direct naar inhoud van Regels
Plan: Verbreding A2 Bergerweg-Spoorlijn Chemelot
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0971.BPVerbredingA2-0002

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Verbreding A2 Bergerweg-Spoorlijn Chemelot' met NL.IMRO.0971.BPVerbredingA2-0002 van de gemeente Stein.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 activiteit:

activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid of artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.6 agrarisch:

het (bedrijfsmatig) telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.7 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.8 archeologisch deskundige:

professioneel archeoloog die op basis van de geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of Programma's van Eisen op te stellen en te toetsen.

1.9 archeologisch onderzoek:

diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.10 Archeologisch rapport:

rapportage van een archeologisch onderzoek, uitgevoerd en opgesteld volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.11 archeologische verwachtingswaarde:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het vóórkomen van archeologische relicten.

1.12 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.14 bebouwingspercentage:

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het bestemmings- of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.15 begane grond:

de natuurlijke oppervlakte van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging, alsmede dat gedeelte van een gebouw dat met die oppervlakte gelijk is. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aangrenzend maaiveld.

1.16 bestaand:

legaal aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bevoegd gezag:

het bevoegd gezag in de zin van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.22 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.24 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.25 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.26 coffeeshop:

een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders.

1.27 cultuurhistorie:

de beschavingsgeschiedenis: de overblijfselen van de geschiedenis van de door de mens gemaakte en beïnvloede leefomgeving. Het betreft het onroerende deel van het cultureel erfgoed, waarin archeologie (bodemarchief), historische geografie (cultuurlandschap), historische stedenbouw, historische groen, architectuur- en bouwhistorie (gebouwen en complexen) worden betrokken.

1.28 cultuurhistorische waarde:

de aan een object of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur, waaronder historische gebouwen, waardevolle gebouwde elementen, waardevolle gezichten, historische groen- of landschapselementen en historische infrastructuur.

1.29 ecologische verbindingszone:

zone die dienst doet als migratieroute voor planten en dieren tussen verschillende natuurgebieden. Aanleg van verbindingsroutes heeft als doel barrières tussen deze gebieden op te heffen. De zone moet zowel in kwalitatief als in kwantitatief opzicht zijn ingericht en beheerd volgens de eisen van de doelsoorten.

1.30 ecologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en/of fauna.

1.31 extensieve recreatie:

Extensieve recreatie betreft vormen van openluchtrecreatie die niet intensief zijn zoals recreatief gebruik door wandelaars, fietsers, vissers van gronden die al dan niet voorzien zijn van rustpunten en/of bewegwijzering.

1.32 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 gebruik:

het gebruiken, het doen gebruiken of het laten gebruiken.

1.34 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfsvoering volledig of nagenoeg volledig is gericht op het gebruik maken van de grond als productiemiddel.

1.35 hemelwaterproblematiek:

de problemen die ontstaan voor het afvoeren en bergen van hemelwater door toename van het verharde oppervlak.

1.36 historisch waardevol groen- of landschapselement:

groen- of landschapselement dat kenmerkend is voor het cultuurhistorische beeld en van cultuurhistorische waarde is vanwege de historische verschijningsvorm, de historische ruimtelijke samenhang en/of historische betekenis, zoals die is aangewezen op de verbeelding en wordt beschermd via deze regels.

1.37 historisch waardevol infrastructureel element:

infrastructureel element of restant daarvan dat kenmerkend is voor het cultuurhistorische beeld en van cultuurhistorische waarde is vanwege de historische verschijningsvorm, het historische tracé, de historische ruimtelijke samenhang en/of historische betekenis, zoals die is aangewezen op de verbeelding en wordt beschermd via deze regels.

1.38 historisch waardevolle groenstructuur:

een bijzondere beschermwaardige, in de loop der geschiedenis ontstane, (ruimtelijke) opbouw van het groen in een bepaald gebied met een bijzondere samenhang, schoonheid en/of cultuurhistorische waarde.

1.39 hoge teeltondersteunende voorziening

teeltondersteunende voorziening > 1,50 meter.

1.40 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.41 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;

enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan (geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1 sub a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is) een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.42 kampeerplaats:

een afgeschermd terrein van beperkte omvang waarop een tot ten hoogste drie kampeermiddelen voor een familie of een bij elkaar horende groep van personen kunnen worden geplaatst.

1.43 kampeerterrein:

een terrein met daarbij behorende voorzieningen ter beschikking gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf of voor het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen.

1.44 kleinschalige landschapselementen:

houtopstanden, graften, holle wegen, bosschages en heggen en soortgelijke kleinschalige begroeiings- en reliëfelementen die kenmerkend zijn voor en de landschappelijke kwaliteit bepalen van een bepaald gebied.

1.45 lage teeltondersteunende voorziening:

teeltondersteunende voorziening < 1,50 meter.

1.46 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

1.47 maaiveld:

bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft.

1.48 natuurhistorische waarde:

een waarde die wordt toegekend aan karakteristieke elementen en patronen in het landschap alsmede sporen die de natuur en de mens in het landschap hebben achtergelaten, met cultuurhistorische waarde, zoals bomen, struiken, hagen, holle wegen, grafheuvels, poelen, grachten en vijvers.

1.49 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.50 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf gericht op het telen van producten in kassen en/of het bedrijfsmatig houden van dieren zonder dat het bedrijf hoeft te beschikken over grond bestemd voor de voerproductie van deze dieren. De melkveehouderij wordt hieronder niet begrepen.

1.51 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo.

1.52 ondergeschikt:

wat betreft de ruimtelijke uitstraling van beperkte betekenis qua omvang, functie dan wel in financieel opzicht ten opzichte van het hoofdgebouw, de hoofdfunctie of het inkomen.

1.53 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, chalets, woonschepen, stacaravans, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.54 openbare nutsvoorziening:

een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation.

1.55 paardenbak:

een omheind terrein waarvan de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of ander doorlatend materiaal ten behoeve van het rijden van paarden.

1.56 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld.
  • c. indien in het water wordt gewerkt: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
  • d. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.57 primair water:

een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen en af te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan, welke door het Algemeen Bestuur van het waterschap in de legger is opgenomen.

1.58 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.59 recreatie:

activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.

1.60 recreatief medegebruik:

het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, en voor plaatsgebonden recreatieve activiteiten, zoals voor sportvisserij, met de daarbij behorende voorzieningen.

1.61 regenkap:

een constructie van houten, gegalvaniseerde, verzinkte stalen palen of iets dergelijks met daarop een boog met een kap van transparante folie.

1.62 ruimtelijk historisch beeld:

een bepaald in de loop van de geschiedenis ontstaan beeld van verscheidenheid, samenhang en afwisseling in het ruimtegebruik in een gebied als totaliteit.

1.63 ruimtelijk historische belevingswaarde:

de mate waarin de gebruiker het verblijf in, of het gebruik van een ruimte een gebied als historisch kwalitatief ervaart.

1.64 ruimtelijke karakteristiek:

stelsel van elementen welke, zowel in onderling verband als op zichzelf beschouwd, voor wat betreft gebruik, schaal, ligging of visuele kenmerken danwel uit landschappelijk, natuurlijk en/of cultuurhistorisch oogpunt beschermenswaardig en/of structureel gezien bepalend voor het karakter van het plangebied zijn.

1.65 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf – waaronder begrepen een erotische massagesalon-, een seksclub, bordeel, privé-huis en seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.66 stedenbouwkundig beeld:

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.

1.67 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken en voorzieningen, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, gedenktekens, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken en voorzieningen.

1.68 waardevol gebouwd element:

object of bouwwerk (zoals muren, kapellen, kruisen, straatmeubilair, kunstwerken e.d.) dat kenmerkend is voor het cultuurhistorische beeld en van cultuurhistorische waarde is vanwege de historische verschijningsvorm, de historische ruimtelijke samenhang en/of historische betekenis, zoals die is aangewezen op de verbeelding en wordt beschermd via deze regels.

1.69 wabo:

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht welke op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

1.70 watergang:

een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen en af te voeren, de taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede te verstaan, welke door het Algemeen Bestuur van het Waterschap in de legger is opgenomen.

1.71 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, regenwaterbuffers, gemalen, inlaten, greppels, bermsloten, etc.

1.72 weg:

een voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

2.2 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.3 het bebouwingspercentage:

het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.

2.9 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.10 de oppervlakte van een bodemingreep:

het bebouwde (bruto) oppervlak als het gaat om bovengrondse ontwikkelingen en het oppervlak van een bodemingreep vanaf maaiveld als het gaat om bodemingrepen in het kader van een procedure inzake de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of voor werkzaamheden.

2.11 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.12 ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel bestemmingsgrens met niet meer dan 2,00 m wordt overschreden.

2.13 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.14 verstoringsdiepte:

vanaf het peil tot aan het diepste punt van de ingreep.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. duurzaam agrarisch grondgebruik;
  • b. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aldaar voorkomende landschappelijke en archeologische waarden;
  • c. extensief recreatief medegebruik;
  • d. verkeer;
  • e. geluidwerende voorzieningen;
  • f. de instandhouding en uitbreiding van waterremmende en erosiebeperkende landschapselementen.
3.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 19.2.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouw zijnde, tot een bouwhoogte van 1,50 meter welke naar aard en afmeting passen bij het agrarisch gebruik. (Boog)kassen zijn niet toegestaan.

3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en/of bouwwerken voor/als:

  • a. sport-, wedstrijd- of speelterreinen, campings, kampeer- of caravanterreinen dan wel het stallen van caravans in de openlucht, parkeerterreinen, maneges, lig- en speelweiden;
  • b. het beproeven van voertuigen, voor de beoefening van de motorsport en de modelvliegsport, voor het houden van wedstrijden met motorrijtuigen of bromfietsen;
  • c. het racen of crossen met motorrijtuigen, mountainbikes of bromfietsen;
  • d. staanplaats of ligplaats van onderkomens, behoudens, voor zover en voor zolang de aanwezigheid van deze onderkomens nodig is in verband met uit te voeren werken of werkzaamheden;
  • e. staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • f. opslagdoeleinden, zoals het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  • g. ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
  • h. detailhandel en groothandel;
  • i. transport- en/of garagedoeleinden, behoudens voor zover dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  • j. horecadoeleinden;
  • k. permanente of tijdelijke bewoning.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van landschapselementen;
  • b. het vellen en/of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadiging respectievelijk verdwijning van kleinschalige landschapselementen tot gevolg kunnen hebben, behoudens bij wijze van verzorging van deze elementen;
  • c. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmede verband houdende constructies, installaties of apparatuur, tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden.
3.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 3.4.1 is niet van toepassing op de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning, vrijstelling/ontheffing/afwijking of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • d. het periodiek kappen van griendhout en ander hakhout, voor zover betreffende de normale uitoefening van het op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan bestaande bodemgebruik.
3.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden danwel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 3.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast danwel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

Het verlenen van een omgevingsvergunning voor de aanleg en/of het versterken van landschapselementen is bovendien slechts mogelijk, mits een voorafgaande belangenafweging heeft plaatsgevonden waaruit blijkt dat geen onevenredige aantasting van de agrarische gebruiksmogelijkheden optreedt en overeenstemming is omtrent de te treffen maatregelen.

Artikel 4 Agrarisch met waarden

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. duurzaam agrarisch grondgebruik;
  • b. behoud, herstel danwel ontwikkeling van de aldaar voorkomende natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden;
  • c. natuurlijke afvloeiing en tijdelijke berging van water (primair water);
  • d. extensief recreatief medegebruik;
  • e. verkeer;
  • f. de instandhouding en uitbreiding van waterremmende en erosiebeperkende landschapselementen;
  • g. ecoduikers en faunapassages.
4.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 19.2.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouw zijnde, tot een bouwhoogte van 1,50 meter welke naar aard en afmeting passen bij het agrarisch gebruik.

4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. sport-, wedstrijd- of speelterreinen, campings, kampeer- of caravanterreinen danwel het stallen van caravans in de openlucht, parkeerterreinen, maneges, lig- en speelweiden;
  • b. paardenbakken;
  • c. het beproeven van voertuigen, voor de beoefening van de motorsport en de modelvliegsport, voor het houden van wedstrijden met motorrijtuigen of bromfietsen;
  • d. het racen of crossen met motorrijtuigen, mountainbikes of bromfietsen;
  • e. staanplaats of ligplaats van onderkomens, behoudens, voor zover en voor zolang de aanwezigheid van deze onderkomens nodig is in verband met uit te voeren werken of werkzaamheden;
  • f. staanplaats voor wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • g. opslagdoeleinden, zoals het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  • h. het geheel of gedeeltelijk egaliseren van aanwezige graften;
  • i. het aantasten of in hun functie belemmeren van de aanwezige regenwaterbuffers;
  • j. detailhandel en groothandel;
  • k. transport- en/of garagedoeleinden;
  • l. horecadoeleinden;
  • m. permanente of tijdelijke bewoning.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vellen en/of versterken van landschapselementen;
  • b. het vellen en/of rooien, slopen, dempen, egaliseren van waardevolle landschapselementen of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadiging respectievelijk verdwijning van kleinschalige landschapselementen tot gevolg kunnen hebben;
  • c. het aanleggen, het verharden of amoveren van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmede verband houdende constructies, installaties of apparatuur, tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
  • e. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen en egaliseren, behoudens de aanleg van poelen;
  • f. het verrichten van exploratie- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen;
  • g. het winnen, toevoeren, afdammen of stuwen van water of het anderszins wijzigen van de grondwaterstand en de waterhuishouding;
  • h. het graven, verbreden, uitdiepen, dempen en/of verleggen van watergangen;
  • i. het bebossen van gronden, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet als bos konden worden aangemerkt;
  • j. het ophogen of egaliseren van de in het landschap aanwezige laagten;
  • k. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen, zoals picknickplaatsen;
  • l. beplanten van lijnvormige en vlakdekkende beplanting zoals, singels, lanen, houtwallen, graften e.d.
4.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 4.4.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale en onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning, vrijstelling/ontheffing/afwijking of anderszins mogen worden uitgevoerd;
  • d. het periodiek kappen van griendhout en ander hakhout, voor zover betreffende de normale uitoefening van het op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan bestaande bodemgebruik;
  • e. voor zover de Wet natuurbescherming of krachtens die wet gestelde voorschriften van toepassing zijn.
4.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden danwel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 4.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast danwel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

Het verlenen van een omgevingsvergunning voor de aanleg en/of het versterken van landschapselementen is bovendien slechts mogelijk, mits een voorafgaande belangenafweging heeft plaatsgevonden waaruit blijkt dat geen onevenredige aantasting van de agrarische gebruiksmogelijkheden optreedt en overeenstemming is omtrent de te treffen maatregelen.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplanting;
  • c. fiets- en wandelpaden en inspectiepaden;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. geluidwerende voorzieningen;
  • f. kunstobjecten;
  • g. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. openbare nutsvoorzieningen;
  • i. ecoduikers en faunapassages;
  • j. bijbehorende voorzieningen;
  • k. agrarisch grondgebruik aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
5.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 19.2.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen;
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
5.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van deze gebouwen mag maximaal 3,00 m bedragen;
  • b. de oppervlakte mag maximaal 15 m² per gebouw bedragen.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 5,0 meter, met uitzondering van bewegwijzering en verlichtingsarmaturen, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 12 meter;
  • b. ze dienen voor het overige naar aard en afmetingen bij de bestemming te passen.
5.3 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  • a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen;
  • c. het beproeven van voertuigen, voor de beoefening van de motorsport, voor het houden van wedstrijden met motorrijtuigen, motoren of bromfietsen.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeersdoeleinden;
  • b. verkeerskundige voorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen, bermen en watergangen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. geluidwerende voorzieningen;
  • f. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. openbare nutsvoorzieningen;
  • h. straatmeubilair en kunstwerken;
  • i. ecoduikers en faunapassages;
  • j. overige voorzieningen ten behoeve van het wegverkeer.
6.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 19.2.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen;
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
6.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van deze gebouwen mag maximaal 3,00 m bedragen;
  • b. de oppervlakte mag maximaal 15 m² per gebouw bedragen.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels;

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 5,00 m bedragen, met uitsluiting van geluidwerende voorzieningen, waarvan de hoogte maximaal 3,5 meter mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten, bewegwijzering, kunstuitingen/kunstwerken en verkeersregulering mag maximaal 12,00 m bedragen.
6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 7 Leiding

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Algemeen

De voor 'Leiding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van een:

  • a. brandstofleiding ter plaatse van de 'hartlijn leiding - brandstof' en 'hartlijn leiding - brandstof - PRB leiding;
  • b. hogedruk gastransportleiding, ter plaatse van de ‘hartlijn leiding - gas';
  • c. waterleiding ter plaatse van de hartlijn - leiding water.
7.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 19.2.

7.2 Bouwregels

Op de voor 'Leiding' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

7.3 Afwijken van de bouwregels
7.3.1 Afwijken ten behoeve van bouwwerken voor de leiding

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 7.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van het beheer en/of de instandhouding van de leiding, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,00 meter;
  • b. door de bouw of de aanwezigheid van een dergelijk bouwwerk geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de in artikel 7.1.1 omschreven doeleinden;
  • c. schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de ter zake doende leidingbeheerder én dit advies meegewogen wordt in de besluitvorming omtrent een omgevingsvergunning.
7.3.2 Afwijken ten behoeve van het bouwen conform de onderliggende bestemming

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 7.2 ten behoeve van het bouwen conform de onderliggende bestemming, met dien verstande dat:

  • a. hierdoor het belang van de leiding niet mag worden aangetast;
  • b. door de bouw of de aanwezigheid van een dergelijk bouwwerk geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de in artikel 7.1.1 omschreven doeleinden;
  • c. schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de ter zake doende leidingbeheerder én dit advies meegewogen wordt in de besluitvorming omtrent een omgevingsvergunning.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Leiding' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. Het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. Het aanbrengen, vellen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. Het ophogen, het egaliseren, het bodemverlagen, het afgraven, ontginnen of het verrichten van andere graaf-/grondwerkzaamheden of anderszins wijzigen van maaiveld- of weghoogte;
  • d. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, het aanleggen van drainage en het verrichten van graaf- en grondwerkzaamheden, dieper dan 0,30 meter;
  • f. Het aanbrengen van nieuwe ondergrondse of bovengrondse kabels of leidingen;
  • g. Het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • h. Het tijdelijk of permanent opslaan van goederen.
7.4.2 Uitzonderingen vergunningsplicht

Het verbod als bedoeld in artikel 7.4.1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken bestaan uit:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan of mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende vergunning.
7.4.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. het belang van de leiding niet wordt aangetast;
  • b. schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de ter zake doende leidingbeheerder én dit advies meegewogen wordt in de besluitvorming omtrent een omgevingsvergunning.

Artikel 8 Leiding - Leidingstrook

8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1 Algemeen

De voor 'Leiding - Leidingstrook' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van ondergrondse leidingen.

8.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 19.2.

8.2 Bouwregels

Op de voor 'Leiding - Leidingstrook' aangewezen gronden mogen ten behoeve van de leidingstrook bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,0 meter.

8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Afwijken ten behoeve van bouwwerken voor andere bestemmingen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.2 ten behoeve van de bouw van bouwwerken conform de overige voor deze gronden geldende bestemmingen, met dien verstande dat:

  • a. door deze bouwwerken, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de leidingenstrook ontstaat of kan ontstaan;
  • b. schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de ter zake doende leidingbeheerder én dit advies meegewogen wordt in de besluitvorming omtrent een omgevingsvergunning.
8.3.2 Afwijken ten behoeve van het bouwen conform de onderliggende bestemming

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 8.2 ten behoeve van het bouwen conform de onderliggende bestemming, met dien verstande dat:

  • a. hierdoor het belang van de leiding niet mag worden aangetast;
  • b. door de bouw of de aanwezigheid van een dergelijk bouwwerk geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de in artikel 8.1.1 omschreven doeleinden;
  • c. schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de ter zake doende leidingbeheerder én dit advies meegewogen wordt in de besluitvorming omtrent een omgevingsvergunning.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Leiding - Leidingstrook' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. Het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. Het aanbrengen of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. Het ophogen, het egaliseren, het bodemverlagen, het afgraven of het verrichten van andere graaf-/grondwerkzaamheden;
  • d. Het aanbrengen van nieuwe ondergrondse of bovengrondse kabels of leidingen;
  • e. Het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • f. Het permanent opslaan van goederen.
8.4.2 Uitzonderingen vergunningsplicht

Het bepaalde in artikel 8.4.1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken bestaan uit:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis;
  • c. werken of werkzaamheden binnen het kader van het normale bodemgebruik;
  • d. werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan of mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende vergunning.
8.4.3 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.4.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. het belang van de leiding niet wordt aangetast;
  • b. schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de ter zake doende leidingbeheerder én dit advies meegewogen wordt in de besluitvorming omtrent een omgevingsvergunning.

Artikel 9 Waarde - Archeologie

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor behoud en bescherming van de aanwezige of te verwachten archeologische waarden, meer in het bijzonder voor:

  • a. een hoge archeologische verwachting ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachting';
  • b. een middelhoge archeologische verwachting ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - middelhoge archeologische verwachting'.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

Op de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd conform de onderliggende bestemming, behoudens:

  • a. voor zover het verstoringsoppervlak van de bodemingreep kleiner is dan 250 m² of de diepte van de bodemingreep kleiner is dan 40 cm, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachting';
  • b. voor zover het verstoringsoppervlak van de bodemingreep kleiner is dan 2.500 m² of de diepte van de bodemingreep kleiner is dan 40 cm, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - middelhoge archeologische verwachting'.
9.3 Afwijken van de bouwregels
9.3.1 Afwijken ten behoeve van het bouwen conform de onderliggende bestemming

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 9.2.1 ten behoeve van het bouwen conform de onderliggende bestemming wanneer de verstoringsdiepte meer bedraagt dan 40 cm beneden maaiveld, en:

  • a. het verstoringsoppervlak van de bodemingreep groter is dan 250 m² ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachting';
  • b. het verstoringsoppervlak van de bodemingreep groter is dan 2.500 m² ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van waarde - middelhoge archeologische verwachting';

met dien verstande dat:

  • 1. de aanvrager een archeologisch rapport overlegt waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • 2. uit het rapport onder 1. blijkt dat er geen archeologische waarden te verwachten zijn of kunnen worden geschaad, dan wel nadat door nader archeologisch onderzoek uit te voeren de aanwezige archeologische waarden veilig kunnen worden gesteld;
  • 3. schade aan het archeologisch bodemarchief door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning te verbinden voorwaarden.
9.3.2 Voorwaarden aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.3.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien sub c. van toepassing is, een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
9.3.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 9.3.1 en 9.3.2 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en/of waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwplan dat geen bodemverstorende activiteiten met zich meebrengt;
  • c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd, waarvan de bouwhoogte maximaal 3,00 m mag bedragen.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden dieper dan 40 cm, waartoe worden gerekend het afgraven (ook het verwijderen van bestaande funderingen), woelen, mengen, diepploegen, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van waterlopen en waterpartijen en het aanleggen van drainage;
  • b. het ophogen van gronden;
  • c. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • e. het vellen of rooien van beplantingen waarbij wortels dieper dan 40 cm worden uitgegraven of gefreesd;
  • f. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • g. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
9.4.2 Voorwaarden aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.4.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  • d. indien sub c. van toepassing is, een regeling omtrent de gevolgen bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
9.4.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 9.4.1 en 9.4.2 is niet van toepassing:

  • a. indien de verstoringsdiepte meer bedraagt dan 40 cm onder maaiveld en de oppervlakte van de bodemingreep:
    • 1. kleiner is dan 250 m² ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachting';
    • 2. kleiner is dan 2.500 m2 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - middelhoge archeologische verwachting';
  • b. indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden in de bodem zijn aangetroffen of dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
  • c. indien de werken en / of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • d. indien werken en werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    • 2. archeologisch onderzoek betreffen;
    • 3. worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende vergunning.
9.4.4 Toelaatbaarheid

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.4.1 wordt slechts verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het belang van de bescherming van de archeologische waarden op grond waarbij aanvrager een rapport dient te overleggen waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is zeker gesteld of geen archeologische waarden aanwezig zijn, tenzij naar haar oordeel de archeologische waarde in andere informatie voldoende is zeker gesteld.

9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' of de binnen deze dubbelbestemming opgenomen aanduidingen geheel of gedeeltelijk te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is;
  • b. aan de gronden alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en een binnen deze dubbelbestemming opgenomen aanduiding toe te kennen indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn;
  • c. de oppervlaktes en/of de dieptes als genoemd in artikel 9.2 en artikel 9.4 te veranderen en/of hier desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologische kennis noodzakelijk en/of mogelijk is.

Artikel 10 Waarde - Historisch groen en landschap

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Historisch groen en landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en versterken van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, meer in het bijzonder voor:

  • a. historisch waardevolle groenelementen en groenstructuren (o.a. houtwallen, bomenlanen, bos(restanten), (restanten van) boomgaarden en huisweiden, begraafplaatsen, park- en tuinaanleggen) ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - historisch waardevol groenelement';
  • b. historisch waardevolle groenobjecten (o.a. bomen, hagen, struiken en andere beplanting) ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - historisch waardevol groenobject'.
10.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de onderliggende bestemmingen is bouwen slechts toegestaan, indien hierbij geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in artikel 10.1 bedoelde waarden, zulks ter beoordeling van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen landschapsdeskundige.

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Historisch groen en landschap' de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, en het ophogen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van waterlopen en waterpartijen en het aanleggen van drainage;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het vellen, rooien of beschadigen van bomen, hagen, struiken en andere beplanting ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van waarde - historisch waardevol groenelement' en 'specifieke vorm van waarde - historisch waardevol groenobject';
  • d. het aanbrengen van beplanting, met uitzondering van fruitbomen;
  • e. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
10.3.2 Voorwaarden aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.3.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot nader onderzoek naar de waarden van het desbetreffende groen- of landschapselement;
  • b. bij het vellen en rooien van bomen, struiken, hagen of andere groenelementen:
    • 1. de verplichting tot het opstellen van een herplant-plan en de verplichting tot herplant;
    • 2. verplichting tot het stekken van de desbetreffende boom, struik, haag of ander groenelement, indien het een zeldzame soort betreft, ten behoeve van het behoud van deze soort;
  • c. de verplichting tot het terugbrengen, herstellen en/of zichtbaar maken van (voorheen) aanwezige waardevolle groenelementen.
10.3.3 Uitzonderingen

De vergunningplicht als bedoeld in lid 10.3.1 is niet van toepassing op:

  • a. het normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • b. het onderhoud van bestaand houtgewas door snoeien en verwijderen van dood hout;
  • c. werken en/of werkzaamheden, die strekken ter behoud of het herstel van de cultuurhistorische, landschaps- of natuurlijke waarden;
  • d. de voltooiing van werken die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen, alsmede werken en/of werkzaamheden die worden of mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
10.3.4 Toelaatbaarheid
  • a. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.3.1 wordt slechts verleend indien door de uitvoering van het werk, geen bouwwerk zijnde, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het belang van de bescherming van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, zoals aangegeven in artikel 10.1 en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.3.1 wordt niet eerder verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover een advies heeft ingewonnen bij een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen deskundige.

Artikel 11 Waarde - Historische infrastructuur

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Historische infrastructuur' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en versterken van de cultuurhistorische waarden, meer in het bijzonder voor:

  • a. herstel van de ruimtelijke karakteristiek van historisch waardevolle gebieden door middel van historische herinrichting van infrastructurele elementen zoals oude wegen, pleinen, waterpartijen, straatmeubilair, etc., ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - te herstellen historische infrastructuur';
  • b. het behoud en/of mogelijk zichtbaar of herkenbaar maken van tracés van historische infrastructurele elementen, zoals oude wegen, waterlopen, kademuren, landweren, etc., ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - te behouden historisch tracé'.
11.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de onderliggende bestemmingen is bouwen slechts toegestaan, indien hierbij geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in artikel 11.1 bedoelde waarden, zulks ter beoordeling van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen deskundige.

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Historische infrastructuur' de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend het afgraven en het ophogen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van waterlopen en waterpartijen;
  • b. het wijzigen van weg- of straatprofielen;
  • c. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden
  • d. het aanleggen van parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het verleggen van traces van wegen, waterlopen en het wijzigen van profielen van wegen en waterlopen ter plaatse van de aanduiding en het aanleggen van drainage ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde – te behouden historische tracé'.
11.3.2 Voorwaarden aan omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.3.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden verbinden:

  • a. de verplichting tot nader onderzoek naar de waarden van het desbetreffende infrastructurele element;
  • b. de verplichting tot het terugbrengen, herstellen en/of zichtbaar maken van (voorheen) aanwezige waardevolle infrastructurele elementen.
11.3.3 Uitzonderingen

De vergunningplicht als bedoeld in lid 11.3.1 is niet van toepassing op:

  • a. het normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • b. werken en/of werkzaamheden, die strekken ter behoud of het herstel van de cultuurhistorische, landschaps- of infrastructurele waarden;
  • c. de voltooiing van werken die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen, alsmede werken en/of werkzaamheden die worden of mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
11.3.4 Toelaatbaarheid
  • a. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.3.1 wordt slechts verleend indien door de uitvoering van het werk, geen bouwwerk zijnde, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het belang van de bescherming van de cultuurhistorische en infrastructurele waarden, zoals aangegeven in artikel 11.1 en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.3.1 wordt niet verleend dan nadat het bevoegd gezag daarover een advies heeft ingewonnen bij een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen deskundige.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene bouwregels

13.1 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'bouwvlak' en 'bijgebouwen';
  • b. de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil;
  • c. de ondergrondse bouwdiepte mag maximaal 4,00 meter onder peil bedragen;
  • d. voor het overige blijven de bouwregels van de betreffende (dubbel)bestemmingen van toepassing. Dit betekent bijvoorbeeld dat de inhoud van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking wordt genomen bij het bepalen van de maximale inhoud van gebouwen.
13.2 Ruimte tussen bouwwerken
13.2.1 Tussenruimte

De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:

  • a. vanaf de hoogte van het erf tot 2,20 meter daarboven minder dan 1,00 meter breed zijn;
  • b. niet toegankelijk zijn.
13.2.2 Uitzondering

Het bepaalde in artikel 13.2.1 geldt niet voor bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aangrenzende erf.

13.2.3 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.2.1, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.

13.3 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
13.3.1 Parkeernormen

In, op of onder gebouwen dan wel het daarbij behorende eigen terrein dienen voldoende parkeerplaatsen voor auto's aanwezig te zijn. Bij de uitoefening van de bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning dient een zodanige parkeergelegenheid te worden gerealiseerd dat wordt voldaan aan de normen zoals deze zijn neergelegd in de 'Nota Parkeerbeleid Gemeente Stein'. Indien deze nota gedurende de planperiode wijzigt, moet rekening worden gehouden met deze wijzigingen.

13.3.2 Afmetingen parkeerruimte

De in artikel 13.3.1 bedoelde parkeerplaatsen moeten afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan indien de afmetingen minimaal 1,80 meter bij 5,00 meter en maximaal 3,25 meter bij 6,00 meter bedragen.

13.3.3 Laad- en losruimte

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

13.3.4 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.3.1 en 13.3.3 indien aangetoond is dat in de directe omgeving (een straal van circa 250 meter) voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn.

13.3.5 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan ten behoeve van een goede parkeerbalans, de verkeerssituatie en/of het stedenbouwkundig beeld.

Artikel 14 Algemene gebruiksregels

14.1 Gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).

14.2 Strijdig gebruik

Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • c. straat- en raamprostitutie;
  • d. de plaatsing van kampeermiddelen of andere onderkomens, niet zijnde een bouwwerk in de zin van de Woningwet, een en ander met uitzondering van een normaal gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 15 Algemene aanduidingsregels

15.1 geluidzone - industrie
15.1.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' mogen geen geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd.

15.1.2 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.1, met dien verstande dat de geluidsbelasting vanwege industrielawaai aan de gevels van de te realiseren geluidgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verleende hogere grenswaarde.

15.2 veiligheidszone - leiding
15.2.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd.

15.2.2 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.2.1, met dien verstande dat:

  • a. voldaan wordt aan de normen die gelden voor het plaatsgebonden risico;
  • b. hiervoor een verantwoording van het groepsrisico plaatsvindt;
  • c. schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de veiligheidsregio én dit advies meegewogen wordt in de besluitvorming omtrent een omgevingsvergunning.
15.3 veiligheidzone - vervoer gevaarlijke stoffen
15.3.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidzone - vervoer gevaarlijke stoffen' zijn de gronden bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de aanwezigheid van een transportroute van gevaarlijke stoffen over het spoor en over de weg.

15.3.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen geen gebouwen ten behoeve van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden opgericht.

15.3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 15.3.2 voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nieuwe kwetsbare objecten voor zover in overeenstemming met de andere bestemmingen, met dien verstande dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.

15.3.4 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidzone - vervoer gevaarlijke stoffen' is het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van scholen, woonzorgcentra, kinderdagverblijven en ziekenhuizen, voor zover die mee brengen dat niet-zelfredzame personen zich in de gebouwen en op de gronden ophouden, niet toegestaan.

15.3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen voor:

  • a. het verplaatsen of verkleinen van de aanduiding 'veiligheidzone - vervoer gevaarlijke stoffen' in verband met het verplaatsen van de transportroute vervoer gevaarlijke stoffen, met dien verstande dat het woon- en leefmilieu van de aangrenzende gronden niet verslechtert;
  • b. het verwijderen van de aanduiding 'veiligheidzone - vervoer gevaarlijke stoffen', met dien verstande dat het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de transportroute gevaarlijke stoffen wordt beëindigd.
15.4 vrijwaringszone - weg 1
15.4.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg 1' is het rooilijnenbeleid van Rijkswaterstaat van toepassing. In het kader van dit rooilijnenbeleid mag binnen een zone van 0-50 m uit de as van de dichtstbijzijnde rijbaan (waartoe ook de toe- en afritten behoren) niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken gerelateerd aan of ten behoeve van de verkeersbestemming c.q. het wegverkeer.

15.5 vrijwaringszone - weg 2
15.5.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg 2' is het rooilijnenbeleid van Rijkswaterstaat van toepassing. In het kader van dit rooilijnenbeleid mag binnen een zone van 50-100 m uit de as van de dichtstbijzijnde rijbaan (waartoe ook de toe- en afritten behoren) eerst worden gebouwd, nadat vooraf overleg is gevoerd met en overeenstemming is bereikt met de wegbeheerder, i.c. Rijkswaterstaat, met uitzondering van bouwwerken gerelateerd aan of ten behoeve van de verkeersbestemming c.q. het wegverkeer.

15.5.2 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 15.5, met dien verstande dat:

  • a. gebouwd wordt overeenkomstig de onderliggende bestemming;
  • b. een afstand van minimaal 50 meter wordt aangehouden tot de as van de dichtst bij gelegen rijbaan;
  • c. dit vanuit milieuoogpunt en oogpunt van verkeersveiligheid aanvaardbaar is;
  • d. geen belemmering ontstaat voor beoogde toekomstige infrastructurele uitbreidingen;
  • e. vooraf een positief advies is gekregen van de beheerder van de betreffende weg.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

16.1 Meetverschillen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van de aangeduide bouwgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid op de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, mits de afwijking maximaal 3,00 meter bedraagt.

16.2 Kleine bouwwerken van openbaar nut

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en (gebieds)aanduidingen, door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden, zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, pinautomaten, afval- en glascontainers, kapellen, wegkruisen en dergelijke, met dien verstande dat:

  • a. de oppervlakte maximaal 15 m² mag bedragen;
  • b. de goothoogte maximaal 3,00 meter en de bouwhoogte maximaal 6,00 meter mag bedragen.

Artikel 17 Algemene wijzigingsregels

  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemmingsgrenzen maximaal 2 meter te verschuiven wanneer dit met het oog op de praktische uitvoering gerechtvaardigd is, respectievelijk indien de aanpassing aan de terreingesteldheid dit noodzakelijk maakt en daardoor de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
  • b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de aanleg en uitbreiding van regenwaterbuffers en/of waterremmende landschapselementen indien dit noodzakelijk is voor een goed beheer van het oppervlaktewater c.q. ter voorkoming van wateroverlast en erosie, mits daarbij de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en de activiteiten op een verantwoorde wijze ingepast wordt in het landschap.
  • c. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om aan de gronden binnen het plangebied alsnog de bestemming 'Waarde - Archeologie' met bijbehorende functieaanduiding toe te kennen indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 18 Algemene procedureregels

Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:

  • a. het ontwerp-besluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende zes weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
  • b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid;
  • c. in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;
  • d. indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;
  • e. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 19 Overige regels

19.1 Algemeen
  • a. Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere (wettelijke) regelingen dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan.
  • b. Ter voorkoming van dubbele toetsing zal de gemeentelijke toets met betrekking tot waterhuishoudkundige activiteiten zich beperken tot de relatie landschappelijke, natuurlijke en ecologische waarden. Deze toets dient aan te sluiten op de (eventuele) waterhuishoudkundige toetsing krachtens de Keur.
  • c. Nieuwe wegen mogen uitsluitend worden aangelegd respectievelijk bestaande wegen mogen uitsluitend worden gereconstrueerd indien in voldoende mate is verzekerd dat de geluidbeperkende voorzieningen worden gerealiseerd om te voorkomen dat ten aanzien van bestaande woningen en andere geluidgevoelige gebouwen de geldende grenswaarden respectievelijk de voorkeursgrenswaarden worden overschreden.
19.2 Voorrangsregels
19.2.1 Voorrang dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming en/of gebiedsaanduiding, met name aan de orde bij wijzigingsbevoegdheden, gaat het belang van de dubbelbestemming en/of gebiedsaanduiding voor.

19.2.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen

Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen geldt dat dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen gericht op het instandhouden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen met bebouwing. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen:

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht

20.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
20.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 21 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Verbreding A2 Bergerweg-Spoorlijn Chemelot'.