direct naar inhoud van Artikel 24 Algemene bouwregels
Plan: Kern Stein
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0971.BPKernStein-0003

Artikel 24 Algemene bouwregels

24.1 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'bouwvlak' en 'bijgebouwen';
  • b. de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil;
  • c. de ondergrondse bouwdiepte mag maximaal 4,00 meter onder peil bedragen;
  • d. voor het overige blijven de bouwregels van de betreffende bestemmingen van toepassing. Dit betekent bijvoorbeeld dat de inhoud van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking wordt genomen bij het bepalen van de maximale inhoud van gebouwen.
24.2 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer
24.2.1 Verbindingsweg voor verblijfsvoorziening

Indien de toegang tot een bouwwerk dat voor het verblijf van mensen is bestemd, meer dan 10,00 meter is verwijderd van een openbare weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuisauto's, vuilnisauto's, ziekenauto's, brandweerauto's en het overige te verwachten verkeer.

24.2.2 Vereisten verbindingsweg voor verblijfsvoorziening

Een geschikte verbindingsweg in de zin van artikel 24.2.1 moet:

  • a. een breedte hebben van ten minste 4,50 meter, over een breedte van minimaal 3,25 meter zijn verhard en een vrije hoogte boven de kruin van de weg hebben van minimaal 4,20 meter;
  • b. zijn verhard op een wijze die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van minimaal 14.600 kg en zijn voorzien van de nodige kunstwerken; en
  • c. op doeltreffende wijze kunnen afwateren.
24.3 Bluswatervoorziening
24.3.1 Opstelplaatsen brandweerauto's

Nabij ieder bouwwerk dat voor het verblijf van mensen is bestemd, moeten zodanige opstelplaatsen voor brandweerauto's aanwezig zijn, dat een doeltreffende verbinding tussen die auto's en de bluswatervoorziening kan worden gelegd.

24.3.2 Niet-openbare bluswatervoorziening

Bij afwezigheid van een toereikende openbare bluswatervoorziening moet worden zorg gedragen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening.

24.3.3 Omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 24.3.1 en 24.3.2 indien de aard, de ligging en het gebruik van het bouwwerk zich daarvoor lenen.

24.4 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten

Tussen de toegang van enerzijds een woning of een woongebouw of een gebouw met een al dan niet gemeenschappelijke toegankelijkheidssector, als bedoeld in het Bouwbesluit; en anderzijds de openbare weg, moet een mede voor gehandicapten begaanbare weg of begaanbaar pad aanwezig zijn, met dien verstande dat deze:

  • a. minimaal 1,10 m breed moet zijn;
  • b. geen kleinere vrije doorgang mag hebben dan 0,85 m; en
  • c. ten hoogste een hoogteverschil mag overbruggen van 0,02 m, tenzij dit plaatsvindt door middel van een hellingbaan die voldoet aan het bepaalde in het Bouwbesluit.
24.5 Erf bij woningen en woongebouwen
24.5.1 Vereisten aan het erf

Bij een woning of woongebouw moet een erf aanwezig zijn dat ten minste een strook grond omvat die:

  • a. over de volle breedte van het gebouw aansluit aan de achtergevel, en;
  • b. voor wat betreft het achter het gebouw gelegen deel dat is begrepen tussen het verlengde van de zijgevels, een diepte heeft van minimaal 5,00 meter.
24.5.2 Wijzen van meten

De maat genoemd in artikel 24.5.1 moet worden gemeten haaks op de achtergevelrooilijn en vanuit het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw. Daarbij moeten aan- en uitbouwen, terrassen, balkons en veranda's en ondergrondse uitsteeksels (zoals funderingen en rioolputten) buiten beschouwing blijven.

24.5.3 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 24.5.1:

  • a. met betrekking tot de aanwezigheid van het erf, indien de gelijkstraats gelegen bouwlaag niet tot bewoning bestemd is;
  • b. met betrekking tot de ligging en afmetingen van het erf, indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • 1. een gunstige, andere indeling van het erf is aanwezig;
    • 2. het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht.
24.6 Erf bij overige gebouwen
24.6.1 Vereisten aan het erf

Achter een gebouw, waarvan geen deel tot woning, anders dan als bedrijfswoning is bestemd, moet een bij het gebouw behorend erf aanwezig zijn ter diepte van minimaal 2,00 meter achter het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw en over de volle breedte daarvan.

24.6.2 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 24.6.1 indien ligging en bestemming van het gebouw hiervoor geen beletsel vormen.

24.7 Ruimte tussen bouwwerken
24.7.1 Tussenruimte

De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:

  • a. vanaf de hoogte van het erf tot 2,20 meter daarboven minder dan 1,00 meter breed zijn;
  • b. niet toegankelijk zijn.
24.7.2 Uitzondering

Het bepaalde in artikel 24.7.1 geldt niet voor bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aangrenzende erf.

24.7.3 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 24.7.1, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.

24.8 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
24.8.1 Parkeernormen

In, op of onder gebouwen dan wel het daarbij behorende eigen terrein dienen voldoende parkeerplaatsen voor auto's aanwezig te zijn.

24.8.2 Afmetingen parkeerruimte

De in artikel 24.8.1 bedoelde parkeerplaatsen moeten afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan indien de afmetingen minimaal 1,80 meter bij 5,00 meter en maximaal 3,25 meter bij 6,00 meter bedragen.

24.8.3 Laad- en losruimte

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

24.8.4 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 24.8.1 en 24.8.3 indien aangetoond is dat in de directe omgeving (een straal van circa 250 meter) voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn.

24.8.5 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan ten behoeve van een goede parkeerbalans, de verkeerssituatie en/of het stedenbouwkundig beeld.