direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Swalmdal 2 woningen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0957.BP00000318-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens om het planologisch regime van het perceel kadastraal bekend als gemeente Swalmen, sectie C nummers 1354 en 3842 en plaatselijk als Swalmdal ongenummerd te Swalmen, zodanig aan te passen, dat hier twee vrijstaande nultreden-woningen kunnen worden gerealiseerd, welke binnen deze braak liggende locatie (zullen) worden gesitueerd.

Het kadastrale perceel is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Kern Swalmen' en heeft daarin de bestemming 'Woongebied' gekregen met de aanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied' op perceel C 1354 en de aanduiding 'Detailhandel' op perceel C 3842; tevens rust op het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie historische kern'. Onder voorwaarden zou binnen het plandeel waarop voornoemde aanduiding rust, medewerking verleend kunnen worden om middels binnenplanse wijziging een woning toe te voegen. Voor het andere perceel is deze mogelijkheid er niet.

De gemeente Roermond heeft bij schrijven van 23 maart 2021 te kennen gegeven mee te willen werken aan deze ruimtelijke ontwikkeling door de vaststelling van een nieuwe en passende planologisch-juridische regeling in de vorm van een regulier bestemmingsplan ten behoeve van het realiseren van 2 vrijstaande nul-treden woningen.

Het voorliggende bestemmingsplan 'Swalmdal 2 woningen ' voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Swalmen, sectie C nummers 1354 en 3842 en plaatselijk als Swalmdal ongenummerd te Swalmen. Het plangebied beslaat een oppervlakte van 900 m2. Op onderstaande luchtfoto en uitsnede uit de kadastrale omgevingskaart is de ligging van de ontwikkelingslocatie weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000318-VG01_0002.jpg"

Afbeelding:Ligging plangebied

De kadastrale situatie is op onderstaande afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000318-VG01_0003.jpg"

Afbeelding: kadastrale kaart met plangebied

1.3 Voorgaand bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:

Naam bestemmingsplan   Bestemming   Vaststelling Raad  
bestemmingsplan Kern Swalmen   - bestemming ' Woongebied'
- aanduiding 'wro-zone-wijzigings- gebied' tpv C 1345
- aanduiding 'detailhandel' tpv C 3842
- dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie historische kern'  
7 juli 2011  
     
afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000318-VG01_0004.jpg"  

Afbeelding: Uitsnede verbeelding

Onder voorwaarden zou binnen het plandeel waarop voornoemde aanduiding rust, medewerking verleend kunnen worden om middels binnenplanse wijziging een woning toe te voegen. Voor het andere perceel is deze mogelijkheid er niet.

Daarom is het noodzakelijk om een bestemmingsplanherziening te doen.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een uitgebreide analyse van (de waarden van) het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de ruimtelijke ontwikkeling zelf. In hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de milieu-planologische aspecten. Hoofdstuk 6 bevat de waterparagraaf. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is neergelegd in hoofdstuk 7. In hoofdstuk 8 wordt aandacht besteed aan de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure inclusief de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Analyse van het plangebied

In dit hoofdstuk wordt de feitelijke situatie van het plangebied beschreven. Er wordt ingegaan op de aanwezige ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving. Ook worden de aanwezige gebiedswaarden (natuur en landschap, flora en fauna en cultuurhistorie) van het plangebied beschreven.

2.1 Ruimtelijke en functionele structuren

2.1.1 Ruimtelijke structuur

De kern Swalmen is gelegen tussen de steden Roermond en Venlo en wordt in het westen begrensd door de Maas en in het oosten door de Duitse grens. Swalmen is in 2007 samengevoegd met de gemeente Roermond. Swalmen dankt zijn naam aan het riviertje de Swalm. De Swalm is een snelstromende bochtenrijke bosbeek, die uit het hoger gelegen grensgebied van Duitsland komt en dwars door de dorpskern stroomt. De Swalm mondt even voorbij Swalmen uit in de Maas. Swalmen zelf is een levendige kern, met een dorpscentrum ten westen van de Rijksweg N271. Met de gereedkoming van de Rijksweg A73 zuid is voor Swalmen de overlast van het doorgaande verkeer verdwenen.

Het plangebied is gesitueerd op korte afstand (ruim 40 meter) van de Swalm en ten oosten van de Rijksweg Zuid. De stedenbouwkundige structuur aan dit deel van het Swalmdal laat geen duidelijke lijn zien; de vormgeving van de woningen is zeer divers.

De openbare ruimte in de directe omgeving (Swalmzicht en Kroppestraat) bestaat uit een beklinkerde weg, met een trottoir aan beide zijden dat van de weg wordt gescheiden door een molgoot. Vanuit Swalmzicht tot aan het plangebied is het Swalmdal een geasfalteerde weg met een relatief smal profiel en een verhoogd trottoir aan één zijde. Het Swalmdal zelf is voor gemotoriseerd verkeer doodlopend en komt voor langzaam verkeer uit op de Rijksweg Zuid, waar een met verkeerslichten beveiligde oversteekplaats is naar het centrum van Swalmen.

2.1.2 Functionele structuur

Het plangebied is midden in een woonwijk gelegen, waar zich naast woonfuncties ook kleine bedrijvigheid en aan huis verbonden beroepen bevinden, passend in een woonomgeving. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan een detailhandelsbedrijf gericht op terrasoverkappingen en aan de westzijde aan de Rijksweg Zuid 7 ligt een timmerbedrijf (interieurbouw).

De centrumvoorzieningen bevinden zich aan de westelijke zijde van de Rijksweg Zuid, rondom de Markt, op een loopafstand van 5 minuten vanaf het plangebied.

Langs het plangebied loopt een smal wandelpad dat het Swalmdal verbindt met de Kroppestraat.

2.2 Waarden van het plangebied e.o.

2.2.1 Natuur en landschap

Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied te zien ten opzichte van Natura 2000-gebieden.

Het okerkleurige vlak heeft betrekking op het natura 2000-gebied Swalmdal( op een afstand van ruim 40 m ten noorden van het plangebied). Op ruim 5 km ten westen ligt het Leudal, 5 km ten zuiden van het plangebied bevindt zich natura 2000-gebied De Meinweg, ten westen waarvan (op ruim 6 km van het plangebied) natura 2000-gebied het Roerdal is gelegen. Op onderstaande afbeeldingen zijn deze gebieden ten opzichte van het plangebied weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000318-VG01_0005.jpg"

Afbeelding: Natura 2000-gebied Swalmdal nabij plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000318-VG01_0006.jpg"

Afbeelding: Natura 2000-gebieden in de ruimere omgeving van plangebied (rode stip)

Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten. Er dient te worden aangetoond dat met het beoogde plan geen negatieve effecten worden voorzien op de omliggende Natura 2000-gebieden. Bij een projectbijdrage van 0,00 mol/ha/jaar zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Wanneer het projecteffect hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar dient een vergunning te worden aangevraagd en is nader aanvullend onderzoek noodzakelijk. De vergunning kan alleen worden verleend indien de zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet worden aangetast.

De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens de aanlegfase vinden plaats door de verkeersbewegingen ten behoeve van de aanvoer van materialen en de inzet van mobiele werktuigen tijdens de constructie ten behoeve van de realisatie van het plan. De relevante emissies tijdens de gebruiksfase vinden plaats door de verkeersbewegingen van en naar het plan door bewoners en bezoekers.

De berekening van het projecteffect van de beoogde situatie met peiljaar 2021 is verricht met behulp van het programma Aerius Calculator (versie 2020) uitgevoerd in mei 2021 (zie bijlage 5 Aeriusberekening).

Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijke projectbijdrage zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen ontheffing benodigd is voor het aspect stikstof.

Overigens dient te worden opgemerkt dat sinds 1 juli 2021 de bouwfase niet meer hoeft te worden meegenomen in de Aeriusberekening.

In de volgende paragraaf zal ingegaan worden op mogelijke aantasting van flora en fauna.

2.2.2 Flora en fauna

Met de Wet natuurbescherming (Wn) wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen. In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtlijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen. Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort. Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders. Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.

Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.

De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.

Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:

  • er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;
  • er geen sprake is van verslechtering van de staat van instandhouding van de soort;
  • en er een limitatief opgesomde ontheffingsgrond aan de ontheffing ten grondslag kan worden gelegd.

Quickscan flora en fauna

Het plangebied ligt braak; water is binnen het plangebied niet aanwezig. Het perceel is begroeid met verwilderd gras. Op de locatie bevindt zich geen bebouwing meer. Het perceel wordt bij tijd en wijle gemaaid zodat het er redelijk ordelijk uitziet. Hierdoor is het perceel niet geschikt als broed- of verblijfplaats voor beschermde dieren. Beschermde planten zijn als gevolg van regelmatig maaien ook niet aanwezig.

Op basis van de flora- en faunagegevens uit onder andere het 'Vogelarchief Limburg' is over een heel kalenderjaar (juli 2020 - juli 2021) voor het gebied 'Swalmen' nagegaan welke dier- en plantensoorten in dit gebied (meer specifiek in en op korte afstand van het plangebied) waargenomen zijn welke bescherming verdienen. Op onderstaande afbeelding zijn de waarnemingen ten opzichte van het plangebied weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000318-VG01_0007.jpg"

bron: Waarneming.nl, Stichting Observation International en lokale partners

Hieruit is gebleken dat ter plaatse van het plangebied geen beschermde soorten zijn aangetroffen. In de omgeving van het plangebied zijn ruim voldoende uitwijkmogelijkheden voor alle diersoorten, waarbij uit bovenstaande afbeelding blijkt dat deze broed- en uitwijkmogelijkheden met name zijn te vinden in de natuurrijke omgeving ten noorden van dit deel van de Swalm.

In dit kader wordt nadrukkelijk gewezen op de algemene zorgplicht welke in artikel 3.5 van de Wnb is opgenomen.

Door de sloop-, graaf- en bouwwerkzaamheden buiten de periode van maart tot augustus te starten, is de kans op verstoring van broedende vogels het kleinst. Ook buiten deze periode mogen broedende vogels niet worden verstoord en moet gewacht worden tot het broeden voorbij is en de jongen zijn uitgevlogen.

2.2.3 Cultuurhistorie en archeologie

Archeologie

Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Dit vloeit voort uit het Europese Verdrag van Valetta (1992) inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed en de Wet op de archeologische monumentenzorg die de Monumentenwet 1988 deels heeft aangepast. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is - door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld.

Voor dit plangebied is in 2008 door Synthegra Archeologie B.V. een bureau- en verkennend onderzoek door middel van boringen uitgevoerd. Dit onderzoek en de conclusies zijn vastgesteld door de gemeente Roermond. Voor het plangebied geldt een lage verwachting voor deposities, bruggen, voorden, enzovoort uit het laat-paleolithicum tot en met de midden ijzertijd en een middelhoge verwachting vanaf de late ijzertijd tot en met de vroege middeleeuwen. Binnen het plangebied geldt een hoge verwachting voor nederzettingsresten uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Het doel van het inventariserend veldonderzoek was om deze verwachting te toetsen. Om de hoge verwachtingen te toetsen dient een archeologisch proefsleuvenonderzoek te worden uitgevoerd. Op grond van de resultaten van dit onderzoek neemt het bevoegd gezag een besluit of het terrein kan worden vrijgegeven voor ontwikkeling of dat er aanvullend gravend archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. De voorkeur is wel dat het proefsleuvenonderzoek in dat geval een doorstart kan maken naar een definitieve opgraving. Om het onderzoek uit te mogen voeren is op 18 juni 2021 een Programma van Eisen opgesteld en ter goedkeuring aan het bevoegd gezag gestuurd. Dit Archeologisch onderzoek, programma van eisen is als bijlage 4 aan de planstukken toegevoegd.

Zolang het archeologisch onderzoek nog niet heeft geleid tot vrijgave van het plangebied, zal de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie historische kern' over het plangebied behouden blijven.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke ontwikkeling

3.1 Projectbeschrijving

Initiatiefnemer is voornemens om het planologisch regime van het perceel kadastraal bekend als gemeente Swalmen, sectie C nummers 1354 en 3842 en plaatselijk als Swalmdal ongenummerd te Swalmen, zodanig aan te passen, dat hier twee vrijstaande nultreden-woningen kunnen worden gerealiseerd, welke binnen deze braak liggende locatie (zullen) worden gesitueerd.

Op dit moment zit het perceel er uit als op onderstaande foto is te zien:

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000318-VG01_0008.jpg"

Huidige situatie plangebied

De door initiatiefnemer voorgestelde woningen zijn op onderstaande indicatieve schets weergegeven, waarbij rekening is gehouden met het wegverkeerslawaai afkomstig van de Rijksweg, aan de westelijke zijde van het plangebied:

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000318-VG01_0009.jpg" Indicatieve positionering woningen

Qua verschijningsvorm is nog niet bekend hoe de woningen zullen worden vormgegeven, omdat de kavels als bouwrijpe kavels zullen worden verkocht. De koper zal naar eigen inzicht en wensen de woning vorm geven, passend binnen de kaders van onderhavig bestemmingsplan. In de planregels is geborgd dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter en de bouwhoogte niet meer dan 7 meter. Ook aan het bouwvolume is een absoluut maximum van 600 m3 gesteld om te voorkomen dat een te grote oppervlakte van het perceel voor bebouwing wordt gebruikt.

3.2 Ontsluiting en parkeren

Ontsluiting:

De nieuw te realiseren woning wordt ontsloten op het Swalmdal, zijnde een voor gemotoriseerd verkeer doodlopende weg. Via het Swalmdal is met de fiets en te voet de Rijksweg Zuid te bereiken; ter plaatse is een met verkeerslichten beveiligde oversteekplek en wordt de oostelijke zijde van Swalmen verbonden met de westelijke zijde alwaar de centrumfuncties te vinden zijn. Met gemotoriseerd verkeer zal het Swalmdal in zuidelijke richting moeten worden gevolgd, welke aanhaakt op de Kroppestraat, van waaruit via de Prinses Julianalaan de Rijksweg Zuid opgereden kan worden, waar het verkeer wordt opgenomen in de grotere verkeersstromen in noord-zuidrichting. Ter hoogte van de kernen Roermond en Beesel kan de A73 worden bereikt.

Het voetpad dat aan twee zijden langs het plangebied loopt en uitkomt aan de Kroppestraat, zal behouden blijven. Om beide nieuwe bouwpercelen met auto's te kunnen bereiken, zal langs het eerste deel van het voetpad een beklinkerd woonpad worden aangelegd met een breedte van 2,5 m waardoor beide woonpercelen bereikbaar worden gemaakt. Op het voorste deel van het kadastrale perceel C 3841 rust een erfdienstbaarheid ter ontsluiting van het perceel van initiatiefnemer. Deze erfdienstbaarheid is eind 2022 uitgebreid voor het ondergronds gebruik ten behoeve van kabels en leidingen, een en ander neergelegd in een notariële akte. Op onderstaande afbeelding is de situering van de erfdienstbaarheid en de voorziene perceelsontsluiting weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000318-VG01_0010.jpg"

Perceelsontsluiting

Artikel 6.37 van het Bouwbesluit bepaalt dat gebouwen bereikbaar dienen te zijn voor hulpverleningsdiensten (brandweer, ambulance, politie). Tussen de openbare weg en de toegang van een woning dient een verbindingsweg te worden gerealiseerd die geschikt is voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten. Deze verbindingsweg heeft een breedte van ten minste 4,5 meter, waarvan ten minste 3,25 meter is verhard, welke verharding geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 14.600 kilogram. Boven dit verbindingspad mogen tot een hoogte van ten minste 4,2 meter geen obstakels staan of hangen en het pad dient te zijn voorzien van een doeltreffende afwatering.

Het bestaande voetpad heeft een breedte van 1,5 meter; samen met de toegangsweg van 2,5 meter welke moet voldoen aan voornoemde belasting, zal er nog een strook van 0,5 meter van de nieuwe woonpercelen vrijgehouden dienen te worden voor de doorgang van hulpverleningsdiensten.

Het project leidt tot extra verkeersbewegingen als gevolg van het feit dat er twee woningen worden toegevoegd. De verwachte verkeersgeneratie bedraagt circa 9 bewegingen per woning per etmaal meer dan in de bestaande situatie. De verkeersbewegingen zullen beperkt blijven tot bewoners- en bezoekersverkeer. De toename van het aantal verkeersbewegingen is dus zodanig beperkt dat dit geen wezenlijke consequenties heeft voor de wegenstructuur en verkeersveiligheid, anders dan hierboven vermeld.

In de omgeving van het plangebied zijn openbaar vervoersmogelijkheden in de vorm van een bushalte (buslijn 66) aan de Rijksweg Zuid ter hoogte van nummer 7, op een afstand van circa 150 meter van het plangebied.

Parkeren bij de nieuwe woning:

De parkeernormen van de gemeente Roermond zijn neergelegd in de Nota Parkeernorm 2021 en betreft voor grondgebonden woningen 2,4 parkeerplaats per woning. In totaal zijn er op basis van dit beleid dus 4,8 (=5) parkeerplaatsen nodig.

Op onderstaande afbeelding zijn de parkeerplaatsen (grijze driehoeken) indicatief weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000318-VG01_0011.jpg" Par keren op eigen perceel

Door deze situering aan te houden, blijft het ontsluitingspad vrij van voertuigen zodat er ingeval van calamiteiten voor hulpdiensten de mogelijkheid is om beide woningen goed te kunnen bereiken. De sleeplijnen tonen aan dat in- en uit manoeuvreren geen problemen oplevert.

3.3 Groen- en watervoorzieningen

Het plangebied zal als reguliere woonpercelen worden ingericht, met bijbehorende tuinen. De nieuwe woningen zullen zoveel mogelijk in gebiedseigen groen gezet worden.

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater voorzien, anders dan eventueel een open hemelwaterinfiltratievoorziening waarover meer in hoofdstuk 6.

Door zoveel mogelijk de natuurlijke omgeving in het plangebied te brengen, wordt een goede overgang naar het natuurgebied Swalmdal gemaakt. Hierbij kan, naast het zo weinig mogelijk verharden van het perceel en aanbrengen van beplanting en bomen die voor schaduw en dus verkoeling zorgen, gedacht worden aan vegetatiedaken die in de woning zorgen voor stabielere temperaturen en tevens het hemelwater vertraagd afvoeren op de infiltratievoorziening op eigen perceel.

3.4 Brandveiligheid

In het Bouwbesluit 2012 zijn regels gesteld ten aanzien van brandveiligheid van onder andere woongebouwen. Aan deze regels zal worden getoetst op het moment dat de omgevingsvergunning voor de woning worden aangevraagd. In beginsel kan echter wel aan de regels worden voldaan.

3.5 Duurzaamheid

De ambities ten aanzien van duurzaamheid in de Duurzaamheidsvisie en het coalitieakkoord.

De binnen het plangebied te realiseren woningen zullen in ieder geval energieneutraal zijn. In het bestemmingsplan kunnen alleen regels worden opgenomen die bijdragen aan 'een goede ruimtelijke ordening'. Voor de uitleg van dit begrip is in de rechtspraak het criterium ‘ruimtelijk relevant’ ontwikkeld. Alleen regels die ruimtelijk relevant zijn, kunnen in het bestemmingsplan opgenomen worden. Algemeen erkend wordt dat energietransitie een ruimtelijke impact heeft, maar de visie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is dat hiertoe geen regels in het bestemmingsplan kunnen worden opgenomen.

De gemeente Roermond zal daarom het aspect 'duurzaamheid' en 'energieneutraalheid' opnemen in de met initiatiefnemer overeen te komen anterieure overeenkomst.

In onderhavig plan zijn de volgende duurzaamheidsmaatregelen voorzien cq daar waar een afweging mogelijk is, worden overwogen:

  • de woningen worden niet aangesloten op gas (elektrisch koken);
  • de woningen zullen worden aangesloten op een aardwarmtepomp ter verwarming en koeling van de woningen;
  • in de woningen wordt balansventilatie toegepast (warmte-terugwin-installatie);
  • de woningen zullen een substantiële hoeveelheid energie opwekken middels zonnepanelen;
  • de woningen worden zeer goed geïsoleerd en hebben een zeer lage warmtevraag;
  • hergebruik van hemelwater voor beregening van de tuin of doorspoelen van sanitair;
  • vegetatiedaken (voorzover plat uitgevoerd) ter buffering van hemelwater en koeling van de woning.

 

3.6 Privacy en bezonning

Voor een onaanvaardbare aantasting van privacy bij belendende percelen hoeft niet gevreesd te worden. De afstand tussen en de ligging van de nieuwe woningen tot de woningen op de belendende percelen, alsmede de vormgeving van de woningen, is zodanig dat er vanuit de nieuwe woningen geen inkijk is op belendende, privacygevoelige delen van percelen. Weliswaar zal het gebruik van het perceel intensiever zijn, maar dit is niet zodanig dat dit onaanvaardbare schending van privacy tot gevolg heeft.

Ook de situering ten opzichte van de zon is zodanig dat er op woningen in de omgeving geen onaanvaardbare toename is van schaduw.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI), vastgesteld op 11 september 2020, is een onderdeel van de nieuwe Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht het Rijk tot een strategische visie op de fysieke leefomgeving. Het doel is om alle onderdelen van de fysieke leefomgeving met elkaar in samenhang te brengen. Ook gemeenten en provincies maken een omgevingsvisie vanwege deze nieuwe wet.

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.

Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie

Het klimaat verandert. De gevolgen hiervan worden steeds duidelijker merkbaar. Denk aan de steeds drogere zomers, de hevigere regenval en stijgende zeespiegel. Op deze en andere gevolgen van de klimaatverandering moet tijdig worden ingespeeld. Tegelijkertijd moet de overstap worden gemaakt naar duurzame energie. Het is de bedoeling dat ons land in 2050 een duurzame energievoorziening heeft. Iedereen draagt hier zelf aan bij door bijvoorbeeld zoveel mogelijk woningen aardgasvrij te maken. Maar er zullen ook aanpassingen nodig zijn, bijvoorbeeld met windenergie, die moeten worden ingepast in het landschap. Mensen in de omgeving moeten ook voordelen ervaren van geplaatste windmolens.

De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden

Nederland heeft een sterke internationale concurrentiepositie. Vanuit die positie wordt gewerkt aan een nieuw economisch verdienmodel dat duurzaam is en circulair. Door grondstoffen te hergebruiken in de bouw bijvoorbeeld. De overstap naar duurzame energie en het zorgen voor een gezond milieu zijn belangrijk. Ook zullen bedrijven zich hier goed moeten kunnen vestigen met voldoende ruimte voor bedrijvigheid. Daarvoor is het van belang om alle verschillende aspecten te betrekken die hierbij een rol spelen, zodat duurzaam geld verdiend kan blijven.

Onze steden en regio’s sterker en leefbaarder maken

Veel mensen zijn op zoek naar een geschikte, betaalbare woning. Iedereen wil graag wonen in een prettige omgeving. Een omgeving met voldoende groen en met aandacht voor veiligheid en gezondheid. Denk bijvoorbeeld aan groen en fonteinen op plekken waar het erg warm kan worden (hittestress). Tegelijkertijd is het belangrijk dat de woningen goed bereikbaar zijn door goede fiets- en wandelpaden en aansluiting op het wegennet en het openbaar vervoer. Kortom, het gaat niet alleen om voldoende woningen, maar ook om een aantrekkelijke woonomgeving.

Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen

In sommige regio’s staan de natuurlijke systemen en het landschap onder druk. Soms is daar sprake van een verzakkende bodem, onder meer door een te laag waterpeil. Als het waterpeil omhoog wordt gebracht, kan dat gevolgen hebben voor de landbouw en de veeteelt. In sommige gebieden wordt het dan misschien logischer om duurzame energie te produceren in plaats van voedsel. Tegelijkertijd moeten de kwaliteiten van het landschap worden behouden om te kunnen recreëren en ook vanwege het cultureel erfgoed.

In hoofdstuk 3 van onderhavige plantoelichting zijn de aspecten duurzaamheid, kwaliteit van leefomgeving, bereikbaarheid, groen en water uitgebreid aan de orde gesteld. Tevens in relatie met hoofdstuk 5 kan gesteld worden dat in onderhavig bouwproject voldoende aandacht is voor de afwegingen die op basis van de nationale omgevingsvisie dienen te worden gemaakt.

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat:

  • 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.

In casu is er sprake van een toevoeging van 2 woningen binnen het stedelijk gebied, hetgeen geen stedelijke ontwikkeling betreft en daarom is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

4.1.3 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)

In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:

  • rond rijksvaarwegen wordt ruimte geborgd voor de veiligheid van scheepvaart;
  • rond de Maastakken wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige rivierverruiming;
  • rond verschillende hoofdwegen en op enkele locaties wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige uitbreiding van het hoofdwegennet en hoofdspoorwegennet;
  • op verschillende locaties wordt ruimte gereserveerd voor (kern)energiecentrales en zones onder hoogspanningsverbindingen worden gevrijwaard;
  • de provincies wordt opgedragen de ecologische hoofdstructuur te beschermen;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament krijgen ruimtelijke bescherming;
  • in het IJsselmeer wordt verstedelijkingsruimte beperkt mogelijk gemaakt;
  • het erfgoed van de Stelling van Amsterdam, de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes worden ruimtelijk beschermd;
  • rond militaire radarposten worden voorwaarden gesteld aan windmolens en hoge bebouwing.

Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.

Op onderhavig project werken geen van de in het Barro genoemde rijksbelangen rechtstreeks door.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg

De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.

In de Omgevingsverordening legt de Provincie regels vast voor onder meer natuur, milieu, (grond-) water, ontgronding, wegen, ruimte (verstedelijking, woon- en werklocaties, agrarische bedrijven).

De Omgevingsvisie is op 1 oktober 2021 door Provinciale Staten vastgesteld. Met betrekking tot het aspect Wonen is de volgende ambitie in de Omgevingsvisie neergelegd:

Omdat de woonbehoeften veranderen, maar ook omdat er lokale en regionale verschillen zijn in de opgaven ten aanzien van wonen en leefomgeving, zijn deze meer gericht uitwerkingen in provinciale, regionale en/of gemeentelijke programma’s, agenda’s en instrumenten noodzakelijk. Vanuit de wetgever is onze provinciale rol wat betreft dit thema beperkt. Vanwege het brede maatschappelijke belang van de opgave kiest de provincie voor een agenderende, stimulerende, meesturende en verbindende rol.

Wij bekijken woningbouwontwikkelingen vanuit een brede maatschappelijke context. Dit vraagt een integrale aanpak van locaties en gebieden in de vorm van herstructurering en transformatie/herbestemming in centra, buurten, wijken, dorpen en het buitengebied. Bij onze keuzes houden we rekening met samen hangende belangen zoals leegstand bij detailhandel, kantoren, maatschappelijk vastgoed, monumenten, etc. Daarnaast bezien we de woningopgave altijd in samenhang met veiligheid en leefbaarheid. Met het stimuleren van de verduurzamingsopgave en het levensloopbestendig maken van bestaande en nieuwe woningen zien wij meekoppelkansen voor een klimaatbestendige en klimaatadaptieve woonomgeving.

We vinden het belangrijk dat eerst de kwaliteit van het feitelijk bestaand bebouwd gebied op orde wordt gemaakt. Via het principe van de Ladder voor duurzame verstedelijking benutten we de ruimte in bestaand bebouwd gebied optimaal, zowel kwantitatief als kwalitatief. Dat betekent dat eerst leegstaand vastgoed hergebruikt en herbestemd wordt in lijn met de Limburgse principes. Daarvoor werken we samen met andere beleidsvelden.

Wonen is in beginsel alleen maar toegestaan in bestaand bebouwd gebied. Hierop kunnen – tijdelijke – uitzonderingen worden gemaakt in de vorm van flexibele woonvormen. Tijdelijk permanente bewoning toestaan in recreatieparken voor de huisvesting van internationale werknemers en/of woonurgenten voor de duur van maximaal tien jaar en onder (nader te bepalen) voorwaarden als verdienmodel voor toekomstige herontwikkeling of sanering van het park, of het herbestemmen van monumentale bebouwing in het buitengebied zijn hiervan voorbeelden.

Bij planvorming voor uitbreiding van de woningvoorraad wordt de ladder voor duurzame verstedelijking en de voorkeur voor gebruik van leegstaand vastgoed consequent gehanteerd. Toevoegingen aan de Limburgse woningmarkt moeten niet alleen van de juiste soort zijn (voldoen aan de specifieke lokale woningbehoefte) en op de juiste locatie zijn, maar moeten in veel gevallen ook gepaard gaan met sloop, zodat de kwantitatieve verhouding in balans blijft.

Onderhavig plan past binnen die ambities van de provincie Limburg, doordat beide woningen wordt toegevoegd binnen bestaand bebouwd gebied en zullen worden gerealiseerd naar de wensen en de specifieke behoeften van de oudere kopers.

4.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

De Omgevingsverordening Limburg is in 2014 gewijzigd vanwege de vaststelling van het POL 2014, waarin was bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening zou worden toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Artikel 2.4.2 van de Omgevingsverordening Limburg heeft betrekking op 'wonen' en kent de volgende bepalingen:

  • 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.
  • 2. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg.
  • 3. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen.
  • 4. Het derde lid is niet van toepassing indien:
    • a. er sprake is van een door de gemeenteraad vastgestelde Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg; en
    • b. het ruimtelijk plan voldoet aan het bepaalde in de vastgestelde Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.
  • 5. De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg, dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen, bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste lid respectievelijk het tweede lid respectievelijk het vierde lid.

In dit kader zijn de leden 2 en 5 van toepassing. Zoals in paragraaf 4.3 (Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024) van onderhavige plantoelichting aan de orde zal komen, is er in casu sprake van bouwen naar reële behoefte (er hebben zich al kopers gemeld) en worden woningen toegevoegd die qua kwaliteit, woningomvang en perceelsomvang beantwoorden aan een feitelijk aanwezige behoefte voor senioren en tevens qua prijs marktconform is.

Voor het plangebied zijn er verder geen beperking opgenomen. Het project is dan ook niet strijdig met de Omgevingsverordening Limburg 2014.

4.3 Regionaal beleid

Structuurvisie Wonen Midden-Limburg “Bouwen aan de toekomst” 2022 t/m 2025

Deze structuurvisie, welke door de gemeenteraad van Roermond is vastgesteld op 22 september 2022, richt zich primair op wonen. Met het woningmarktonderzoek is een uitvraag gedaan naar de wensen van de inwoners.

Het woningmarktonderzoek dat aan de structuurvisie ten grondslag heeft gelegen, geeft aan dat in de huursfeer met name appartementen met lift en grondgebonden seniorenwoningen in de prijsklassen huur tot € 710 per maand populair zijn.

In de koopsfeer vormen de vrijstaande woningen, de 2^1 kap / geschakelde woningen en de grondgebonden seniorenwoningen de top 3 van de wensenlijst. Voor vrijstaande woningen is de prijsklasse vanaf € 200.000 populair met een duidelijke voorkeur voor de prijsklasse € 275.000 – € 375.000. Voor de 2^1 kappers en geschakelde woningen gaat de voorkeur uit naar de prijsrange € 150.000 - € 275.000 en de grondgebonden seniorenwoningen worden het meest gevraagd in de prijsklasse € 150.000 tot € 275.000.

Ruim de helft (53%) van het aantal verhuisgeneigde huishoudens geeft aan behoefte te hebben aan levensloopbestendige woningen.

Het onderzoek schetst het beeld dat mensen met een verhuiswens veelal een woning zoeken in de huidige woonkern dan wel willen verhuizen binnen de huidige gemeente. Een substedelijk woonklimaat en/of een dorps woonklimaat al dan niet met een centrumfunctie met voorzieningen genieten daarbij regionaal bezien de voorkeur.

In de structuurvisie zijn afwegingscriteria opgenomen die de gemeenten naar eigen inzicht kunnen toepassen en/of aanvullen.

Als naar de kwantitatieve behoefte gekeken wordt, blijkt dat er duidelijke verschillen zijn in de situatie per gemeente. Opvallend is dat in Roermond de huishoudenstop veel later dan in andere gemeenten aan de orde is: in 2039. Over de gehele regio bezien geven de prognoses aan dat er in de periode 2018 tot en met 2028/2029 nog een toename van het aantal huishoudens zal plaatsvinden met 2,5%.

Het aantal jongerenhuishoudens en huishoudens in de middengroep (tot 65 jaar) neemt af. Het aantal ouderenhuishoudens neemt fors toe. De woningbehoefte wordt dan ook grotendeels door de groeiende groep ouderenhuishoudens bepaald.

De kwalitatieve woningbehoefte bestaat grotendeels uit appartementen met lift en grondgebonden seniorenwoningen, zowel in de huur- als in de koopsector.

Voor de afbouw van de planvoorraad wordt meer tijd genomen en van de mogelijkheid om nieuwe plannen toe te voegen die aansluiten bij de kwalitatieve behoefte wordt gebruik gemaakt. Aanvullend moet worden geconstateerd dat het aantal huishoudens in Midden-Limburg de afgelopen jaren meer is gegroeid dan het netto toegevoegde aantal woningen. Hierdoor is de druk op de woningmarkt toegenomen.

Op basis van de Structuurvisie wonen Midden-Limburg 2022-2025 en het onderliggende woningmarktonderzoek uit 2018 kan voor Swalmen de ruimte voor grondgebonden nul-tredenwoningen per 1 januari 2018 ingeschat worden op 77. Op basis van de in de periode 2018-2022 gerealiseerde aantallen woningen en planvoorraad per 1 januari 2023 (exclusief voorliggend plan) is er nog ruimte voor toevoegingen van 26 grondgebonden nul-tredenwoningen in de koopsector.

Het onderhavige plan ziet in de realisering van twee grondgebonden nultredenwoningen op een inbreidingslocatie. Het onderhavige initiatief draagt dan ook bij aan het toevoegen van woningen waarnaar blijkens het woningmarktonderzoek duidelijke vraag is, op een plek die hiervoor zeer geschikt is vanwege de ligging in een woonwijk en op relatief korte afstand van alle voorzieningen.

Concluderend kan worden gesteld dat er voor wat betreft het aspect volkshuisvesting vanuit kwantitatief en kwalitatief oogpunt geen belemmeringen zijn ten aanzien van deze woningbouwontwikkeling.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Toekomstvisie Roermond 2030

Op 22 december 2018 is de Toekomstvisie Roermond 2030 door de gemeenteraad vastgesteld. Roermond heeft een rijk verleden als kerkelijk en bestuurlijk centrum en als internationale handelsstad. Een verleden dat weerspiegeld wordt in de historische binnenstad. Roermond is een stad met een 'hands on'-mentaliteit. Deze draait grotendeels om handel en industrie. De bijzondere kwaliteiten van Roermond, haar historische binnenstad en de Maasplassen, maken in combinatie met het Designer Outlet Center dat handel is uitgegroeid tot retail & leisure. Roermond heeft daarmee aantrekkingskracht op mensen uit de regio en zelfs op mensen van ver over de grens. In de regio neemt Roermond een belangrijke positie in. Als centrumstad is het de plaats waar mensen uit de regio komen winkelen, onderwijs volgen en hun vrije tijd besteden. Het is de stad waar belangrijke regionale voorzieningen zijn als het ziekenhuis en de rechtbank. Roermond is ook een echte werkstad. Als de regionale werkstad is Roermond aantrekkelijk voor starters op de arbeidsmarkt. Zodoende is de bevolking van de stad relatief jong, zeker in vergelijking met omliggende gemeenten.

Roermond is een compacte stad met een rijke variatie aan stadslandschappen en woonbuurten. De stad is meer-kernig met herkenbare gemeenschappen. Er is een rijkdom aan natuur in de directe omgeving en de Maasplassen bieden een uitgestrekt waterlandschap aan de westkant van de stad. De stad is goed aangesloten op landelijke netwerken van autoverkeer en openbaar vervoer. In de stad bouwen 'oude' bewoners samen met nieuwkomers een samenleving op.

Om in te spelen op de kansen en uitdagingen heeft de gemeente de toekomstvisie Roermond 2030 opgesteld. Een toekomstvisie die voor vijf thema's het toekomstbeeld schetst: jeugd, ouderen, zorg, economie en de historische binnenstad en het water. Deze thema's zijn in samenwerking met inwoners van Roermond en partners in de stad gekozen en inhoud gegeven.

Meest cruciaal binnen deze visie zijn de drie roden draden die dwars door de vijf thema’s heen lopen: ontmoeting, verbinding en samenwerking.

De visie voorziet dat vitale ouderen in Roermond in 2030 een actieve bijdrage leveren aan de samenleving en daarmee zijn ze van grote waarde. Ook biedt Roermond als stad van leisure en recreatie volop mogelijkheden voor de vrijetijdsbesteding van ouderen. Voor senioren is het goed toeven in Roermond en biedt de stad een prettige woonomgeving. Met speciale aandacht voor het welbevinden voor haar oudere bewoners is Roermond een seniorvriendelijke stad. De unieke kracht zit voor Roermond echter in de verbinding tussen jong en oud. De levendigheid van de stad en de generatie-overstijgende netwerken in de gemeenschap maken dat Roermond een stad is die je actief houdt.

Onderhavig project is niet strijdig met deze toekomstvisie. Door de toevoeging van twee vrijstaande nultredenwoningen voor senioren, in het centrum van één van de grote kernen van de gemeente wordt een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving gecreëerd voor deze doelgroep, en biedt daarmee de basis voor een prettig woon- en leefklimaat nabij het centrum van Swalmen, waar 'ontmoeting, verbinding en samenwerken' het eerste gevolg van zijn. Voor senioren is ook de vrijetijdsbesteding van belang welke gevonden kan worden in extensieve recreatie in het natuurgebied Swalmdal dat op korte afstand van het plangebied ontsloten wordt.

4.4.2 Duurzaamheidsvisie

Op 30 maart 2017 heeft de gemeente Roermond de duurzaamheidsvisie vastgesteld. Deze duurzaamheidsvisie ziet op drie thema’s, namelijk:

  • Het probleem klimaatverandering oplossen;
  • Een einde maken aan extreme armoede;
  • Ongelijkheid en onrecht bestrijden.

Voor wat betreft ruimte, wonen en bouwen is de navolgende doelstelling geformuleerd.

De beschikbare ruimte in Roermond wordt efficiënt en duurzaam gebruikt. De kwaliteit van de ruimte wordt verhoogd, wat wil zeggen dat Roermond inzet op de toegankelijke en bruikbare buitenruimte voor een breed spectrum aan doelgroepen. In Roermond worden vanaf 2020 alleen nog maar bouwplannen ontwikkeld die energieneutraal zijn maar bij voorkeur Nul op de Meter, materiaalgebruik en groen in relatie tot elkaar. Roermond zet in ieder geval in op zonne-energie als variant van duurzame opwekking, waarbij ook de mogelijkheden (zoals windenergie) buiten de stedelijke bebouwing niet worden uitgesloten maar in voorkomend geval worden onderzocht. De in het plangebied beoogde woningen zijn toekomst- en levensloopbestendig en worden gasloos opgeleverd, waarmee de woningen voldoen aan de duurzaamheidsvisie.

Zoals ook in de vorige paragraaf is aangegeven, zullen de beide woningen zodanig worden gerealiseerd dat ze voldoen aan deze duurzaamheidsvisie.

4.4.3 Bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:

Naam bestemmingsplan   Bestemming   Vaststelling Raad  
bestemmingsplan Kern Swalmen   - bestemming ' Woongebied'
- aanduiding 'wro-zone-wijzigings- gebied' tpv C 1345
- aanduiding 'detailhandel' tpv C 3842
- dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie historische kern'  
7 juli 2011  
     
afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000318-VG01_0012.jpg"  

Afbeelding: Uitsnede verbeelding

Onder voorwaarden zou binnen het plandeel waarop voornoemde aanduiding rust, medewerking verleend kunnen worden om middels binnenplanse wijziging een woning toe te voegen. Voor het andere perceel is deze mogelijkheid er niet.

Daarom is het noodzakelijk om een bestemmingsplanherziening te doen.

Hoofdstuk 5 Milieu-planologische aspecten

5.1 Milieu effect rapport

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In het gewijzigde Besluit staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet een m.e.r.-beoordelingsbesluit worden genomen. Dit houdt in dat in afwijking van voorheen voor iedere activiteit die wordt genoemd in kolom 1, ook al blijft deze onder de drempelwaarde van gevallen in kolom 2, een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet worden genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000318-VG01_0013.jpg"

Uit bijlage onderdeel D, Besluit milieueffectrapportage

Wanneer een woningbouwplan wordt getoetst aan onderdeel D en wordt gekeken in kolom 2 van de D-lijst, is hier een drempelwaarde opgenomen voor '100 ha' of '2000 woningen'.

In casu behoeft geen m.e.r.-beoordelingsbesluit te worden genomen. De activiteit voor de bouw van 2 woningen in een gebied met een oppervlakte van 900 m2 en zonder enige andere ontwikkeling valt duidelijk niet binnen de definitie van kolom 1, 'een stedelijk ontwikkelingsproject' waarbij de drempelwaarde van 2000 woningen of 100 ha (kolom 2) wordt overschreden.

Overigens worden alle milieurelevante aspecten die betrekking hebben op onderhavig project, in deze ruimtelijke onderbouwing beschouwd, zodat met alle belangen en waarden voldoende rekening wordt gehouden.

5.2 Geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).

De straten ten oosten van de Rijksweg Zuid zijn aangewezen als wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h. De Rijksweg Zuid zelf, alsook de Rijksweg Noord en (een deel van) de Neerstraat welke richting het centrum van Swalmen leidt, zijn wegen waarop een maximale snelheid van 50 km/h geldt.

Het plangebied valt binnen de langs deze wegen gelegen geluidszone.

Op 23 juni 2021 is door Econsultancy BV een akoestisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van het bepalen van de gevelbelasting en het woon- en leefklimaat. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn tevens de nabijgelegen niet-gezoneerde wegen (Kroppestraat, Prinses Beatrixstraat, Swalmdal, Swalmzicht, Neerstraat) in het onderzoek betrokken. In het onderzoek wordt de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemmingen inzichtelijk gemaakt en beoordeeld op basis van het toetsingskader en is er bepaald op welke grenzen op de percelen de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting niet wordt overschreden. Op de grenzen zijn toetspunten ten behoeve van 3 bouwlagen gemodelleerd. De berekeningen zijn verricht aan de hand van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 en met behulp van het programma Geomilieu, versie 2020.2. Deze grenzen zijn op onderstaande afbeelding weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000318-VG01_0014.jpg"

Vlak waarbinnen hoogste toelaatbare geluidsbelasting niet wordt overschreden

Wanneer de nieuwe woningen binnen dit vlak worden geprojecteerd hoeft er geen hogere waarden te worden vastgesteld. Er gelden dan vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.

Het onderzoek is integraal als bijlage1, Akoestisch onderzoek, toegevoegd.

Het op de verbeelding opgenomen bouwvlak waarbinnen de woningen dienen te worden gepositioneerd, ligt geheel binnen bovenstaand vlak waarbinnen de hoogst toelaatbare geluidsbelasting niet wordt overschreden. Hierdoor is het niet noodzakelijk dat een verzoek om hogere grenswaarden wordt ingediend.


Spoorweglawaai

In de nabijheid van het plangebied zijn geen spoorlijnen gesitueerd. Het spoortraject Roermond-Venlo ligt op een afstand van ruim 700 meter ten westen van het plangebied.

5.3 Bodem- en grondwaterkwaliteit

In het kader van het onderhavige plan wordt binnen het plangebied een nieuwe bodemgevoelige functie toegelaten in de vorm van een woning.

Voordat door middel van een omgevingsvergunning nieuwe functies mogelijk worden gemaakt zal er inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke bebouwing en gebruik ook mogelijk maken.

Op 1 februari 2021 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Econsultancy BV (rapportage is als bijlage2, Verkennend bodemonderzoek toegevoegd). In dit onderzoek is het volgende geconcludeerd:

'Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "verdacht, niet lijnvormig" (VED-HE-NL). Bij verdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem mogelijk verontreinigd is.

De bodem bestaat voornamelijk uit matig siltig en zwak tot matig grindig, matig fijn zand. De bovengrond (tot maximaal 1,0 m -mv) is bovendien zwak humeus. De ondergrond vanaf 1,3 m -mv bestaat uit sterk zandige en zwak veenhoudende klei en zeer grof grind. De bovengrond is plaatselijk zwak baksteenhoudend, zwak dakpanhoudend, zwak kolengruishoudend en/of zwak betonhoudend. Zeer plaatselijk zijn er zinkassen in de ondergrond aanwezig. Enkele boringen zijn gestuit op grind en/of volledig baksteen.

Uit de XRF resultaten blijkt dat de aangetroffen zinkassenlaag ter plaatse van de peilbuis sterk verontreinigd is met koper en zink. Deze zinkassenlaag betreft géén bodem (percentage bodemvreemd materiaal > 50 %). De bodemlaag onder deze zinkassenlaag is analytisch geverifieerd. Uit de analyseresultaten (MM03) blijkt dat de bodem onder deze zinkassenlaag enkel licht verontreinigd is met metalen (koper, lood en zink).

De overige zintuiglijk verontreinigde bovengrond is licht verontreinigd met diverse zware metalen en PAK. De zintuigelijk schone ondergrond is analytisch niet verontreinigd. In het grondwater zijn geen verontreinigingen geconstateerd.

Er zijn op basis van het vooronderzoek aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. Dit op basis van de voormalige bebouwing die op de onderzoekslocatie aanwezig is geweest.

Conclusie en advies

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, bevestigd. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek.

Op basis van het vooronderzoek is de onderzoekslocatie verdacht voor verontreinigingen met asbest in de bodem. Voor de locatie geldt dat er een verkennend onderzoek asbest in bodem conform de NEN5707 dient te worden uitgevoerd.

Algemeen

Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.

Daarnaast dient bij grondwerkzaamheden plaatselijk rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van een zinkassenlaag in de ondergrond.'

Het verkennend onderzoek naar asbest is uitgevoerd in maart 2021, eveneens door Econsultancy BV en het volgende is geconcludeerd:

'Tijdens het onderzoek zijn zintuiglijk in de fractie > 20 mm geen asbestverdachte materialen aangetroffen.

Analytisch is in de volledige puinlaag een licht verhoogd asbestgehalte gemeten van 6 mg/kg d.s.. In de zwak puinhoudende bodem is analytisch geen asbest aangetroffen.

De aangetroffen asbestgehalte in de volledige puinlaag (6,0 mg/kg d.s.) overschrijdt het criterium voor nader asbestonderzoek (50 mg/kg d.s.) niet.

Conclusie en advies

Op basis van de analyseresultaten bestaat er géén aanleiding voor het uitvoeren van een nader bodem- of asbestonderzoek. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er géén belemmeringen voor de voorgenomen transactie van de onderzoekslocatie.

Algemeen

Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAShoudende grond en baggerspecie (d.d. 2 juli 2020) of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.'

Ook deze rapportage is als bijlage 3, Verkennend onderzoek asbest aan de planstukken toegevoegd.

De bodemkwaliteit staat niet aan het project in de weg.

5.4 Luchtkwaliteit

De regels inzake luchtkwaliteit kennen het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

De Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' bevat regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).

Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).

Het onderhavige project valt met de bouw van twee woningen zonder meer onder de Regeling NIBM.

Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het project.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Risicovolle inrichtingen (Bevi)

De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. Het gaat hierbij onder meer om inrichtingen in het kader van het Besluit risico's zware ongevallen 1999, LPG-tankstations, inrichtingen waar gevaarlijke (afval)stoffen of bestrijdingsmiddelen in emballage van meer dan 10.000 kg worden opgeslagen, inrichtingen met een koel-of vriesinstallatie met meer dan 400 kg ammoniak. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.

Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Bij het nemen van een planologisch besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.

Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.

De woningen zijn te kwalificeren als een kwetsbaar object . Volgens onderstaande uitsnede van de Risicokaart van de provincie Limburg liggen in de directe omgeving van het plangebied (binnen een straal van 300 meter) geen risicovolle inrichtingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000318-VG01_0015.jpg"

Uitsnede uit risicokaart Limburg; plangebied ter plaatse van blauwe pijl

5.5.2 Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.

De dichtstbijzijnde weg waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is de A73. De afstand tot het plangebied bedraagt ruim 650 m.

Het plangebied bevindt zich verder ruim 700 m van de spoorlijn Roermond-Venlo. Ten aanzien van het plaatsgebonden risico blijkt dat de PR-contour 10 -6/jr.is gelegen op 10 meter van de as van de spoorlijn. Het plangebied ligt hier ruim achter. In het kader van het opstellen van het Basisnet Spoor (Regeling Basisnet) is dit tracédeel onderzocht en de plaatsgebonden risicocontour bedraagt niet meer dan 10 meter. Het projectgebied is daarmee duidelijk niet gelegen binnen deze risicocontour. Uit die inventarisatie blijkt dat het plaatsgebonden risico ten allen tijde lager is dan de grenswaarde 10-6/jaar.

De afstand tot de Maas bedraagt zelfs circa 2,5 km.

Op basis van artikel 7 van het Bevt dient in de toelichting bij een bestemmingsplan, voor zover het gebied waarop dat plan betrekking heeft binnen het invloedsgebied ligt van een weg of spoorweg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, in elk geval ingegaan op:

  • a. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg of spoorweg, en
  • b. voor zover dat plan betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg of spoorweg een ramp voordoet.

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan in voornoemd gebied stelt het bevoegd gezag het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid advies uit te brengen (artikel 9 Bevt).

Op 1 juli 2020 heeft de Veiligheidsregio Noord Limburg een standaardadvies 'externe veiligheid bij toxische scenario’s in Limburg Noord' opgesteld, dat uniform toepasbaar is op alle situaties die binnen de criteria van het standaardadvies toxisch liggen; de ruimtelijke ontwikkeling ligt op een afstand van meer dan 200 meter en maximaal 1500 meter verwijderd van een risicobron. Door het advies als basis te gebruiken bij de wettelijk verplichte verantwoording van het groepsrisico, is de weging van de zelfredzaamheid van de aanwezige personen bij de ontwikkeling geborgd. Het doel van de te nemen maatregelen is het bieden van voldoende bescherming aan mensen binnenshuis.

Het advies voor de initiatiefnemer is:

  • Wanneer voor ventilatie een installatie nodig is, plaats dan op een makkelijk te bereiken plaats een noodknop waarmee de installatie uitgezet kan worden zodat er geen ventilatielucht meer van buitenaf wordt ingebracht. De noodknop kan bijvoorbeeld in de meterkast of bij een brandmeldinstallatie worden geplaatst.

Het advies naar de gebruiker van het gebouw is:

  • Maak de gebruikers bewust van de risico’s en het handelingsperspectief: binnenblijven, ramen en deuren sluiten en mechanische ventilatie uitzetten.
  • Indien gebouwen geheel of gedeeltelijk zijn voorzien van natuurlijke ventilatie is het advies om naar een ruimte te gaan waar ramen en deuren gesloten kunnen worden en de mechanische ventilatie uitgezet kan worden.
  • Neem het toxisch scenario en handelwijze op in het bedrijfsnoodplan (in casu niet relevant omdat het geen bedrijfsgebouw betreft).

Het advies voor de gemeente is:

  • Informeer de initiatiefnemer en de gebruikers van het plan over de risico’s van de risicobron en het daarbij horende handelingsperspectief en borg dit in overeenkomsten, voorschriften etc. voor zover dit (juridisch) mogelijk is.

Ook in de Visie externe veiligheid Roermond is bepaald dat binnen dit gebied het mechanisch ventilatiesysteem van nieuwe woningen voorzien dient te zijn van de mogelijkheid om dit systeem met één druk op de knop uit te schakelen, ingeval van een externe calamiteit die kan leiden tot een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht.

Het aspect externe veiligheid staat dus niet aan het project in de weg, mits bij de realisatie van de nieuwe woningen met neme rekening wordt gehouden met de mogelijkheid om mechanische ventilatie handmatig af te zetten en initiatiefnemer de kopers informeert over deze veiligheidswaardborg.

5.6 Milieuzonering

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.

5.6.1 Bedrijven en Milieuzonering; Staat van bedrijfsactiviteiten

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

5.6.2 Invloed milieuhinder op het plangebied

Het plangebied bevindt zich in de woonwijk ten oosten van het centrum van Swalmen en betreft een inbreidingslocatie, gelegen tussen burgerwoningen en kleinschalige en binnen een woonwijk passende bedrijfsactiviteiten en uitoefening van beroepen aan huis.

Gezien de ligging van de provinciale weg dwars door het centrum van Swalmen op korte afstand van het plangebied gecombineerd met enkele nabijgelegen bedrijfsmatige functies, kan gemotiveerd worden dat er sprake is van een dynamisch gebied met enige functiemenging.

In de directe nabijheid (binnen een straal van 100 meter) van het plangebied bevinden zich enkele maatschappelijke bestemmingen welke geheel passend zijn in een woonomgeving en een bedrijf. Het betreft achtereenvolgens de volgende locaties:

Adres   soort bedrijf   richtafstand   feitelijke afstand  
Rijksweg Zuid 7-7b   interieurbouwer (aannemersbedrijf b.o. < 1000 m2)   30 m (10 m ingeval van functiemenging)   0 m  
Rijksweg Zuid 13   PaloDesign atelier en winkel   10 m (0 m ingeval van functiemenging)   0 m  
Swalmdal 16   De Woonmobiel (geen activiteiten op deze locatie)   10 m (0 m ingeval van functiemenging)   70 m  
Swalmdal 4   detailhandel   10 m (0 m ingeval van functiemenging)   0 m  
Kroppestraat 53   cafetaria   10 m (0 m ingeval van functiemenging)   50 m  

De richtafstanden in relatie tot het interieurbouwbedrijf worden ook uitgaande van een gemengd gebied niet gehaald. Het betreft een éénmansbedrijf waar geen volledige werkweken meer gedraaid lijken te worden. Op het achtererf worden wat materialen opgeslagen, maar gezien het feit dat de te verwerken materialen in interieurs verwerkt worden, ligt het niet voor de hand dat er veel hout buiten wordt opgeslagen; overige opslag is redelijkerwijs overwegend niet bedrijfsmatig en zorgt in elk geval niet voor overlast van omwonenden. De exploitant is op de hoogte gesteld van de ontwikkeling maar zal ook bij het voeren van de omgevingsdialoog nog worden geïnformeerd.

Het bedrijf wordt door onderhavige ontwikkeling niet extra belemmerd in de bedrijfsvoering, doordat voor het interieurbouwbedrijf de grootste beperking is gelegen in de woningen aan de Rijksweg Zuid 5 en 15-22.

De afstand van de nieuwe woningen tot aan het bedrijfsgebouw waarbinnen de (mogelijk) hinder veroorzakende werkzaamheden dienen te worden verricht door het interieurbedrijf bedraagt ruim 30 m. De woning aan de Rijksweg Zuid 5 ligt op een afstand van 15 m van deze werkplaats. De timmerwerkzaamheden in dit bedrijf worden geacht te voldoen aan de akoestische eisen die worden gesteld in het Activiteitenbesluit, zodat ter plaatse van de gevels van de woning op 15 m afstand geen overschrijdingen ontstaan; in dat geval zullen ook op 30 m afstand geen overschrijdingen ontstaan en kan gesteld worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.7 Kabels, leidingen en straalpaden

5.7.1 Inleiding

Ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden worden op de plankaart en in de planvoorschriften geregeld. Leidingen met ongevaarlijke stoffen zoals hoofdwatertransportleidingen, afvalwatertransport-/rioolpersleidingen zijn in beginsel niet opgenomen in het bestemmingsplan, tenzij door de leidingbeheerder de noodzaak voor opname is aangetoond. Een vereiste voor opname in het bestemmingsplan is dat de opgave van de ligging van de leidingen op digitale wijze dient te geschieden. Dit in verband met het bepalen van de exacte ligging.

5.7.2 Gas-, olie-, brandstof- of watertransportleidingen en hoogspanningskabels

Een buisleiding die wordt gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen, vormt een risico voor de veiligheid. Als de leiding gaat lekken, kunnen de gevaarlijke stoffen vrijkomen en ontstaat er een kans op explosie, vergiftiging van mensen of dieren of verontreiniging van het milieu.

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen zoals dit per 1 januari 2011 geldt, staan veiligheidseisen voor de exploitant en de gemeente. Exploitanten hebben een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat hun buisleidingen veilig zijn. Gemeenten moeten buisleidingen in hun bestemmingsplannen opnemen en bij nieuwbouw zorgen voor genoeg afstand tot de buisleidingen.

In de omgeving van het plangebied (straal van 500 m) bevinden zich geen leiding- of hoogspanningkabeltracés welke belemmerend zijn voor het project.

5.7.3 Obstakelbeheer- en radarverstoringsgebied

Het plangebied bevindt zich niet binnen een straalpad van telecomvoorzieningen en binnen een radarverstoringsgebied.

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

6.1 Waterbeleid

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Roermond als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • 1. Circa 10% van het plangebied reserveren voor water.

Doorgaans zijn lager gelegen gebiedsdelen het meest geschikt. Nagaan of plangebied nodig is voor wateropgave van omliggende gebieden; zorgen dat geen logische waterstructuren worden geblokkeerd.

  • 2. Rekening houden met hoogteverschillen in plangebied en omgeving.

Voorkomen van wateroverlast en erosie door afstromend water vanuit de omgeving naar het plangebied en andersom.

  • 3. Uitvoeren van bodem- en infiltratieonderzoek en bepalen grondwaterstand.

Input voor ontwerpen van het hemelwatersysteem. Denk ook aan bodemverontreinigingen.

  • 4. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwaliteit.

Schoonhouden, scheiden, zuiveren.

  • 5. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwantiteit.

Hergebruik water, vasthouden in de bodem (infiltratie), tijdelijk bergen, afvoeren naar oppervlaktewater, afvoeren naar gemengd of DWA-riool.

  • 6. Toepassen voorkeurstabel afkoppelen.

Verantwoorde systeemkeuze conform voorkeurstabel; maatwerk per situatie. Bij voorkeur toepassen van bovengrondse waterhuishoudkundige voorzieningen. Bij diepte-infiltratie gelden zeer strenge randvoorwaarden; liever geen diepte-infiltratie toepassen.

  • 7. Voldoende opvangcapaciteit en een duurzame leegloop realiseren.

Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op 100 mm per etmaal voor Noord Limburg (ten noorden van Sittard) en 80 mm per twee uur ten zuiden van Sittard met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur.

  • 8. Beheer en onderhoud regelen.

Denk aan bereikbaarheid, controlemogelijkheid, verantwoordelijkheid.

6.2 Waterhuishoudkundige situatie plangebied

Het plangebied ligt ten zuiden van de Swalm, buiten het profiel van vrije ruimte en de meanderzone, zoals op onderstaande uitsnede uit de legger is te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000318-VG01_0016.jpg"

Uitsnede legger Waterschap Limburg

Het plangebied ligt volgens het Algemeen Hoogtebestand Nederland op een hoogte van 21 m boven NAP.

Binnen het plangebied moet een duurzaam waterhuishoudkundig systeem aanwezig zijn om de hoeveelheid regenwater te verwerken dat gelet op het ter plaatse aan de orde zijnd (nieuw) afvoerend verhard oppervlak van globaal 500 m² (bebouwing inclusief niet-waterdoorlatende erfverhardingen) binnen het plangebied valt.

De feitelijke grondwaterstand in januari 2021 is gemeten op een diepte van 1,9 m onder het maaiveld. De gemiddeld stand van het freatisch grondwatervlak ligt op 19,5 m boven NAP, hetgeen betekent dat dit op 1,5 m onder het maaiveld ligt.

De bodem bestaat tot 1,2 a 1,5 m -mv overwegend uit matig fijn, sterk siltig zand en is bovendien zwak grindig. De bodem is daarnaast wisselend tot ca. 1,0 m -mv zwak humeus. Onder de toplaag van zand wordt een dunne, sterk zandige kleilaag aangetroffen met daaronder zeer grof grind. Hoe ver het grindpakket aanwezig is en/of doorloopt is niet inzichtelijk. De infiltratiecapaciteit zal vooralsnog niet heel hoog zijn.

Hiertoe is op 3 augustus 2022 door Geonius een nader onderzoek (bijgevoegd als bijlage 6) verricht, waarin het volgende is geconcludeerd:

'Op basis van de beschikbare gegevens, wordt de waterstand in de Swalm tijdens een hoogwater (bij dreigende wateroverlast) nabij de projectlocatie door Geonius ingeschat op ca. NAP +21,8 m (nabij maaiveld). Gezien de korte afstand tot de Swalm en de goed doorlatende grindlaag (Formatie van Beegden) waarin de Swalm zich insnijdt, kunnen in die situatie vergelijkbare grondwaterstanden in het grindpakket worden verwacht. Wanneer de slecht doorlatende kleilaag op de projectlocatie wordt afgegraven en vervangen door een goed doorlatende zandlaag, kan er bij (extreem) hoogwater in de Swalm kwelwater omhoogkomen tot het niveau van het huidige maaiveld.

Advies infiltratievoorziening: De GHG bevindt zich op ca. 1,0 m- maaiveld, hierdoor is er weinig ruimte beschikbaar voor toepassing van een ondergronds systeem zoals infiltratiekratten. Indien tijdens een hoogwater hoge waterdrukken optreden in de grindlaag, voordat het infiltratiesysteem voldoende met hemelwater is gevuld, kan de kleilaag opbarsten.

Als alternatief bergings-/infiltratiesysteem wordt een bovengronds systeem zoals een wadi of infiltratievijver aangeraden. Ook kan berging op een plat dak worden overwogen.

Hoewel infiltratieonderzoek nog uitgevoerd dient te worden, zal water in de wadi of infiltratievijver gezien de fijnzandige en siltige ondergrond waarschijnlijk traag infiltreren. In dat geval is een leegloopvoorziening middels een vertraagde afvoer naar de riolering of oppervlaktewater benodigd om beschikbaarheid voor een volgende bui te waarborgen. Waterschap Limburg staat toe dat hiermee maximaal 2 l/s/ha wordt geloosd.

Ook een noodoverstort wordt aanbevolen, zodat hemelwater bij zware buiten gecontroleerd naar elders kan afstromen. Een overstort aan maaiveld ligt voor de hand. Gezien de hoogteligging van het terrein, dient afstroming richting de lager gelegen openbare weg (Swalmdal) te worden geborgd, bijvoorbeeld middels goten en verhoogde opsluitbanden om afstroming naar het lager gelegen perceel ten noorden van de erftoegangsweg te voorkomen. Door lokale maatregelen (herprofileren, perceelscheidingen) kan ook afstroming van hoger gelegen percelen naar de locatie worden beperkt.

Als vervolgstap wordt aanbevolen de doorlatendheid van de ondergrond te onderzoeken (infiltratieonderzoek) en het systeem (inclusief noodoverstort en eventuele leegloopvoorziening) nader uit te werken op basis van de uiteindelijke afmetingen van de afwaterende oppervlaktes.'

Voor de bepaling van de capaciteit van de gekozen infiltratievoorziening dient, conform het beleid van het waterschap Limburg, het afwateringssysteem gedimensioneerd te worden op een bui van 100 millimeter. Dit betekent dat de voorziening over een bergend vermogen van circa 25 m3 per woning dient te beschikken (0,1 x verhard oppervlak).

Er zal worden voorzien in een bovengrondse infiltratievoorziening met voldoende omvang, gerelateerd aan het nu nog niet bekend zijnde verharde oppervlak, waardoor de kans op problemen als gevolg van hemelwater zoveel mogelijk voorkomen zal worden. Deze open infiltratievoorziening zal geïntegreerd worden in de tuinen behorende bij de woningen en kan gerealiseerd worden in de vorm van een vijver, verlaging in het erf (wadi) op een zodanige wijze dat omliggende percelen hiervan geen hinder ondervinden. Ook kunnen groene daken hemelwater bufferen. Een laagje regenwater op een groen dak heeft naast een bufferend effect ook een verkoelende werking in de zomer. Het peil van de woningen en de inrichting van de percelen zal zodanig worden vormgegeven dat noch de nieuwe woningen, noch de omliggende percelen hinder ondervinden van afstromend hemelwater.

Kortom, de buffering en vertraagde infiltratie van hemelwater is binnen het plangebied oplosbaar. In de uitwerking van de bouwplannen op basis van onderhavig bestemmingsplan dient de concrete wijze van hemelwateropvang van voldoende capaciteit concreet beoordeeld te worden. Indien gekozen wordt voor een vijver of wadi, dan zal een infiltratieonderzoek uitgevoerd dienen te worden. Wordt er gekozen voor een gesloten bovengronds systeem met afvoer op momenten dat de tuin weer vocht kan verdragen of een systeem waarbij hemelwater wordt hergebruikt voor bijvoorbeeld het doorspoelen van toiletten, dan kan afgezien worden van een infiltratieonderzoek.

Zoals uit voorgaande blijkt, is de (omgeving van de) locatie kwetsbaar in geval van hevige en/of langdurige regenval. De gemeente Roermond is niet aansprakelijk voor schade als gevolg van hemelwateroverlast, en heeft geen inspanningsverplichting om eventuele hemelwateroverlast ter plaatse van de nieuwe woonpercelen tegen te gaan.

Afvoer van huishoudelijk afvalwater dient plaats te vinden via het aanwezige rioleringssysteem.

Bouwmaterialen

De gemeente Roermond streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Er zal derhalve, voorzover relevant, geen gebruik worden gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.

Hoofdstuk 7 Juridische vormgeving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • plantoelichting
  • planregels;
  • verbeelding.

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied. De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:

  • Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012;
  • PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2012;
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2012.

7.2 Planmethodiek

Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.

Verder is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de systematiek van het bestemmingsplan Kern Swalmen.

7.3 Verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.

Opgemerkt wordt nog dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen, immers de wijze van raadplegen is ook verschillend. Inhoudelijk zijn geen verschillen te vinden.

7.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

De Inleidende regels (hoofdstuk 1) bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In de Begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik.

In het artikel over de "Wijze van meten" (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de doeleindenomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Indien er sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, is er een nadere detaillering van de doeleinden opgenomen waarin wordt vermeld welke doeleinden prevaleren. Vervolgens wordt in de bebouwingsregeling aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen. Vervolgens is een gebruiksbepaling opgenomen waarin wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is in een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.

In de Algemene regels (hoofdstuk 3) zijn opgenomen de Anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels, de algemene afwijkingsregels, de algemene wijzigingsregels, de algemene procedureregels voor wijzigingen, ontheffingen en nadere eisen en de overige regels.

In de Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid, kostenverhaal en planschade

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. De gronden zijn niet belast met beperkt zakelijke rechten van derden.

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien indien:

  • het kostenverhaal anderszins is verzekerd; en
  • het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is; en
  • het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan werken en werkzaamheden met betrekking tot bouwrijp maken, aanleg van nutsvoorzieningen, inrichten van de openbare ruimte en uitvoerbaarheid niet noodzakelijk is;

óf in de volgende bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen:

  • het totaal der exploitatiebijdragen bedraagt minder dan € 10.000; óf
  • er zijn geen verhaalbare kosten als bedoeld in het besluit ruimtelijke ordening; óf
  • de verhaalbare kosten als bedoeld in het besluit ruimtelijke ordening betreffen uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen.

Voorliggend plan heeft betrekking op een initiatief voor de bouw van 2 woningen. Gelet op de beperkte omvang van het project en de reeds aanwezige infrastructuur, zijn er geen verhaalbare kosten als bedoeld in het besluit ruimtelijke ordening.

In een tussen de gemeente Roermond en initiatiefnemer af te sluiten overeenkomst, zal het planschadeverhaal worden geregeld. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Roermond komt maar voor rekening van de initiatiefnemer. In deze overeenkomst zal tevens worden bepaald dat daar waar op het moment van het afsluiten van de overeenkomst ingevolge de Wro nog de mogelijkheid van het indienen van een verzoek om planschadevergoeding geldt, hieronder na in werking treding van de Omgevingswet ook het verzoek om nadeelcompensatie valt.

Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid

9.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Bij de invulling van het plangebied is rekening gehouden met de belangen van omwonenden en omliggende functies.

Omwonenden zijn, in het kader van de omgevingsdialoog, door initiatiefnemer op de hoogte gesteld van de plannen. Een verslag van deze omgevingsdialoog is aan het bevoegd gezag ter hand gesteld.

9.2 Procedure

Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.

Conform artikel 3.1.1. Bro worden de provincie Limburg en Waterschap Limburg in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.

Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:

1. kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in de Staatscourant en langs elektronische weg te worden verzonden;

2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;

3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;

4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;

5. de gemeenteraad beslist binnen 12 weken na de ter inzagetermijn, omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan. Dit betreft een termijn van orde.

Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door Gedeputeerde Staten (GS) een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan GS.

Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.

Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.

Overleg  

In het kader van het wettelijk overleg heeft overleg plaatsgevonden met provincie Limburg. De provincie heeft op 26 april 2023 te kennen gegeven dat de beoordeling van het plan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

Omgevingsdialoog

Met de eigenaar van Swalmdal 4 is uitgebreid gesproken en middels uitbreiding van de erfdienstbaarheid staat deze achter het project. Ook met de gebruiker van het bedrijfspand Rijksweg Zuid 7-7b is gesproken en deze draagt ook kennis van de ontwikkeling; de bedrijfsactiviteiten vormen geen belemmering voor de nieuwe woningen en vice versa.

De nieuwe woningen bevinden zich ten opzichte van overige omringende woningen ofwel op een afstand van meer dan 50 meter ofwel gaan ze schuil achter een dichte beukenhaag van 3 à 4 meter hoog.

Zienswijzen ontwerp-bestemmingsplan

Het ontwerpbesluit tot wijziging van het bestemmingsplan heeft gedurende 6 weken, tot en met 11 juli 2023, voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.