Plan: | Bestemmingsplan Van Cranenbroek Venlo |
---|---|
Status: | voorontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0983.BP201601CRANENBROE-VO01 |
Tegen de Duitse grens, aan de Keulse Barrière te Venlo, was voorheen een douanekantoor gevestigd. Met het wegvallen van de controles aan de Europese binnengrenzen kwam deze functie buiten gebruik. Op dit moment fungeert het terrein aan de Keulse Barrière als stopplaats voor vrachtwagens uit binnen en buitenland die bij Venlo de grens met Duitsland passeren.
Van Cranenbroek is nog niet gevestigd in Venlo of omgeving en wenst ter plaatse van het douanekantoor met omliggende parkeerterrein en achterliggende bedrijfspercelen een nieuw winkelpand met (afhaal)magazijn te realiseren. Ten behoeve van deze nieuw vestiging heeft Van Cranenbroek een deel van de percelen aangekocht en overeenstemming met de gemeente Venlo voor de verwerving van het douanekantoor en parkeerterrein. De nog aanwezige bebouwing wordt voor deze ontwikkeling gesloopt. De oppervlakte van de te realiseren nieuwe bebouwing zal circa 23.300 m² bedragen, waarvan circa 14.900 m² winkelvloeroppervlak (wvo), 8.000 m² (afhaal)magazijn, expeditie en overige voorzieningen en 400 m² ten behoeve van een koffiehoek. De buitenruimtes worden volledig opnieuw ingericht om de benodigde parkeerbehoefte te ondervangen en expeditie en ontsluiting te realiseren. Daarnaast wordt langs de landsgrens een strook van circa 30 meter breed gerealiseerd ten behoeve van landschappelijke inpassing en natuurontwikkeling.
Door de vestiging van Van Cranenbroek op deze locatie wordt de entreefunctie van Venlo vanuit Duitsland versterkt. Door te werken met een getrapte overgang in bouwhoogtes en de aanleg van een groene overgangszone ontstaat een passende overgang van het landelijk gebied naar de stad. Van Cranenbroek voert een onderscheidend assortiment aan volumineuze artikelen in de branches doe-het-zelf-, tuin- en dierbenodigdheden. Gecombineerd met het aangeboden nevenassortiment vormt van Cranenbroek een uniek winkelconcept, waarvoor vele Duitse bezoekers de grens oversteken. Naast een ruimtelijke opwaardering leidt de vestiging van Van Cranenbroek op deze locatie daarmee ook tot sociaal-economische voordelen. De beoogde ontwikkeling heeft een meerwaarde voor de detailhandelsstructuur door vergroting van de keuzemogelijkheden voor de consument en de aantrekkende werking voor de winkelstad Venlo als geheel.
Het bedrijventerrein Keulse Barrière is één van de meest verouderde terreinen van Venlo en kent een zware terugval in uitstraling en ruimtelijk kwaliteit. De strategische locatie aan de grens met Duitsland biedt juist veel potentie voor een terrein met een sterk, meer kwalitatief hoogwaardig karakter. De vestiging van Van Cranenbroek biedt hiervoor de eerste stap. Van Cranenbroek fungeert als trekker en aanjager om de economische potentie van deze locatie en het omliggende gebied te versterken.
Ter plaatse van het plangebied geldt geen bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit. De beoogde ontwikkeling dient daarmee getoetst te worden aan de stedenbouwkundige uitgangspunten zoals opgenomen in de gemeentelijke Bouwverordening. De ontwikkeling is voor wat betreft omvang en maatvoering in strijd met de in de Bouwverordening opgenomen bepalingen. Om de ontwikkeling toch mogelijk te maken dient het planvoornemen getoetst te worden aan de uitgangspunten van een 'goede ruimtelijke ordening'. Het voorliggend bestemmingsplan omvat een toelichting waarin de ontwikkeling wordt afgewogen en het nieuwe juridisch-planologisch kader waarbinnen de ontwikkeling kan plaatsvinden.
Het plangebied is gelegen ten zuidoosten van de kern van Venlo en het Keulseplein. Het plangebied omvat het oude douanekantoor met omliggende parkeer-, bedrijfs- en opslagruimten en grenst aan de Nederlands-Duitse landsgrens. Het plangebied wordt ontsloten door de Keulse Barrière en ligt aan de rand van het bedrijventerrein de Keulse Barrière. De ligging van het plangebied is aangeduid met een rode lijn in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Google Maps)
Voor het plangebied vigeert geen bestemmingplan. Nieuwe ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan de stedenbouwkundige uitgangspunten zoals opgenomen in de gemeentelijke Bouwverordening. De beoogde ontwikkeling voldoet niet aan deze bepalingen. Om de ontwikkeling te kunnen realiseren is er voor gekozen voorliggend bestemmingsplan op te stellen.
De toelichting van het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 worden de bestaande situatie en de beoogde planontwikkeling beschreven. In de hoofdstukken 3 en 4 wordt ingegaan op het relevante ruimtelijk-planologisch beleidskader en (de resultaten van) de sectorale onderzoeken. Hoofdstuk 5 omvat een toelichting op de nieuwe bestemmingsregeling. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische uitvoerbaarheidsaspecten van het bestemmingsplan en hoofdstuk 7 gaat in op de te volgen procedure.
Het plangebied is gelegen aan en wordt primair ontsloten door de Keulse Barrière. Aan de overzijde van deze weg en aan de westzijde van het plangebied ligt het bedrijventerrein de Keulse Barrière. Aan de overige zijden rondom het plangebied, ook aan de overzijde van de landsgrens, liggen voornamelijk agrarische gronden met een aantal kassen voor glastuinbouw.
Het plangebied is nagenoeg geheel verhard en de bestaande bedrijfsbebouwing is gesloopt. Aan de rand van het plangebied, nabij de grens met Duitsland, is in de aldaar aanwezige groenstrook oppervlaktewater aanwezig. De nog aanwezige bebouwing wordt op dit moment gesloopt. In figuur 2.1 is een impressie gegeven van de huidige situatie.
Figuur 2.1. Huidige situatie plangebied (bron: Google Streetview)
Ten noorden van en direct grenzend aan het plangebied, ligt het restaurant De Nieuwe Keulse. Dit restaurant is nog in bedrijf en wordt hoofdzakelijk gebruikt door de vrachtwagenchauffeurs die ter plaatse een tussenstop houden. Naast het bedrijf is tevens een bedrijfswoning aanwezig.
Direct grenzend aan het plangebied in het noordwesten ligt een tankstation. Aan de overzijde van de Keulse Barrière ligt nog eenzelfde tankstation.
Aan de overzijde van de Keulse Barrière zijn diverse bedrijven gevestigd zoals Meubelcentrum Venlo. Het gaat hier enkel om een opslag en afhaalpunt, maar niet om een winkelvestiging.
De beoogde ontwikkeling voorziet in het slopen van de huidige bebouwing en het realiseren van nieuwe bebouwing ten behoeve van de vestiging van Van Cranenbroek. De buitenruimte zal hierbij tevens heringericht worden.
In de toekomstige situatie wordt op het perceel een nieuwe winkel gerealiseerd van minimaal 1.500 m² en maximaal 14.900 m² wvo. Daarnaast wordt circa 8.000 m² gereserveerd voor (afhaal)magazijn, expeditie en overige voorzieningen en 400 m² ten behoeve van een koffiehoek. Van Cranenbroek is een onderneming die is gespecialiseerd in volumineuze tuinartikelen (zoals tuinmeubelen, tuinmachines, afrasteringen) en gereedschappen. Het overgrote deel van het assortiment van Van Cranenbroek sluit aan op het assortiment van agri-retailers, bouwmarkten en tuincentra. Producten uit de branches 'tuin', 'dierbenodigdheden' en 'doe-het-zelf' vormen dan ook het hoofdassortiment van de Van Cranenbroek-formule.
Naast het hoofdassortiment verkoopt Van Cranenbroek een nevenassortiment, dat zich beperkt tot een aantal productgroepen/branches. Het gaat daarbij voornamelijk om textiel (eigen merk, discountprijs, geen mode/fashion), (niet-tuingerelateerd) binnenspeelgoed, (elektrische) fietsen, feest- en seizoenartikelen (Sinterklaas, Kerst, Carnaval en Pasen) en niet-volumineuze woninginrichingsartikelen. De verkoop van huishoudelijke apparaten (bruin- en witgoed), juweliersartikelen, lingerie, huishoudelijke artikelen, levensmiddelen, drogisterijartikelen, sportartikelen en vrijetijdskleding (met uitzondering van outdoorkleding) wordt hierbij uitgesloten. Overigens is een deel van de seizoensartikelen onderdeel van de branches tuin en doe-het-zelf (zijnde het hoofdassortiment). Het nevenassortiment beslaat maximaal 10% van het totale winkelvloeroppervlak.
De bebouwing voor de nieuwe vestiging van Van Cranenbroek wordt 4,5 meter hoog ter plaatse van de horeca, 7 meter hoog ter plaatse van de winkel en 10 meter hoog ter plaatse van het (afhaal)magazijn en de expeditie. Op deze wijze wordt een getrapte overgang gerealiseerd vanaf de Duitse grens.
Aan de voorzijde van de nieuwe winkel en (afhaal)magazijn wordt een grootschalig parkeerterrein ingericht om ruim te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte. Er worden 596 reguliere en 8 parkeerplaatsen voor mindervaliden aangelegd. Ook wordt er een nieuwe aansluiting met de Keulse Barrière gerealiseerd. Om de doorstroming van het verkeer te borgen is ervoor gekozen een ovonde aan te leggen. De doorgaande verkeersstromen worden derhalve niet gehinderd door afslaand en opkomend verkeer.
De bevoorrading vindt plaats aan de achterzijde via de Expediteursweg zodat vrachtverkeer gescheiden blijft van bezoekersverkeer. Aan deze zijde zijn twee laad- en losdocks gesitueerd. Per dag komen er maximaal 6 vrachtwagens. Daarvan is er een vrachtwagen met één container uit de haven van Venlo. Het 2e dock wordt gebruikt voor de standaard trailers vanuit Overpelt.
Om inpassing in de omgeving te borgen is naast een getrapte overgang in bouwhoogtes in het ontwerp gekozen voor een groene omzoming van het terrein. Aan de randen wordt een overgangszone van grasdallen aangelegd. Tegen de Duitse grens wordt een groenstrook van circa 30 meter ten behoeve van landschappelijke inpassing en natuurontwikkeling voorzien. In deze strook wordt het aanwezige oppervlaktewater behouden. Om de ruimtelijke impact van de nieuwbouw voor de eigenaar en bewoner van het restaurant De Nieuw Keulse en de daarnaast gelegen bedrijfswoning te beperken, is er voor gekozen deze bestaande bebouwing in te passen middels een groenstrook, ingericht met een haag met enkele bomen. Door het pand ten zuiden van deze functies te realiseren blijven de bestaande zichtlijnen naar de Keulse Barrière behouden.
De beoogde situatie is opgenomen in figuur 2.2.
Figuur 2.2. Ontwerp toekomstige inrichting d.d. 24-03-2017 (bron: Willy Naessens)
In figuur 2.3 is de plattegrond van het nieuwe pand met bijbehorende functies en oppervlaktematen weergegeven.
Figuur 2.3 Plattegrond toekomstig pand d.d. 24-03-2017 (bron: Willy Naessens)
Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. In dit hoofdstuk is uiteengezet of de beoogde ontwikkeling past het geldende ruimtelijk beleid op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau.
SVIR, Barro en Rarro
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk past een decentrale aanpak toe, taken zijn overgedragen aan gemeenten en provincies en de burgers en bedrijven staan centraal.
In de SVIR staan de drie principes 'concurrerend', 'bereikbaar' en 'leefbaar en veilig' centraal:
De drie principes van de structuurvisie zijn verder vertaald in een dertiental nationale belangen:
Versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland
Verbeteren bereikbaarheid: Slim Investeren, Innoveren en Instandhouden
Waarborgen kwaliteit leefomgeving
Deze belangen hebben een wettelijke verankering gekregen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) en deels ook in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De onderwerpen in het Barro en Rarro betreffen o.a. mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundamenten, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, elektriciteitsvoorziening en toekomstige uitbreiding van (rijks)infrastructuur. Daarbij wordt geacht dat de overheden zorgvuldige afwegingen maken en tot transparante besluitvorming komen.
Toetsing en conclusie
In het voorliggende bestemmingsplan zijn geen nationale belangen zoals opgenomen in de Structuurvisie in het geding. Er zal zorg worden gedragen voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming.
Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 lid 2 Bro)
Op 1 oktober 2012 is middels artikel 3.1.6 van het Bro de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder zoals genoemd in artikel 3.1.6 Bro bestaat uit 3 tredes:
De provincie Limburg hanteert in de Omgevingsverordening Limburg 2014 dezelfde systematiek voor toetsing aan de ladder als vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Aanvullend is in de Omgevingsverordening vastgelegd dat bij toepassing van de ladder ook onderzocht dient te worden of er mogelijkheden zijn tot herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen.
Toetsing
In het geval van voorgenomen ontwikkeling is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in 3.1.6 van het Bro. Toetsing van het initiatief aan de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking is onder andere noodzakelijk om de regionale behoefte aan deze ontwikkeling aan te tonen. Om de ruimtelijke en economische effecten in beeld te brengen is een ruimtelijk economisch onderzoek uitgevoerd (REO). Dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 1.
Geconcludeerd kan worden dat er voldoende actuele regionale behoefte is aan de ontwikkeling van Van Cranenbroek. Deze behoefte ontstaat met name uit het unieke en daarmee onderscheidende assortiment aan volumineuze artikelen in de branches doe-het-zelf, tuin en dierbenodigdheden die aangeboden worden. De keuzemogelijkheden voor de consument worden door de vestiging van Van Cranenbroek verbreed. Realisatie van de beoogde ontwikkeling heeft geen onaanvaardbaar effect op woon-, leef- en ondernemersklimaat. Aangetoond is dat de omzetclaim in het primair verzorgingsgebied van Van Cranenbroek beperkt blijft tot 2 procentpunt ten opzichte van de huidige situatie waardoor overige detailhandel in dit verzorgingsgebied voldoende omzet kan blijven behalen voor een economisch-duurzame voortzetting van de bedrijfsvoering. Er zullen in beginsel geen winkels hoeven te sluiten waardoor de leegstand niet toeneemt. De behoefte wordt daarnaast opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied zoals aangewezen door de provincie (zie figuur 3.3) en het stedelijk gebied (zwarte grens figuur 3.6 ) waar nieuwe stedelijke ontwikkelingen zich mogen ontplooien op basis van de Ruimtelijke structuurvisie Venlo. Tevens is er sprake van herstructurering van een bestaand bedrijfsperceel, zodat deze een duurzame nieuwe invulling krijgt. Trede 3 van de ladder hoeft derhalve niet doorlopen te worden.
Naast het initiatief van Van Cranenbroek speelden er in het recente verleden meer initiatieven voor perifere detailhandel op de Keulse Barrière en andere locaties in Venlo. Daar is onderzoek naar gedaan en een advies is uitgebracht door adviesbureau BRO genaamd 'Haalbaarheid en effecten detailhandel op perifere locaties', januari 2013. Dit betreft een uitgebreid onderzoek naar diverse locaties en branches. Op basis van dit onderzoek adviseert BRO om specifiek op de locatie Keulse Barrière de ontwikkeling van een Van Cranenbroek toe te staan. Enerzijds omdat deze formule goed passend is op deze locatie en anderzijds omdat andere initiatieven juist op andere locaties meer toegevoegde waarde bieden voor Venlo als winkelstad. Daarnaast benoemd BRO dat de huidige PDV-locaties met (boven)regionaal profiel onvoldoende fysieke ruimte bieden om alle geïnteresseerde winkelformules in te passen en derhalve voor ten minste één initiatief naar een andere locatie moet worden gezocht. Naast deze locatiekeuze onderstreept de rapportage van BRO ook de unieke positie van Van Cranenbroek binnen de detailhandel als wordt gekeken naar klantbereik en assortiment.
Conclusie
Het rijksbeleid staat de uitvoering van de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Provinciaal Omgevingsplan Limburg (2014; geconsolideerde versie 2015)
Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) vastgesteld. Het POL2014 geeft een visie op de ontwikkeling van de Limburgse omgeving en de regio's Noord-, Midden- en Zuid-Limburg in de komende 10 tot 15 jaar In samenhang met POL2014 zijn er programmatische beleidsdocumenten, een omgevingsverordening met bijbehorende beleidsregels en inpassingsplannen vastgesteld.
In het POL2014 staan de twee principes 'kwaliteit' en 'uitnodigen' centraal. Verder zijn er verschillende visies gemaakt voor noord-, midden- en zuid-Limburg. Tenslotte zijn er vijf thematische vraagstukken, ambities en opgaven uitgewerkt. Deze betreffen:
Visie Noord-Limburg
De regio Noord-Limburg laat zich in ruimtelijk, economisch en maatschappelijk opzicht het beste karakteriseren door twee dominante assen: een snelle, hoog-dynamische as van oost naar west en een meer op (be)leefkwaliteit gerichte as van noord naar zuid.
De ruimtelijke as van oost naar west is dynamisch en economisch georiënteerd. Het is de wereld van infrastructuur en logistiek, agrofood en tuinbouw, maar ook de maakindustrie in vele gedaanten. De regio maakt optimaal gebruik van zijn strategische ligging als logistiek knooppunt tussen de mainports in Nederland en Vlaanderen, en het Duitse achterland. De infrastructurele ontsluiting is goed, herbergt diverse topsectoren en combineert dat met een kwalitatief goede omgeving. Daarbij wordt optimaal geprofiteerd van de aanwijzing als Greenport, en de daaruit voortvloeiende campusachtige ontwikkeling.
Toetsing
Bedrijventerrein
Het plangebied valt binnen het bebouwde gebied van de provincie Limburg en is aangemerkt als 'overig bedrijventerrein'. De beoogde ontwikkeling heeft daarmee voornamelijk overlap met het thema 'een duurzame economische structuur'.
Figuur 3.1. Uitsnede kaart 1 Zonering Limburg (bron: Pol 2014)
Figuur 3.2. Uitsnede kaart 3 Economie (bron: Pol 2014)
Voor de economische ontwikkeling van Limburg zijn ondernemersklimaat, innovatiekracht, kennisinfrastructuur, arbeidsmarkt, onderwijs en fysiek-ruimtelijke vestigingscondities belangrijk. De ambitie van de provincie is te zorgen voor voldoende ruimte om de dynamiek van het gevestigde bedrijfsleven te faciliteren en om de komst van nieuwe bedrijven naar Limburg mogelijk te maken. De kwaliteit van de bedrijventerreinen daarbij moet aansluiten bij de wensen van het bedrijfsleven. De kwaliteit van bedrijventerreinen moet verbeterd worden zonder dat de kwantiteit toeneemt. De provincie geeft aan dat met name de bedrijventerreinen in stedelijk gebied kansen bieden voor meer functiemenging. De beoogde ontwikkeling sluit hierop aan.
Detailhandel
In paragraaf 6.3 van de visie wordt nader ingegaan op de detailhandelsstructuur in Limburg en de wensen voor de toekomst. De provincie Limburg heeft op dit moment te veel winkels. De verwachting is dat het aantal winkels de komende jaren nog flink gaat teruglopen. Er ligt wél een grote kwalitatieve opgave. Winkels moeten in het snel veranderde winkellandschap inspelen op ontwikkelingen als de razendsnelle groei van het internetwinkelen en de toenemende vraag om beleving.
Het centrale begrip voor wat betreft detailhandel is dynamisch voorraadbeheer. Daarmee wordt bedoeld dat de voorraden van woningen, werklocaties, winkels en vrijetijdsparken groot genoeg zijn, in toenemende mate zelfs te groot. Er is daarbij echter ook sprake van een mismatch tussen kwalitatief aanbod en behoefte. Er is geen behoefte aan meer van hetzelfde, er is juist behoefte aan andere kwaliteit. De provincie geeft aan dat winkels in principe niet op bedrijventerreinen thuishoren, behalve als het gaat om verkoop van volumineuze goederen die zich bij uitstek lenen voor vestiging op zo'n terrein. Nieuwe ontwikkelingen dienen met name aan te sluiten bij bestaande winkelgebieden.
In het POL wordt beschreven dat Venlo een belangrijke recreatieve winkelfunctie heeft. De binnenstad van Venlo trekt van oudsher veel Duitse bezoekers aan. De opgave voor de drie clusters van perifere detailhandel (Venlo Trefcentrum, Inter Chalet Horst en De Brier in Venray) is dat ontwikkelingen aanvullend en niet bedreigend dienen te zijn voor de detailhandel in de centrumgebieden. De ambitie ten aanzien van detailhandel is een gezonde detailhandelsmarkt die goed inspeelt op maatschappelijke ontwikkelingen. De belangrijkste kwalitatieve uitdagingen zijn:
De meeste beslissingen over de ontwikkeling van winkelvoorzieningen worden op lokaal niveau genomen. Het dynamisch voorraadbeheer vereist een regionale aanpak. Er zullen gezamenlijke regionale detailhandelsvisies voor Noord-, Midden- respectievelijk Zuid-Limburg opgesteld én uitgevoerd moeten worden.
Vanuit het POL2014 zijn de regiogemeenten door de Provincie Limburg uitgedaagd om een aanpak te formuleren ten aanzien van de toekomst van onder andere de detailhandelssector. Hiervoor zijn in 2016 bestuursafspraken gemaakt. In de volgende paragrafen zal nader ingegaan worden op deze bestuursafspraken en de vestiging van Van Cranenbroek op voorliggende locatie in relatie tot deze bestuursafspraken.
Omgevingsverordening Limburg 2014 (inclusief actualisatie 2016)
Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten tevens de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld. Deze is later nog een aantal keer (partieel) gewijzigd. De Omgevingsverordening is vanuit juridisch-bestuurlijk oogpunt het belangrijkste instrument voor de provincie Limburg om haar provinciale belangen te bewaken. In de verordening vertaalt de provincie de kaderstellende elementen uit het provinciaal en rijksbeleid in regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen. De regels in de verordening gelden voor gemeenten en niet rechtstreeks voor burgers. Hierna is getoetst aan de voor dit bestemmingsplan relevante artikelen.
2.2 Duurzame verstedelijking
Artikel 2.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 2.2.3 Herbenutting leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen
Toetsing
Het plangebied is gelegen binnen het bebouwd gebied zoals vastgelegd in de Omgevingsverordening Limburg 2014.
Figuur 3.3 Uitsnede kaart bebouwd gebied (bron: Omgevingsverordening Limburg 2014)
In paragraaf 3.2 is geconcludeerd dat formeel sprake is van een stedelijke ontwikkeling conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, waardoor dit ook het geval is voor artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening. In de omgevingsverordening is namelijk bepaald dat een stedelijke ontwikkeling een ruimtelijke ontwikkeling betreft van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
In het kader van een zorgvuldige ruimtelijke afweging is in bijlage 1 de onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in de vorm van een ruimtelijk-economisch onderzoek. De conclusies van deze ladderonderbouwing zijn nader uiteengezet in paragraaf 3.2. Er zijn geen leegstaande monumentale of beeldbepalende panden op het bedrijventerrein, of elders in de omgeving die invulling kunnen geven aan de gewenste grootschalige ontwikkeling met een grote verkeersaantrekkende werking en parkeerbehoefte. Het bepaalde in artikel 2.2.3 van de Omgevingsverordening is daarmee niet van toepassing.
Het plangebied is tevens geheel onderdeel van het in de Omgevingsverordening vastgelegde grondwaterbeschermingsgebied en deels onderdeel van een waterwingebied zoals weergegeven in figuur 3.4.
Figuur 3.4 Uitsnede kaart milieubeschermingsgebieden (bron: Omgevingsverordening Limburg 2014)
Ook is het plangebied onderdeel van de Venloschol zoals zichtbaar in figuur 3.5. Het is ter plaatse verboden grondwater te onttrekken beneden 5 meter +NAP.
Figuur 3.5 Uitsnede kaart grondwateronttrekking (bron: Omgevingsverordening Limburg 2014)
Vanuit het POL2014 zijn de regiogemeenten door de Provincie Limburg uitgedaagd om een aanpak te formuleren ten aanzien van de toekomst van onder andere de detailhandelssector. De hiervoor in 2016 gemaakte bestuursafspraken zijn bij de actualisatie van de Omgevingsverordening Limburg in 2016 juridisch geborgd.
Conclusie
De ontwikkeling is niet in strijd met de provinciale belangen zoals vastgelegd in de Omgevingsverordening Limburg 2014. De provincie streeft naar een aantrekkelijk Limburgs vestigingsklimaat voor verschillende bedrijven om te komen tot een duurzame economische structuur waarin functiemenging op de bedrijventerrein mogelijk is. Om te bepalen of er behoefte is aan de beoogde ontwikkeling, zijn de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen in het bijgevoegde ruimtelijk economisch onderzoek. Het grondwaterbeschermingsgebied, waterwingebied en de Venloschol zijn als zodanig (met bijbehorende regelgeving) bestemd. Het bouwplan is zodanig gesitueerd dat de gronden ter hoogte van het waterwingebied onbebouwd blijven.
In onderstaande paragraaf wordt nader ingegaan op de gemaakte bestuursafspraken ten aanzien van detailhandel.
Regionale detailhandelsvisie Noord-Limburg met bestuursafspraken (concept, maart 2017)
Vanuit het POL2014 zijn de regiogemeenten door de Provincie Limburg uitgedaagd om een aanpak te formuleren ten aanzien van de toekomst van de detailhandelssector. Daarbij moet uitgegaan worden van een sector die niet langer bepaald wordt door groei. Per saldo is er geen behoefte aan meer winkelmeters, wel aan 'andere meters' om ruimte te bieden aan dynamiek en innovatie. De (in voorbereiding zijnde) regionale detailhandelsvisie Noord-Limburg heeft betrekking op grootschalige detailhandelsinitiatieven met een bovenlokaal/regionaal/bovenregionaal effect (= reikwijdte van de regionale detailhandelsvisie) met als doel in te spelen op ontwikkelingen en trends zodat een gezond en gedifferentieerd winkelaanbod in stand gehouden kan worden, er sprake is van een compleet en aantrekkelijk voorzieningenniveau voor consumenten en duurzaam ruimtegebruik. Kleinschalige detailhandelsontwikkelingen en de thema's leefbaarheid en leegstand vallen niet onder de reikwijdte van deze visie. Nieuwe grootschalige ontwikkelingen dienen een meerwaarde te hebben voor de bestaande regionale detailhandelsstructuur. Deze meerwaarde kan zich uiten in een toename van de keuzemogelijkheden voor de consument. In ieder geval mag een initiatief geen (blijvende) negatieve effecten hebben op de bestaande regionale detailhandelsstructuur. Daarnaast wordt gekozen voor kwaliteit in plaats van kwantiteit. Kwaliteit wordt dan vooral bepaald door de meerwaarde die een initiatief oplevert voor de bestaande detailhandelsstructuur. Voor behoud van de concurrentiepositie in Noord-Limburg is het ook van belang dat schaalvergroting en innovatie (nieuwe, onderscheidende of complementaire winkelformules die voorzien in een behoefte bij de consument) wordt gefaciliteerd. Nieuwe grootschalige detailhandelsinitiatieven met een bovenlokaal/regionaal effect dienen ten slotte regionaal te worden afgestemd en te worden getoetst aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Toetsing
Venlo heeft een belangrijke bovenregionale winkelfunctie die in de toekomst om behoud en versterking vraagt. De nieuwe, grootschalige winkelvestiging van Van Cranenbroek heeft een bovenlokaal/regionaal verzorgingsgebied. De winkelformule en het assortiment van Van Cranenbroek onderscheidt zich wezenlijk van reguliere tuincentra en bouwmarkten en is dan ook complementair op het bestaande winkelaanbod. Van Cranenbroek heeft in de noordelijke regio van Limburg nog geen vestiging, zodat in zoverre sprake is van een nieuwe winkelformule, die de keuze voor de consument vergroot. In het ruimtelijk-economisch onderzoek, zoals bijgevoegd in bijlage 1, is aangetoond dat de Van Cranenbroek vestiging een acceptabel effect op de bestaande detailhandelsstructuur zal hebben en voldoet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ontwikkeling van Van Cranenbroek is in de in voorbereiding zijnde regionale detailhandelsvisie al nadrukkelijk als harde plancapaciteit opgenomen bij de inventarisatie van de detailhandelsinitiatieven in de regio.
In de bestuursafspraken is vastgelegd dat nieuwe detailhandelsinitiatieven ter instemming dan wel ter afstemming worden voorgelegd aan de regiogemeenten. De drempelwaarde voor regionale afstemming ligt bij 2.500 m2 en groter voor de grotere centra/clusters.
In 2013 heeft het college van B&W van de gemeente Venlo een principebesluit genomen ten aanzien van de vestiging van Van Cranenbroek aan de Keulse Barrière. Dit initiatief is vervolgens (conform vastgesteld protocol) voorgelegd aan de Werkgroep Economie en Detailhandel. De werkgroep Economie en Detailhandel is een ambtelijke werkgroep met vertegenwoordigers van de Noord-Limburgse gemeenten. Op 18 januari 2017 heeft deze werkgroep een positief advies gegeven ten aanzien van het initiatief van Van Cranenbroek. Daarbij is als voorwaarde gesteld dat de uitwerking van de planologische mogelijkheden aansluiting moet vinden bij de daadwerkelijke invulling. Deze ambtelijke aanbeveling is inmiddels bestuurlijk overgenomen. De verschillende colleges van B&W van de betrokken Noord-Limburgse gemeenten hebben bestuurlijk ingestemd met de voorliggende ontwikkeling. Om te voldoen aan de voorwaarden uit het advies zijn in de regels van dit bestemmingsplan nadere voorwaarden gesteld aan het te voeren assortiment en de daarbij maximaal toelaatbare oppervlakte.
Het initiatief van Van Cranenbroek is reeds regionaal afgestemd in het Portefeuillehoudersoverleg (PHO) van 1 februari 2017 en wordt geschaard onder de harde plancapaciteit binnen de regio.
Winkelmonitor Limburg 2015
Door middel van monitoring, via de Winkelmonitor Limburg, houdt de regio een vinger aan de pols of
de ontwikkeling van het winkelaanbod in de gewenste richting gaat. De Winkelmonitor Limburg geeft inzicht in de Limburgse winkelmarkt en welke ontwikkelingen hierin optreden. Naast inzicht in de winkelvoorraad en de ontwikkeling daarvan is voor een totaalbeeld van het functioneren van de winkelmarkt ook de marktdynamiek met de aanbod- en vraagzijde in beeld gebracht.
Toetsing
In het ruimtelijk-economisch onderzoek, zoals bijgevoegd in bijlage 1, is ingegaan op de vestiging van Van Cranenbroek in relatie tot bestaande winkelmeters, vraag en aanbod. Geconcludeerd wordt dat de leegstand in het primaire verzorgingsgebied van Van Cranenbroek lager is dan het provinciale gemiddelde (in winkelmeters). Uit een nadere analyse van de leegstand blijkt dat deze is geconcentreerd in de winkelcentra met overwegend kleinschalige winkelpanden. Deze winkelpanden zijn niet toereikend voor de vestiging van Van Cranenbroek. Ook vanuit beleidsmatig oogpunt is een vestiging van Van Cranenbroek in het centrum van Venlo niet gewenst vanwege de verkeersaantrekkende werking. De huidige leegstand biedt geen ontwikkelingsmogelijkheden voor Van Cranenbroek in Venlo.
Strategische visie Venlo 2030
In de Strategische Visie Venlo 2030 ‘Venlo Vertelt’ geeft de gemeente Venlo een afwegingskader voor toekomstige besluiten. Binnen dit afwegingskader kunnen nieuwe ontwikkelingen in een breder perspectief worden geplaatst.
De stad en de regio Venlo hebben zich in de afgelopen decennia ontwikkeld tot een bloeiende economische regio. Veel bedrijven hebben zich gevestigd in de nabijheid van de logistieke hotspot die Venlo sinds de tweede helft van de 20e eeuw is geworden. De regionale economie is sterk en groeit. In economische kracht gemeten was Venlo in 2007 de 2e regio van Nederland. De regio Venlo bezet wereldwijd een koppositie in de ontwikkeling van ‘Cradle to Cradle’ als vernieuwend economisch concept en heeft het initiatief genomen om ook de innovatiekracht op dit gebied aan de regio te binden
Toetsing
De beoogde ontwikkeling helpt mee aan het kwalitatief verbeteren van het bedrijventerrein de Keulse Barrière door de sloop van de bestaande panden, de bouw van nieuwe panden en het herinrichten van het buitenterrein. Verder zorgt de uitbreiding voor toevoeging van de werkgelegenheid en versterking van de economie op de grens met Duitsland.
Ruimtelijke structuurvisie Venlo
Op 25 juni 2014 heeft de gemeenteraad de Ruimtelijke Structuurvisie "Ruimte binnen grenzen" vastgesteld. In deze structuurvisie staat de hoofdlijn van het ruimtelijk beleid voor de gemeente Venlo tot het jaar 2030 beschreven. Hieruit is af te leiden wat er de komende jaren op ruimtelijk gebied wel en niet mogelijk is. In de nieuwe structuurvisie van de gemeente Venlo zijn niet de regels, maar de ambities en opgaven het uitgangspunt. Het is verdeeld in vijf thema’s, de zogenaamde ‘majeure opgaven’.
Naast deze 'majeure opgaven' gaat de gemeente Venlo uit van drie basisprincipes, aandachtspunten die van toepassing zijn op elk ruimtelijk initiatief. Dit betekent concreet dat gemeente Venlo een initiatief als kansrijker beschouwt als:
Voor de uitvoering van de structuurvisie streeft de gemeente ernaar om initiatiefnemers, binnen de voorgestelde kaders, de ruimte te geven.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling heeft voornamelijk overlap met de opgave 'ruimte in de stad' en 'voorzieningen op maat'.
In het stedelijk gebied wordt gestreefd naar maximale benutting van de bestaande beschikbare ruimte. Er is door tijdelijk gebruik, hergebruik, multifunctioneel gebruik en slim slopen nog voldoende ruimte aanwezig om nieuwe initiatieven een plaats te geven. Groeiende leegstand geeft ruimte voor herontwikkeling en (delen van) verouderde en verloederende (bedrijven)terreinen kunnen worden opgewaardeerd. De gronden ter hoogte van het plangebied liggen binnen het stedelijk gebied (zwarte grens) waar nieuwe stedelijke ontwikkelingen zich mogen ontplooien. Langs de Keulse Barrière ligt daarbij de focus op het hergebruiken, herstructureren of transformeren van bedrijventerreinen. De nadere uitwerking per locatie is vastgelegd in het specifieke beleid ten aanzien van bedrijventerreinen van de gemeente Venlo. Tevens zijn deze gronden aangeduid als 'ruimte voor functioneel groen'. Ontwikkelingen waarborgen de groene identiteit ter plaatse. Door de vestiging van Van Cranenbroek op deze locatie wordt dit deel van het bedrijventerrein getransformeerd en krijgt het een toekomstbestendige invulling. Rekening is gehouden met behoud en versterking van de groene identiteit ter plaatse (zoals de groene overgangszone richting Duitsland) waardoor een passende overgang richting het open landschap ontstaat.
Figuur 3.6 Uitsnede kaart 'Ruimte in de stad' met plangebied in rood (bron: gemeente Venlo)
Daarnaast ligt een andere grote opgave in het bieden en behouden van een vitale voorzieningenstructuur die zichzelf in stand kan houden en zoveel mogelijk aansluit bij de reële behoefte van de samenleving. Daarbij moet wel gewaakt worden voor een overaanbod van een bepaald soort voorziening in de gemeente en regio, zodat de vitale voorzieningenstructuur niet onder druk komt te staan. Ten behoeve van deze voorzieningenstructuur is in de ruimtelijke structuurvisie ter hoogte van het plangebied een solitaire PDV-vestiging beoogd. Dit is gebaseerd op het ruimtelijk-economisch onderzoek uitgevoerd in 2013 (BRO, 'Haalbaarheid en effecten detailhandel op perifere locaties', januari 2013) en het principebesluit van het college van burgemeester en wethouders voor vaststelling van de ruimtelijke structuurvisie.
In het in bijlage 1 bijgevoegde ruimtelijk-economische onderzoek is wederom aangetoond dat er voldoende actuele regionale behoefte is aan de ontwikkeling van Van Cranenbroek. Realisatie van de beoogde ontwikkeling heeft daarnaast geen onaanvaardbaar effect op woon-, leef- en ondernemersklimaat. Overige detailhandel in dit verzorgingsgebied kan voldoende omzet blijven behalen voor een economisch-duurzame voortzetting van de bedrijfsvoering.
Het rapport van BRO stelt daarnaast dat de Keulse Barrière goed is bereikbaar voor bezoekers per auto uit verschillende windrichtingen. Via De Kaldenkerkerweg is er bijvoorbeeld sprake van een rechtstreekse verbinding met de Venlose binnenstad. De capaciteit van de weg is daarnaast toereikend om de verkeersstromen die gepaard gaan met een ontwikkeling als Van Cranenbroek te verwerken. Op basis van dit bereikbaarheidsprofiel, de oriëntatie op het Duitse achterland en de beschikbare ruimte vormt deze locatie een goede vestigingslocatie voor een Van Cranenbroek. Er ontstaat op deze wijze een detailhandelscluster met een geheel eigen karakter en profiel. In combinatie met het tuincentrum van Jacobs ligt er een kans het gebied rondom de Keulse Barrière verder te ontwikkelen tot een gebied met een combinatie van productie en verkoop van goederen voor groen, tuin en erf. Van Cranenbroek en het bestaande tuincentrum kunnen daarbij fungeren als trekkers.
Figuur 3.7 Uitsnede kaart 'Voorzieningen op maat' met plangebied in rood (bron: gemeente Venlo)
Detailhandelsbeleid Venlo 2015-2025
Het Detailhandelsbeleid Venlo 2015-2025 is op 25 februari 2015 vastgesteld door de gemeenteraad van Venlo. Het Detailhandelsbeleid is een uitwerking van de in 2014 vastgestelde Ruimtelijke Structuurvisie Venlo. Met dit beleid toont de gemeente haar ambities op het gebied van detailhandel tot het jaar 2025.
Het Detailhandelsbeleid Venlo dient als een ontwikkelings- en toetsingskader voor initiatieven en als basis voor ruimtelijke sturingsinstrumenten zoals bestemmingsplannen. De gemeente Venlo hanteert daarbij het principe van 'uitnodigingsplanologie'. Het doel van het beleid is het behouden en versterken van een compleet en kwalitatief voorzieningenaanbod voor de eigen inwoners (lokaal verzorgingsniveau) en bezoekers van de gemeente Venlo (bovenlokaal/regionaal verzorgingsniveau). Het Detailhandelsbeleid Venlo gaat over het algemeen uit van kleinschalige detailhandel die gevestigd is binnen of in aansluiting op perspectiefrijke winkelcentra. Op deze manier vindt perspectiefvolle clustering plaats en hebben de grootschalige bedrijven de ruimte om zich elders te vestigen. Locaties zoals de Keulse Barrière, het Kazerneterrein en andere locaties waar op dit moment solitair grootschalige of perifere detailhandel of tuincentra gevestigd zijn, vormen geen onderdeel van de perspectiefrijke detailhandelsstructuur. Voor specifieke initiatieven is onder randvoorwaarden maatwerk mogelijk, zodat het beleid op deze wijze een nieuwe grootschalige detailhandelsontwikkeling op de Keulse Barrière kan toestaan. Perifere detailhandelsontwikkelingen dienen te passen binnen de branchering 'Wonen in en om het Huis', rijwielen of monosportzaken. Het gaat om doelgerichte, laagfrequente aankopen, zoals tuinartikelen, dierbenodigdheden, doe-het-zelf-artikelen en fietsen. 20% van de vloeroppervlakte mag voor nevenassortiment worden gebruikt en 10% voor ondergeschikte horeca (maximaal categorie 2).
Maatwerk
Om antwoord te geven op de dynamiek in de markt en zoveel mogelijk tegemoet te komen is er binnen dit beleid ruimte voor maatwerk indien het initiatief ruimtelijk en of functioneel niet past op één van de perspectiefrijke locaties zoals vastgelegd in de detailhandelsstructuur vanwege aspecten als omvang, bereikbaarheid en zichtbaarheid. Daarbij gelden bepaalde toetsingscriteria:
Toetsing
De beoogde ontwikkeling van Van Cranenbroek op het bedrijventerrein de Keulse Barrière sluit niet aan bij de geformuleerde perspectiefvolle clustering in winkelcentra. Dit is vanwege de omvang en bereikbaarheid van de Van Cranenbroek formule ruimtelijk ook niet passend. De beoogde ontwikkeling past wel bij het uitgangspunt dat grootschalige bedrijven de ruimte hebben om zich middels maatwerkvoorschriften elders te kunnen vestigen. Van Cranenbroek is een onderscheidende winkelformule met een regionaal afzetgebied waarmee de gemeente zich (ook over de grens) regionaal kan profileren. De beoogde ontwikkeling heeft een meerwaarde voor de detailhandelsstructuur door vergroting van de keuzemogelijkheden voor de consument en de aantrekkende werking voor de winkelstad als geheel. De nieuwe, grootschalige winkelvestiging van Van Cranenbroek heeft immers een bovenlokaal/regionaal verzorgingsgebied, terwijl de winkelformule en het assortiment van Van Cranenbroek zich wezenlijk onderscheidt van reguliere tuincentra en bouwmarkten en daarmee complementair is op het bestaande winkelaanbod. Van Cranenbroek heeft in de noordelijke regio van Limburg nog geen vestiging, zodat in zoverre sprake is van een nieuwe winkelformule, die de keuze voor de consument vergroot. In het ruimtelijk-economisch onderzoek, zoals bijgevoegd in bijlage 1, is aangetoond dat de Van Cranenbroek vestiging een acceptabel effect op de bestaande detailhandelsstructuur zal hebben en voldoet aan de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ontwikkeling van Van Cranenbroek is in de in voorbereiding zijnde regionale detailhandelsvisie al nadrukkelijk als harde plancapaciteit opgenomen bij de inventarisatie van de detailhandelsinitiatieven in de regio. Een locatie op of direct aansluitend aan de bestaande PDV-locatie Trefcenter/ViaVenlo of Zuiderbrug is geen optie voor vestiging. Op de eerste locatie is fysiek onvoldoende ruimte te creëren met het oog op de komst van de Bauhaus-vestiging en de huidige reservering voor een meubelgigant die enkel op deze locatie in de regio zich zou willen vestigen. Een derde initiatief zou daarnaast tot een dusdanige verkeersaantrekkende werking leiden dat de ontsluiting van het gebied niet toereikend zou zijn. De locatie Zuiderbrug biedt tevens geen fysieke ruimte en is lokaal georiënteerd (onderzoek BRO 2013 en principebesluit gemeente).
Beleidsvisie herstructurering bedrijventerreinen
De gemeente Venlo heeft ambities voor de verdere economische ontwikkeling van de gemeente. Naast de realisatie van nieuwe bedrijventerreinen, is de gemeente voornemens de kwaliteit van de bestaande bedrijventerreinen door herstructurering te verbeteren. De gemeente beschikt over een groot aantal bedrijventerreinen die gezamenlijk een oppervlakte hebben van bijna 1300 hectare bruto. Een gedeelte hiervan is nog in ontwikkeling, een gedeelte is (sterk) verouderd.
De Keulse Barrière wordt aangeduid als een bedrijventerrein waar de functionele kwaliteit onvoldoende is. De Keulse Barrière kent door haar ligging op de grens van Nederland en Duitsland een uniek karakter als logistiek en distributieterrein. Het gebied is sterk verouderd en vormt geenszins een attractieve entree van Venlo.
Toetsing
De regio kent een grote herstructureringsopgave (circa 800 ha). De helft daarvan concentreert zich in de gemeente Venlo. De provincie Limburg stelt prioriteiten en kiest ervoor om de plannen voor herstructurering van terreinen in Venlo te richten op onder andere de Keulse Barrière (Programma Werklocaties 2020, als onderdeel van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg).
Met de inventarisatie als uitgangspunt is gekeken naar de herstructureringsopgave per gebied. Het bedrijventerrein Keulse Barrière is één van de meest verouderde terreinen van Venlo en kent een zware terugval in uitstraling en ruimtelijk kwaliteit. De strategische locatie aan de grens met Duitsland biedt juist veel potentie voor een terrein met een sterk, meer kwalitatief hoogwaardig karakter. Zware revitalisering en herprofilering is benodigd zoals zichtbaar in figuur 3.8.
Figuur 3.8 Uitsnede kaart revitaliseringsmaatregelen (bron: gemeente Venlo)
Revitaliseringsmaatregelen ter hoogte van de Keulse Barrière zijn gericht op de ontwikkeling van een markante ‘entree’ die het bijzondere karakter van de grensovergang benadrukt, opwaardering van de infrastructuur ter hoogte van het terrein en herprofilering van een gedeelte van de douanecomplexen naar meer kleinschaligere bedrijvigheid en/of kantoorachtige bedrijvigheid met een hoogwaardige architectonische uitstraling. Met goede maatregelen en investeringen in het terrein kan de aanwezige economische potentie benut worden.
Het beleid met betrekking tot (zware) revitalisering en herprofilering is tot noch toe niet van de grond gekomen. Met voorliggend initiatief is de optie 'transformatie' voor het eerst in beeld gekomen. In de ruimtelijke structuurvisie Venlo (2014) is de optie tot transformatie ten behoeve van een solitaire PDV-vestiging op deze locatie expliciet benoemd. Het planvoornemen voorziet daarmee niet in de eerdergenoemde kleinschaligere bedrijvigheid, maar past wel binnen het gemeentelijk beleid zoals verwoord in de structuurvisie. Tevens voorziet de ontwikkeling in de realisatie van een ‘entree’ die het bijzondere karakter van de grensovergang benadrukt en wordt de bestaande infrastructuur ter hoogte van het plangebied opgewaardeerd.
Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2007-2020
Doel van het GVVP is het verbeteren van de leefbaarheid en bereikbaarheid van de gemeente Venlo. Naast de hoofdnota zijn er verschillende deelnota's opgesteld ten aanzien van verkeersveiligheid, parkeren en fiets.
Het GVVP heeft onder meer een vlotte, verkeersveilige doorstroming van de hoofdwegen en optimale benutting van de aanwezige parkeercapaciteit ten doel. Dit komt de leefbaarheid en bereikbaarheid ten goede.
In de deelnota 'Bereikbaarheid en Parkeren' is er voor gekozen om geen specifieke parkeernormen voor de gemeente Venlo te ontwikkelen. Dit omdat de landelijke CROW-normen een richtlijn zijn, deze een bepaalde bandbreedte kennen en uiteindelijk de toepassing toch iedere keer weer specifiek moet worden gemaakt. De toepassing van de landelijke CROW-norm volstaat dus als algemene richtlijn. De deelnota verwijst nog naar CROW-publicatie 182 'Parkeerkencijfers - Basis voor parkeernormering'. Echter deze is inmiddels vervallen en opgegaan in de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en parkeergeneratie' (2012). De deelnota biedt nadrukkelijk de mogelijkheid om in individuele gevallen af te wijken van de CROW-norm.
Toetsing
De aspecten parkeren, ontsluiting en bereikbaarheid worden nader uiteengezet en getoetst in paragraaf 4.8 Verkeer en parkeren.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor deze ruimtelijke ontwikkeling relevant zijn.
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is in categorie 11.2 bepaald dat de m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden gevolgd in het kader van een plan als het onderhavige plan voorziet in de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Dit geldt indien het plan een oppervlakte van 100 hectare of meer betreft, een aaneengesloten gebied van 2.000 of meer woningen omvat, dan wel een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer heeft.
Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
Gezien de omvang van het project (circa 23.300 m² brutovloeroppervlak) blijft deze ver onder de drempelwaarde van 200.000 m² bedrijfsvloeroppervlakte die geldt voor een stedelijk ontwikkelingsproject. Wel dient een vormvrije m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. voor categorie D 11.2), de plaats van het project ter plaatse van een voormalig vrachtwagenparkeerterrein en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt in bestemmingsplannen in het algemeen gebruik gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (editie 2009). Hierin is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De VNG-uitgave gaat uit van het aanhouden van richtafstanden tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft. Daarnaast is het gebruikelijk om voor woningen op een bedrijventerrein, uit te gaan van kortere richtafstanden.
Onderzoek
Ten noordwesten, op het adres Expediteursweg 37A, direct grenzend aan het perceel, is het wegrestaurant De Nieuwe Keulse gelegen met bijbehorende bedrijfswoning. Op circa 45 meter van het plangebied is een bedrijfswoning gelegen met adres Expediteursweg 43. De dichtstbijzijnde reguliere woning bevindt zich aan de Expediteursweg 12, op circa 65 meter afstand. De locatie van de burgerwoning kan als gemengd gebied aangeduid worden, daar de woonbestemming direct grenst aan een bestaand bedrijventerrein.
De milieubelasting en uitstraling richting de omgeving van een grootschalige detailhandelsvestiging als Van Cranenbroek is qua milieuhinder vergelijkbaar met een bouwmarkt/tuincentrum. Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) geldt hiervoor een richtafstand van 10 meter ten opzichte voor woningen in het omgevingstype 'gemengd gebied'. Aan deze richtafstand wordt ten opzichte van zowel de bedrijfswoning als de burgerwoning ten noordwesten van het plangebied voldaan.
Omdat de laad- en loslocatie van Van Cranenbroek op korte afstand van de bedrijfswoning is gelegen, is in het kader van een zorgvuldige afweging toch akoestisch onderzoek verricht in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Dit akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 2. In het onderzoek zijn voor de volledigheid ook de woningen aan de Expediteursweg 12 en 43 opgenomen.
Voor de reguliere woning is in het akoestisch rapport uitgegaan van de richtwaarden geldend voor een gemengd gebied. Deze richtwaarden bedragen voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau 50/45/40 dB(A) en voor het maximaal geluidniveau 70/65/60 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Voor woningen op een bedrijventerrein is het gebruikelijk om uit te gaan van richtwaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 55/50/45 dB(A) en voor het maximaal geluidniveau van 75/70/65 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode (deze waarden gelden ook volgens het Activiteitenbesluit). Uit het onderzoek blijkt dat zowel voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau als voor het maximale geluidniveau voldaan wordt aan de richtwaarden. Voor indirecte hinder wordt aan de voorkeursgrenswaarde voldaan.
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de omliggende woningen sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. Ten gevolge van de vestiging van Van Cranenbroek treedt er geen onaanvaardbare geluidbelasting op. Er wordt met dit plan geen nieuwe (geluid)gevoelige bestemming mogelijk gemaakt. De reeds aanwezig bedrijven worden daarom niet in hun bestaande rechten aangetast.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de uitvoering van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Daarbij geldt een kans van 10-6 als de grenswaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang (minstens 10, 100 etc.) overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het groepsrisico (GR). Wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Circulaire effectafstanden LPG tankstations
Per 29 juni 2016 is de "Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid" in werking getreden. Deze circulaire vraagt actie van gemeenten bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan rondom LPG-tankstations. Dit geldt ook bij het verlenen van een omgevingsvergunning milieu voor het oprichten van een LPG-tankstation. De circulaire hangt samen met de wijziging "verkleining afstanden voor LPG-tankstations". Deze wijziging verkleint de vaste veiligheidsafstanden voor het plaatsgebonden risico in het Revi. De circulaire hangt ook samen met een Safety Deal. In deze Safety Deal liggen afspraken tussen het ministerie van Infrastructuur en Milieu en de LPG-sector vast. Het gaat om afspraken over het toepassen van hittewerende bekleding op de LPG-tankwagens die de LPG-tankstations bevoorraden. Als een QRA (kwantitatieve risico-analyse) vereist is, is de circulaire niet van toepassing. Dit is bijvoorbeeld het geval als een tankwagen zowel LPG als propaan levert.
Onderzoek
Uit de professionele risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het projectgebied vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over de weg, door buisleidingen en over het spoor. Daarnaast zijn enkele risicovolle inrichtingen aanwezig in de directe omgeving.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Over de Keulse Barrière vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. In 2006 is door Rijkswaterstaat een telling uitgevoerd. Met de openstelling van de Rijksweg A74 zijn de vervoersstromen rond en door Venlo sterk verminderd. De telling is dan ook niet meer representatief nu doorgaand verkeer van en naar Duitsland (Autobahn 61) de Rijksweg A74 zal nemen. De Keulse Barrière wordt nu alleen nog voor lokaal verkeer gebruikt.
Op basis van de aanwezige Bevi-inrichtingen in Venlo die bevoorraad moeten worden met gevaarlijke stoffen is een representatieve aanname te maken voor het vervoer van LPG. Gelet hierop is het uitvoeren van nieuwe tellingen niet noodzakelijk. De aanname voor het vervoer van LPG is gebaseerd op basis van de LPG-doorzet. Voor verschillende doorzetcategorieën van LPG-tankstations heeft TNO (Invloed systeemreacties LPG-tankinstallatie op risico LPG-tankstation; TNO R2004/107, 2004) onderzocht met welk aantal bevoorradingen gerekend kan worden.
De relevante inrichtingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Keulse Barrière betreffen de twee LPG-tankstation rond de Keulse Barrière. Voor deze LPG-tankstations is de doorzet begrensd op 1000 m3. Dit betekent dat per tankstation uitgegaan kan worden van 70 bevoorradingen per jaar. Bij een bevoorrading door een tankwagen wordt vaak niet de gehele tankinhoud van de tankwagen afgeleverd. Tankwagens vertrekken ook weer met een deels gevulde tank. Het totale aantal vervoersbewegingen per LPG-tankstation bestaat dus uit twee maal het aantal bevoorradingen, dus 140 vervoersbewegingen. In totaal gaat het dus om 280 vervoersbewegingen met LPG.
Op basis van de vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) kan gesteld worden dat er geen sprake is van een plaatsgebonden risicocontour 10-6. Tevens blijkt op basis van de vuistregels uit het HART dat een groepsrisicoberekening niet noodzakelijk is. Pas bij 1.830 vervoersbewegingen met LPG kan sprake zijn van een groepsrisico van 10% van de oriëntatiewaarde. De vuistregel is dat berekening van het groepsrisico achterwege kan blijven indien het groepsrisico lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde. De hoogte van het groepsrisico vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Ten westen van het plangebied op circa 150 meter afstand ligt een buisleiding van de Defensie Pijpleiding Organisatie. De leiding heeft een uitwendige diameter van 10,75 inch en een maximale werkdruk van 80 bar. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 bedraagt 0 meter is dus niet buiten de leiding gelegen. Het invloedsgebied reikt zich tot enkele meters verder dan de plaatsgebonden risicocontour en zal dan ook niet over het plangebied reiken. De aanwezige leiding vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor
Op circa 180 meter ten zuidwesten van het plangebied is het spoor gelegen. Dit betreft het traject Venlo-Oost – Kaldenkirchen (D) waar gevaarlijke stoffen over vervoerd worden. Vanwege het vervoer van B2-transporten (giftige gassen) bedraagt het maximale invloedsgebied 995 m. Omdat de beoogde ontwikkeling is gelegen binnen het invloedsgebied van het spoor en voorziet in een toename van het aantal personen, is door Rho adviseurs een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd (zie bijlage 3).
Op basis van dit onderzoek kan het volgende geconcludeerd worden:
Voor het groepsrisico geldt geen harde norm maar een oriëntatiewaarde en een verantwoordingsplicht. Omdat het groepsrisico lager is dan 0,1 * de oriëntatiewaarde kan op grond van artikel 8 van het Bevt, tweede lid onder a worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Risicovolle inrichtingen
Op korte afstand van de beoogde locatie zijn twee LPG-tankstations aanwezig, waarvan het plangebied gelegen is binnen het invloedsgebied van één van deze LPG-tankstations. Dit betreft het LPG-tankstation Texaco Zuid, gelegen aan de Keulse Barrière 9. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van het LPG-tankstation B.P. Marcel Bos (Truckstop), gelegen aan de Declarantenweg 15.
Aangezien een LPG-tankstation externe veiligheidsrisico's veroorzaakt in de omgeving, is door Save een kwantitatieve risicoanalyse opgesteld voor het LPG-tankstation Texaco Zuid (zie bijlage 4). Dit onderzoek is in 2013 uitgevoerd. Hierna is het inrichtingsplan gewijzigd. Door wijzigingen in het inrichtingsplan wijkt de modellering van de populatie in het onderzoek af van de nu definitieve inrichting. In het onderzoek is voor het plangebied uitgegaan van de volgende populatie binnen het invloedsgebied:
Op basis van de definitieve inrichting ligt de parkeerplaats nog steeds voor circa 80% binnen het invloedsgebied. In plaats van een deel van de winkel ligt nu circa 40% van het magazijn binnen het invloedsgebied. Gelet op het feit dat er ter plaatse van het magazijn minder personen aanwezig zijn dan ter plaatse van de winkel, zal deze wijziging zeer beperkte invloed hebben op de uitkomst van de berekening. Daarnaast is in dit onderzoek ook het LPG-tankstation Texaco Noord, Keulse Barrière 12 meegenomen. Echter is de opslag en verkoop van LPG hiervan vanaf 2014 gestopt en dan ook niet meer relevant.
Plaatsgebonden risico
In het onderzoek van Save zijn de plaatsgebonden risicocontouren volgens het Revi 2004 benoemd. Op basis van de Safety Deal tussen het ministerie van Infrastructuur en Milieu en de LPG-branche is het Revi gewijzigd en is de ciculaire LPG in werking getreden.
De LPG-doorzet van het tankstation Texaco Zuid is begrensd op 1.000 m3 per jaar. Bij een doorzet van maximaal 1.000 m3 per jaar gelden op basis van het gewijzigde Revi de volgende plaatsgebonden risicocontouren:
De plaatsgebonden risicocontouren reiken niet over het plangebied en vormen dan ook geen belemmering.
Groepsrisico
Voor het groepsrisico geldt dat deze zowel in de huidige als toekomstige situatie boven de oriëntatiewaarde ligt. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling neemt het groepsrisico beperkt toe. Hierbij wordt opgemerkt dat in deze berekening nog geen rekening is gehouden met het veiligheid verhogende effect van bevoorrading door uitsluitend tankwagens met een hittewerende coating. Toepassing van deze coating is namelijk niet vastgelegd in de wetgeving. In de praktijk wordt deze coating echter wel toegepast voor alle vrachtwagens van Nederlandse komaf. Wanneer hier in de berekeningen wel rekening mee wordt gehouden, ligt het groepsrisico onder de oriënterende waarde en neemt tevens beperkt toe.
Circulaire LPG-tankstations
Op basis van de circulaire wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten en van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. Deze afstand wordt gemeten vanaf het vulpunt van het LPG-tankstation.
Het plangebied ligt niet binnen 60 meter van het LPG-tankstation B.P. Marcel Bos (Truckstop). Wel ligt een zeer klein deel van het parkeerterrein binnen de effect afstand van 160 meter vanaf het vulpunt. Voor het LPG-tankstation Texaco Zuid geldt dat een klein deel van het parkeerterrein is gelegen binnen de effectafstand van 60 meter. Een groot deel van de parkeerplaats en het magazijn en een klein deel van de winkel zijn gelegen binnen de effect afstand van 160 meter. Een parkeerplaats is volgens het Bevi geen (beperkt) kwetsbaar object. Het magazijn en de winkel die zijn gelegen binnen de effectafstand van 160 meter betreffen geen zeer kwetsbare objecten. Op basis hiervan vormen de effectafstanden geen belemmering.
Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van bovenstaande risicobronnen dient een verantwoording van het groepsrisico opgesteld te worden. In het kader van het wettelijk vooroverleg zal hiervoor advies worden ingewonnen bij de Veiligheidsregio Limburg-Noord. Op basis van dit advies wordt de verantwoording van het groepsrisico opgesteld.
Conclusie
Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van diverse risicovolle bronnen. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot een relevante verslechtering van de risicosituatie. Wel is er voor een aantal bronnen sprake van een beperkte toename van het groepsrisico.
Er is vanwege hoofdzakelijk zelfredzame personen binnen het invloedsgebied sprake van een goede zelfredzaamheid. Daarnaast zijn er diverse mogelijkheden om de zelfredzaamheid te vergroten. Ook is het gebied via de Keulse Barrière, de Kaldenkerkerweg en de Klagenfurtlaan goed bereikbaar voor hulpdiensten.
Het plan zal voor advies worden voorgelegd aan de Veiligheidsregio Limburg-Noord. In het vast te stellen bestemmingsplan wordt gemotiveerd op welke wijze wordt omgegaan met het advies van de veiligheidsregio.
Toetsingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek en conclusie
Binnen en in de omgeving van het plangebied zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige, planologisch gezien niet-relevante, leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient er in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek
Ten behoeve van de verkoop van het pand Expediteursweg 2 (onderdeel plangebied) is in 2012 een bodemonderzoek verricht. Uit dit bodemonderzoek blijkt dat zowel in de grond als in het grondwater verontreinigingen aangetroffen zijn.
In de humeuze bovengrond tot een meter diepte zijn een matige zink-verontreiniging en lichte verontreinigingen met cadmium, koper, lood en molybdeen aangetroffen. In de bovengrond op de rest van het onverdachte terrein zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In het grondwater uit een bestaande peilbuis ter plaatse van de olie-afscheider zijn sterke verontreinigingen met barium en lood, een matige verontreiniging met koper en lichte verontreinigingen cadmium en zink aangetroffen.
Volgens de gemeente Venlo komen zware metalen op meerdere plaatsen in Venlo in sterk verhoogde concentraties voor. Op grond van de afwezigheid van een duidelijke menselijke bron van metalen-verontreinigingen wordt er vanuit gegaan dat de verhoogde gehalten samenhangen met het natuurlijk voorkomen van zware metalen in de ondergrond.
In augustus 2016 is een verkennend bodemonderzoek aan de Expediteursweg (voormalig nummer 3 t/m 5) uitgevoerd (bijlage 5). De bovengrond van de gehele locatie is zwak puinhoudend. Er zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden zijn geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.
De bovengrond ter plaatse is over het algemeen licht verontreinigd met PAK en plaatselijk licht verontreinigd met minerale olie. Deze lichte verontreinigingen houden hoogstwaarschijnlijk verband met de zwakke bijmenging met puin, die in de bovengrond aangetroffen is. Eén van de mengmonsters van de bovengrond bleek daarnaast sterk verontreinigd met PAK. Na uitsplitsing bleek één monster matig verontreinigd. In de bodemlaag beneden de (voormalige) olietank is geen verontreiniging met minerale olie geconstateerd.
Nader onderzoek is ingesteld naar de omvang en de aard van de geconstateerde verontreiniging met PAK. Dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 6. Op basis van de analyseresultaten wordt de matige tot sterke verontreiniging met PAK in de grond als afgeperkt beschouwd. Deze matige tot sterke verontreiniging in de grond bevindt zich in de kern van de verontreiniging tot circa 0,5 meter onder maaiveld. De totale omvang van de sterke verontreiniging met PAK op de locatie bedraagt daarmee 20 m³. Uitgaande van de mate en het volume van de geconstateerde verontreinigingen (minder dan 25 m³ sterk verontreinigde grond), betreft het, in het kader van de Wet bodembescherming, een geval van niet ernstige bodemverontreiniging. Sanering is niet van toepassing.
Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.
Conclusie
Op basis van de resultaten van het verkennend en nader bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat ten aanzien van de milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmeringen aanwezig zijn voor de beoogde ontwikkeling van de locatie. Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
stof | toetsing van | grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Tabel 4.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
In paragraaf 4.8 Verkeer en parkeren is de extra verkeersgeneratie toegelicht op basis van de conclusies van het uitgevoerde Mobiliteitstoets. Door de ontwikkeling is er een toename van verkeer van 4.947 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Hierbij wordt (worst case) uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 0,1%. Uit de nimb-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 4,22 µg/m³ en van fijn stof van 0,82 µg/m³. Daarmee draagt de ontwikkeling mogelijk in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit ter plaatse.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het tevens van belang aan te tonen dat ter plaatse aan de wettelijke grenswaarden wordt voldaan. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De maatgevende weg betreft de Keulse Barrière. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer liggen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 23,0 µg/m³ voor NO2, 22,7 µg/m³ voor PM10 en 14,3 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedraagt 11 dagen.
Indien de toename van stikstofdioxide en fijn stof opgeteld worden bij de huidige achtergrondsituatie en daarmee een worst-case benadering voor wat betreft de luchtkwaliteit wordt gedaan. Blijkt dat zelfs dan ruimschoots aan de normen voldaan wordt. De maximale hoeveelheid stikstofdioxide bedraagt dan 27,22 µg/m³ en voor fijn stof respectievelijk 23,52 µg/m³ en 15,12 µg/m³ voor PM10 en PM2,5, terwijl de norm 40 µg/m³ voor stikstofdioxide en fijnstof PM10 bedraagt en 25 µg/m³ voor PM2,5. Daarmee kan geconcludeerd worden dat ruimschoots aan de normen voldaan wordt en het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de ontwikkeling.
Conclusie
Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het projectgebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Hierdoor zal ter plaatste van het projectgebied voldaan worden aan de wettelijke grenswaarden en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Verkeersontsluiting
De locatie is gelegen op het bedrijventerrein Keulse Barrière. Het terrein heeft een logistiek/distributief karakter. Het bedrijventerrein wordt doorsneden door de Keulse Barrière, gelegen tussen het Keulseplein (rotonde Kaldenkerkerweg – Klagenfurtlaan – Keulse Barrière) en de Duitse autosnelweg 61. Vroeger maakte de Keulse Barrière onderdeel uit van de verbinding tussen de A67 in Nederland en de Duitse autosnelweg 61. Met de realisatie van de A74 is deze functie vervallen. Binnen het gemeentelijk verkeer- en vervoersplan en de daarin opgenomen wegencategorisering is de weg nog wel gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg. De weg heeft dan met name een verzamelfunctie voor verkeer van en naar het bedrijventerrein en wellicht als lokale ontsluiting naar de Duitse autosnelweg 61. De Keulse Barrière sluit ten noorden van de planlocatie aan op het Keulseplein. Vanaf hier kan via de Kaldenkerkerweg gemakkelijk het centrum van Venlo worden bereikt. De Klagenfurtlaan, welke eveneens aansluit op het Keulseplein, vormt de oostelijke randweg van Venlo. De Keulse Barrière ligt buiten de bebouwde kom en kent op Nederlands grondgebied een maximum snelheid van 60 km/u. Ditzelfde geldt voor de Kaldenkerkerweg (tot aan de Auxiliatrixweg) en de Klagenfurtlaan. De Kaldenkerkerweg leidt ter hoogte van de Auxiliatrixweg de bebouwde kom van Venlo binnen. Binnen de bebouwde kom geldt een maximum snelheid van 50 km/u.
Parallel aan beide zijden van de Keulse Barrière is een vrijliggende fietsvoorziening aanwezig. Deze maken onderdeel uit van het hoofdnet aan fietsroutes in en rond Venlo. Door de aanwezigheid van deze voorzieningen worden het langzaam verkeer en gemotoriseerd verkeer gescheiden van elkaar afgewikkeld. Gezien de functie van de Keulse Barrière als gebiedsontsluitingsweg past dit bij de richtlijnen voor een Duurzaam Veilige verkeersafwikkeling.
Mobiliteitstoets
Ten behoeve van de ontwikkeling is, met betrekking tot het aspect verkeer en parkeren, een mobiliteitstoets opgesteld. Binnen deze toets wordt onderbouwd dat:
De resultaten van de mobiliteitstoets is opgenomen in bijlage 7. Achtereenvolgens zijn binnen de toets inzichtelijk gemaakt:
Naar aanleiding van de uitgevoerde mobiliteitstoets is geconstateerd dat de verkeersafwikkeling op de te realiseren ovonde ter hoogte van de ontsluiting van Van Cranenbroek op de Keulse Barrière na planontwikkeling gewaarborgd is. Op basis van het te verwachten aantal bezoekers op een drukke zaterdag is tevens bepaald dat de beoogde capaciteit op het parkeerterrein bij de vestiging voldoende ruim is gedimensioneerd om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte van de vestiging. Gekeken naar het aantal potentiële bezoekers voor de vestiging van Van Cranenbroek Venlo en het autogebruik onder werknemers van de vestiging bedraagt de parkeerbehoefte 603 parkeerplaatsen. Dit zou in verhouding tot het aantal m2 winkelvloeroppervlak leiden tot een parkeernorm van 4 parkeerplaatsen per 100 m2 winkelvloeroppervlak. In de regels van onderhavig bestemmingsplan is deze norm vastgelegd.
Omdat ten aanzien van de prognose van het aantal bezoekers voor de vestiging in Venlo is uitgegaan van hetzelfde aantal als de ruim 4.000 m2 grotere vestiging in Landgraaf, is bovendien sprake van een worstcase benadering. Zodoende mag logischerwijs worden aangenomen dat het daadwerkelijk aantal bezoekers en daarmee de maximale parkeerbehoefte van de vestiging in Venlo lager zal liggen Er is daarmee nog voldoende restcapaciteit aanwezig om fluctuaties in de parkeerbehoefte op te kunnen vangen.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn diverse geluidsgevoelige functies vastgelegd waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging.
Onderzoek en conclusie
Het beoogde perceel maakt geen deel uit van een terrein dat op grond van de Wet geluidhinder is gezoneerd is. Daarnaast zijn de beoogde functies geen geluidgevoelige bestemmingen. De beoogde ontwikkeling heeft tot slot geen verkeerstoename van >25% tot gevolg op wegen waarlangs geluidgevoelige objecten aanwezig zijn. Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is om deze reden niet noodzakelijk. Het aspect wegverkeerslawaai staat de uitvoering van de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Peel en Maasvallei, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Op 19 oktober 2015 is het Waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld voor de waterschappen Roer en Overmaas en Peel en Maasvallei. Met dit Waterbeheerplan zetten de waterschappen de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg; hoe we invulling willen geven aan de taak om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten en voldoende en schoon water. In dit plan hebben we vastgelegd hoe we het watersysteem en waterkeringen op orde willen brengen en houden. We beschrijven voor welke thema’s we aan de lat staan, onze strategie hiervoor, welke maatregelen we gaan uitvoeren, wie onze partners daarin zijn en hoe we dit monitoren om waar nodig bij te sturen. Ook staat hierin welke bijdrage de waterschappen leveren aan de Europese Kaderrichtlijn Water. Voorbeelden van maatregelen zijn: het aanleggen en verbeteren van dijken tegen overstromingen, het aanpakken van knelpunten van wateroverlast, herstellen van beken en het verbeteren van de effluentkwaliteit van de rioolwaterzuiveringsinstallaties.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen ten zuidoosten van de kern van Venlo, op de grens met Duistland en is grotendeels verhard. Het plangebied is nagenoeg geheel verhard en de bestaande bedrijfsbebouwing is gesloopt. Aan de rand van het plangebied, nabij de grens met Duitsland, is in de aldaar aanwezige groenstrook oppervlaktewater aanwezig.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit akkereerdgronden op grof zand. Er is sprake van grondwatertrap VII. Dat wil zeggen dat de gemiddelde laagste grondwaterstand meer dan 1,2 meter onder maaiveld, en de gemiddelde hoogste grondwaterstand meer dan 0,8 meter onder maaiveld is gelegen.
Waterkwantiteit
Binnen het plangebied is oppervlaktewater aanwezig. Dit oppervlaktewater blijft behouden. Het aanwezige oppervlaktewater binnen het plangebied is niet opgenomen op de legger van het Waterschap Peel en Maasvallei. Het dichtstbijzijnde oppervlaktewater dat wel is opgenomen in de legger van het waterschap is op circa 500 meter ten noordwesten gelegen en betreft de Venlose Molenbeek. De beoogde ontwikkeling heeft geen effect op dit oppervlaktewater.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering of watergang.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op de gemeentelijke riolering. Het van de verharding ingezamelde regenwater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater/ infiltratiebuffer aan de oostzijde. Er vindt geen afvoer van regenwater plaats via het gemeentelijk riool naar de rioolwaterzuivering. Voor afvalwater dient in de nieuwe situatie een rioolontsluiting te worden gerealiseerd.
Toekomstige situatie
Algemeen
De ontwikkeling voorziet in de realisatie van detailhandel ter plaatse van de huidige vrachtwagenparkeerplaats. Ten gevolge van de ontwikkeling wordt geen extra verharding gerealiseerd en het bestaande oppervlaktewater wordt behouden. Ten gevolge van de ontwikkeling worden watercompenserende maatregelen niet noodzakelijk geacht.
Bodem en grondwaterkwaliteit
De locatie is gelegen binnen een grondwaterbeschermingsgebied. Het plangebied ligt niet binnen het ten noorden gelegen waterwingebied. Ten gevolge van de ontwikkeling worden er geen bodembedreigende activiteiten gerealiseerd. Het van de verharding ingezamelde regenwater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater/ infiltratiebuffer aan de oostzijde. Er vindt geen afvoer van regenwater plaats via het gemeentelijk riool naar de rioolwaterzuivering.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het eveneens van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Voor het afvalwater dient een rioolontsluiting te worden gerealiseerd. Het van de verharding ingezamelde regenwater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater/ infiltratiebuffer aan de oostzijde. Er vindt geen afvoer van regenwater plaats via het gemeentelijk riool naar de rioolwaterzuivering.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
Het aspect water vormt naar verwachting geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.
Toetsingskader
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bijzondere nationale natuurgebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Limburg
In de provincie Limburg wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, molmuis, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek en conclusie
Gebiedsbescherming
Het projectgebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het projectgebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (voormalig EHS). Ten zuidwesten en ten noordoosten op circa 600 meter van het plangebied zijn gebieden gelegen onderdeel van Natuurnetwerk Nederland (NNN). Deze zijn weergegeven in figuur 4.1.
Figuur 4.1 Natuur rondom het plangebied (bron: Provinciaal Omgevingsplan Limburg)
De nieuwvesting van Van Cranenbroek ligt nabij enkele Natura 2000-gebieden zoals weergegeven in figuur 4.2.
Figuur 4.2 Ligging plangebied (in blauw) ten opzichte van Natura-2000 gebieden.
De mogelijke effecten van de beoogde ontwikkeling op deze Natura-2000 gebieden is onderzocht en deze analyse is bijgevoegd in bijlage 8. Dit onderzoek is nog gebaseerd op een eerdere versie van het planvoornemen. Omdat met de voorliggende ontwikkeling wordt voorzien in een kleiner aantal m2 bebouwing, zal dit een verbetering van de uitkomsten van het onderzoek tot gevolg hebben.
Geconcludeerd wordt dat effecten zoals areaalverlies, versnippering en verandering van de waterhuishouding op voorhand zijn uitgesloten. In de Nederlandse gebieden is er daarnaast geen sprake van een toename van de stikstofdepositie. Significant negatieve effecten treden dan ook niet op.
Vanwege de afstand is ook verstoring van de Nederlandse gebieden uitgesloten. De depositietoename op de Duitse Natura 2000-gebieden is zeer beperkt (max. 0,37 mol N/ha/jr.). Volgens het Duitse toetsingskader kunnen significante negatieve effecten op voorhand worden uitgesloten, aangezien de depositie ruimschoots lager is dan 7,14 mol N/ha/jr. Door de ontwikkeling wordt tot slot wel een klein deel van het Natura 2000-gebied Schwalm-Nette-Platte mit Grenzwald und Meinweg zeer tijdelijk verstoord door bouwwerkzaamheden buiten het broedseizoen. Het gaat om circa 6,5 ha. Dit is een zeer klein percentage van het 7.272 ha grote gebied, waardoor er voldoende onverstoord gebied overblijft. Het beïnvloedde deelgebied voor de aangewezen wintergasten en trekvogels is niet alleen van geringe waarde vanwege het relatief kleine oppervlak, maar met name ook vanwege de ligging en de aanwezige begroeiing in tegenstelling tot het overige, meer geschikte deel van het gebied. De kwalificerende habitats en niet-vogelsoorten zijn bovendien niet geluidsgevoelig. Op grond hiervan en gezien het feit dat het slechts gaat om een zeer tijdelijke verstoring buiten het broedseizoen worden significante effecten geheel uitgesloten. Verstoring door verkeer treedt eveneens niet op. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming (voorheen Natuurbeschermingswet 1998) is dan ook niet noodzakelijk.
De ontwikkeling is niet van invloed op het functioneren van de verbindingszone of het NNN. Daarnaast is door de provincie Limburg is aangegeven dat stikstofdepositie geen significant negatief effect heeft op de omliggende natuurgebieden en dat een vergunning op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk is.
De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staat de uitvoering van de ontwikkeling van Van Cranenbroek niet in de weg.
Soortenbescherming
Het plangebied is nagenoeg geheel verhard en de bestaande bedrijfsbebouwing is gesloopt. Gelet op de verharding van het plangebied en de overige beperkt aanwezige natuurlijke ecotopen wordt het voorkomen van matig en zwaar beschermde zoogdieren uitgesloten. Incidenteel komt mogelijk de licht beschermde huisspitsmuis of de niet beschermde huismuis voor. Er zijn, gezien de inrichting van het plangebied, geen beschermde vaatplanten, reptielen, amfibieën, vissen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
De Wet natuurbescherming staat, met inachtneming van de volgende voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg:
Toetsingskader
Erfgoedwet
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Besluit ruimtelijke ordening
Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.
Onderzoek en conclusie
Archeologie
Voor het plangebied geldt een lage archeologische verwachting. Het gemeentelijk beleid ten aanzien van een lage archeologische verwachtingswaarde gaat uit van een oppervlaktenorm van 5.000 m2 en een verstoringsdiepte van 40 cm onder maaiveld. De onderzoeksplicht bij overschrijding van deze normen geldt echter alleen indien sprake is van een bestemmingswijziging. Overschrijding binnen de/het geldende bestemming(splan) is niet onderzoeksplichtig.
Figuur 4.3 Archeologische waarden in en rondom plangebied
Voor het plangebied wordt een bestemmingswijziging ondergaan. Tevens wordt het maaiveld op enkele locaties opgehoogd en ontgraven ten behoeve van de beoogde ontwikkeling. Circa 6.922 m2 wordt daarbij dieper dan 40 cm onder maaiveld verstoord. Archeologisch onderzoek is derhalve noodzakelijk. Dit onderzoek wordt uitgevoerd voor vaststelling van het bestemmingsplan. Ter borging van de bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden in de bodem is een dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
Op de cultuurhistorische inventarisatiekaart van de gemeente Venlo is zichtbaar dat het plangebied ligt binnen twee landschapstypes, de 'voormalige oude bossen' en het landschapstype 'droge kampontginning'. Ter plaatse lag een weg die nu verdwenen is. Ter hoogte van het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen in de vorm van monumentale of beeldbepalende bebouwing aanwezig. De beoogde ontwikkeling heeft geen gevolgen voor gebouwd erfgoed of een historisch waardevol landschap.
Figuur 4.4 Cultuurhistorische waarden in en rondom plangebied
Voor de nieuwbouw wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met constructies die het verlies van warmte in de winter beperken en in de zomermaanden zorgen dat de warmte buiten blijft. De dubbelwandige geïsoleerde betonnen muren en het geïsoleerde betonnen dak zorgen voor een zeer goede isolatie.
Het gehele gebouw wordt voorzien van ledverlichting die niet 100% maar maximaal 70% van de capaciteit verbruiken. Met behulp van bewegingsensoren wordt in de magazijnen bij onbruik van de verschillende deelruimten het lichtniveau automatisch teruggezet naar 10%.
Daarnaast worden de afvalstromen optimaal gerecycled. Het afvalijzer wordt gemalen en hergebruikt. Verpakkingsmaterialen als karton, piepschuim en folie worden hergebruikt. De pallets worden verzaagd en verkocht als kachelhout.
Ook qua vormgeving en materialisatie is ook ingezet op duurzaamheid zowel qua beleving als onderhoud. De vormgeving is tijdloos en passend in de omgeving. Materialen als baksteen, beton, glas en staal zijn zeer onderhoudsarm.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar. Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.
In het voorliggend bestemmingsplan is voor wat betreft bestemmingslegging van het openbaar gebied aangesloten bij het naastgelegen bestemmingsplan Keulse Barrière, vastgesteld op 24 september 2014. Daarnaast is voor zover mogelijk aansluiting gezocht bij de modelregels bestemmingsplannen zoals opgesteld door de gemeente Venlo.
Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.
Opzet verbeelding
Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden. Op de verbeelding zijn met bouwvlakken aangegeven waar de gebouwen mogen plaatsvinden. Met behulp van functieaanduidingen zoals 'specifieke vorm van bedrijf - magazijn' is aangegeven welke ruimte uitsluitend bestemd is voor de opslag en afhaal van goederen.
Opzet regels
De indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, kent de volgende vaste volgorde:
Op grond van de wettelijke standaarden moet bij de opstelling van een bestemmingsregels de volgende vaste volgorde gebruikt worden:
Een bestemmingsregel behoeft niet al deze elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de
bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
Detailhandel - Detailhandel perifeer (Artikel 3)
De gronden ten behoeve van de nieuwvesting van Van Cranenbroek zijn bestemd ten behoeve van Detailhandel - Detailhandel perifeer. Maximaal 1 detailhandelsvestiging ten behoeve van perifere detailhandel in 'tuin-, dhz- en agri-artikelen' is toelaatbaar met een bruto winkelverkoopvloeroppervlakte (wvo) van minimaal 1.500 m2 en maximaal 14.900 m2, met dien verstande dat detailhandel in tuinartikelen is toegestaan tot maximaal 11.175 m2 wvo, detailhandel in doe-het-zelf-artikelen (inclusief werkkleding en schoonmaakartikelen) is toegestaan tot maximaal 4.500 m2 wvo en detailhandel in dierartikelen is toegestaan tot maximaal 2.250 m2 wvo. Ondergeschikt is detailhandel in rijwielen (inclusief accessoires/materialen) tot maximaal 750 m2 wvo en/of niet-volumineuze woninginrichtingsartikelen tot maximaal 250 m2 wvo toegestaan.
De verkoop van andersoortige detailhandel is als ondergeschikte activiteit toegestaan, mits het vloeroppervlak niet meer bedraagt dan 10% van het totale winkelverkoopvloeroppervlak. Daarbij is de verkoop van een aantal artikelen zoals detailhandel in wit- en bruingoed, juweliersartikelen, huishoudelijke artikelen, sportartikelen en lingerie uitgesloten. Voor detailhandel in outdoorkleding is het vloeroppervlak gemaximeerd tot 750 m2 wvo, voor binnenspeelgoed tot 225 m2 wvo en voor detailhandel in carnavalsartikelen tot 500 m2 wvo.
Inpandige horeca is toegestaan tot en met categorie 2 voor ten hoogste 400 m2, met dien verstande dat de horeca een functionele relatie heeft met en ondersteunend is aan de hoofdfunctie. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - magazijn' zijn de gronden uitsluitend bestemd voor magazijn- en expeditieruimten voor de opslag en afhaal van goederen.
Natuur (Artikel 3)
Voor het perceel langs de Duitse grens is de bestemming Natuur opgenomen. Naast de instandhouding en versterking van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en abiotische waarden zijn de gronden bestemd voor extensief recreatief medegebruik (bijvoorbeeld in de vorm van wandelen en fietsen). Het is toelaatbaar waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen aan te brengen. Bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn beperkt toelaatbaar ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik.
Groen (Artikel 5)
De bestemming Groen is opgenomen ten behoeve van de groene omzoming van het terrein. Om de ruimtelijke impact van de nieuwbouw voor de eigenaar en bewoner van het restaurant De Nieuw Keulse en de daarnaast gelegen bedrijfswoning te beperken, is ervoor gekozen deze bestaande bebouwing in te passen middels een groene haag met enkele bomen. De zone die als zodanig ingericht wordt is tevens bestemd als Groen. Gebouwen en parkeervoorzieningen zijn binnen de bestemming niet toelaatbaar.
Verkeer (Artikel 6)
Alle wegen in het plangebied en de locatie van de geplande ovonde zijn bestemd als Verkeer.
Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.
Anti-dubbeltelregel (Artikel 7)
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld in het geval dat (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.
Algemene bouwregels (Artikel 8)
De algemene bouwregels omvatten bouwregels die aanvullend op de regels van hoofdstuk 2 van toepassing zijn. Het betreft een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen.
Algemene aanduidingsregels (Artikel 9)
In dit artikel staan in het algemeen de aanduidingen beschreven die in meerdere bestemmingen vallen en daarom niet zijn opgenomen in de artikelen van de betreffende (enkel) bestemmingen.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 10)
In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels. Het gaat hier om de overschrijding van de bouwgrenzen, voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' valt te scharen. Dit betreft bijvoorbeeld de bevoegdheid om af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijking is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.
Algemene wijzigingsregels (Artikel 11)
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen van een wijzigingsbevoegdheid gebruik kan worden gemaakt ingeval van gewenste dan wel noodzakelijke geringe afwijkingen van de bestemmingsgrenzen.
Overige regels (Artikel 12)
In deze bepaling is geregeld dat alle wettelijke regelingen, waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Daarnaast is bepaald dat bij de oprichting van een nieuw bouwwerk, de vergroting van een bestaand bouwwerk en/of de verandering in functie van een bestaand bouwwerk voldaan te worden in de realisatie van minimaal 4 parkeerplaatsen per 100 m² winkelvloeroppervlak.
Overgangsregels(Artikel 13)
In artikel 13 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd
met het plan geregeld. In lid 13.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het
overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 13.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven
bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.
Slotregel (Artikel 12)
In de slotregel worden de regels aangehaald onder de naam 'Bestemmingsplan Van Cranenbroek Venlo'
Wettelijk kader
In de Wet ruimtelijke ordening zijn in afdeling 6.4 de grondexploitatieregels opgenomen. Deze afdeling regelt verplicht kostenverhaal door de gemeente. Doel hiervan is om bij de ontwikkeling van bouwlocaties een eerlijke verdeling van kosten en opbrengsten voor publieke voorzieningen af te dwingen. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. De kosten worden verhaald via de omgevingsvergunning voor het bouwen. Het exploitatieplan is in feite een publiekrechtelijke terugvaloptie; privaatrechtelijk kan meer geregeld worden. Kostenverhaal dient te worden verzekerd bij onder andere een bestemmingsplan dat rechtstreeks bouwplannen mogelijk maakt.
Een exploitatieplan is niet vereist indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld door het sluiten van overeenkomsten van grondexploitatie met alle eigenaren in het exploitatiegebied, waar bouwmogelijkheden gerealiseerd kunnen worden). In een bestemmingsplan is sprake van kostenverhaal (6.2.3. tot en met 6.2.5. Bro) als een bouwplan (6.2.1 Bro) wordt mogelijk gemaakt. Welke kosten verhaalbaar zijn (kostensoortenlijst) is ook in het Bro geregeld (artikel 6.2.3 tot en met 6.2.5).
Nieuwe ontwikkeling
In het voorliggende bestemmingsplan wordt een ontwikkeling voorzien die wordt aangemerkt als bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro.
Op grond van artikel 6.12 Wro is de gemeenteraad in beginsel verplicht om tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen. Aangezien het kostenverhaal alsmede de locatie eisen geregeld zijn via een anterieure overeenkomst tussen Van Cranenbroek en de gemeente en er geen faseringseisen noodzakelijk zijn, is het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig.
In de afgesloten anterieure overeenkomst is vastgelegd dat eventuele planschade als gevolg van het bestemmingsplan voor rekening en risico van de initiatiefnemer is. Derhalve zijn eventuele financiële consequenties voor de gemeente Venlo afdoende gewaarborgd. Voor de ontwikkeling heeft de initiatiefnemer gegevens overlegd aan de gemeente waaruit blijkt dat deze de investeringen financieel kan dragen.
Vooruitlopend op de ter inzage legging wordt het bestemmingsplan in het kader van artikel 3.1.1. Bro aan overlegpartners voorgelegd.
Conform inspraakverordening wordt het voorontwerpbestemmingsplan voor 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kunnen inspraakreacties ingediend worden bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo.
Het ontwerp bestemmingsplan zal daarna wederom gedurende zes weken ter inzage liggen. Tijdens deze periode kunnen zienswijzen ingediend worden bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo.