Plan: | Veestraat ong. te Catsop |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0971.BPveestraatong-ON01 |
Initiatiefnemer is voornemens op het perceel gemeente Elsloo – sectie B – nummer 1195, liggend aan de Veestraat te Catsop, één nieuwe woning te realiseren.
Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied
Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Kern Elsloo' is de bouw van een woning op deze locatie niet toegestaan. Over de (on)mogelijkheden van woningbouw op deze locatie is meermaals ambtelijk overleg gevoerd. Hierbij zijn verschillende scenario's besproken, van de bouw van een aantal tiny houses tot de bouw van één woning. Op basis van het gevoerde overleg is kenbaar gemaakt medewerking te willen aan één woning.
Om de beoogde plannen mogelijk te maken, dient het bestemmingsplan ter plekke te worden gewijzigd. Voorliggend document voorziet in een toelichting van de bestemmingsplanwijziging.
In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
Het plangebied ligt aan de Veestraat, naast de woning Veestraat 32 tussen de kernen Catsop en Elsloo. Aan de achterzijde, direct grenzend aan het plangebied, bevindt zich het Sportpark Mergelakker Elsloo. Aan de overzijde van de Veestraat liggen agrarische percelen, voornamelijk in gebruik als weiland.
Luchtfoto met aanduiding plangebied
Uitsnede kadastrale kaart met aanduiding plangebied
De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van navolgende foto's.
Vogelvluchtfoto plangebied
Foto ligging perceel Veestraat ong. Elsloo (bron: Google Streetview, augustus 2022)
Voor voorliggende locatie aan de Veestraat, zijn meerdere ideeën geweest over de mogelijkheden voor het oprichten van woningen. Op de naastgelegen percelen, Veestraat 30 en 32, is middels het geldende bestemmingsplan 'Kern Elsloo' de bouw van een aantal woningen mogelijk gemaakt. Deze zijn inmiddels (deels) ingevuld.
Verder is voor onderhavig perceel (gemeente Elsloo – sectie B – nummer 1195) ambtelijk overleg gevoerd voor het mogelijk maken van woning(en) of de realisatie van tiny houses. Op basis van het gevoerde overleg is door de gemeente kenbaar gemaakt dat de voorkeur ligt bij de bouw van één woning in plaats van het realiseren van meerdere woningen of tiny houses.
Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van één nieuwe woning mogelijk. Stedenbouwkundig wordt aangesloten op de naastgelegen bebouwing; de voorgevelrooilijn wordt gelijk gelegd met de voorgevel van de reeds gerealiseerde woning Veestraat 32. De woning zal worden uitgevoerd als een vrijstaande woning, centraal geplaatst op het perceel. Het bouwvlak ligt op 3 meter van beide zijdelingse perceelsgrenzen en heeft een diepte van 15 meter.
De beoogde woning wordt uitgevoerd in twee bouwlagen met een zadeldak, waardoor het stedenbouwkundig aansluit bij de bestaande woontypes in de directe omgeving.
In het kader van toekomstbestendig bouwen dient er een nultredenwoning te worden gerealiseerd. Een nultredenwoning is gedefinieerd als een woning die intern en extern toegankelijk is. Intern toegankelijk betekent dat vanuit de woonkamer de keuken, het toilet, de badkamer en ten minste één slaapkamer zonder traplopen te bereiken zijn. Extern toegankelijk wil zeggen dat de woonkamer van de woning of woonruimte vanaf de straat te bereiken is zonder traplopen. Verwezen wordt naar de Woonzorgvisie Stein 2023-2028 die op 28 september 2023 is vastgesteld door de gemeenteraad van Stein. Daarnaast dient de hemelwaterinfiltratie op eigen terrein te worden geregeld en dienen er minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd die onafhankelijk van elkaar gebruikt kunnen worden. Hierbij telt een garage niet mee, een carport wel. Voorts zijn gebouwde erfafscheidingen niet toegestaan. Erfafscheiding gebeurt middels streekeigen hagen. Daarnaast zijn er geen bijgebouwen toegestaan tot in de zijdelingse perceelsgrens aan de zuidzijde van het perceel (richting waardevol groen) maar tot op 3 meter afstand van betreffende perceelsgrens (idem aan hoofdbouw).
Het bouwplan wordt aan de hand van navolgende figuren inzichtelijk gemaakt.
Beoogde ligging bouwvlak
Eerste indicatie ontwerp woning
Ieder ruimtelijk plan waarbij de mogelijkheid wordt gecreëerd om nieuwe bebouwing te realiseren, gaat gepaard met het optreden van ruimtelijk-visuele effecten. Beoordeeld dient te worden of de effecten die optreden vanuit ruimtelijk-visueel oogpunt aanvaardbaar mogen worden bevonden.
Het plan voorziet in de bouw van één nieuwe woning op een kavel aan de Veestraat. Ter plekke is sprake van een kernrandzone met meerdere functies. Direct rond het plangebied zijn verspreid aan de Veestraat een aantal woningen aanwezig, onderbroken met een aantal doorkijkjes naar het achtergelegen sportpark en een aantal percelen dat in agrarisch gebruik is. Onderhavig perceel maakt een overwoekerde en daarmee rommelige indruk en past niet in dit geheel. De invulling met één nieuwe woning past binnen dit stedenbouwkundige en landschappelijke beeld. Door aan te sluiten op de bouwkarakteristieken van de naastgelegen woningen, wordt architectonisch aangesloten bij het huidige stedenbouwkundig patroon.
De ruimtelijk-visuele effecten vanwege voorliggende bouwplan worden aanvaardbaar geacht.
Op de locatie Veestraat ong. Catsop geldt het bestemmingsplan 'Kern Elsloo', onherroepelijk vastgesteld op 11 september 2013. De voorste strook, tot ongeveer een diepte van 12 meter vanaf de Veestraat, is bestemd tot 'Groen'. De achterliggende gronden zijn bestemd tot 'Sport'. Verder is een strook van ongeveer 1 meter breed langs de kavel Veestraat 32 bestemd tot 'Wonen'.
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, kunstobjecten, doeleinden van openbaar nut, extensief recreatief medegebruik en de daarbij behorende voorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor: het uitoefenen van sport- en spelactiviteiten en evenementen.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen met daaraan ondergeschikt aan huis verbonden beroepen, webshop aan huis en de (overige) daarbij behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, verhardingen.
Aan de voorzijde van het perceel, parallel aan de Veestraat is de dubbelbestemming 'Leiding' opgenomen door de ligging van een gasleiding. Verder is achterop het perceel de dubbelbestemming 'Leiding – Hoogspanningsverbinding' opgenomen.
Uitsnede bestemmingsplan 'Kern Elsloo' met aanduiding plangebied
Binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Sport' zijn geen mogelijkheden opgenomen om de bouw van één nieuwe woning mogelijk te maken. Om het voornemen planologisch mogelijk te maken, dient een bestemmingsplanherziening plaats te vinden.
Ter plekke van onderhavig plangebied is tevens het bestemmingsplan 'Erfgoed Stein', vastgesteld op 22 juli 2021, van kracht. Dit (paraplu)bestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van het planologisch verankeren van het erfgoedbeleid in de gemeente Stein, voor wat betreft de onderwerpen archeologie, historisch waardevolle gebouwde elementen, beschermde gezichten, landschappelijke en infrastructurele elementen.
Op basis van dit bestemmingsplan zijn binnen het plangebied de (dubbel)bestemmingen 'Waarde - Archeologie' met deels de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - middelhoge archeologische verwachting' en 'specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachting' van toepassing.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POVI). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de Omgevingsvisie Gemeente Stein 2040.
Voorsorterend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet is op 11 september 2021 de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI biedt het Rijk een duurzaam toekomstperspectief voor onze leefomgeving. Met ruim 17 miljoen mensen op ruim 41.000 km² is het belangrijk goede keuzes te maken ten aanzien van ruimtebeslag, om Nederland over 30 jaar nog steeds een plek te laten zijn waar het goed wonen, werken en recreëren is.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen de 21 nationale belangen die in de NOVI worden onderscheiden. De belangrijkste keuzes zijn:
Het realiseren van deze wensen, het benutten van kansen en het oplossen van knelpunten vraagt om samenwerking tussen overheden. Zowel bij nationale vraagstukken als bij gebiedsgerichte regionale opgaven.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
2. Duurzaam economisch groeipotentieel
3. Sterke en gezonde steden en regio's
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Conclusie
Met betrekking tot het planvoornemen zijn er weinig directe en concrete raakvlakken tussen deze visies en onderhavig plan, anders dan de meer algemene uitgangspunten ten aanzien van een veilige en gezonde leefomgeving, duurzaam ruimtegebruik, etc. Op deze onderwerpen wordt in navolgende paragrafen en hoofdstukken nader ingegaan.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.
Op het moment dat de nieuwe omgevingswet in werking treedt, dient de provincie te beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De POVI is 1 oktober 2021 door de Provinciale Staten vastgesteld en richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook het aspect gezondheid en een gezonde leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie meegenomen.
De zoneringen op grond van het POL2014 zijn in de POVI overgenomen op de kaart 'Limburgse principes'. In de POVI ligt onderhavig plangebied in de zone 'landelijke kern'. Vanuit beleidsmatig oogpunt in relatie tot voorliggende ontwikkeling is geen sprake van relevante wijzigingen.
Uitsnede kaart 'Limburgse principes' POVI met aanduiding plangebied
Landelijke kern
De leefbaarheid en vitaliteit van de kernen in het landelijk gebied is belangrijk. Een aantal kernen vervult op sommige terreinen een regionale verzorgende functie met onderwijs, zorg, cultuur, winkels en werklocaties. De zorg voor een goede kwaliteit van de leefomgeving en een goede bereikbaarheid zijn hier belangrijke uitgangspunten.
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.
Uitsnede kaart 'milieubeschermingsgebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied
Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg
Onderhavig plangebied ligt blijkens de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
In Nederland zijn in totaal 20 zogenaamde nationale landschappen aangewezen. Dit zijn landschappen met elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen. De Nationale Landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.
De kernkwaliteiten zijn voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen.
Op grond van de omgevingsverordening geldt primair een verbod op het verrichten van handelen in beekdalen, bronnen of bronzones, graften en holle wegen. Hiervan is ter plekke van onderhavig plangebied wel sprake. In paragraaf 6.5.1 wordt nader ingegaan op het Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
Instructieregel na-ijlende effecten steenkoolwinning
De voormalige steenkoolwinning in Zuid-Limburg leidt tot na-ijlende effecten, met name in de vorm van bodembeweging. Deze brengen mogelijk belemmeringen met zich mee in het gebruik van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld in geval van verzakkingen. Het is van belang goed met deze risico's om te gaan. In de Provinciale Omgevingsvisie Limburg is daarom de ambitie opgenomen dat de Provincie Limburg ernaar streeft negatieve effecten als gevolg van voormalige steenkoolwinning samen met haar partners te voorkomen, en daar waar deze optreden adequaat te handelen. Om hier mede invulling aan te geven is een instructieregel opgenomen voor de gemeenten in de voormalige mijnbouwregio die bepaalt dat de motivering van een omgevingsplan dat het bouwen van een nieuw bouwwerk in deze gemeenten mogelijk maakt, beschrijft op welke wijze rekening is gehouden met de na-ijlende effecten van de voormalige steenkoolwinning.
Onderhavig plangebied ligt echter buiten de concessiegrens van de mijn Maurits. Gevolgen ten behoeve van de na-ijlende effecten van de steenkoolwinning kunnen daarom worden uitgesloten.
Uitsnede kaart met risicogebied
De zogenaamde ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie daarin bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.
Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.
Op basis van jurisprudentie (o.a. uitspraak Raad van State d.d. 28 juni 2017, 201608869/1/R3) is gebleken dat het realiseren van één of enkele woningen niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Het toevoegen van één woning is tevens kleinschalig van aard en wordt niet gezien als stedelijke ontwikkeling. Voorliggend project wordt derhalve niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
Op donderdag 9 maart 2023 zijn het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, de provincie en de (Zuid-)Limburgse gemeenten in de Limburgse Woondeal overeengekomen dat in de periode van 2023 tot en met 2030 minimaal 26.550 nieuwe woningen in Limburg worden gebouwd, met een ambitie voor 20.000 extra. Hierbij zal 2/3 verplicht bestaan uit betaalbare woningen (huur en koop).
De 4 gemeenten Beek, Beekdaelen, Sittard-Geleen en Stein vormen samen de subregio Westelijke Mijnstreek. Door de veelzijdige samenstelling van gemeenten variëren de woonmilieus van landelijk tot stedelijk. Een recent woningbehoefteonderzoek geeft aan dat er een regionale behoefte is aan 2875 woningen (bruto) voor de periode 2022 t/m 2030. De gemeenten binnen de regio werken samen met de woningcorporaties, markt- en zorgpartijen aan deze opgave. De woningbouwopgave is gebaseerd op het regionale woningbehoefteonderzoek (december 2022).
Voor de eerste termijn (I: periode 2022-2024) is binnen de gemeente Stein het doel gesteld om 60 woningen toe te voegen aan de voorraad. Verder heeft de Gemeente Stein de ambitie om 300 extra woningen te realiseren om te voldoen aan de transformatieopgave en groeiende vraag naar (tijdelijke) woningen.
Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van één woning, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de Limburgse Woondeal.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling.
De ter plekke van onderhavig plangebied van toepassing zijnde provinciale zonering 'landelijke kern' impliceert geen belemmeringen vanuit beleidsoogpunt. De ladder voor duurzame verstedelijking is door de kleinschaligheid van het plan niet aan de orde.
De woningmarktsituatie van de Westelijke Mijnstreek is onderzocht en daarin wordt duidelijk dat een transformatie van de woningmarkt op schaal van de Westelijke Mijnstreek noodzakelijk is.
Uit de demografische krimp en de veranderende bevolkingssamenstelling met een toenemende vergrijzing volgt een zeer noodzakelijke transformatie van de woningvoorraad. Niet alleen moet de bestaande woningvoorraad geüpgraded worden naar meer duurzame en energiezuinige woningen. Ook is het van belang werk te maken van levensloopbestendige nieuwbouwwoningen, gelet op de zeer sterke vergrijzing in de regio. Dit houdt bijvoorbeeld naar toegankelijkheid in dat er geen treden moeten genomen worden om het huis te betreden, maar dat ook binnenin de woning de nodige aansluitingen en ruimte voorzien wordt om op termijn alle levensnoodzakelijke zaken op de benedenverdieping te faciliteren.
Voorliggend plan voorziet in de bouw van een nieuwe nultredenwoning, waarmee wordt voldaan aan de doelen zoals gesteld in de 'Transformatievisie Westelijke Mijnstreek'.
Op 22 september 2016 heeft de gemeenteraad van Stein vastgesteld met de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL). De SVWZL is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de 16 Zuid-Limburgse gemeenten Beek, Beekdaelen, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal.
Het kader voor de SVWZL is het in samenwerking met de provincie en andere direct betrokken partijen tot stand gekomen en in december 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), dat eveneens een visie bevat op Zuid-Limburg. In de SVWZL staat de transformatieopgave centraal, dat wil zeggen de totale woningbehoefte op basis van het aantal huishoudens, rekening houdend met de huidige woningvoorraad en de leegstand.
De SVWZL bevat een driedelige opgave voor gemeenten, namelijk:
Om invulling te geven aan deze opgave hebben de Zuid-Limburgse gemeenten in totaal dertien beleidsafspraken met elkaar gemaakt. Één van de afspraken luidt als volgt:
Op een uniforme wijze dient een afweging te worden gemaakt om kwalitatief goede nieuwe woningbouwinitiatieven aan de woningmarktprogrammering toe te voegen. Nieuwe woningbouwinitiatieven moeten worden gecompenseerd. Hierbij kan in volgorde gebruik gemaakt worden van:
Het Bestuurlijk Overleg Wonen Westelijke Mijnstreek op 8 september besloten heeft om in te stemmen met de wijziging van de woningbouwprogrammeringslijst van de gemeente Stein, inhoudende o.a. de realisatie van 1 nultredenwoning aan Veestraat te Elsloo met de voorwaarde van financiële compensatie (conform SVWZL).
De toe te voegen woning heeft geen (maatschappelijke) meerwaarde en moet daarom financieel gecompenseerd moet worden conform de SVWZL. Woningbouwrechten verkregen via deze financiële compensatiemogelijkheid moeten binnen 3 jaar na onherroepelijk worden van het hieraan ten grondslag liggende planologische besluit of de omgevingsvergunning, zijn gerealiseerd. Indien dit niet het geval is, wordt binnen een jaar na afloop van deze termijn een procedure gestart om dit bouwrecht op te heffen.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting is onderhavige planontwikkeling planologisch acceptabel.
De gemeente Stein heeft de 'Ruimtelijke Structuurvisie Stein 2015-2025’ vastgesteld. In de structuurvisie heeft de gemeente de hoofdlijnen voor voorgenomen ontwikkelingen en het door de gemeente te voeren beleid vastgelegd. De structuurvisie geeft invulling op de strategische toekomstvisie 'Het Stein van morgen' dat het strategische beleid voor de periode 2011-2021 vormt.
In deze visie verlegt de gemeente de ambitie van groei naar kwaliteitsborging. De structuurvisie is tot stand gekomen door de inbreng van vele mensen. Het samenspel tussen overheden, inwoners, ondernemers en andere belanghebbenden wordt als belangrijk punt voor de ruimtelijke ontwikkelingen van Stein aangemerkt. Op de ‘Structuurvisiekaart Woonomgeving’ welke als bijlage is toegevoegd aan de ‘Ruimtelijke Structuurvisie Stein 2015-2025’ wordt inzichtelijk gemaakt dat het plangebied ligt binnen de zone ‘Landelijk wonen’.
Uitsnede ‘Structuurvisiekaart Woonomgeving' met aanduiding plangebied
Elk woonmilieu heeft andere kenmerken en trekt vanwege deze kenmerken verschillende groepen mensen aan. De indeling in woonmilieus is bepaald aan de hand van de mate van verstedelijking en kenmerken van een gebied. Aan de hand van deze indeling in woonmilieus kan het karakter van een gebied versterkt worden, waarmee de kwaliteit van de woonomgeving wordt versterkt. Het landelijk woonmilieu wordt gekenmerkt door gehuchten en verspreid wonen in het groen, waarbij de omvang van de clusters vaak niet meer dan 500 mensen is.
De gemeenteraad van de gemeente Stein heeft op 17 februari 2022 de ‘Omgevingsvisie Gemeente Stein 2040’ vastgesteld. De Omgevingsvisie gemeente Stein 2040 betreft een strategische visie voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De Omgevingsvisie is een uitwerking van de strategische toekomstvisie 2018-2022 en geeft verder richting aan de gemeente die Stein wil zijn op het gebied van de fysieke leefomgeving. De gemeentelijke Omgevingsvisie (GOVI) is geen optelsom van verschillende beleidsvisies, maar een samenhangende integrale visie op strategisch niveau waarin een koers wordt bepaald voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. De fysieke leefomgeving is breder dan alleen ruimtelijke aspecten. Ook ontwikkelingen op het gebied van o.a. cultureel erfgoed, economie, veiligheid en gezondheid, duurzaamheid, landschap, landbouw, milieu, natuur, water, verkeer, krijgen een plek in deze visie. De Omgevingsvisie werkt door in beleid, programma’s, plannen en projecten van de gemeente Stein.
Een van de doelen is het behouden en versterken van sociale en vitale wijken en kernen. Daarbij moeten de woonmilieus op de toekomstige (regionale) samenstelling van de bevolking worden afgestemd. Hierbij wordt ingezet op levensloopbestendige woningen. Voor Catsop is specifiek ten doel gesteld dat het historische dorpslint met de daarbij behorende cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteit moet worden beschermd en versterkt.
De 'Woonzorgvisie Stein 2023-2028' is op 28 september 2023 door de gemeenteraad vastgesteld. In de woonzorgvisie wordt beschreven wat gemeente Stein voor ogen heeft op het gebied van wonen en op de zorg- en ondersteuningsbehoefte in relatie tot wonen. Tevens wordt aangegeven hoe de gemeente daar samen met bewoners, woningcorporaties, zorgaanbieders en andere partners aan willen gaan werken. Zo vormt de woonzorgvisie onder meer de basis voor prestatieafspraken met woningcorporaties, zorgaanbieders en huurdersorganisaties.
De woonzorgvisie is een uitwerking van het thema wonen van onze Omgevingsvisie Gemeente Stein 2040 (maart 2022). Daarnaast wordt de visie, samen met onder andere de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg en de beleidsregel "Ruim baan voor goede woningbouwplannen", onderdeel van het huidige volkshuisvestelijk beleid. Hierbij wordt ook rekening gehouden met het provinciaal woonbeleid en de nationale woon- en bouwagenda.
De ambitie is om 650 bruto woningtoevoegingen binnen de gemeente Stein te realiseren tot en met 2030 in overeenstemming met de woonbehoefte. Uit het behoefteonderzoek blijkt dat de vraag naar ruimere en duurdere nultredenwoningen groot is en deze trend zet zich op gelijke wijze door tot 2040. De vraag komt van ouderen die nu nog in relatief grote grondgebonden woningen en niet veel woonruimte willen inleveren. Zij hebben doorgaans meer vermogen dan jonge huishoudens en/of overwaarde op hun huidige koopwoning. De focus op het toevoegen van nultredenwoningen vergroot de doorstroomkansen voor (toekomstige) ouderen en draagt direct bij aan de beschikbaarheid van woningen voor jonge huishoudens die nu geen plek kunnen vinden op de woningmarkt. De levensloopgeschikte woningen die worden toegevoegd kunnen later ook door andere doelgroepen worden bewoond (terwijl ouderen niet altijd in niet-levensloopgeschikte woningen kunnen wonen). Zo wordt complementair en toekomstbestendig gebouwd. De impuls van nultredenwoningen toevoegen is dan ook kwantitatief en kwalitatief het meest gewenst.
De gmeente Stein heeft door Stec Groep een actueel woningbehoefteonderzoek later uitvoeren dat beleidsneutraal de woningbehoefte tot en met 2030 laat zien en een doorkijk geeft tot 2040. Hierin wordt de behoefte in beeld gebracht op niveau van de gemeente, als ook op kernniveau.
Een van de conclusies/aanbevelingen is dat ondanks de relatief kleine kwantitatieve opgave door de sterke vergrijzing wel in alle kernen een kwalitatieve behoefte is aan meer nultredenwoningen. Dit speelt op op kernnivueau in Catsop.
Door voorliggend plan wordt een nieuwe levensloopbestendige woning toegevoegd, passend aan de behoefte.
Op 31 januari 2019 heeft de gemeenteraad de Energievisie gemeente Stein 2018-2021 vastgesteld. De gemeente werkt met de visie en het bijbehorende uitvoeringsprogramma aan een energieneutraal Stein. Gasloos-wonen vormt binnen de visie een belangrijk aandachtspunt. Bij voorliggend planvoornemen is gasloos bouwen ook een uitgangspunt.
Voor de beoogde woningen gelden al de BENG-normen: nieuwe regelgeving die moet zorgen voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen. De beoogde woningen moeten dus ook vanuit de geldende bouwregelgeving voldoen aan de strengste eisen. Gasloos bouwen is in elk geval een vereiste.
Het planvoornemen is daarmee passend binnen de Energievisie.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijk beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling in overeenstemming is met dit beleid, mits er een nultredenwoning komt, die zorgvuldig landschappelijk ingepast wordt en er financieel gecompenseerd wordt.
Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging danwel het realiseren van nieuwe verblijfsruimten, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.
Bij voorliggende ontwikkeling is sprake van een bestemmingswijziging van de bestemmingen ‘Groen’ en 'Sport' naar een gevoeligere bestemming. Tevens wordt door de bouw van de woning verblijfsruimtes toegvoegd.
De gemeente Stein biedt, op basis van de Nota bodembeheer gemeenten Beek, Beekdaelen en Stein, de mogelijkheid dat bij aanvragen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen en activiteit ruimtelijke planvorming) onder bepaalde voorwaarden een verkennend bodemonderzoek (conform de NEN 5740) ter plaatse van de locatie achterwege kan worden gelaten. De bodemkwaliteits-kaarten mogen dan worden gebruikt als bewijsmiddel voor de chemische bodemkwaliteit op betreffende locatie. De voorwaarden hiervoor zijn:
De locatie op maagdelijke agrarische grond; de locatie is alleen in gebruik geweest als landbouwgrond. Ter plekke hebben in het verleden geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden.
In voorliggend bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die het bouwen op en het (doen/laten) gebruik(en) van de voor 'Wonen' bestemde gronden uitsluitend is toegestaan indien uit bodemonderzoek is gebleken dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt is, danwel is gemaakt, voor het beoogde gebruik. Daartoe dient een historisch bodemonderzoek conform NEN5725 te worden aangeleverd. Blijkt uit het vooronderzoek dat de locatie verdacht is op de aanwezigheid van bodemverontreiniging, dan dient een verkennend bodemonderzoek conform NEN5740 uitgevoerd te worden. ls de conclusie van het vooronderzoek, dat de locatie 'onverdacht' is, dan is het niet noodzakelijk om een verkennend bodemonderzoek uit te voeren.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem, indien uit het (voor)onderzoek blijkt dat geen verontreiniging aanwezig is, geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai.
Wegverkeerslawaai
Onderhavig plangebied ligt aan de Veestraat. Voor deze weg geldt een maximum snelheid van 30 km/u. Dergelijke wegen zijn op basis van de Wet geluidhinder niet gezoneerd. De wegen binnen de bebouwde kom van Elsloo en Catsop vallen grotendeels binnen de 30 km-zone. De dichtstbijzijnde gezoneerde wegen zijn de wegen Aan de Gellik (op ongeveer 250 meter) en de Schuttersweg (op ongeveer 320 meter) van het plangebied. Daarmee valt het plangebied buiten de geluidzones van omliggende wegen. Een toetsing aan de wet Geluidhinder is niet aan de orde.
Industrielawaai
Over de kern Elsloo en een gedeelte van de kern Catsop is een geluidzone - industrie in het geldende bestemmingsplan opgenomen. Deze zone reikt niet tot aan onderhavig plangebied. Een akoestisch onderzoek naar industrielawaai is niet aan de orde.
Ligging aanduiding 'geluidzone - industrie' in relatie tot het plangebied
Spoorweglawaai
Op ongeveer 215 meter ten noorden van het plangebied ligt de spoorlijn Maastricht - Sittard. Uit de geluidplafondkaart blijkt dat het geluidproductieplafond ten hoogste 60,3 dB bedraagt. Wanneer het geluidproductieplafond gelijk of groter dan 56 dB is en kleiner dan 61 dB, bedraagt de geluidszone 200 meter. Het plangebied is gelegen op een afstand van ca. 215 meter. Het plangebied is derhalve niet geleqen binnen een zone voor spoorweglawaai. Een akoestisch onderzoek spoorweglawaai is derhalve niet aan de orde.
Uitsnede geluidkaart Spoorwegen
Karakteristieke geluidwering van de gevel
Aangezien de cumulatieve geluidbelasting hoger is dan 53 dB dient er een nader onderzoek te worden uitgevoerd ter bepaling van de geluidwering van de gevel. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform dat nader onderzoek) is een binnenniveau van 33 dB en daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd.
Ten behoeve van onderhavig planvoornemen dient nader onderzoek te worden uitgevoerd ter bepaling van de geluidwering van de gevel. In de planregels van voorliggend bestemmingsplan zal een voorwaardelijke verplichting worden opgenomen waarmee wordt geborgd dat een omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' slechts wordt verleend indien de woningen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder of de door het bevoegd gezag vastgestelde hogere grenswaarde.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.
De locatie ligt aan de Veestraat. Dit betreft een straat met een aantal functies in de omgeving, waaronder wonen, sport en agrarisch, waardoor duidelijk sprake is van functiescheiding. Echter, vanuit de VNG is aangegeven dat lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid als gemengd gebied kan worden beschouwd. Daar is hier ook sprake van.
Aan de achterzijde van het plangebied ligt het sportcomplex 'Mergelakker'. Binnen de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' is de categorie 'Veldsportcomplex (met verlichting)' (SBI 2008-code: 931 G) opgenomen. Voor deze categorie is een grootste richtafstand opgenomen van 50 meter voor het aspect geluid. Deze afstand kan in het kader van de functiemenging worden teruggebracht tot 30 meter. De afstand tot de beoogde woning bedraagt ongeveer 65 meter. Hiermee wordt aan de richtafstand voldaan.
Op de locatie Daalstraat 45, op ongeveer 50 meter afstand, wordt een agrarisch bedrijf gebezigd. Akker- en/of tuinbouw in combinatie met het fokken en houden van dieren. Voor deze milieucategorie (SBI-2008: 0150) wordt een minimale richtafstand van 100 meter aangehouden. Door de functiemenging kan dit worden teruggebracht tot een minimale richtafstand van 50 meter. Daarmee wordt aan de richtafstand voldaan.
Ook andersom moet worden aagetoond dat het realiseren van een woning op voorliggende loctie geen belemmering vormt voor de omliggende bedrijvigheid en bestemmingen. Ten aanzien van de achterliggend sportcomplex met de bestemming 'Sport' wordt gemotiveerd dat de bestaande woning Veestraat 32 op dezelfde afstand ligt van de bestemming 'Sport' en dichterbij de sportvelden en het scoutinggbouw. De woning Veestraat 32 is dan ook maatgevend voor deze activiteiten. Het toevoegen van onderhavige woning levert geen (aanvullende) belemmeringen op voor de bestemming 'Sport'.
Tussen het agrarisch bedrijf aan de Daalstraat 45 en onderhavig plangebied liggen de woningen Daalstraat 49 en 51. Deze woningen liggen op kortere afstand van het agrarisch bedrijf en liggen op een kortere afstand van onderhavig plangebied. Deze woningen zijn dan ook maatgevend voor de uitbreidingsmogelijkheden voor het agrarisch bedrijf.
Tevens ligt nog bedrijvigheid op grotere afstand (aan de Schuttersstraat ten noordoosten van het plangebied). Tussen onderhavig plangebied en deze bedrijven liggen een aantal woningen (Veestraat 6 t/m 32), waardoor de nieuw te realiseren woning niet maatgevend is voor deze bedrijvigheid.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Onderhavig plan voorziet aan het toevoegen van één woning, waardoor deze aantallen bij lange na niet worden gehaald.
NIBM-tool InfoMil
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 2.278 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Dit besluit is niet van toepassing op voorliggend plan.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
In onderhavig geval is sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object. Het beleid is derhalve van toepassing en er is een afweging gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan de richtlijnen voor vervoer van gevaarlijke stoffen, waarbij de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten wordt toegestaan. Voorbeelden van dergelijke objecten zijn woningen, ziekenhuizen, scholen, hotels en restaurants.
De dichtstbijzijnde risicovolle bron is het tankstation Vosseberg aan de A2, ruim 1 kilometer oostelijk van het plangebied. Binnen deze inrichting zijn een aantal risicocontouren aanwezig ten behoeve van de tankzuil, een vulpunt en de opslag van LPG. De maximale PR 10-6-risicocontour bedraagt 40 meter. Het plaatsgebonden risico vormt derhalve geen belemmering voor de planontwikkeling. Het invloedsgebied van een LPG-tankstation reikt tot 150 meteren ligt daarmee ruimschoots op voldoende afstand van het plangebied. Onder de Omgevingswet worden de aandachtsgebieden rond LGp-tankstations uitgebreid tot maximaal 160 meter. Ook hieraan wordt voldoen.
Op de locatie Terhagen 6, op 920 meter ten westen van het plangebied, is een propaantank aanwezig. Onder de Omgevingswet gelden voor deze propaantanks aandachtsgebieden. De reikwijdte van deze toekomstige aandachtsgebieden variëren van 20 meter tot maximaal 160 meter en vallen daarmee niet over het plangebied. PR-contouren zijn kleiner dan aandachtsgebieden en vallen daarmee eveneens niet over de plangrens.
De begrenzing van de site Chemelot ligt nét buiten de 1 kilometer zoekstraal. Het invloedsgebied van deze BRZO-inrichting valt niet tot over de plangrens.
Transport over waterwegen
Ten aanzien van de veiligheidsrisico's in het plangebied als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water zijn uitsluitend waterwegen van belang waar vervoer van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer is toegestaan.
De Maascorridor ligt op 1.270 m van het plangebied. Uit het Basisnet water blijkt dat voor de gehele Maascorridor een PR10-6 risicocontour geldt van 0 meter. De PR10-6 risicocontour reikt derhalve niet tot aan het plangebied. Het maximale invloedsgebied ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen over waterwegen bedraagt 1.070 meter. Derhalve reikt het invloedsgebied van deze waterweg niet tot het plangebied.
Transport over spoor
Ten aanzien van de veiligheidsrisico's in het plangebied als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor zijn uitsluitend spoorwegen van belang waar vervoer van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer is toegestaan.
De spoorlijn Lutterade – Visé (B) (route 100G), op 250 meter van het plangebied, is opgenomen in het Basisnet spoor. Uit bijlage II Tabel Basisnet spoor (Regeling basisnet) blijkt dat over het spoortraject transporten plaatsvinden met stofcategorieën A, B2 en C3 plaats. De 1% letaliteitsgrens veroorzaakt door deze stoffen is maximaal is 995 meter (stof B2). Hiermee ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van de spoorlijn.
Transport over wegen
Het plangebied ligt op 1.100 meter van de A2. Uit de vervoersgegevens van Rijkswaterstaat blijkt dat over de A2 (wegvak L42: Knp. Kerensheide - afrit 50 (Maastricht-Aachen)) de stofcategorie GF3 (brandbaar gas) wordt vervoerd. De toxische vloeistoffen bepalen in dit geval de begrenzing van het invloedsgebied. Uit tabel 4-2 van de Handreiking Risicoanalyse Transport (HART) volgt dat de grens van het invloedsgebied als gevolg van transport van 880 meter bedraagt. Hiermee ligt het plangebied buiten het invloedsgebied van de A2.
Bovenstaande vervoersbewegingen vinden ook plaats over de A76. De afstand tot deze snelweg is ruim 2,0 kilometer, waardoor het plangebied buiten het invloedsgebied van deze weg ligt.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen, zoals aardgas.
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan, op grond waarvan de bouw van een kwetsbaar object (woonhuis) bij een buisleiding wordt toegelaten:
In de omgeving van de te realiseren woning, op 205 meter, bevindt zich langs de spoorlijn Maastricht-Sittard de buisleiding Z-503-01 van Gasunie. Deze buisleiding heeft een diameter van 324 mm en een ontwerpdruk van 40 bar. De PR 10-6-risicocontour ligt ter plekke van de leidingsecties op de leiding/bedraagt 0 meter. Het plaatsgebonden risico vormt derhalve geen belemmering voor het bouwplan.
Voor het groepsrisico geldt voor de buisleiding Z-503-01:
Tevens ligt op 525 meter een ondergrondse brandstofleiding van Defensie Pijpleiding Organisatie (DPO). Deze leiding is momenteel buiten gebruik.
Uit het attribuutrapport van deze leiding is opgenomen dat voor deze leiding sprake is van een plaatsgebonden PR10-6-risicocontour van 0 meter. Met betrekking tot het groepsrisico is aansluiting gezocht bij de publicatie 'Risico-afstanden voor buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3' d.d. augustus 2008. In deze publicatie is aangegeven dat wat betreft het groepsrisico bij een dichtheid tot 100 personen per hectare 0,1 maal de oriëntatiewaarde niet wordt gehaald. Van dergelijke personendichtheden is in de omgeving van het plangebied geen sprake.
Afbeelding externe veiligheid met aanduiding plangebied
Gebleken is dat het plangebied in het nu geldende invloedsgebied van de spoorlijn Lutterade-Visé is gesitueerd. Onder de huidige wetgeving dient derhalve formeel in een toelichting van het bestemmingsplan het groepsrisico verantwoord te worden. ln voorliggend geval kan dan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Het bevoegd gezag dient bij de besluitvorming in te gaan op de bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zutaat ongeval en de mogelijkheden voor personen om zichzelf in veiligheid te brengen. Conform artikel 9 van het Bevt dient het bevoegd gezag de Veiligheidsregio Zuid-Limburg in de gelegenheid te stellen om advies uit te brengen inzake de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. De veiligheisregio heeft hierover het volgende advies uitgebracht:
De nieuw te bouwen woning bevindt zich in het invloedsgebied van het transport van brandbare gassen en toxische gassen. Door een koude/warme BLEVE op het spoor zou door hittestraling gemiddelde schade aan de woning kunnen ontstaan, bestaande uit brandhaarden, ruitbreuk en vervorming van hout en kunststof. Dit is alleen het geval wanneer het scenario ‘recht voor de deur’ optreedt, hetgeen een heel kleine kans betreft. Het transport van toxische gassen kan leiden tot gifwolk scenario’s.
Daarnaast bevindt het plangebied zich op circa 1,1 kilometer van de A2 (wegvak L42) en circa 2,0 kilometer van de A76 (wegvak L62). Ook over deze rijkswegen vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied bevindt zich in het invloedsgebied van het transport van toxische vloeistoffen en/of toxische gassen over deze rijkswegen. Het transport van toxische stoffen kan leiden tot gifwolk scenario’s.
Zelfredzaamheid
Ten aanzien van een toxisch scenario wordt in het kader van zelfredzaamheid geadviseerd om naar binnen te gaan, te schuilen tot de lekkage is gestopt en metingen van de hulpdiensten uitwijzen dat de luchtwaardes veilig zijn. Hierbij geldt wel de voorwaarde dat de luchttoevoer van buitenaf volledig kan worden afgesloten en dat ramen en deuren gesloten blijven. Als hieraan voldaan wordt kan in een goed afgesloten gebouw de concentratie van giftige stoffen relatief laag worden gehouden. Mocht er gekozen worden voor ontvluchting, dan is het belangrijk om dit haaks op de wind te doen.
Ten aanzien van een koude BLEVE geldt dat ontvluchting van het spoor af plaats moet vinden wanneer de woning zodanig aangestraald wordt dat deze bij de brand betrokken raakt. Wanneer dit niet het geval is, is binnen blijven de juiste zelfredzaamheidsstrategie. Om te voorkomen dat de woning gaat branden kunnen maatregelen genomen worden, met name het toepassen van moeilijk brandbare materialen. Overwogen kan worden om explosiewerend glas toe te passen aan de zijden van het spoor. Dit glas zal intact blijven bij een BLEVE en zodoende bescherming bieden tegen hittestraling.
Ten aanzien van een warme BLEVE geldt dat dit scenario zich moet opbouwen, waardoor er tijd is om op te treden. Indien gealarmeerd wordt voor een dreigende warme BLEVE is de juiste zelfredzaamheidsstrategie voor personen in de woning om de woning te verlaten (ontvluchten) tot op een afstand van ongeveer 500 meter van het spoor.
Bestrijdbaarheid
Voor bestrijding van een woningbrand, een warme BLEVE of een toxisch scenario zijn een tweezijdige bereikbaarheid en tijdige beschikbaarheid van voldoende bluswater van belang.
Bereikbaarheid
Voor de bereikbaarheid geldt dat de ontwikkeling via twee zijden ontsloten dient te worden. Een willekeurig adres moet via een tweede onafhankelijke route bereikbaar zijn. Hierdoor kan de brandweer een ongeval altijd bovenwinds benaderen. Zo wordt voorkomen dat, bij een grote brand of bij een ongeval met gevaarlijke stoffen, de brandweer door de rook of door de toxische wolk ter plaatse moet gaan of dat de ontwikkeling niet bereikbaar is door werkzaamheden aan de weg of andere blokkades. De huidige situatie voldoet hieraan. Voor de bestrijdbaarheid is het niet alleen belangrijk dat het invloedsgebied toegankelijk is, maar ook dat de risicobron bereikbaar is. Voor incidenten op autosnelwegen is dit geen probleem, daar deze tweezijdig bereikbaar zijn. Voor het spoor is dit afhankelijk van de locatie waarop het incident optreedt.
Bluswater
Voor de bluswatervoorziening gelden gewenste afstanden en capaciteiten. Op 70 meter van de woning is een brandkraan aanwezig (ter hoogte van het adres Veestraat 26), met een capaciteit van 60 m³/h. Dit is voldoende voor een brand bij een vrijstaande nieuwbouwwoning.
Met de komst van de Omgevingswet verandert een aantal zaken met betrekking tot externe veiligheid. Zo krijgen, conform bijlage 7 onderdeel C van het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (Bkl), alle basisnetroutes een brandaandachtsgebied (BAG) en een explosieaandachtsgebied (EAG).
Voor het BAG geldt een vaste afstand van 30 meter en voor het EAG een vaste afstand van 200 meter. Basisnetroutes kennen (nog) geen gifwolkaandachtsgebieden (GAG) in het Bkl. Echter wanneer deze wel worden toegewezen zullen deze naar verwachting begrenst worden op circa 300 meter.
Aangetoond is dat het plangebied op ruime afstand ligt van de basisnetroutes voor weg en spoor en daarmee niet ligt binnen een toekomstig BAG en EAG. Het plangebied ligt op 250 meter van de spoorlijn Lutterade-Visé en daarmee binnen het toekomstige GAG van 300 meter. Binnen een GAG gelden voor nieuwbouw generieke bouweisen ter bescherming tegen gifwolken, zoals het uit kunnen schakelen van een mechanische ventilatievoorziening en het kunnen kiezen van het meest gesch ikte ventilatiesysteem.
Het plangebied ligt op meer dan 300 meter afstand van de Maascorridor en daarmee zal het toekomstig BAG, EAG en/of GAG van deze corridor niet tot over de plangrens reiken.
Voor buisleidingen met gevaarlijke stoffen moeten, conform bijlage 7 onderdeel D van het Bkl de aandachtsgebieden berekend worden. De omvang van de aandachtsgebieden zijn nog niet bekend. Echter gelet op de grote ruimtelijke scheiding kan op voorhand worden geconcludeerd dat het plangebied ruimschoots buiten de (mogelijke) aandachtsgebieden van buisleidingen is gelegen.
Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico’s in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie en cultuurhistorie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd (Monumentenwet 1988, hoofdstuk vijf 'Archeologische monumentenzorg'). Gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma's van Eisen. Voorheen werd dit door de provincie gedaan, maar deze beperkt zich momenteel tot zaken die van provinciaal belang zijn.
Voor (gemeentelijke) bestemmingsplannen betekent dit concreet het volgende:
De gemeente Stein beschikt over een archeologische beleidskaart (geactualiseerd in 2019). De archeologische verwachtingswaarden zijn vertaald in het ter plekke van onderhavig facetbestemmingsplan 'Erfgoed Stein'.
Binnen het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met grotendeels de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - middelhoge archeologische verwachting' van toepassing. Voor gronden met deze aanduiding dient archeologisch onderzoek te worden verricht als het verstoringsoppervlak van de bodemingreep groter is dan 2.500 m² en de diepte van de bodemingreep groter is dan 40 cm. Een klein hoekje van het plangebied aan de achterzijde van het perceel, heeft de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachting', waar bij een overschrijding van de verstoringsoppervlak 250 m² en diepte van 40 centimeter een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Stein 2019 met aanduiding plangebied
In voorliggend voornemen is door de bouw van de woning sprake van bodemverstorende werkzaamheden. Het grondvlak/bouwvlak voor de beoogde woning heeft een oppervlakte van ongeveer 188 m². Daarmee blijven de bodemverstorende werkzaamheden ruim onder 2.500 m², zoals vastgesteld middels de bestemming 'Waarde - Archeologie'. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet aan de orde.
In alle gevallen geldt dat indien bij toekomstig graafwerk archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, deze direct gemeld dienen te worden bij de minister conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10 & 5.11. In de praktijk dienen meldingen gedaan te worden bij de gemeente Stein die verantwoordelijk is voor het archeologische beleid.
De gemeente Stein heeft op 21 maart 2019 het ‘Erfgoedbeleid 2019’ vastgesteld. Dit beleid heeft betrekking op de aspecten nederzettingsstructuren, gebouwen, klein gebouwd erfgoed, groen- en landschap, infrastructuur en archeologie.
Uit inventarisatie van het erfgoedbeleid blijkt dat op de zuidwestelijke perceelsgrens een meidoornhaag als waardevol groenobject is opgenomen, behorend bij de hoogstamboomgaard op dit perceel. Deze landschapselementen zijn in het facetbestemmingsplan 'Erfgoed Stein' met de dubbelbestemming 'Waarde - Historisch groen en landschap' met de functieaanduidingingen 'specifieke vorm van waarde - historisch waardevol groenelement', en 'specifieke vorm van waarde - historisch waardevol groenobject' opgenomen. De Veestraat zelf heeft de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - te behouden historisch tracé'.
Verder is binnen het eigen perceel geen waardevolle groenelementen en/of -objecten aanwezig.
Uitsnede kaart Cultuurhistorische inventarisatie landschappelijk groen erfgoed
Gelet op vorenstaande vormt het aspect archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Door het plangebied lopen enkele relevante leidingen waarvoor in het bestemmingsplan 'Kern Elsloo' een dubbelbestemming is opgenomen.
Hoogspanningsverbinding Limmel - Graetheide
Aan de achterzijde wordt het perceel door de hoogspanningsleiding Limmel - Graetheide doorsneden. Rond deze leiding is in het bestemmingsplan'Kern Elsloo' vanaf de hartlijn een beschermingszone van 20 meter breed opgenomen, vastgelegd middels de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'.
De beoogde woning ligt buiten de dubbelbestemming.
Gasleiding langs Veestraat
Parallel aan de Veestraat, op ongeveer de perceelsgrens, ligt tevens een gasleiding. Ook voor deze leiding is in het bestemmingsplan ter bescherming een dubbelbestemming ('Leiding - Gas') opgenomen, waarbij aan weerszijden van de leiding een beschermingsstrook van 4 meter is opgenomen.
Ligging leidingen in relatie tot het bouwplan
Overige leidingen
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
Het plangebied ligt aan de weg Veestraat'. Ten behoeve van de bouw van de woning zal een nieuwe ontsluiting op de Veestraat worden gerealiseerd. Op grond van de CROW publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren – Van parkeerkencijfers naar parkeernormen’ (december 2018) dient per woning (uitgaande van de categorie ‘koop, huis, vrijstaand’) rekening te worden gehouden met een verkeersgeneratie van tussen de 7,8 en 8,6 bewegingen per werkdagetmaal. De Veestraat en het omliggende wegennet kan deze beperkte aantal verkeersbewegingen moeiteloos opvangen.
In de CROW publicatie ‘Toekomstbestendig parkeren – Van parkeerkencijfers naar parkeernormen’ (december 2018) zijn tevens de parkeerkencijfers per woning opgenomen. Voor een dergelijke woning (ligging binnen 'rest bebouwde kom') dient per woning 1,7 tot 2,5 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd op het eigen terrein.Gelet op de grootte van het plangebied is afdoende ruimte beschikbaar op eigen terrein voor het kunnen stallen van twee auto’s bij de beoogde woning.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen voor onderhavige plan.
In Nederland liggen grote opgaven voor het waterdomein:
Om aan te geven hoe om te gaan met de uitdagingen van water, ontwikkelt de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027.
Het programma geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. De Rijksoverheid werkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater & waterverdeling, waterkwaliteit & natuur, scheepvaart, en de functies van de rijkswateren.
Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2022-2027 omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundig beleid. Hierin geeft de provincie uitwerking aan de in de Omgevingsvisie Limburg opgenomen provinciale belangen op het gebied van water:
De provincie stelt in de Omgevingsvisie Limburg en in het Provinciaal Waterprogramma Limburg de beleidskaders voor het regionale watersysteem. Op grond van het bepaalde in artikel 3.7 van de Omgevingswet zijn de onderdelen van het Provinciaal Waterprogramma die uitvoering geven aan de diverse Europese richtlijnen over water voor het waterschap kaderstellend.
Gelet op de inhoudelijke samenhang binnen het watersysteem en de hiervoor vermelde provinciale belangen is doorwerking van het volledige waterprogramma naar het waterschap noodzakelijk. Hieraan is in de Omgevingsverordening invulling gegeven.
Elke zes jaar leggen waterschappen vast welke aanpak en welke maatregelen op hoofdlijnen nodig zijn om het watersysteem en de waterkeringen op orde te brengen en te houden. Het programma geeft invulling aan het bestuursprogramma uit 2019 en de meerjarenbegroting waarin de koers voor de periode 2021-2025 is uitgezet.
Kort samengevat zijn de belangrijkste speerpunten in het Waterbeheerprogramma:
Deze indeling is niet scherp, want water kent geen grenzen en is verbonden met andere thema's. Duurzamer grondgebruik in het stroomgebied van de Maas en de beken zorgt voor een gelijkmatiger afvoerdynamiek. Regenwater infiltreren in stedelijk gebied helpt daar ook bij, voorkomt dat riolen overstorten en ontlast onze zuiveringen. Een constantere aanvoer in de zomer verlaagt de kans op waterkwaliteitsproblemen door droogte en hitte. Kortom: alle uitdagingen moeten in samenhang met elkaar worden bekeken. Met de maatregelen worden het liefst meerdere problemen tegelijk opgelost: een integrale aanpak.
Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige plangebied wordt hierna uiteengezet.
Afvalwater
Het afvalwater als gevolg van onderhavige planontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Stein. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.
Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein
Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het plangebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.
Hemelwater (dak)verhardingen
Bij nieuwbouw dient 100% van het verharde oppervlak afgekoppeld te worden. Om te beoordelen hoe groot de te realiseren hemelwatervoorziening moet zijn, dient op basis van de nieuwe Keur van het Waterschap Limburg per 1 april 2019 een te realiseren hemelwatervoorziening te worden gedimensioneerd op een extreme bui van met een neerslaghoeveelheid van 80 millimeter in 2 uur, met een noodoverlaat.
Ter plekke wordt een bouwvlak beoogd van 188 m². Uitgaande dat dit oppervlak helemaal wordt bebouwd, dient ter plekke 188 x 0,08 (80 mm) = 15 m³ aan hemelwater te worden opgevangen.
Uitwerking hemelwatervoorziening
Indien een concrete aanvraag omgevingsvergunning wordt ingediend voor het realiseren van de woning op basis van voorliggend bestemmingsplan, dient ten behoeve van de uitwerking van een hemelwatervoorziening rekening te worden gehouden met vorenstaande kengetallen.
Opvang schoon hemelwater
In de hemelwatervoorziening dient enkel schoon hemelwater te worden opgevangen, waaraan geen verontreinigde stoffen worden toegevoegd. Uitloging bij infiltratie wordt voorkómen door alleen schoon hemelwater te infiltreren. Een infiltratievoorziening kan in dat opzicht tevens dienst doen als bodempassage, waarmee gezorgd wordt dat het hemelwater wordt ontdaan van (diffuse) verontreinigingen alvorens het infiltreert.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.
Kernkwaliteit reliëf
De basis van het landschap en van de drie landschapstypen wordt gevormd door het reliëf. De rijkdom aan reliëf in Zuid-Limburg is het gevolg van de insnijding van de Maas en de vorming van Maasterrassen door een stijgende bodem én de daaropvolgende versnijding van aanliggende met löss bedekte vlakke landschappen door beken (Geul, Gulp, Geleenbeek, Roode Beek, Worm Jeker en Voer). Op deze manier is de driedeling van het hooggelegen plateau, de tussenliggende helling en het lage dal ontstaan.
Een helling vormt de overgang tussen het hoge plateau en het lage dal. In het type helling is er een onderscheid tussen een steile (>8°) en een flauwe hellingen (1°-4°). Steile hellingen zijn voornamelijk te vinden aan de plateaurand terwijl flauwe hellingen vaak op de grens van het dal liggen. Het dal is het laagste deel in het landschap en vormt het vertakte natuurlijke afwateringssysteem van het landschap. Watervoerende dalen hebben een vlakke dalbodem waarin de beek of rivier stroomt. Niet-watervoerende dalen, oftewel droogdalen, voeren slechts incidenteel water af.
Op basis van de kaart 'reliëf' ligt het plangebied op de overgang van een dalbodem (droogdal) in het verlengde van de weg 'Aan de Gellik' en loopt af richting het noorden. In de praktijk zijn de hoogteverschillen binnen het plangebied echter minimaal en beperken zich tot enkele decimeters. Door deze minimale verschillen is deze overgang binnen het plangebied niet herkenbaar. Door de minieme hoogteverschillen, in combinatie met de kleinschalige aard van het plan, wordt het reliëf ter plekke niet aangetast.
Uitsnede kaart kernkwaliteit reliëf
Kernkwaliteit contrast tussen open-besloten
Het contrast tussen de openheid en beslotenheid van het landschap in Zuid-Limburg is in de basis bepaald door het reliëf.
Het hoogteverschil tussen het hooggelegen plateau en het lage dal zorgt voor een scala aan verschillende zichtwerkingen. Doordat het plateau relatief vlak ligt en grootschalig ontgonnen is, heeft dit samen met de verschillende ruilverkavelingen tot het huidige open beeld geleid. De contrasten tussen de weidse openheid van de glooiende hoge plateaus enerzijds en intieme ruimtes op de steile hellingen of in de dalbodems anderzijds vormen een afwisselend landschapsbeeld. Van invloed op de openheid in het landschap is ook de aanwezigheid van opgaande elementen zoals bomen en heggen. Deze spelen een belangrijke rol in het begrenzen van zichten.
De helling vormt het kader van het plateau en de begrenzing van het dal. De aanwezigheid van dichte opgaande beplanting zoals hellingbossen of graften geven steile hellingen een besloten karakter ter plekke. Op de flauwe hellingen, waar landbouw plaatsvindt, is door het halfopen karakter vanzelfsprekend een breder zicht richting het dal mogelijk.
Rond het plangebied is sprake van een besloten landschap. Door de ligging in de dorpsmantel met tal van functies is sprake van vele kleine percelen met de daarbij behorende beplanting en bebouwing. Aan de Veestraat liggen een aantal woonpercelen. Tevens zijn rond het plangebied veel kleine landschapselementen als hagen, (fruit)bomen en opgaande beplanting rond het achtergelegen sportcomplex. Aan de oostzijde van de Veestraat opent het landschap zich. De beoogde bebouwing wordt echter gesitueerd binnen het besloten landschap. Daarmee is geen sprake van het aantasten van het schaalcontrast.
Uitsnede kaart kernkwaliteit contrast open-besloten
Kernkwaliteit cultuurhistorie
Het Nationaal Landschap Zuid-Limburg kent een lange bewoningsgeschiedenis die teruggaat tot de prehistorie. In het landschap zijn de verschillende relicten en elementen een tastbare herinnering aan verschillende fases in de geschiedenis van dit heuvellandschap. De fasen in de geschiedenis hangen nauw samen met het reliëf en het natuurlijke landschap. In combinatie met het groene karakter vormt cultuurhistorie de huidige aanblik van het pittoreske landschap.
Hellingen vergden meer moeite om bruikbaar te worden gemaakt voor de mens. Flauwe hellingen zijn door de kap van het bosgeschikt gemaakt voor landbouw terwijl de steile hellingen deels onontgonnen zijn gebleven en functioneerden als houtopslag of graasgebieden. Met de ontginning van het plateau vormden zich langzaam maar zeker steeds meer holle wegen in de helling.
Het dal vormt de basis van de bewoningsgeschiedenis van Zuid-Limburg. De vroegste nederzettingen zijn ontstaan op smalle hoger gelegen zones tussen dalbodem en helling. De nabijheid van water voor hooiland en vruchtbare akkergrond onderaan de helling vormden een ideale vestigingsplek. In het dal vindt men veruit de oudste elementen van het Zuid-Limburgse cultuurlandschap. Wegen- en nederzettingspatronen ontstonden evenwijdig aan de waterloop.
Het plangebied ligt in een gebied met verkavelingspatroon van bouwlanden van voor 1500, waarvan het wegenpatroon ook is terug te leiden tot deze periode. De bouwlanden worden afgewisseld met graslanden en hoogstamfruitboomgaarden. Doordat de woning wordt beoogd binnen het bestaande lint van bebouwing en doordat de kleinschalige percelen worden behouden en als uitgangpsunt dienen voor het plan , is door voorliggend plan geen sprake van het aantasten van oude cultuurhistorische elementen. Op basis van het Facetbestemmingsplan 'Erfgoed Stein' (zie paragraaf 6.1.3) zijn enkele omliggende landschapselementen beschermd. Deze elementen vormen dan ook de basis voor het inpassen van de nieuwe woning. Voorliggende ontwikkeling is derhalve cultuurhistorische verantwoord en versterkt de cultuurhistorische waarden ter plekke.
Uitsnede kaart kernkwaliteit cultuurhistorie
Kernkwaliteit groen karakter
Waar het reliëf de abiotische, oftewel, de niet-levende ondergrond is van het landschap, vormt de kernkwaliteit groen karakter de biotische, oftewel de levende laag in het landschap.
Het groene karakter van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg is een combinatie van natuurlijke invloeden van flora en fauna en menselijke activiteit sinds de prehistorie. Het groene karakter is hierbij niet alleen belangrijk voor de ecologie van het landschap maar heeft ook een visueel aspect.
In het verleden was het gehele landschap bedekt met bos. De mens vestigde zich in het begin vooral langs de beken, maar verplaatste zich in de loop der tijd steeds meer richting plateaus.
In dit landschapstype is het belangrijk onderscheid te maken tussen steile en flauwe hellingen. Steile hellingen zijn ongeschikt voor ontginning en daardoor voor een groot gedeelte bedekt met bos. Flauwe hellingen zijn geschikt gemaakt voor landbouw door het kappen van het bos, het beplanten van graften en het planten van heggen. Het onderscheid tussen de warme zuidhelling en de relatief koude noordhelling speelt ook een rol in het groene aanzien van het hellinggebied.
Het groene beeld van het dal wordt bepaald door verdichte begeleidende beplanting langs de beekloop en op de steilranden. Het groene karakter wordt sterk beïnvloed door de vochtigheid van de bodem en de oriëntatie van de waterloop. Het gebied tussen deze groene verdichting is, door het vochtige karakter en het gebruik als weidegebied, grotendeels vrij van opgaande beplanting op enkele populierenproductiebosjes na.
Rond het plangebied is sprake van vele landschapselementen (hagen, houtsingels, solitaire bomen en hoogstamfruitboomgaarden). Deze geven het plangebied een groen karakter. De beoogde woning komt te liggen tussen deze elementen, waardoor reeds sprake is van een goede stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing. Verder is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld voor het verder versterken van het groene karakter met de daarbij behorende natuurlijke, landschappelijke en ecologische waarden ter plekke.
Uitsnede kaart kernkwaliteit groen karakter
In het kader van voorliggend bestemmingsplan is een landschappelijk inpassingsplan vervaardigd. Het volledige plan is bijgevoegd als Bijlage 2.
Afbeelding landschappelijk inpassingsplan Veestraat ong. te Catsop
Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de 'Wet Natuurbescherming'.
Uitsnede kaart 'Natura2000' met ligging plangebied
In de Wet Natuurbescherming is ten doel gesteld dat de depositie van stikstof op voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden dient te worden verminderd. Per Natura2000-gebied zijn hiervoor doelen gesteld.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan, dient een voortoets te worden uitgevoerd. In een voortoets moet de vraag beantwoord worden of op grond van objectieve gegevens op voorhand kan worden uitgesloten dat een plan of project op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten significant negatieve effectenkan hebben op gevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden. Of er sprake is van significant negatieve effecten hangt onder andere af van de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden en de vraag welke gevolgen de toename van de stikstofdepositie heeft voor het bereiken van de instandhoudingsdoelen.
Ten behoeve van voorliggend voornemen is een AERIUS-berekening uitgevoerd voor zowel de realisatiefase (verbouwing) en de gebruiksfase. De rapportage van het stikstofonderzoek is bijgevoegd als Bijlage 1.
De depositie bedraagt 0,00 mol potentieel zuur/ha/jaar.
De uitkomsten van de AERIUS berekening geven geen aanleiding een Wnb-vergunning aan te vragen of een verklaring van geen bedenkingen te vragen vanwege mogelijke effecten op N2000-gebieden.
De Wet natuurbescherming biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er geldt een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.
Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Onderhavig plangebied betreft een braakliggend perceel. De kans op het aantreffen van beschermde soorten flora en/of fauna ter plekke is nihil. Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is de website www.waarneming.nl geraadpleegd welke recente data bevat met waarnemingen over flora en fauna. Uitgaande van waarneming.nl zijn tot voor kort geen beschermde flora en fauna aangetroffen ter plaatse van onderhavig plangebied.
De omliggende percelen zijn intensief in gebruik als woonpercelen, als agrarische percelen (bouwland en grasland) en als sportcomplex. Het ligt niet in de verwachting dat ter plekke leefgebieden aanwezig zijn voor beschermde dier- en plantensoorten.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect natuur en landschap geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
In de omgevingsverordening Limburg 2014 wordt ten aanzien van klimaatadaptatie voorgeschreven dat de toelichting bij een ruimtelijke plan dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving bevat van de wijze waarop de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico's en gevolgen van klimaatverandering en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de risico's en gevolgen van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.
In dat kader is de kaart 'klimaatrisico' op www.atlasleefomgeving.nl geraadpleegd. Het risico op deze kaart laat zien waar je last kan hebben van een hoge gevoelstemperatuur (hittestress) én waar (wateroverlast) kan ontstaan naar een hevige regenbui. Hierbij geldt hoe groener de kleur, hoe hoger het risico (1 is laag, 5 is hoog).
Uitsnede kaart 'Klimaatrisico' (RIVM, 2020)
Gelet op kaart 'klimaatrisico' ligt het plangebied zonder grote klimaatrisico's. Het risico op hittestress is door de groene omgeving laag. Door de redelijk vlakke ondergrond en de hoge ligging buiten de beekdalen is de kans op overstromingen en wateroverlast laag. Echter, door rekening te houden met het ontwerp van de woning, een groene invulling van de tuin en buitenruimte en de opvang van hemelwater op het eigen terrein, kan mogelijke overlast worden tegengegaan.
De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
De gemeente Stein heeft met initiatiefnemer een (privaatrechtelijke) anterieure overeenkomst gesloten. Het verhaal van kosten is hierdoor anderszins verzekerd.
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
In de met de gemeente Stein gesloten (privaatrechtelijke) anterieure overeenkomst is tevens het verhaal van planschade opgenomen. Eventuele tegemoetkomingen in planschade zijn voor rekening van de initiatiefnemer.
Het bestemmingsplan 'Veestraat ong. te Elsloo' van de gemeente Stein bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding schaal 1: 500.
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de nieuwe Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2008' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:
Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.
Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.
De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.
Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:
Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan. Hierbij zijn de regels van het bestemmingsplan ‘Kern Elsloo' als uitgangspunt genomen.
De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.
De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is ingetekend op schaal 1:500 en digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.
Verder voorziet bijbehorende verbeelding in de naam van voorliggend bestemmingsplan en een tekeningnummer. Dit zijn verplichtingen in het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.
De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.
De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.
Voorliggende planontwikkeling is door de gemeente in het kader van artikel 3.1.1 Bro voorgelegd voor advies aan de betreffende instanties.
Het plan is beoordeeld op de adequate doorwerking van de provinciale belangen. De beoordeling van het plan geeft aanleiding tot het maken van opmerkingen. Indien u in het plan onderstaande opmerkingen adequaat verwerkt, zal er geen aanleiding zijn om in de verdere procedure van het plan een zienswijze in te dienen.
De opmerkingen betreffen de volgende aspecten:
Wonen
Hiernaast formuleren we volgende aandachtspunten:
Landschap
Het plangebied is gelegen binnen het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg en de Groenblauwe mantel. Zoals bepaald in de Omgevingsverordening Limburg 2021 (art. 7.6 instructieregels kernkwaliteiten in de groenblauwe mantel) is op deze locatie een motiveringsplicht van toepassing waarbij wij vragen om in te gaan op de aanwezige kernkwaliteiten (reliëf, groene karakter, visueel-ruimtelijk, cultuurhistorie, ruimte voor water en waterberging). Voorts vragen wij om duidelijk te maken hoe er in de ontwikkeling met de kernkwaliteiten wordt omgegaan (art. 7.6 onder e). Onder art. 7.6 f en g geven wij vanuit de verordening hierbij aan dat er per saldo geen afbreuk gedaan mag worden aan de aanwezige kwaliteiten. Ontwikkelingen op verschillende thema`s zijn mogelijk, mits de kernkwaliteiten geborgd zijn.
Bij het voorliggend initiatief is er sprake van een perceel, gelegen aan een oude uitvalsweg naar het buitengebied. Dat perceel ligt aan de rand van het gehucht Catsop, gelegen in de overgang van de dorpsmantel met boomgaarden en kleine weitjes naar het historisch akkerbouwgebied waar nu uitbreidingen van Elsloo liggen en Seekendaal, oostelijk van de Veestraat. De kernkwaliteiten zijn hier in het geding. Een nadere uitwerking van de kernkwaliteiten is opgenomen in het Handvat Kernkwaliteiten Nationaal Landschap Zuid-Limburg (https://www.handvatnationaallandschap.nl/handvat-viewer/). Verder kan ook gebruik worden gemaakt van Atlas Limburg (https://portal.prvlimburg.nl/viewer) en de website https://topotijdreis.nl (in het kader van de historische ontwikkeling van het plangebied en de omgeving ten aanzien van de kernkwaliteit cultuurhistorisch erfgoed).
Wij verzoeken u de motivering conform artikel 7.6 van de Omgevingsverordening Limburg 2021 toe te voegen in de toelichting van het plan (onder het kopje ‘4.2 Provinciaal beleid’) en de analyse inzake kernkwaliteiten tevens te betrekken bij (de verdere uitwerking van) het landschappelijk inpassingsplan.
Klimaatadaptatie
Inzake klimaatadaptatie geldt conform vigerende Omgevingsverordening Limburg van 2014 (art. 2.19.1) en Omgevingsverordening Limburg 2021 (art. 3.5) een motiveringsplicht. Wij verzoeken u de beschrijving zoals bepaald in de verordening te integreren in de toelichting onder het kopje ‘4.2 Provinciaal beleid’.
Tot slot wordt in de toelichting van het plan verschillende malen verwezen naar de provinciale beleidsregel 'Limburgs Kwaliteitsmenu' van 2012 die niet meer van kracht is. Gelieve de tekst op deze onderdelen aan te passen.
Bovenstaande punten zijn verwerkt in het bestemmingsplan.
Het Waterschap heeft geen opmerkingen op het plan. Er loopt geen oppervlaktewater door het plangebied. Verder wordt het hemelwater verwerkt binnen het plangebied conform beleid van het Waterschap.
Op 19 oktober is de Veiligheidsregio Zuid-Limburg om advies gevraagd over nieuwbouw van een vrijstaande woning op perceelnummer 1195, naast het perceel van Veestraat 32, te Catsop. De grondslag voor de advisering komt voort uit artikel 9 van het Besluit externe veiligheid transportroutes en artikel 10 en 25 van de Wet veiligheidsregio’s.
De rol van de brandweer binnen deze wetgeving houdt in dat wij het bevoegd gezag adviseren omtrent de bestrijdbaarheid van incidenten die invloed hebben op het plangebied. Daarnaast adviseren wij maatregelen om de zelfredzaamheid van de in het plangebied aanwezige personen te verhogen.
De brandweer adviseert om de volgende maatregel te nemen om de effecten van genoemde scenario’s te minimaliseren en/of de zelfredzaamheid van aanwezigen te vergroten:
Het plan geeft ons aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en/of verzoeken.
Artikel 5 Leiding-Hoogspanningsverbinding
Wij verzoeken u om de regels, zoals nu door u opgenomen, te vervangen door onze regels welke horen bij een bovengrondse verbinding. De bijlage bovengronds treft u bijgaand aan.
Met het vervangen van deze regels wordt beter gewaarborgd dat het hoogspanningsnet voldoende beschermd wordt tegen omgevingsaspecten die van invloed kunnen zijn op een betrouwbare levering van energie. Met het overnemen van deze regels bent u ook gelijk voorbereid op de nieuwe omgevingswet die per 1 januari 2024 in werking zal treden.
Artikel 13 Overige regels
TenneT kan niet akkoord gaan met rangordevolgorde die momenteel wordt gehanteerd in het artikel Leiding-Hoogspanningsverbinding 13.1.2, zie hieronder onze motivatie.
Een plan met een meervoudige- of dubbelbestemmingen is in beginsel aanvaardbaar, mits de onderlinge rangorde van de doeleinden of functies zijn aangegeven en mits ze geen tegenstrijdigheden bevatten. Naar onze mening is in dit plan een onjuiste onderlinge rangorde aangegeven en zijn er zeker strijdigheden in de regels. TenneT verzoekt daarom om het volgende in de regels op te nemen: 'In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn'.
Wij zijn van mening dat TenneT als eerste in de rangorde naar voren zou moeten komen. De reden is dat het belang van veiligheid voor personen en goederen gewaarborgd moet worden. Van groot belang is dat er geen afbreuk wordt gedaan aan het veilig en ongestoord functioneren van de hoogspanningsverbinding. Dit is ook de reden wij ernaar streven om de juiste planologische borging te krijgen en behouden.
Afstemming
Als de plannen concreter worden willen wij graag in overleg met u om de plannen nader te bespreken. Wij kunnen dan gaan toetsen of de betreffende ontwikkelingen geen aantasting kunnen veroorzaken aan de leveringszekerheid van deze hoogspanningsverbinding.
Denk hierbij bijvoorbeeld ook aan de groenvoorziening die mogelijk onder verbinding zou kunnen gaan komen. Er mogen geen bomen/struiken komen op deze locatie die hoger dan 4 meter kunnen worden. Tijdens het verwijderen van bomen of hoog opgaande beplanting kunnen namelijk zeer gevaarlijke situaties ontstaan waarbij elektriciteit via beplanting een weg naar de aarde zal zoeken (we noemen dit overslag). Dit wil TenneT te allen tijde voorkomen.
Wij adviseren u om de initiatiefnemer, zodra de plannen concreter zijn, afstemming te laten zoeken met toestemming@TenneT.eu om te kijken aan welke veiligheidseisen er voldaan moet worden bij het bouwen in de buurt van een hoogspanningsverbinding. Maar ook om bijvoorbeeld te kijken wat de maximale bouwhoogte is.
Als gemeente dient u altijd als er een omgevingsvergunning wordt aangevraagd in de buurt van een hoogspanningsverbinding een adviesaanvraag in te dienen bij ruimtelijkeplannen@TenneT.eu. Een schriftelijk positief advies is noodzakelijk voor er plannen ten uitvoer kunnen worden gebracht.
Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.
De gemeente Stein beschikt over een inspraakverordening. Uitgaande van deze verordening behoeft geen inspraak te worden gehouden en kan direct overgegaan worden tot de formele bestemmingsplanprocedure.
De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:
Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan.
Ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten.
Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.
Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken.
Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door ter inzage legging met voorafgaande kennisgeving en toezending van het besluit tot vaststelling aan Gedeputeerde Staten en betrokken Rijksdiensten, Waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling.
Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf ...-...-2023 tot en met ...-...-2023 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn [ wel / geen ] zienswijzen ingekomen.