijn eigendom van initiatiefnemer, met uitzondering van een zeer smalle strook aan de voorzijde van het pand; dit betreft echter een bestaande situatie.

De gemeentelijke kosten worden verhaald via de leges. Indien er (extra) riool- en/of nutsaansluitingen aan de orde zijn, dan komen die kosten voor rekening komen van de initiatiefnemer.

Er is een planschadeverhaalsovereenkomst zoals bedoeld in art. 6.4a Wro gesloten. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Venlo komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.

5.2 Maatschappelijk uitvoerbaarheid

5.2.1 Procedure

Medewerking aan het bouwproject kan slechts met toestemming ex artikel 2.12, eerste lid, sub a, onderdeel 3 Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) worden verleend, nu het bouwproject in strijd is met het bestemmingsplan.

Uit artikel 3.10 van de Wabo volgt, dat een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan, en waarbij slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van art. 2.12, eerste lid sub a, onder 3º, de uitgebreide voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) moet volgen.

De beschikking/toestemming treedt in beginsel in werking met ingang van de dag na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, voor het indienen van een beroepschrift.

Indien gedurende deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, treedt de beschikking niet in werking voordat op dat verzoek is beslist.

5.2.2 Omgevingsdialoog

Initiatiefnemer heeft omwonenden in kennis gesteld van zijn bouwplan en heeft hiervan een verslag gemaakt dat ter hand is gesteld aan de gemeente Venlo.