direct naar inhoud van Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf
Plan: Kern Elsloo
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0971.BPKernElsloo-0003

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijven;
  • b. boerderijwinkel tot een maximum oppervlak van 200 m² en de daarbij behorende parkeervoorzieningen;
  • c. wonen in een bedrijfswoning;
  • d. ijsboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - ijsboerderij';
  • e. terras, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'terras';
  • f. parkeerterrein met bijbehorende ontsluiting, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. agrarisch hobbymatig gebruik;
    • 2. perceelsontsluitingswegen;
    • 3. recreatief medegebruik;
    • 4. huisvesting van de rustende boer;
    • 5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen voor het ontvangen, vasthouden, infiltreren, bergen en afvoeren van hemelwater;
    • 6. groenvoorzieningen en landschappelijke inpassing.
4.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 32.1.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 4.1 genoemde bestemming, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. mestopslagplaatsen;
  • c. mestbassins;
  • d. permanente teeltondersteunende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • e. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', mits de oppervlakte ten behoeve van de tijdelijke boogkassen en tijdelijke regenkappen maximaal 10% van de totale teeltoppervlakte van een bedrijf uitmaakt;
  • f. bestaande hagelnetten;
  • g. opslagplaatsen ten behoeve van ruwvoer en kuilvoer;
  • h. één paardenbak;
  • i. één paddock;
  • j. één bedrijfswoning per bedrijf;
  • k. de daarbij behorende bijgebouwen;
  • l. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.
4.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a. per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan;
  • b. permanente teeltondersteunende voorzieningen worden uitsluitend in het bouwvlak gebouwd met dien verstande dat de oppervlakte van de boogkassen ten hoogste 2.500 m2 mag bedragen en de bouwhoogte van de boogkassen ten hoogste 3,5 meter mag bedragen;
  • c. het bouwvlak voor maximaal 100% mag worden bebouwd;
  • d. de inhoud van vaste mestopslagplaatsen per bouwperceel maximaal 1.000 m3 mag bedragen;
  • e. de voorgevels worden geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  • f. gebouwen worden plat of met een kap van minimaal 30o en maximaal 60o afgedekt;
  • g. de goothoogte van gebouwen maximaal 5,00 m mag bedragen;
  • h. de bouwhoogte van gebouwen maximaal 10,00 m mag bedragen;
  • i. voor de maatvoering met betrekking tot de bedrijfswoning wordt verwezen naar artikel 4.2.3;
  • j. voor de maatvoering met betrekking tot bijgebouwen wordt verwezen naar artikel 4.2.4 ;
  • k. voor de maatvoering met betrekking tot bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt verwezen naar artikel 4.2.5.
4.2.3 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. per bedrijf is maximaal één bedrijfswoning toegestaan;
  • b. de inhoud van de bedrijfswoning maximaal 750 m³ mag bedragen of maximaal de bestaande inhoud indien deze groter is;
  • c. de bedrijfswoning wordt plat of met een kap van maximaal 60° afgedekt;
  • d. de goothoogte van de bedrijfswoning maximaal 7,00 m mag bedragen;
  • e. de bouwhoogte van de bedrijfswoning maximaal 12,00 m mag bedragen.
4.2.4 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen en carports behorende bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van vergunningsplichtige bijgebouwen en carports mag maximaal 100 m² bedragen;
  • b. bijgebouwen worden plat of met een kap van maximaal 60° afgedekt;
  • c. de goothoogte van bijgebouwen maximaal 3,50 meter mag bedragen;
  • d. de bouwhoogte van bijgebouwen maximaal 5,50 meter mag bedragen;
  • e. carports worden op een afstand van minimaal 1,00 meter achter de voorgevelrooilijn gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van carports maximaal 3,00 m mag bedragen.
4.2.5 Bouwwerken geen gebouw zijnde
  • a. buiten het bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd;
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen uitsluitend achter de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd, met uitzondering van erfafscheidingen;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde maximaal 10,00 m mag bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 m mag bedragen en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 m mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van sleufsilo's maximaal 2,00 m mag bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van mestsilo's maximaal 4,00 m mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van voersilo's maximaal 8,00 m mag bedragen.
4.3 Nadere eisen
4.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en de hoogte van de bebouwing;
  • b. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  • c. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing;
  • d. de aard, situering en oppervlakte van verhardingen.
4.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 4.3.1 genoemde onderwerpen voor het stellen van nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de landschappelijke inpassing;
  • c. de milieusituatie
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken
  • e. instandhouding van omliggende waarden;
  • f. verbetering van de gebiedskwaliteit.
4.4 Awijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van een recreatiewoning/appartement

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2 voor het inpandig verbouwen van de hoofdbebouwing ten behoeve van een recreatiewoning/appartement als verblijfsrecreatie, met dien verstande dat:

  • a. de agrarische functie als hoofdactiviteit gehandhaafd blijft;
  • b. de bestaande bouwmassa niet vergroot wordt;
  • c. het aantal recreatiewoningen/appartementen maximaal 2 bedraagt;
  • d. het vloeroppervlak per recreatiewoning/appartemente maximaal 100 m2 bedraagt;
  • e. de hoofdbebouwing en het stedenbouwkundig beeld niet wezenlijk wordt aangetast;
  • f. waarden en belangen niet onevenredig worden aangetast;
  • g. in voldoende mate in wordt voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein.
4.4.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van bouwhoogte bouwwerken, geen gebouw zijnde

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.5 ten behoeve van het toestaan van een grotere bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, met uitzondering van erfafscheidingen, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte maximaal 15,00 m mag bedragen;
  • b. indien dit noodzakelijk is gelet op de aard van het bedrijf en bedrijfseconomische omstandigheden.
4.4.3 Afwijken van de bouwregels voor het tijdelijk splitsen van de bedrijfswoning ten behoeve van een mantelzorgwoning

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.3 voor het tijdelijk splitsen van de bedrijfswoning ten behoeve van een mantelzorgwoning, met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak van de mantelzorg wordt aangetoond;
  • b. de mantelzorgwoning een tijdelijk karakter heeft, zodat na het beëindigen van de zorgrelatie ook de afwijking van het bestemmingsplan wordt beëindigd en er dan geen sprake is van een zelfstandige woning;
  • c. de mantelzorgwoning ondergeschikt is aan aan de hoofdwoning;
  • d. het oppervlak van de mantelzorgwoning maximaal 75 m2 bedraagt;
  • e. voldaan wordt aan de bouwregels in artikel 4.2.3;
  • f. de afstand tussen de mantelzorgwoningen het hoofdgebouw, zijnde de hoofdwoning, maximaal 15 meter bedraagt;
  • g. de mantelzorg woning voldoet aan de eisen zoals gesteld in het Pluspakket Zorg van het handboek Woonkeur;
  • h. geen sprake is van een eigen aansluiting op de nutsvoorzieningen;
  • i. in de parkeerbehoefte op eigen terrein wordt voorzien, tenzij er in de directe omgeving voldoende veilige parkeerplaatsen aanwezig zijn en de mantelzorgwoning niet leidt tot een onevenredige parkeerdruk.
4.4.4 Afwijken van de bouwregels voor het plaatsen en bewonen van een tijdelijke mantelzorgunit

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2 voor het plaatsen en bewonen van een tijdelijke mantelzorgunit, met dien verstande dat:

  • a. de noodzaak van de mantelzorg wordt aangetoond;
  • b. de mantelzorgunit een tijdelijk karakter heeft, zodat na beëndiging van de zorgrelatie ook de afwijking van het bestemmingsplan wordt beëndigd en de mantelzorgunit wordt verwijdert;
  • c. de mantelzorgunit ondergeschikt is aan de hoofdwoning;
  • d. het oppervlak van de mantelzorgunit maximaal 75 m2 bedraagt. Dit oppervlak gaat niet ten kosten van de maximum oppervlakte aan toegestane bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'. Ook niet als het onbebouwde oppervlak minder dan 50% is;
  • e. de bouwhoogte van de mantelzorgunit maximaal 3,00 meter bedraagt;
  • f. de plaatsing van de mantelzorgunit vanuit een ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
  • g. waarden en belangen van de belendende percelen niet onevenredig worden geschaad;
  • h. de mantelzorgunit uitsluitend aan de achterzijde of zijgevel van de bestaande woning geplaatst wordt, waarbij de afstand tot de voorgevellijn minimaal 3,00 meter bedraagt;
  • i. de mantelzorgunit voldoet aan de eisen zoals gesteld in het Pluspakket Zorg van het handboek Woonkeur;
  • j. in de parkeerbehoefte op eigen terrein wordt voorzien, tenzij er in de directe omgeving voldoende veilige parkeerplaatsen aanwezig zijn en de mantelzorgwoning niet leidt tot een onevenredige parkeerdruk.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Verboden gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. ambachtelijke en/of industriële doeleinden;
  • b. detailhandel, met uitzondering van een boerderijwinkel;
  • c. horeca, uitgezonderd:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch bedrijf - ijsboerderij', waar een ijsboerderij is toegestaan;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'terras', waar een terras ten behoeve van de onder 1. genoemde ijsboerderij is toegestaan;
  • d. groothandel, anders dan ondergeschikt aan en voortvloeiend uit het toegestane gebruik;
  • e. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens, geschikt en bestemd voor de uitoefening van handel;
  • f. opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, waaronder reclame-uitingen;
  • g. het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband;
  • h. buitenopslag, waaronder de opslag van mest(stoffen), behoudens voor zover dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik.
4.5.2 Huisvesting van de rustende boer

Huisvesting van de rustende boer is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. de noodzaak daartoe wordt aangetoond;
  • b. huisvesting van de rustende boer vindt plaats in de bedrijfswoning of in de bijgebouwen;
  • c. natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en belangen en het aangrenzende woon- en leefmilieu worden niet onevenredig aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van bedoelde waarden worden niet wezenlijk verkleind;
  • d. dit niet mag leiden tot afsplitsing van een afzonderlijke en zelfstandige burgerwoning;
  • e. zodra de noodzaak van de huisvesting van de rustende boer is komen te vervallen, wordt het gebruik daarvoor beëindigd.
4.5.3 Aan huis verbonden beroepen

Een aan huis verbonden beroep is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. een aan huis verbonden beroep mag worden uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;
  • b. maximaal mag 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning respectievelijk 1/3 van de oppervlakte van de bijgebouwen worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroep tot een maximum oppervlak van 75 m2;
  • c. de woonfunctie blijft in overwegende mate gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning wordt niet wezenlijk aangetast;
  • d. degene die de activiteiten uitvoert, is tevens de bewoner van de woning;
  • e. het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • f. geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
  • g. in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein;
  • h. er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van aan de activiteit inherente en ondergeschikte detailhandel.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.5, ten behoeve van de volgende ondergeschikte nevenactiviteiten naast de agrarische bedrijfsfunctie:

  • a. bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten die behoren tot milieucategorie 1 en 2 die zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten categorie 1 en 2 (Bijlage 1 bij deze regels) en/of daarmee qua milieueffecten gelijk te stellen bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten, tot maximaal van 35% van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing;
  • b. statische opslag (alleen inpandig), tot maximaal 35% van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing;
  • c. hoogwaardige recreatieve voorzieningen, zoals wellness, beautyfarm welke qua ruimtebeslag en arbeidsproductiviteit ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsfunctie, tot maximaal 35% van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing;
  • d. groepsaccommodaties, tot maximaal 35% van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing, met een maximum van 30 slaapplekken;
  • e. complementaire daghoreca (inclusief terras), tot maximaal 35% van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing, met een maximum van 100 m²;
  • f. logiesverstrekking en bed & breakfast met een maximum van 10 slaapplaatsen;
  • g. toonzalen, expositieruimten, ateliers, praktijkruimten, tot maximaal 35% van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing, met een maximum van 150 m²;
  • h. boerderijkamers, tot maximaal 35% van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing, met een maximum van 15 slaapplaatsen.
4.6.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.5.1 onder a ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf, met dien verstande dat:

  • a. dit gebruik een vloeroppervlakte van maximaal 40 m2 beslaat;
  • b. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;
  • c. degene die de activiteiten uitvoert, tevens de bewoner van de woning is;
  • d. geen buitenopslag en buitenstalling plaatsvindt;
  • e. het gebruik geen (ernstige of onevenredige) hinder oplevert voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • f. geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
  • g. geen sprake is van verkeersoverlast en in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein;
  • h. er geen detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van zelfgemaakte producten dan wel vna ondergeschikte aard.

met dien verstande dat:

    • 1. maximaal in totaal 35% van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing wordt gebruikt ten behoeve van de onder a t/m h genoemde nevenactiviteiten;
    • 2. de functies worden gevestigd in de bestaande bebouwing;
    • 3. de nevenactiviteiten bijdragen aan een verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overlegd waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en de andere te verrichten kwalitietsverbeterende maatregelen zijn omschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
    • 4. de wijziging niet leidt tot onevenredige aantasting van bestaande natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden;
    • 5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de verkeersveiligheid;
      • de milieusituatie;
      • het woon- en leefklimaat;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 6. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
    • 7. de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets);
    • 8. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein;
    • 9. omliggende functies niet worden gehinderd.
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Niet van toepassing.

4.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Niet van toepassing.

4.9 Wijzigingsbevoegdheid

Niet van toepassing.