direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijf
Plan: Centrum Venlo
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0983.BP201227CENTRVENLO-VA02

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Bedrijf ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kleinschalige bedrijfsactiviteiten, zoals vermeld in Bijlage 1 Lijst van aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten;
  • b. ondergeschikte productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen tot een maximum van 10 % van de vloeroppervlakte;
  • c. wonen op de verdieping;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg', uitsluitend een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel', detailhandel;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'wonen', wonen;
  • g. waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • h. tuinen, erven en terreinen;
  • i. parkeervoorzieningen. Er dient overwegend te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • j. groenvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • k. voorzieningen van algemeen nut,

met dien verstande dat:

  • l. risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan, met uitzondering van een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg';
  • m. afvalverwerkende en recycling bedrijven, alsmede sloperijen niet zijn toegestaan.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van voorzieningen van algemeen nut mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • c. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' is aangegeven.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw niet meer dan 1 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. er slechts 1 overkapping per bouwperceel mag worden gerealiseerd, de oppervlakte niet meer dan 30 m² mag bedragen en deze achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw wordt opgericht;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' een overkapping is toegestaan, met een maximale bouwhoogte van 6 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 m bedragen.

3.3 Nadere eisen
3.3.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van een goede milieusituatie;
  • d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampen bestrijding;
  • g. met betrekking tot de in het kader van waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen te nemen maatregelen ter voorkoming van overlast van hemelwater ten gevolge van nieuw op te richten bebouwing en/of aan te brengen oppervlakteverharding.

3.3.2 Externe veiligheid

Burgemeester en wethouders kunnen in verband met het respecteren van het groepsrisico in het kader van externe veiligheid nadere eisen stellen inzake:

  • a. het uitvoeren van de gebouwen met preventief lekwerende middelen om deuren/ramen, ventilatiekanalen en schoorsteenkanalen zoveel mogelijk lekdicht te kunnen afsluiten;
  • b. het voorzien van de gebouwen van brandwerende gevels en ramen;
  • c. het aanbrengen van de beglazing aan gebouwen, zodanig uitgevoerd dat scherfwerking wordt voorkomen;
  • d. de situering van de (nood)uitgangen van gebouwen;
  • e. het aanbrengen van gevelornamenten aan gebouwen;
  • f. het binnen een gebouw situeren van minder zelfredzame personen;
  • g. het creëren van vluchtwegen;
  • h. centrale ventilatie;
  • i. alarmeringssyteem.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijking situering bedrijfsgebouw

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 en kan worden toegestaan dat een bedrijfsgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:

  • a. de maximale oppervlakte van gebouwen buiten het bouwvlak niet meer bedraagt dan 20% van de oppervlakte van het bouwvlak per bouwperceel;
  • b. de afstand tot de perceelgrens niet minder dan 3 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte niet meer dan 4 m bedraagt, met dien verstande dat indien de maximale bouwhoogte van gebouwen gelegen op hetzelfde bouwperceel als bedoeld in lid 3.2.1 onder b of d minder bedraagt dan 4 m, de maximale bouwhoogte niet meer mag bedragen dan deze hoogte.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gebouwen en de gronden voor:

  • a. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  • b. detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel als bedoeld in lid 3.1 ;
  • c. een verkooppunt voor motorbrandstoffen, met uitzondering van verkooppunten als bedoeld in lid 3.1 ;
  • d. prostitutie en/of seksinrichtingen;
  • e. coffeeshops;
  • f. opslag van goederen en materialen voor de voorgevelrooilijn.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van:

  • a. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in een hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 3.1 indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 3.1 , maar niet in de lijst voorkomen;
  • b. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die hoewel gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in lid 3.1 , maar niet in de lijst worden genoemd.

Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de navolgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitwerp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

3.6.2 Afwegingskader

Een in 3.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid.