Plan: | Rijksweg 113 te Lemiers |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0981.bpRijksweg113-VG01 |
Initiatiefnemer exploiteert een akkerbouwbedrijf met als hoofdtak de teelt van granen en koolzaad. Het bedrijf opereert vanuit de locatie Rijksweg 113 te Lemiers. Tot ca. 2012 was er ook een rundveebedrijf op het bedrijf aanwezig.
Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied
Op deze locatie zijn een aantal beperkingen ten behoeve van de bedrijfsvoering ter plekke. Om deze op te heffen, heeft het bedrijf het plan opgevat om:
Op de locatie van de beoogde loods is momenteel geen bouwvlak aanwezig, waardoor het plan niet passend is binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013'. Tevens is het aanleggen van verhardingen strijdig met de regels van het bestemmingsplan. Het college van de gemeente Vaals heeft d.d. 29 november 2022 toegezegd een positief standpunt in te nemen voor voorliggende plannen. Om de plannen mogelijk te maken, dient voor onderhavige locatie een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld.
Voorliggend document voorziet in een toelichting op de bijbehorende regels van verbeelding ten behoeve van de beoogde planontwikkeling.
In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
Het plangebied omvat de locatie Rijksweg 113 en ligt in het buitengebied ten noorden van Lemiers, een klein kerkdorpje in de gemeente Vaals. Het plangebied bestaat uit traditioneel opgezet boerenerf (bedrijfswoning met achterliggende schuur) met de omliggende agrarische gronden.
Luchtfoto met aanduiding plangebied
De locatie is kadastraal bekend als gemeente Vaals - sectie F - nummer 679.
Uitsnede kadastrale kaart met aanduiding plangebied
Initiatiefnemer exploiteert een akkerbouwbedrijf met als hoofdtak de teelt van granen en koolzaad. Het bedrijf opereert vanuit een oude (imitatie)vakwerkbedrijf aan Rijksweg 113 te Lemiers. Tot ca. 2012 was er ook een rundveebedrijf op het bedrijf aanwezig. Omdat de oude gebouwen voor het houden van rundvee niet meer aan de huidige eisen voldeden werd deze tak toendertijd afgesloten.
Het bedrijf omvat ca. 40 ha akkerbouw in eigendom. In 2014 heeft het bedrijf zijn werkzaamheden met ca. 35 ha uitgebreid door een oprichting van een VOF met een familielid. Deze overname betreft echter alleen de landbouwgrond zonder gebouwen.
In de bestaande situatie is het bedrijf soms niet of moeilijk bereikbaar voor leveranciers van agrarische producten. Dit wordt vooral veroorzaakt doordat het bedrijf gelegen is aan het einde van een doodlopende weg en er op de betreffende locatie momenteel onvoldoende ruimte aanwezig is voor het keren van grotere vrachtwagens. Dit is een groot nadeel omdat hierdoor de keuze voor een bepaalde leverancier of product afhankelijk is van de mogelijkheid die de betreffende leverancier heeft om de bedrijfslocatie te bereiken.
Foto's bestaande situatie
Door de uitbreiding van de werkzaamheden is het aantal agrarische machines de laatste jaren toegenomen. Bovendien wordt een groot deel van het materieel nu en in de nabije toekomst vervangen door nieuw materieel. De afmetingen van agrarisch materieel zijn tevens duidelijk groter dan in het verleden.
Een gedeelte van de huidige op het bedrijf aanwezige machines is momenteel buiten op onverharde grond gestald. Hierdoor is het niet mogelijk machines voldoende tegen alle weersinvloeden te beschermen. Bovendien bemoeilijkt deze buitenstalling de reiniging van het materieel.
De bereikbaarheid van de huidige stalling van agrarisch materieel wordt bemoeilijkt door de nauwe doorgang tussen woning en bedrijfsgebouwen. Met groter materieel is de stalling alleen bereikbaar via de onverharde achterkant (weiland) van het bedrijf. De begaanbaarheid van deze route achter het bedrijf is echter sterk afhankelijk van de weersomstandigheden en is zodoende gedurende natte perioden zeer slecht of zelfs onmogelijk.
Verder is op de bedrijfslocatie momenteel geen (verharde) spoelplaats aanwezig voor agrarische machines. Het reinigen van machines gebeurt momenteel onvoldoende of op onverharde ondergrond met alle nadelen die hiermee verbonden zijn.
Voordat er werd nagedacht over nieuwbouw van een stallingsruimte werd er eerst gezocht naar een alternatieve locatie voor de stalling van machines.
Bij het VOF familielid wordt momenteel al agrarisch materieel gestald en is er geen plaats meer voor verdere stalling aanwezig. Door de geplande overname zal dit familielid in de nabije tevens zijn ondernemerschap staken en zijn boerderij (stallingsruimte, zonder landbouwgrond) verkopen.
Een andere stallingslocatie die aan de eisen van doorrijhoogte en afmetingen moet voldoen werd in de nabije omtrek van de bedrijfslocatie niet gevonden.
Het bedrijf heeft het plan opgevat om:
Afbeelding beoogde planontwikkeling
Voorliggend planvoornemen gaat gepaard met ruimtelijk-visuele effecten.
Door het planvoornemen zal op de locatie Rijksweg 113 door het realiseren van de nieuwe bebouwing een nieuw groot volume ter plekke worden toegevoegd. Tevens is sprake van het toevoegen van verharding. Echter, het toevoegen van het bouwvolume wordt acceptabel geacht doordat de beoogde bebouwing ten noorden van het bestaande ensemble wordt gesitueerd, dus 'achter' de bestaande bebouwing. Het bouwvolume wordt door de geleding van de bouwmassa in een tweetal gekoppelde volumes en door de dubbele zadeldak-vorm, waarmee deze volumes worden afgedekt voor het oog verkleind. Daarmee wordt het bouwvolume op een acceptabele wijze door het landschap worden opgenomen en eveneens door de voorgestelde zadeldak-vormen ook op acceptabele wijze zal aansluiten op het bestaande karakteristieke ensemble. Ten behoeve van het voornemen is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld waarmee de bebouwing met bijbehorende verharding op een passende manier landschappelijk wordt aangekleed.
De voorgestelde materialisatie samen met de terughoudende donkere kleurstelling zal zorgdragen voor een eigentijdse expressie van de nieuwe gebouwen, maar tegelijkertijd ook voor een harmonische aansluiting op de bestaande architectuur.
Voorliggend plan is d.d. 6 december 2022 voorgelegd aan de Stichting Kwaliteitscommissie. Zij hebben positief geadviseerd over het plan.
De ruimtelijke-visuele effecten vanwege onderhavig planvoornemen worden aanvaardbaar geacht.
Ter plekke van onderhavig plangebied is vooraleerst het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013', vastgesteld op 16 december 2013 door de gemeenteraad van Vaals, van kracht. Middels vaststelling van het bestemmingsplan 'Herziening Buitengebied 2013' op 13 december 2021 zijn de planregels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' gedeeltelijk aangepast.
Uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' met aanduiding plangebied
De bebouwing en bestaande erfverharding ter plekke is bestemd tot 'Agrarisch met waarden - Landschap' met bijbehorend bouwvlak. De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor:
De gronden ten zuidoosten van de bebouwing zijn bestemd tot 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap'. Deze gronden zijn bestemd tot
Ter plekke zijn tevens een aantal dubbelbestemmingen (deels) van toepassing:
Ten zuidwesten is tevens een gasleiding met de daarbij behorende dubbelbestemming aangewezig.
Voorliggend plan is op een aantal punten strijdig met het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied 2013'.
Ter plekke van de bestemming 'Agrarisch met Waarden - Landschap' mag alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd. Het te realiseren gebouwd wordt beoogd buiten het bouwvlak.
Tevens wordt ten behoeve van voorliggend voornemen oppervlakteverhardingen aangelegd. Het aanleggen van verhardingen is strijdig binnen de bestemmingen 'Agrarisch met Waarden - Landschap' en 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap', alsmede de dubbelbestemmingen 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' en 'Waarde - Kwetsbaar reliëf'.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van de Provinciale Omgevingsvisie (POVI), de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014), en het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de 'Intergemeentelijke Structuurvisie Gulpen-Wittem, Vaals en Valkenburg aan de Geul', en de 'Visie Vaals Verbind(t)'.
Voorsorterend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet is op 11 september 2021 de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI biedt het Rijk een duurzaam toekomstperspectief voor onze leefomgeving. Met ruim 17 miljoen mensen op ruim 41.000 km² is het belangrijk goede keuzes te maken ten aanzien van ruimtebeslag, om Nederland over 30 jaar nog steeds een plek te laten zijn waar het goed wonen, werken en recreëren is.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen de 21 nationale belangen die in de NOVI worden onderscheiden. De belangrijkste keuzes zijn:
Het realiseren van deze wensen, het benutten van kansen en het oplossen van knelpunten vraagt om samenwerking tussen overheden. Zowel bij nationale vraagstukken als bij gebiedsgerichte regionale opgaven.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.
Conclusie
Met betrekking tot het planvoornemen zijn er weinig directe en concrete raakvlakken tussen deze visies en onderhavig plan, anders dan de meer algemene uitgangspunten ten aanzien van een veilige en gezonde leefomgeving, duurzaam ruimtegebruik, etc. Op deze onderwerpen wordt in navolgende paragrafen en hoofdstukken nader ingegaan. In paragraaf 4.1.2 wordt nader ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en stelt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Conform artikel 2.2.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties (indien twaalf of meer woningen worden gerealiseerd) of andere stedelijke voorzieningen'. Van een dergelijke stedelijke ontwikkeling is bij voorliggende planontwikkeling geen sprake, waardoor de verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen worden onderzocht.
Ter plekke is sprake van het realiseren van agrarische bedrijfsbebouwing op een bestaand agrarisch bedrijf. Derhalve is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is de ladder niet van toepassing.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.
Op het moment dat de nieuwe omgevingswet in werking treedt, dient de provincie te beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De POVI is 1 oktober 2021 door de Provinciale Staten vastgesteld en richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook het aspect gezondheid en een gezonde leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie meegenomen.
De zoneringen op grond van het POL2014 zijn in de POVI overgenomen op de kaart 'Limburgse principes'. In de POVI ligt onderhavig plangebied in de zone 'groenblauwe mantel'. Vanuit beleidsmatig oogpunt in relatie tot voorliggende ontwikkeling is geen sprake van relevante wijzigingen.
Uitsnede kaart 'Limburgse principes' POVI met aanduiding plangebied
Groenblauwe mantel
Het Maasdal, de beekdalen en steilere hellingen - voorheen de bronsgroene landschapszone en zilvergroene natuurzone - vormen samen de circa 36.000 hectaren grote groenblauwe mantel binnen de landelijke gebieden van Limburg. De gebieden liggen als een soort mantel tussen en om het Natuurnetwerk Limburg. Het zijn gebieden waar de provincie goede combinatiemogelijkheden ziet voor duurzame vormen van (kringloop) land- en tuinbouw en andere economische functies, vooral door hergebruik van reeds aanwezige monumentale en beeldbepalende gebouwen.
In de Groenblauwe mantel blijft de grondgebonden landbouw de belangrijkste functie en is de agrarische sector tevens de belangrijkste beheerder. De provincie biedt mogelijkheden voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer die bijdragen aan de instandhouding en versterking van de landschappelijke kernkwaliteiten. De focus ligt hier op het versterken van het klimaatadaptieve karakter met meer ruimte voor de beken en Maas, de biodiversiteit en kernkwaliteiten van het landschap.
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.
Uitsnede kaart 'milieubeschermings-gebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied
Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg
Onderhavig plangebied is blijkens de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' gelegen in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
In Nederland zijn in totaal 20 zogenaamde nationale landschappen aangewezen. Dit zijn landschappen met elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen. De Nationale Landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.
De kernkwaliteiten zijn voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggend planvoornemen.
Ter plekke van het plangebied is de zonering 'Groenblauwe mantel' van toepassing; de vormt geen belemmering voor de plannen. Voorts is geen sprake van strijdigheid met de uitgangspunten van het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg' en eventuele andere beschermingsgebieden.
De gemeente Vaals beschikt over de 'Visie Vaals Verbind(t)'. In deze visie wordt een beeld geschetst van hoe Vaals er in 2030 uit zou moeten zien en functioneert. De transitievisie kent zeven onderdelen:
Om de transitievisie te bereiken zijn in de structuurvisie transitiepaden benoemd, te weten:
De gemeente Vaals wil binnen haar gemeentegrenzen een stimulerend ondernemersklimaat bevorderen. De initiatiefnemer beoogt zijn bedrijf verder uit te breiden en een duurzame toekomst te geven. De uitbreiding is op een dusdanige wijze fysiek vormgegeven dat de ontwikkelingen passen in de bestaande landschappelijke waarden en daarmee de landelijke schoonheid verbindt met het ondernemersklimaat. Zodoende voldoet voorliggen voornemen aan de 'Visie Vaals Verbind(t)'.
De gemeente Vaals beschikt, in samenwerking met de gemeenten Gulpen-Wittem en Valkenburg aan de Geul, over een gemeentelijke structuurvisie voor haar grondgebied. In deze structuurvisie worden de strategische keuzes met betrekking tot ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeentegrens voor de lange termijn (15 jaar) vastgelegd.
Intergemeentelijke structuurvisie: kaart Lemiers
Op basis van de Structuurvisie ligt het plangebied binnen het gebied 'flauwe hellingen en droogdalen'. Voorts is op de kaart van Lemiers opgenomen dat sprake is van een beschermd stads- en dorpsgezicht (zie tevens paragraaf 6.2.1).
In de structuurvisie is tevens een gemeentelijke uitwerking gegeven van de provincie beleidsregel 'Limburgs Kwaliteitsmenu': het 'Gemeentelijk Kwaliteitsmenu'. In het kader van dit beleid is ten behoeve van voorliggende planontwikkeling een landschappelijk inpassingsplan vervaardigd en voorgelegd aan, en besproken met, de Stichting Kwaliteitscommissie Limburg. Deze commissie heeft op 17 december 2022 schriftelijk advies uitgebracht, dit advies is bijgevoegd als Bijlage 1. Bij voorliggende planontwikkeling wordt voldaan aan dit advies.
Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.
Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging of verblijfsruimten worden toegevoegd, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Bij onderhavig voornemen is geen sprake van een bestemmingswijziging; de bestaande bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' wordt gehandhaafd. Het gebruik wijzigt niet naar een gevoeligere functie. Het bouwvlak ter plekke wordt gewijzigd voor de bouw van een nieuw bedrijfsgebouw. Binnen de loods worden geen nieuwe verblijfsruimtes gerealiseerd door voorliggend voornemen. Omdat ter plaatse van onderhavig plangebied geen calamiteiten bekend zijn, is het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek derhalve niet aan de orde.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
Mochten bij de uit te voeren werkzaamheden (voor bijvoorbeeld de aanleg van de nieuwe ontsluiting) grond te worden afgevoerd, kan in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning mogelijk een bodemonderzoek (nulsituatie en/of AP04-onderzoek) worden geëist. Dit zal bij de aanvraag omgevingsvergunning door het bevoegd gezag worden getoetst.
Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai.
Onderhavig planvoornemen voorziet in het realiseren van een loods bij een bestaand agrarisch bedrijf. Op onderhavige locatie wordt geen geluidsgevoelig object gerealiseerd. Een akoestisch onderzoek is hier niet aan de orde.
Omdat de bereikbaarheid van de huidige stalling van agrarisch materieel wordt bemoeilijkt door de nauwe doorgang tussen woning en bedrijfsgebouwen, wordt langs de oostzijde van de bestaande bebouwing grasbetontegels aangelegd, als ontsluiting van de nieuwe bebouwing. In de bestaande situatie wordt het huidige (onverharde) weiland reeds gebruikt om de bebouwing te bereiken. De begaanbaarheid van deze route achter het bedrijf is echter sterk afhankelijk van de weersomstandigheden en is zodoende gedurende natte perioden zeer slecht of zelfs onmogelijk. Ten behoeve van de bereikbaarheid van de stalling, wordt langs de bestaande en beoogde bebouwing erfverharding in de vorm van grasbetontegels aangelegd.
Ter plekke is geen sprake van het aanleggen van een nieuwe openbare weg (voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande weg of openstaand pad, met inbegrip van de daarin liggende bruggen of duikers), zoals omschreven in de Wet geluidhinder. De erfverharding ligt namelijk op eigen terrein en is bedoeld voor het vergemakkelijken van de bestaande bedrijfsvoering. Ook wordt door voorliggend bestemmingsplan geen nieuwe wegen door het opnemen van de bestemming 'Verkeer' mogelijk gemaakt. Derhalve is geen sprake van de aanleg van een nieuwe weg en is de Wet geluidhinder niet van toepassing.
Met betrekking tot het aspect geluid door onderhavig bedrijf op geluidgevoelige functies in de omgeving wordt verwezen naar paragraaf 5.3 (Milieuzonering).
Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.
Bij onderhavige ontwikkeling is geen sprake van het realiseren van een nieuwe woning of een nieuw bedrijf. Voorliggend plan voorziet in het uitbreiden van de bedrijfsbebouwing bij een bestaand agrarisch bedrijf om daarmee een tekort aan stallingsruimte op te lossen en de bedrijfsvoering te optimaliseren.
Op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is voor de bedrijfsbebouwing ten behoeve van akkerbouw en fruitteelt (SBI-2008: 011, 012, 013) een minimale richtafstand van 30 meter met betrekking tot geluid. De dichtstbijzijnde woning ligt op de locatie Rijksweg 111, op 108 meter ten zuidwesten van het plangebied.
Tevens verandert door voorliggend voornemen de vorm en de grootte van het bouwvlak. Aan de voorzijde, voor de (bedrijfs)woning Rijksweg 113, wordt het bouwvlak verkleind tot aan de gevels van de bestaande bebouwing en vervallen de bouwmogelijkheden. Door de vormverandering wordt aan de achterzijde de nieuwbouw mogelijk gemaakt, op grotere afstand van de dichtsbijzijnde woning. De afstand van onderhavig bouwvlak tot woonlocatie Rijksweg 111 wordt vergroot van 92 naar 108 meter. De afstand tot de woningen binnen kasteel 'Oud Lemiers' bedraagt meer dan 150 meter.
Gebruik wasplaats
De bedrijfsactiviteiten zullen in dit geval bestaan uit aan- en afvoer bewegingen met (landbouw)verkeer en beperkte laad- en losactiviteiten. Het gebruik van de wasplaats is beperkt en ondergeschikt aan de overige bedrijfsactiviteiten. De wasplaats zal hooguit enkele uren per week in gebruik zijn.
De activiteit 'Autowasserij' is als zelfstandige activiteit opgenomen in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering 2009' (SBI-2008: 45205), waarbij is uitgegaan van een continue activiteit (worst-case-scenario). Op basis van de brochure is voor een autowasserij een minimale richtafstand opgenomen van 30 meter ten aanzien van geluid. Aan deze afstand wordt dan ook ruimschoots voldaan.
Door de ondergeschiktheid van de wasplaats aan de bedrijfsactiviteiten en het beperkte gebruik, vallen deze activiteiten in het niet bij de overige activiteiten ten behoeve van het agrarisch gebruik. Op basis van bovenstaande is geen aanleiding tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek, danwel mogelijke knelpunten voor wat betreft geluid.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.
Onderhavig voornemen voorziet in de bouw van een loods bij een bestaand agrarisch bedrijf. Dit leidt niet tot meer verkeersbewegingen (zie paragraaf 6.4.1), waardoor geen sprake is van verslechtering van de luchtkwaliteit.
NIBM-tool InfoMil
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 2.278 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Om deze reden is het besluit niet op onderhavig bouwplan van toepassing.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
In onderhavig geval is geen sprake van het realiseren van een (beperkt) kwetsbaar object. Het beleid is derhalve niet van toepassing. Tevens zijn er in een straal van 1.000 m rond het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes en/of buisleidingen gelegen die een risico vormen voor onderhavig plangebied. Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico’s in het kader van externe veiligheid.
Door de ligging nabij de N278, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en de aanwezigheid van een ondergrondse gasleiding (Z-502-01) door het plangebied zijn ter plekke sprake van elementen die mogelijk een risico kunnen vormen. Echter neemt door voorliggend planvoornemen de personendichtheid niet toe. Rond de buisleiding vinden tevens geen graafwerkzaamheden plaats. De planologische belemmeringszone van deze buisleiding wordt in voorliggend bestemmingsplan opnieuw vastgelegd, met daaraan verbonden de voorwaarden voor uit te voeren werkzaamheden.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Uitsnede kaart externe veiligheid met ligging plangebied
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, cultuurhistorie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen.
De gemeente Vaals beschikt over een archeologisch verwachtings- en beleidsadvieskaart. Op grond van deze kaart is voor onderhavig plangebied sprake van hoge archeologische verwachtingswaarden. De voorzijde van het plangebied ligt binnen het monument 'dorpskern', de gedeelte alwaar de nieuwe bebouwing wordt beoogd ligt buiten deze aanduiding, echter wel binnen een gebied met hoge archeologische verwachtingswaarden. De terreindelen waar de verschillende onderdelen van het eveneens uit te voeren landschappelijk inpassingsplan worden beoogd strekken zich over beide archeologische verwachtings zones uit.
Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart gemeente Vaals met aanduiding plangebied
Het archeologische beleid, zoals dit geldt ter plekke van onderhavig plangebied, is middels de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2 en 4' planologisch-juridisch verankerd. Op grond van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2 is sprake van vrijstelling van archeologische onderzoeksplicht indien de bodem niet dieper dan 50 centimeter beneden maaiveld wordt verstoord én het oppervlak van deze verstoring niet groter is dan 100 m² (historische dorpskern). Bij 'Waarde - Archeologie 4' is sprake van vrijstelling van archeologische onderzoeksplicht indien niet dieper dan 30 centimeter beneden maaiveld de bodem wordt verstoord én het oppervlak van deze verstoring niet groter is dan 500 m². Ter plekke wordt een nieuwe loods opgericht met een oppervlakte van 575 m². Tevens worden ten behoeve van de afvoer van hemelwater enkele wadi's aangelegd (zie landschappelijk inpassingsplan). Daarom komen de werkzaamheden boven de oppervlakte van 500 m² en is een archeologisch onderzoek noodzakelijk.
In februari 2023 is door ArcheoPro een Inventariserend Veldonderzoek Overig uitgevoerd (Paulussen, 2023) ter hoogte van de locatie waar de nieuw te bouwen loods wordt beoogd. Voorafgaand aan het veldonderzoek is een bureauonderzoek uitgevoerd op basis waarvan een gespecificeerde verwachting is opgesteld voor het gehele plangebied (bestemmingsplan). De rapportage van het verrichte archeologische onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3. Op grond van dat verrichte onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:
In aanvulling hierop dient te worden opgemerkt dat het aanbevolen vervolgonderzoek van toepassing is op alle uit te voeren graafwerkzaamheden binnen dit bestemmingsplan, waarbij dieper gegraven wordt dan 0,30 meter - maaiveld (o.a. nieuwbouw loods, aanleg infiltratiepoelen) of waar het maaiveld dieper dan 0,30 meter afgegraven wordt zoals ten behoeve van egalisatie voor de aan te leggen ontsluitingsweg.
Ten behoeve van het uit te voeren proefsleuvenonderzoek dient een Programma van Eisen opgesteld te worden waarin de omvang van het onderzoek wordt beschreven alsook de eisen die aan dit onderzoek gesteld worden. Het opstellen van het PvE en het uitvoeren van het archeologisch onderzoek worden als voorwaarde aan de te verlenen vergunning gekoppeld.
Het aspect archeologie vormt zodoende geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Onderhavig plangebied ligt in het beschermd stads- en dorpsgezicht 'Lemiers', zoals aangewezen door de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening d.d. 15 april 1969.
Uitsnede kaart 'Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Vaals' met aanduiding plangebied
Het beschermd stads- en dorpsgezicht 'Lemiers' is aangewezen omdat 'het kasteel en de daarbij gelegen dorpsbebouwing van Oud-Lemiers tezamen met de zuidoostelijk daarvan gelegen landerijen een historisch waardevol geheel opleveren, dat een beeld oplevert, dat van algemeen belang is vanwege de schoonheid en het karakter ervan'. Onderhavig plangebied ligt, op basis van het besluit en de daarbijbehorende kaart, binnen deze 'landerijen'.
De aanwijzing als beschermd stads- en dorpsgezicht is in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' i.c.m. de 'Herziening Buitengebied 2013' planologisch-juridisch vertaald middels dubbelbestemming 'Waarde – Beschermd dorpsgezicht'. Vanwege deze dubbelbestemming wordt beoogd om het stedenbouwkundige beeld van het gebied in stand te houden.
Binnen de regels van het bestemmingsplan mag uitsluitend gebouwd overeenkomstig c.q. aansluitend aan het bestaande stedenbouwkundig beeld, voor zover betrekking hebbend op voorgevels, goot- en bouwhoogte van de gebouwen, de breedte en de indeling van de voorgevel van de gebouwen, de dakvorm, dakhelling en nokrichting van de gebouwen en de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Tevens geldt voor het aanleggen van oppervlakteverhardingen en voor het aanbrengen, vellen en rooien van bomen of beplantingen, die dieper wortelen dan 0,75 meter een omgevingsvergunningplicht.
Een dergelijke vergunning kan enkel worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waarden van het beschermd stads- en dorpsgezicht. Daartoe dient – met het oog op een zorgvuldige afweging – advies te worden ingewonnen bij de gemeentelijke welstands-/monumentencommissie.
Het aspect cultuurhistorie vormt zodoende geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling. De van toepassing zijnde dubbelbestemming 'Waarde – Beschermd dorpsgezicht' wordt overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
Binnen het plangebied is een ondergrondse buisleiding (gasleiding) aanwezig. De ligging van deze leiding is planologisch-juridisch vastgelegd in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' i.c.m. de 'Herziening Buitengebied 2013', middels de dubbelbestemming 'Leiding – Gas'. Deze dubbelbestemming is van toepassing tot 4 meter aan weerszijden van het hart van de leiding. Middels de dubbelbestemming geldt een vergunningsplicht voor werkzaamheden die mogelijk schade kunnen veroorzaken aan de gasleiding. Een dergelijke vergunning kan enkel worden verleend indien de leiding en continuïteit van de functie zijn gewaarborgd, alsook indien advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
De aardgasleiding ligt op ruim 50 meter ten zuidwesten van de bestaande bebouwing. De beoogde bebouwing en werkzaamheden vinden op ruime afstand van de gasleiding en de daarbij behorende dubbelbestemming plaats. Het planvoornemen heeft dus geen gevolgen voor de veiligheid en werking van de gasleiding.
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
In de bestaande situatie is het bedrijf soms niet of moeilijk bereikbaar voor leveranciers van agrarische producten. Deze producten worden geleverd met grotere vrachtwagens. Doordat het bedrijf aan het einde van een doodlopende straat ligt, is voor deze vrachtwagens onvoldoende mogelijkheid tot keren. Tevens is de bedrijfsbebouwing alleen bereikbaar via onverharde terreindelen. Vooral bij slecht weer vormt dit een probleem. Dit is een groot nadeel omdat hierdoor de keuze voor een bepaalde leverancier of product afhankelijk is van de mogelijkheid die de betreffende leverancier heeft om de bedrijfslocatie te bereiken.
Een van de doelen van voorliggend plan – naast de nieuwbouw – is het aanleggen van een nieuwe ontsluitingsweg ten behoeve van de bereikbaarheid van de bestaande bebouwing en de nieuwbouw. Daarom wordt aan de oostzijde van de bebouwing (half)verharding in de vorm van grasbetontegels aangelegd. Dit heeft echter geen gevolgen voor de bestaande verkeersstructuur. De bestaande aansluiting op de openbare weg blijft behouden.
Voorliggend plan heeft echter geen gevolgen voor het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied, omdat de bedrijfsvoering niet wordt geïntensiveerd.
Door voorliggend voornemen worden de bedrijfsactiviteiten zelf niet uitgebreid, waardoor geen sprake is van een toename van parkeerdruk. Op het eigen terrein is voldoende ruimte aanwezig om de parkeerbehoefte op te vangen.
In Nederland liggen grote opgaven voor het waterdomein:
Om aan te geven hoe om te gaan met de uitdagingen van water, ontwikkelt de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027.
Het programma geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. De Rijksoverheid werkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater & waterverdeling, waterkwaliteit & natuur, scheepvaart, en de functies van de rijkswateren.
Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2022-2027 omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundig beleid. Hierin geeft de provincie uitwerking aan de in de Omgevingsvisie Limburg opgenomen provinciale belangen op het gebied van water:
De provincie stelt in de Omgevingsvisie Limburg en in het Provinciaal Waterprogramma Limburg de beleidskaders voor het regionale watersysteem. Op grond van het bepaalde in artikel 3.7 van de Omgevingswet zijn de onderdelen van het Provinciaal Waterprogramma die uitvoering geven aan de diverse Europese richtlijnen over water voor het waterschap kaderstellend.
Gelet op de inhoudelijke samenhang binnen het watersysteem en de hiervoor vermelde provinciale belangen is doorwerking van het volledige waterprogramma naar het waterschap noodzakelijk. Hieraan is in de Omgevingsverordening invulling gegeven.
Elke zes jaar leggen waterschappen vast welke aanpak en welke maatregelen op hoofdlijnen nodig zijn om het watersysteem en de waterkeringen op orde te brengen en te houden. Het programma geeft invulling aan het bestuursprogramma uit 2019 en de meerjarenbegroting waarin de koers voor de periode 2021-2025 is uitgezet.
Kort samengevat zijn de belangrijkste speerpunten in het Waterbeheerprogramma:
Deze indeling is niet scherp, want water kent geen grenzen en is verbonden met andere thema's. Duurzamer grondgebruik in het stroomgebied van de Maas en de beken zorgt voor een gelijkmatiger afvoerdynamiek. Regenwater infiltreren in stedelijk gebied helpt daar ook bij, voorkomt dat riolen overstorten en ontlast onze zuiveringen. Een constantere aanvoer in de zomer verlaagt de kans op waterkwaliteitsproblemen door droogte en hitte. Kortom: alle uitdagingen moeten in samenhang met elkaar worden bekeken. Met de maatregelen worden het liefst meerdere problemen tegelijk opgelost: een integrale aanpak.
Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavig projectgebied wordt hierna uiteengezet.
Afvalwater
Ten behoeve van het planvoornemen wordt geen afvalwater geproduceerd en is geen sprake van een nieuwe aansluiting voor afvalwater.
Hemelwater van onverhard terrein
Het hemelwater dat valt op de onverharde terreindelen binnen het projectgebied zal (zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming) rechtstreeks infiltreren in de bodem. Omdat er binnen het gebied geen nieuwe (semi)verharde paden worden aangelegd heeft dat geen gevolgen voor de infiltatie van hemelwater.
Hemelwater (dak)verhardingen
Bij nieuwbouw is de wens dat 100% van het verharde oppervlak afgekoppeld wordt. De nieuw te realiseren bebouwing heeft een oppervlakte van 573 m². De wens van het waterschap Limburg is om tevens de bestaande verhard oppervlak af te koppelen. De bestaande bebouwing heeft een oppervlakte van ongeveer 760 m². De totale oppervlakte aan bebouwing en verharding bedraagt ongeveer 1.333 m². Uitgaande van de eis dat 80 mm per m² verhard oppervlak dient te worden opgevangen en geïnfiltreerd, moet ten behoeve van het voornemen (1.333 x 0,080 =) 106,7 m³ worden opgevangen.
Ten behoeve van de opvang van hemelwater worden twee infiltratiepoelen beoogd. De precieze ligging en vorm dient nog nader te worden bepaald, maar zullen van voldoende capaciteit zijn voor de opvang van het hemelwater. Deze worden op een landschappelijke manier ingepast en aangelegd, zodat deze opgaan in het landschap.
In de hemelwatervoorziening wordt alleen schoon hemelwater opgevangen, waaraan geen verontreinigende stoffen zijn toegevoegd. Uitloging bij infiltratie wordt voorkomen door alleen schoon hemelwater te infiltreren in de bodem. Door het gebruik van niet-uitlogende materialen in de bouw wordt verontreiniging van het hemelwater voorkomen.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.
Zoals reeds in paragraaf 4.2.1 aangegeven ligt het plangebied binnen de groenblauwe mantel. Deze zone maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk.
Provinciale kaart 'Natuur' met ligging plangebied t.o.v. het Natuurnetwerk
Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de ‘Wet Natuurbescherming’.
Het projectgebied ligt op circa 2,05 kilometer ten noorden van het Natura2000-gebied 'Geuldal' (Vijlenerbossen). Gelet op deze afstand behoeven als gevolg van voorliggende planontwikkeling geen effecten op in dit Natura2000-gebied levende soorten flora en fauna niet te worden verwacht.
Stikstof
In mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstoftoename ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden. Deze beslissing heeft consequenties voor ruimtelijke ontwikkelingen welke een toename van de stikstofdepositie tot gevolg hebben. Het PAS mag immers niet meer gebruikt worden als basis voor toestemmingverlening voor activiteiten en plannen die kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie.
Met inachtneming van deze problematiek heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een ‘Factsheet Woningbouwplannen, stikstof en Natura 2000-gebieden’ geïntroduceerd. In dit rapport wordt aangegeven dat ook bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden beoordeeld of de met het plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen significant negatieve effecten zouden kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied.
Tevens wordt (bijvoorbeeld) aangegeven dat bouwplannen (ook kleinschalige bouwplannen) kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000-gebied. Deze toename van de stikstofdepositie kan het gevolg zijn van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase (bijvoorbeeld als gevolg van de aanvoer van bouwmaterialen naar en grondverzet op de bouwplaats). Het gebruik van gebouwen/terreinen (de gebruiksfase) kan ook leiden tot een toename van de stikstofdepositie. Deze toename kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van het gebruik van gas en het autoverkeer van bewoners en bezoekers.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan, dient een voortoets te worden uitgevoerd. In een voortoets moet de vraag beantwoord worden of op grond van objectieve gegevens op voorhand kan worden uitgesloten dat een plan of project op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten significant negatieve effecten kan hebben op gevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden. Of er sprake is van significant negatieve effecten hangt onder andere af van de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden en de vraag welke gevolgen de toename van de stikstofdepositie heeft voor het bereiken van de instandhoudingsdoelen.
Ten opzichte van de bestaande situatie vinden wijzigingen plaats in de gebruiksfase. Daarnaast zullen een aantal bouwwerken worden gerealiseerd en is sprake van (ver)bouwwerkzaamheden. Tot voor kort was de realisatiefase van een project vrijgesteld van vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming. De bedoeling daarvan was dat bij de vergunningverlening voor een project geen rekening hoefde te worden gehouden met de stikstofuitstoot van bouwactiviteiten. In de uitspraak van de Raad van State d.d. 2 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3159) is echter geoordeeld dat deze bouwvrijstelling niet mag worden toegepast.
Ten behoeve van voorliggende planontwikkeling is een stikstofberekening uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn bijgevoegd als Bijlage 4. Uit de berekeningen is gebleken dat er geen sprake is van stikstofdepositie op een op voor stikstof gevoelige natuurgebieden. De depositie bedraagt 0,00 mol potentieel zuur/ha/jaar. Negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van Natura 2000 gebieden ten gevolge van stikstof kunnen met zekerheid worden uitgesloten.
Vanwege de ligging in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg dient de planontwikkeling in het kader van de kernkwaliteiten van dit nationaal landschap te worden beoordeeld.
Schaalcontrast van zeer open naar besloten
Het plangebied ligt nabij een doodlopende weg. Rond deze weg is opgaande beplanting aanwezig. Naar het westen toe opent het landschap zich. Bij voorliggend plan is stedenbouwkundig aansluiting gezocht bij de bestaande bebouwing, waarbij de nieuw te bouwen loods aansluit bij de bestaande bebouwing, hieraan ondergeschikt is en de doorzichten vanaf de openbare weg naar het achterliggende open buitengebied worden gewaarborgd. Door de nieuwbouw op voldoende afstand te plaatsen van de woning, achter de voorgevel van de oorspronkelijke boerderij blijft de hiërarchie tussen hoofdgebouw en bijgebouwen herkenbaar. Dit ontwerpprincipe onderstreept de wens om het bouwvlak aan te passen waarmee de mogelijkheid wordt gecreëerd de nieuwbouw op voldoende afstand van de boerderij te plaatsen en aan te laten sluiten bij de aanwezig bedrijfsbebouwing. Op deze wijze ontstaat er een herkenbaar bebouwingsensemble en wordt de openheid van het achtergelegen gebied behouden.
Het groene karakter
Voor het versterken van het groene karakter is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Inhoudelijk wordt verwezen naar paragraaf 6.6.5 Landschappelijk inpassingsplan.
Reliëf en ondergrond
Ten behoeve van de beoogde plannen wordt naast nieuwbouw een ontsluitingsweg aangelegd om de nieuwbouw te bereiken. Hiermee wordt de bereikbaarheid van het bedrijf voor derden en de benodigde manoeuvreerruimte verbeterd. Daarvoor is het noodzakelijk om graafwerkzaamheden uit te voeren en een gedeelte van de ondergrond te egaliseren. Hier tegenover staat dat binnen het plangebied nieuwe landschapselementen worden aangelegd ter inpassing, landschappelijke kwaliteitsverbetering en het tegengaan van erosie. Deze elementen zijn in het landschappelijk inpassingsplan ingetekend en omschreven.
Rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed
Uit de toetsing van de locatie op de kernkwaliteiten van het nationaal landschap komt naar voren dat het ontwikkelgebied onderdeel is van een cultuurhistorisch element bestaande uit een holle weg, ouder of gelijktijdig ontstaan met middeleeuwse verkaveling. Daarnaast ligt het op een plateau nabij een dalbodem. Hieruit volgen bovenstaande ontwerpprincipes welke een leidraad vormen voor de landschappelijke inrichting en stedenbouwkundige opzet van de gewenste uitbreiding. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is tevens gezocht naar bijpassende mariaal en kleurkeuzes voor de ontwikkeling van de schuur. Daarbij is in acht genomen dat de ontwikkeling aansluit op de huidige bebouwing. De kleur zal bestaan uit dondergroen (monumentengroen), die op gaat in de omgeving. Het dak zal bestaan uit sandwichpanelen en zal een grijze uitstraling krijgen.
De volledige rapportage van het landschapsplan is bijgevoegd als Bijlage 2. Dit landschapsplan is d.d. 6 december 2022 ter advies aan de stichting Kwaliteitscommissie. Dit advies is bijgevoegd als Bijlage 1.
Uitsnede landschappelijk inpassingsplan (tekening in schaal opgenomen in bijlage 2)
Het landschappelijk inpassingsplan heeft als doel de visuele effecten van de uitbreiding van de bebouwing weg te nemen in het landschap. Met de toevoeging van voedselrijke struwelen en gebiedseigen bomen wordt een kwaliteitsverbetering in het landschap doorgevoerd. Met deze landschappelijk inrichting ontstaat er een ecologische stapsteen en wordt de biodiversiteit vergroot. De voedselrijke struwelen vormen een foerageer en verblijfsgebied voor vogels, kleine zoogdieren en insecten terwijl de bomen nestgelegenheid kunnen bieden voor vogels. Zowel de struwelen als de boomgroepen zijn opgebouwd met inheemse en gebiedseigen soorten.
Als aanvullende kwaliteitsverbetering wordt de aanwezige bomenlaan langs de holle weg richting het oosten eenzijdig doorgezet. Hiervoor worden langs de holle weg op of in het talud bomen aangeplant waardoor er een doorgaande laanstructuur ontstaat. Hiermee wordt tevens een ecologische verbinding tot stand gebracht met de aanwezige groenstructuren in het oosten, die aansluiten op het Natuur Netwerk Nederland. Op advies van de Kwaliteitscommissie worden de bomen langs deze weg uitgevoerd als fruitbomen, zodat er optisch het beeld van een boomgaard ontstaat.
Tevens is op basis van het advies van de commissie als voorwaarde opgenomen dat er voorzieningen moeten worden getroffen voor de infiltratie/ retentie van het hemelwater. In de laatste versie van het inpassingsplan zijn deze voorzieningen opgenomen.
Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Gelet op de feitelijke situatie en het intensieve agrarische gebruik ter plekke van onderhavig plangebied mag worden geconcludeerd dat geen sprake is van de aanwezigheid van beschermde soorten floraen/of fauna.
Het aspect natuur en landschap vormt geen belemmeringen.
De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
De gemeente Vaals heeft met initiatiefnemer een (privaatrechtelijke) anterieure overeenkomst gesloten. Het verhaal van kosten is hierdoor anderszins verzekerd.
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
In de met de gemeente Vaals gesloten (privaatrechtelijke) anterieure overeenkomst is tevens het verhaal van planschade opgenomen. Eventuele tegemoetkomingen in planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
Het bestemmingsplan Rijksweg 113 te Lemiers van de gemeente Vaals bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding schaal 1:1.000.
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de nieuwe Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2008' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:
Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.
Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.
De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.
Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:
1. Hoofdstuk 1: Inleidende regels
2. Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
3. Hoofdstuk 3: Algemene regels
4. Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:
Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan. De regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' i.c.m. de 'Herziening Buitengebied 2013' als uitgangspunt genomen.
De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.
De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is ingetekend op schaal 1:1.000 en digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.
De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.
De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.
Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.
De gemeente Vaals beschikt over een inspraakverordening. Op basis van die verordening behoeft voor voorliggende planontwikkeling geen inspraakprocedure te worden doorlopen, en is direct overgegaan tot het opstarten van de formele bestemmingsplanprocedure.
De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:
Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf 7 juli 2023 voor een periode van 6 weken voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingekomen.