direct naar inhoud van Regels
Plan: Drusus
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0957.BP00000296-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Drusus met identificatienummer NL.IMRO.0957.BP00000296-VG01 van de gemeente Roermond.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 bestaand
  • a. bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig of wordt gebouwd op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen;
  • b. bij gebruik: het vergunde gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan in werking is getreden;
  • c. in aanvulling op het bepaalde onder b. worden tot de bestaande kamerwoningen tevens gerekend de kamerwoningen waarvoor een omgevingsvergunning op grond van de huisvestingsverordening is verleend.
1.4 aan en/of uitbouw:

een aan een hoofdgebouw vast gebouwd bouwwerk, dat architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar dat in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw; voor de toepassing van deze regels wordt een aan- of uitbouw gelijkgesteld met een aan het hoofdgebouw aangebouwd bijgebouw.

1.5 aan huis verbonden beroep:

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, (para-)medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel.

1.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.7 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.8 aanlegniveau

Het niveau dat gelegen is op 0,1 meter boven de hoogste grondwaterstand, die eens in de 1.250 jaar voorkomt. Deze hoogste grondwaterstand is berekend op basis van de Maaswaterstand die eens in de 1.250 jaar voorkomt, overeenkomstig de beschikking d.d. 13 april 2000 met nr. DLB/8491 van de minister van Verkeer en Waterstaat ingevolge de Rivierenwet ten behoeve van de ophoging van (delen van) het plangebied (onherroepelijk geworden op 10 oktober 2001).

1.9 afhankelijke woonruimte:

een (deel van een) gebouw waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg is gehuisvest en dat qua ligging een ruimtelijke eenheid met de woning vormt.

1.10 archeologische waarde:

waarde die bestaat uit de aanwezigheid van een bodem-archief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang is en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigt.

1.11 bebouwing:

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 bebouwingspercentage:

een percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.13 bedrijfsactiviteit:

het beroepsmatig uitoefenen van bedrijvigheid met gebruikmaking van machines dan wel door middel van handwerk en geen kantoor zijnde.

1.14 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.15 bedrijfsvloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.16 begane grond:

bouwlaag waarvan het vloerpeil ter hoogte van het (straat)peil ligt, dan wel de bouwlaag boven een souterrain.

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.20 bijgebouw:

een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat ten dienste staat van dat hoofdgebouw.

1.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.23 bouwlaag

een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een onderbouw en de kap/dakopbouw.

1.24 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.29 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons en wasserettes.

1.30 erfgrens

een grens van een bouwperceel.

1.31 evenement:

al of niet periodiek terugkerende publieke gebeurtenis op het gebied van sport, cultuur, folklore, handel, recreatie, liefdadigheid, religie, gezondheid, wetenschap, amusement en vergelijkbare gebeurtenissen.

1.32 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 gebruiksvloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte wordt berekend door van de totale oppervlakte binnen de wanden van de woning, het BVO (brutovloeroppervlak) de volgende oppervlaktes af te trekken:

  • Grondoppervlak van dragende binnenwanden.
  • Oppervlak van vides, liftschachten en trapgaten, indien groter dan 4 m2.
  • Oppervlak van ruimten met een vrije hoogte lager dan 1,5 meter. (ter plaatse van een trap of hellingbaan die kleiner is dan 4m2, telt de vloeroppervlakte bij een hoogte onder 1,5 meter wel mee).
  • Grondoppervlak van afzonderlijke constructies (bijv. penanten) groter dan 0,5 m2.
  • Grondoppervlak van leidingschachten, indien groter dan 0,5 m2.


Bij de bepaling van de grenslijn, dient een incidentele nis of uitsparing en een incidenteel uitspringend bouwdeel te worden genegeerd, voor zover het grondoppervlak daarvan kleiner is dan 0,5 m2.

1.34 hoofdgebouw:

een gebouw dat door zijn constructie, afmetingen of situering, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel valt aan te merken.

1.35 huishouden

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren.

1.36 kamerverhuur

woonvorm waarbij een pand door meerdere personen die geen gezamenlijk huishouden vormen wordt bewoond, en waarbij sprake is van woonruimtes waarbij afzonderlijke huishoudens afhankelijk zijn van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.

1.37 kamerverhuurpand

pand dat wordt gebruikt ten behoeve van kamerverhuur en waarin zich meerdere kamerwoningen bevinden.

1.38 kamerwoning

een wooneenheid die geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond, zonder afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.

Het begrip kamerwoning wordt gelijkgesteld met het begrip 'onzelfstandige woonruimte'.

1.39 kantoor:

een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard.

1.40 kleine economie:

bedrijfsactiviteiten die wat betreft invloed op de woonomgeving gelijk te stellen zijn aan een aan huis gebonden beroep, waarvan de omvang en de activiteiten zodanig zijn dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende gebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.

1.41 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.42 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

1.43 ontwateringsnorm

de maat tussen het aanlegniveau en de maximale toelaatbare grondwaterstand zoals aangegeven in het rapport van Ingenieurs Fugro te Leidschendam d.d. 20 maart 2006, opdrachtnummer 1105-0070-000 (Bijlage 2 Rapport Fugro. De maximale grondwaterstand is de grondwaterstand die eens in de 1.250 jaar voorkomt.

1.44 onzelfstandige woonruimte

dit begrip is gelijk aan het begrip 'kamerwoning'.

1.45 peil:

het peil overeenkomstig de bouwverordening, of een door burgemeester en wethouders vast te stellen hoogte.

1.46 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.47 rooilijn

de lijn, die behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde of aan de van de weg afgekeerde zijde niet mag worden overschreden.

1.48 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of gelegenheid wordt geboden seksuele handelingen te verrichten dan wel vertoningen en/of voorstellingen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan:

  • een prostitutiebedrijf;
  • een raamprostitutiebedrijf;
  • een erotische massagesalon;
  • een seksbioscoop;
  • een sekstheater;
  • een parenclub;
  • geheel of gedeeltelijke bedrijfsvoering in overwegend seksueel geaarde dienstverlening;

al dan niet in combinatie met elkaar.

1.49 talud

een kunstmatige helling of glooiiing in het landschap in de vorm van een aarden wal (al dan niet beplant) of bekleed met stenen / keien.

1.50 twee- aan- een gebouwde woning:

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneengebouwde woningen.

1.51 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige lijn waarin een (of meer) gevel(s) van een gebouw is/zijn of word(t)(en) geplaatst en die is gelegen aan de zijde van de aan de weg gelegen perceelsgrens.

1.52 vrijstaand bijgebouw:

een bijgebouw, dat qua constructie en visueel vrij staat van het hoofdgebouw.

1.53 waterhuishouding:

het ontvangen, vasthouden, (tijdelijk) bergen en afvoeren van water, eventueel gecombineerd met infiltratie van water in de bodem.

1.54 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Het begrip woning wordt gelijkgesteld met het begrip 'zelfstandige woonruimte'.

1.55 woongebouw:

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.

1.56 zelfstandige woonruimte

dit begrip is gelijk aan het begrip 'woning'.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 de bedrijfsvloeroppervlakte

binnenwerks, op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruiks voor bedrijfsactiviteiten

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 breedte van een zone langs een watergang

vanaf de insteek van de betreffende zijde van de watergang.

2.6 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 aanvullende bepalingen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 0,5 m wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Woongebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen en erven, alsmede aan huis verbonden beroepen;
    met daarbij behorende:
  • b. verkeersvoorzieningen;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. kleinschalige evenementen;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - talud' uitsluitend een talud ten behoeve van de ophoging van het terrein en overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.5;
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op de als ‘Woongebied’ bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de onder 3.1 genoemde functies worden gebouwd;
  • b. bebouwing dient plaats te vinden op of boven aanlegniveau, met uitzondering van funderingsconstructies tot 125 cm beneden het peil en paalfunderingen;
  • c. het beschermingsniveau tegen overstroming dient zodanig te zijn, dat de overstromingskans eens in de 1.250 jaar bedraagt;
  • d. binnen deze bestemming bedraagt het maximaal aantal woningen 35, waarvan tenminste 19 vrijstaande woningen;

3.2.2 Hoofdgebouwen
  • a. binnen deze bestemming mogen vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen worden gebouwd, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.2.1 onder d;
  • b. de afstand van gebouwen tot de voorste erfgrens bedraagt ten minste 5 meter;
  • c. de afstand van de gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt bij vrijstaande woningen ten minste 4,0 meter en bij twee-aaneengebouwde woningen tenminste 3 meter;
  • d. in afwijking van het onder c. bepaalde mogen twee-aaneengebouwde woningen aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;
  • e. de afstand van hoofdgebouwen tot de achterste erfgrens bedraagt ten minste 5 meter;
  • f. de hoogte van hoofdgebouwen bedraagt 2 bouwlagen met kap tot een maximale bouwhoogte van 12 meter, met dien verstande dat de kap mag worden uitgevoerd met hoogteaccenten in de vorm van maximaal één dakkapel of een dakopbouw die qua hoogte boven de nok van het dak mag worden uitgevoerd tot een maximale hoogte van 2 meter boven de nok van het dak;
  • g. het maximale bebouwingspercentage bedraagt:
    • 1. per bouwperceel voor woondoeleinden tot 200 m² maximaal 70%;
    • 2. per bouwperceel voor woondoeleinden tussen 200 m² en 400 m² maximaal 60%;
    • 3. per bouwperceel voor woondoeleinden tussen 400 m² en 600 m² maximaal 50%;
    • 4. per bouwperceel voor woondoeleinden groter of gelijk aan 600 m² maximaal 40%;

3.2.3 Bijgebouwen
  • a. bijgebouwen worden tenminste 1 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw geplaatst, tenzij het een aan de wegzijde gelegen open stallingsruimte voor personenauto’s betreft;
  • b. het totale grondoppervlak van bijgebouwen bedraagt per bouwperceel tot en met 700 m² maximaal 70 m², waarbij het bepaalde in 3.2.2 onder f van overeenkomstige toepassing is;
  • c. het totale grondoppervlak van bijgebouwen bedraagt per bouwperceel groter dan 700 m², maximaal 10 % van de totale oppervlakte van het bouwperceel, met een maximum van 200 m² per bouwperceel, waarbij het bepaalde in 3.2.2 onder f van overeenkomstige toepassing is;
  • d. de maximale goothoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 3 meter en de maximale bouwhoogte van bijgebouwen met een kap bedraagt 5 meter;
  • e. de maximale bouwhoogte van bijgebouwen zonder kap bedraagt 3 meter;
  • f. de goothoogte van bijgebouwen aansluitend aan het hoofdgebouw, bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, waarbij een overschrijding van 30 centimeter is toegestaan en de kap van het hoofdgebouw mag worden doorgetrokken.

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarbij de hoogte voor de voorgevelrooilijn maximaal 1,0 meter bedraagt en achter de voorgevelrooilijn maximaal 2 meter. In afwijking hiervan mag bij hoekpercelen de hoogte van de erfafscheiding aan één wegzijde voor de voorgevelrooilijn maximaal 2 meter bedragen.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken ten behoeve van erfafscheidingen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.2.4 voor het plaatsen van erfafscheidingen op de perceelsgrens bij hoekpercelen, onder de voorwaarden dat de erfafscheiding:

  • a. het vrije uitzicht van het wegverkeer niet mag belemmeren en voor het wegverkeer ook niet anderszins hinder of gevaar mag opleveren;
  • b. geen fundamentele inbreuk op de groene dan wel open structuur pleegt.

3.3.2 Afwijken ten behoeve van bouwen onder aanlegniveau

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.2.1 onder b voor het bouwen onder aanlegniveau, mits aangetoond is dat:

  • a. de onderkant van het bouwwerk ten minste 50 cm boven de kleilaag ter plaatse gesitueerd wordt;
  • b. voldaan wordt aan de ontwateringsnorm. Om te kunnen voldoen aan de ontwateringsnorm mag het peil met maximaal 10 cm verhoogd worden;

Ter beoordeling van het voorgaande wordt in ieder geval de kaart als opgenomen in Bijlage 3 Kaart gegevens kleilaag en het rapport van Ingenieurs Fugro te Leidschendam d.d. 20 maart 2006, opdrachtnummer 1105-0070-000, als opgenomen in Bijlage 2 Rapport Fugro van deze regels, gebruikt.

3.3.3 Afwijken ten behoeve van afstand zijdelingse perceelsgrenzen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.2.2 onder c ten behoeve van het realiseren van bebouwing op een kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen, mits:

  • a. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen voor percelen tot 750 m² minimaal 3 meter bedraagt;
  • b. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen voor percelen groter dan 750 m² minimaal 4,5 meter bedraagt.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  • b. een ander gebruik dan talud ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - talud';
  • c. het bouwen en/of in gebruik nemen van nieuwe kamerverhuurpanden;
  • d. het bouwen en/of in gebruik nemen van nieuwe woningen met gebruiksoppervlakte kleiner dan 60 m2.
3.5 Voorwaardelijke verplichting in stand houden talud
  • a. het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van een bouwperceel conform de bestemming 'Woongebied', is alleen toegestaan indien het ter plaatse gelegen talud met de aanduiding 'overige zone - talud' in stand wordt gehouden en wordt onderhouden.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Kleine economie

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.1 voor de uitoefening van bedrijven, vallende onder de kleine economie, met dien verstande dat:

  • a. geen onevenredige hinder mag worden toegebracht aan de kwaliteit van het woonmilieu;
  • b. door de uitoefening van de activiteit het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig mag veranderen, dat het karakter ervan geheel of gedeeltelijk verloren gaat, dit houdt onder meer in dat er geen grote reclame-uitingen aan of bij de woning geplaatst mogen worden;
  • c. de oppervlakte van de woning welke voor de bedrijfsvoering wordt gebruikt, niet meer dan 50% van de begane grond en maximaal 30% van het totale vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen bedraagt en de totale oppervlakte van de activiteit niet meer bedraagt dan 25 m²;
  • d. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft, die de woonomgeving onevenredig belasten en ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeerplaatsen, noodzakelijk worden, tenzij op eigen terrein gezorgd kan worden voor voldoende parkeervoorzieningen of in de omgeving voldoende beschikbare plaatsen zijn;
  • e. de uitvoerder van de activiteiten op hetzelfde perceel woont;
  • f. detailhandel alleen als ondergeschikte activiteit is toegestaan en uitsluitend van goederen die verband houden met de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning wordt verleend;
  • g. activiteiten die op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer meldingsplichtig zijn of activiteiten die op grond van artikel 2.1 lid 1 onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vergunningplichtig zijn, in beginsel niet worden toegestaan, tenzij kan worden aangetoond dat geen overlast voor de omgeving op zal treden, waarbij maximaal bedrijven uit categorie 2 van Bijlage 1 Bedrijvenlijst Kleine Economie of daarmee qua aard en invloed op de woonomgeving vergelijkbare bedrijven worden toegestaan.

3.6.2 Nieuwe kamerwoningen


Het bevoegd gezag kan, met in acht name van de daartoe vastgestelde beleidsregel 'Uitvoeringsbeleid kamerverhuur en ministudio's' (of een daarvoor in de plaats tredende beleidsregel), met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1 onder c in gevallen:

  • a. waarin bestaande kamerwoningen verdwijnen, en minder kamerwoningen worden teruggebouwd / in gebruik genomen, of;
  • b. waarbij de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een dreigende onaanvaardbare aantasting van de leefbaarheid in de omgeving.

3.6.3 Nieuwe woningen kleiner dan 60 m2


Het bevoegd gezag kan, met in acht name van de daartoe vastgestelde beleidsregel 'Uitvoeringsbeleid kamerverhuur en ministudio's' (of een daarvoor in de plaats tredende beleidsregel), met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1 onder d in gevallen:

  • a. waarin bestaande woningen met een gebruiksoppervlakte kleiner dan 60 m2 verdwijnen, en minder bestaande woningen met een gebruiksoppervlakte kleiner dan 60 m2 worden teruggebouwd / in gebruik genomen, of;
  • b. waarin de aanvraag ziet op de bouw- of in gebruikname van één woning met een gebruiksoppervlakte kleiner dan 60 m2, in een bestaand gebouw waarbij vanwege de beschikbare ruimte in de bestaande toestand redelijkerwijs geen woning met een gebruiksoppervlak van minimaal 60 m2 kan worden gerealiseerd, of;
  • c. waarbij de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een dreigende onaanvaardbare aantasting van de leefbaarheid in de omgeving.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Aanlegverbod

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven van gronden op een diepte van meer dan 0,6 meter beneden peil;

3.7.2 Uitzondering

Het in 3.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd.
  • b. op werken of werkzaamheden welke het normale onderhoud en beheer betreffen.

3.7.3 Voorwaarden voor verlening

De in artikel 3.7.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien:

  • a. er minimaal een grondlaag van 50 cm boven de kleilaag aanwezig blijft;
  • b. voldaan wordt aan de ontwateringsnorm;
  • c. het niet leidt tot een verminderd functioneren van het eventueel ter plaatse aanwezige drainage systeem.

Ter beoordeling van het voorgaande wordt in ieder geval de kaart als opgenomen in Bijlage 3 Kaart gegevens kleilaag en het rapport van Ingenieurs Fugro te Leidschendam d.d. 20 maart 2006, opdrachtnummer 1105-0070-000, als opgenomen in Bijlage 2 Rapport Fugro van deze regels, gebruikt.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
  • b. Waar een basisbestemming samenvalt met deze dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen van de basisbestemming zijn als dan uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
4.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden mag geen bebouwing worden opgericht, met uitzondering van:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, of;
  • b. bebouwing waarvoor de grondwerkzaamheden uitsluitend plaatsvinden boven de kleilaag met uitzondering van paalfunderingen, of;
  • c. bebouwing waarvoor de grondwerkzaamheden een oppervlak beslaan van minder dan 100 m², of;
  • d. bebouwing waarvoor de grondwerkzaamheden niet dieper reiken 19,80 m + NAP.

4.2.1 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 4.2 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien:

  • a. bebouwing plaatsvindt ter plaatse van een evident eerder verstoorde bodem, of;
  • b. op basis van een archeologisch vooronderzoek blijkt dat geen verstoring plaatsvindt van archeologische waarden of mogelijke verstoring van archeologische waarden kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem of het verrichten van archeologisch vervolgonderzoek, of;
  • c. de voorgenomen werkzaamheden plaatsvinden op een terrein dat kleiner is dan 1.000 m² en het terrein niet is gelegen binnen 50 meter van een beschermd archeologisch monument.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Aanlegverbod

Het is verboden op of in gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen, waaronder ontgronden, afgraven, diepploegen en het aanbrengen van leidingen in/onder de kleilaag, behalve indien deze in het kader van onderzoek naar mogelijke archeologische vindplaatsen worden uitgevoerd.

4.3.2 Uitzondering

Het onder 4.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd;
  • c. niet dieper reiken dan 19,80 m + NAP.

4.3.3 Voorwaarden voor verlening

De werken of werkzaamheden als bedoeld onder 4.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. de werken of werkzaamheden plaatsvinden in een evident eerder verstoorde bodem, of;
  • b. op basis van een archeologisch vooronderzoek blijkt dat geen verstoring plaatsvindt van archeologische waarden of mogelijke verstoring van archeologische waarden kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem of verrichten van archeologisch vervolgonderzoek.
4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming (deels) komt te vervallen, indien als gevolg van archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Artikel 5 Waterstaat

5.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. de voor 'Waterstaat' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
    • 1. dijken, kaden en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
    • 2. de bescherming, het beheer en het onderhoud van de waterkering.
  • b. waar een basisbestemming samenvalt met deze dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen van de basisbestemming zijn alsdan uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de onder 5.1 genoemde functies;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3,5 meter.
5.2.1 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de basisbestemming, mits:

  • a. het belang van de waterkering niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de waterkering omtrent voorwaarde a.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
7.1.1 Overschrijding voorgeschreven maten

Indien afstanden tot, bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

7.1.2 Minimaal toelaatbare maten

In die gevallen dat afstanden tot, bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

7.1.3 Heroprichting van gebouwen

In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 7.1.1 en 7.1.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik voor een seksinrichting;
  • b. het permanent bewonen van recreatiewoningen, kampeermiddelen en andere onderkomens en gebouwen die niet voor permanente bewoning bestemd zijn;
  • c. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
  • d. het gebruik van niet-bebouwde staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden;
  • e. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
  • f. het gebruik van niet-bebouwde grond voor het opslaan, storten of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Algemene afwijking

Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds kan worden afgeweken – met een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. het afwijken van de maatvoering (inclusief percentages) met ten hoogste 15%;
  • b. het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals wachthuisjes, telefooncellen en naar de aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, voor zover deze bouwwerken geen grotere bouwhoogte dan 3,50 meter en geen grotere oppervlakte dan 20 m² hebben;
  • c. het oprichten van gebouwtjes ten dienste van de verkoop van kranten en tijdschriften, bloemen, ijs, frisdranken en straatconsumpties, voor zover deze bouwwerken geen grotere bouwhoogte dan 3,50 meter en geen grotere oppervlakte dan 12 m² hebben;
  • d. geringe afwijkingen, van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsgrenzen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking niet meer dan 2 meter bedraagt;
  • e. het oprichten van zend; ontvangst; en/of sirenemasten voor zover deze van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte, gemeten vanaf het peil tot het hoogste punt van het bouwwerk, niet meer bedraagt dan 15 meter voor privégebruik en niet meer dan 40 meter voor gemeenschappelijk gebruik;
  • f. het oprichten van waterretentiebekkens, met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud niet meer bedraagt dan 4000 m3;
    • 2. ingeval van ondergrondse bekkens:
      • de bovenzijde van de bekkens minimaal 0,50 meter onder het aangrenzende maaiveld blijft;
      • de putdeksels op maaiveldniveau gelegen zijn.
  • g. evenementen voor zover de bestemming niet onevenredig wordt aangetast.
9.2 Voorwaarden
9.2.1 Voorwaarden ten aanzien van de situering

Het bevoegd gezag kan bij verlening van de omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien van de situering van de in 9.1 bedoelde bouwwerken, teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van deze bouwwerken ten opzichte van de omgeving te waarborgen.

9.2.2 Geen onevenredige afbreuk aan gebruiksmogelijkheden

De in artikel 9.1 genoemde vergunning mag slechts worden verleend indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

9.3 Afwijken ten behoeve van erkers
9.3.1 Erkers aan de voorzijde

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de voorgeschreven afstand tot de voorste erfgrens ten behoeve van het bouwen van erkers, uitbouwen en architectonische elementen, mits:

  • a. de diepte ten hoogste 30% van de afstand tot de voorste erfgrens bedraagt met een maximum van 1 meter;
  • b. de breedte maximaal 75% van de voorgevel van de woning bedraagt, met een maximum van 4 meter.
9.3.2 Erkers aan de zijkant

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de voorgeschreven afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ten behoeve van het bouwen van erkers en uitbouwen aan de zijgevel van woningen, mits:

  • a. de erker of uitbouw op tenminste 60 centimeter afstand uit de voor- en achtergevel of het verlengde daarvan wordt gebouwd;
  • b. de breedte maximaal 75% van de zijgevel van de woning bedraagt, met een maximum van 4 meter;
  • c. de maximale bouwhoogte en goothoogte van de erker of uitbouw ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bedraagt, waarbij een overschrijding van 30 centimeter is toegestaan;
  • d. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens tenminste 2 meter bedraagt.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van:

  • a. het wijzigen van de voorgeschreven maatvoering voor bouwwerken met ten hoogste 25%;
  • b. een enigszins andere situering en/of begrenzing van de bestemmingsgrenzen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met de uitvoering van een bouwplan waarvan realisering wenselijk of noodzakelijk wordt geacht;
  • c. het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
  • d. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

Artikel 11 Algemene procedureregels

Bij het stellen van nadere eisen als bedoeld in deze regels gelden de volgende procedureregels:

  • a. het ontwerpbesluit ligt gedurende tenminste twee weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
  • b. burgemeester en wethouders maken de ter inzage legging van het ontwerpbesluit tevoren bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
  • c. de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het schriftelijk indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het ontwerpbesluit gedurende de onder a. genoemde termijn;
  • d. burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen hebben ingediend, de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 12 Overige regels

12.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

12.2 Parkeren
12.2.1 Bepaling met betrekking tot het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein

Bij het oprichten van gebouwen of het veranderen van gebruik dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren als het eventueel laden en lossen op eigen terrein te kunnen afwikkelen. Er wordt in voldoende mate voorzien in parkeergelegenheid, wanneer wordt voldaan een de parkeercriteria zoals opgenomen in de Nota Parkeernormen 2014, waarbij geldt dat ingeval de Nota Parkeernormen 2014 binnen de planperiode wordt herzien, deze herziening leidend is voor het bepalen van de parkeercriteria.

12.2.2 Voorwaardelijke verplichting / specifieke gebruiksregel

Het gebruik van de gronden conform de in dit bestemmingsplan toegekende bestemming(en) is alleen dan toegestaan indien is voorzien in voldoende parkeerkeergelegenheid. Er wordt in voldoende mate voorzien in parkeergelegenheid, wanneer wordt voldaan aan de parkeercriteria zoals opgenomen in de Nota Parkeernormen 2014, of aan een verleende omgevingsvergunning, waarbij geldt dat:

  • a. indien functiewijziging of nieuwbouw plaatsvindt op de gronden na (eventuele) herziening van de Nota Parkeernormen 2014, deze herziening leidend is voor het bepalen van de parkeercriteria;
  • b. voor bestaand gebruik van de gronden ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, de parkeercriteria worden gehanteerd conform de verleende (omgevings)vergunning, dan wel conform de verleende vrijstelling of ontheffing.

Wanneer voor bestaand gebruik op het moment van aanvang daarvan een (omgevings)vergunning, vrijstelling of ontheffing was vereist, wordt voldoende parkeergelegenheid geacht aanwezig te zijn.

12.2.3 Afwijken van het benodigd aantal parkeerplaatsen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het in artikel 12.2.1 en 12.2.2 bepaalde indien anderszins in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.

12.3 Nadere eis

Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op het aspect externe veiligheid, ter beheersing van de blootstelling aan giftige stoffen en uitpandige vluchtroutes, nadere eisen stellen aan:

  • a. de situering van bouwwerken (gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde);
  • b. de inrichting van terreinen;
  • c. de bruto vloeroppervlakte (bvo) en de hoogte van gebouwen;
  • d. de wijze van afsluitbaarheid van mechanische ventilatiesystemen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwen
13.1.1 Algemeen overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.1.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 13.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 13.1.1 met maximaal 10%.

13.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 13.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik
13.2.1 Algemeen overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

13.2.2 Wijzigen strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

13.2.3 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 13.2.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

13.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 13.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Drusus'.