direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Roer en Hambeek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0957.BP00000290-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding planherziening

De gemeente Roermond is voornemens het bestemmingsplan 'Roer en Hambeek' te actualiseren. In het nieuwe bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen. Het vigerende plan vormt het uitgangspunt. Het nieuwe bestemmingsplan legt daarmee de bestaande situatie vast en fungeert als beheersplan.

1.2 Ligging, begrenzing en juridische status van het plangebied

Het plangebied ligt ten zuiden van het centrum van Roermond en wordt begrensd door de Minderbroederssingel, Kapellerpoort, Andersonweg, Maastrichterweg, Gulickerweg, Hertenerweg, Voorstad Sint Jacob, Burgemeester Höppenerlaan en de Bisschop Lindanussingel.

Op afbeelding 1 is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000290-VG01_0002.jpg"

Afbeelding 1 Plangebied

Het bestemmingsplan 'Roer en Hambeek' vervangt de plannen:

  • Roer en Hambeek, vastgesteld 28 juni 2007, goedgekeurd 22 januari 2008;
  • Hoek Bis Schrijnenstraat - Bis van Hoensbroeckstraat, vastgesteld 20 oktober 2011;
  • Parkeervoorzieningen politie Roermond, vastgesteld 31 maart 2011;
  • Bestemmingsplan Frans Douvenstraat 9 en 11, vastgesteld 31 maart 2016.

1.3 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Roer en Hambeek' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding;
  • regels;
  • toelichting.

De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling. In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin het aan het plan ten grondslag liggende beleid en de planbeschrijving zijn opgenomen. De resultaten van inspraak en overleg zijn eveneens in deze toelichting opgenomen.

1.4 Leeswijzer

De toelichting op dit bestemmingsplan bestaat uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 de gebiedsbeschrijving van het plan. Onder andere de ontstaansgeschiedenis en ruimtelijke en functionele structuur worden hier omschreven. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het geldende beleidskader en de wijze waarop het bestemmingsplan past binnen de beleidsdoelstelling op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende deelaspecten zoals onder andere milieu, externe veiligheid en waterhuishouding. In hoofdstuk 5 wordt de feitelijke en juridische planopzet behandeld. In dit hoofdstuk wordt de wijze van bestemmen verklaard. Er wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe de verschillende bestemmingen en regelingen in voorliggend plan zijn vastgelegd. Daarnaast wordt beschreven hoe de verbeelding en de regels zijn opgebouwd en welke bestemmingen in het plan voorkomen. Tot slot beschrijft hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

Het plangebied bestaat uit twee totaal verschillende stedenbouwkundige delen, een noordelijk en een zuidelijk deel. Het noordelijke gedeelte, gelegen ten zuiden van de oude binnenstad, hoort bij de karakteristiek van de oude stadsuitleg. Het zuidelijke gedeelte, gescheiden van het noordelijk gedeelte door een brede ecologische verbinding, hoort bij de nieuwe en moderne stadsuitbreiding.

2.1 Ontstaansgeschiedenis en ruimtelijke structuur

Roermond is gelegen aan de rand van het winterbed van de Roer. In de 14e eeuw bereikte de groei van de stad een zekere afronding door de bouw van de nieuwe stadsmuur, die stond ter plaatse van de huidige singels. De naast de Roer voor de stad zo belangrijke rivier de Maas was in die tijd dichter langs de stad geleid. Na de doorgraving en de aanleg van een nieuwe bedding langs de stad werd het ontstane gebied Weerd genoemd. Ten zuidwesten van de toenmalige stad lag, onder andere, aan de benedenloop van de Roer het gehucht Roer. Naast dit gehucht zijn er nog andere woonkernen met een agrarische functie. De agrarische bevolking onderscheidde zich, in sociaal opzicht, van de stadsbewoners als een groep met een volslagen ander leefpatroon dat zich onder andere uitte in de wijze van wonen: de plattegrond van het dorp was anders dan die van de stad. In het buitengebied, ten zuidwesten van de stadsmuren, werd in het midden van de 14e eeuw voor een convent van zusters Franciscanessen het klooster in de weerd gebouwd. Het klooster werd Godsweerd genoemd, maar de naam luidde Emmaus. Aan deze naam herinnert nog de naam Deemsel (’t Eemsel, een verbastering van Emmaus Sacellum). In 1483 kregen de Franciscanessen toestemming om zich te vestigen binnen de stadsmuren en werd het klooster verlaten. Het klooster, toen één van de weinige overblijfsels van de voorstad Op de Laak (ongeveer de huidige wijk Roerzicht), werd gevaarlijk geacht, omdat belegeraars zich daar konden verschansen, en in 1493 afgebroken. Buiten de stadsmuren duurden agrarische toestanden voort. Eerst later door uitbreidingen van de stad zijn deze verdwenen en het zijn begrippen die onder andere aan de agrarische activiteit herinneren en die in straatnamen zijn blijven hangen zonder dat het stratenpatroon iets van het agrarische leven weerspiegelt, zoals Schakenberg, Zwanenzetel. De stadsuitbreiding vond geleidelijk aan plaats in het gebied dat in het zuidwesten reikte tot aan de oude zogenaamde intercommunale wegen: de Hertenerweg en de Gulickerweg. In de 19de eeuw zijn, na de sloop van de stadsmuur en de start van de singelaanleg, naar ontwerp van Dr. P.J.H. Cuypers woningen, in traditionalistische stijl met neogotische details, gebouwd. Deze woningen waren bestemd voor de werknemers van de kunstwerkplaatsen Cuypers en Stolzenberg aan de Andersonweg, gelegen naast het oorspronkelijke woonhuis van Cuypers. Aansluitend werden rond de eeuwwisseling woningen aan de Dr. Leursstraat gebouwd en vervolgens in de eerste helft van de 20ste eeuw werd de bebouwing uitgebreid tot aan de rivier de Roer. Tussen de Roer en de Hambeek werd in 1950 het sportpark Hammerveld aangelegd en vanaf die tijd vond een planmatige bebouwing in zuidelijke richting plaats, ter plekke van het gehucht Roer en het gebied waar ooit boerenbedrijven waren gehuisvest, tot aan de oude communale wegen Gulickerweg en Hertenerweg. In westelijke richting werd vervolgens tussen Roer en Hambeek de wijk Hammerveld West ontwikkeld.

2.2 Functionele structuur

Het noordelijk deel van het plangebied grenst aan de binnenstad van Roermond en heeft kenmerken van een vooroorlogse uitbreiding van het stedelijk gebied. Het is een sterk afgegrensd driehoekig gebied, omsloten door twee in noord-zuid-richting lopende hoofdwegen Bisschop Lindanussingel en Minderbroederssingel/ Andersonweg, die in de noordelijke punt bij het Zwartbroekplein samenkomen . Aan de zuidzijde wordt dit woongebied begrensd door de groenzone tussen de Roer en de Hambeek, die in de Maas uitmonden. Kenmerk van dit gedeelte is de dichte, stedelijke verkaveling met smalle percelen en de stadse uitstraling van de gebouwen, met name langs de hoofddragers. De architectuur wordt gekenmerkt door een rijke detaillering. Sommige gedeelten van het plangebied zijn later aangevuld met moderne woonblokken en villa's met een stedelijke uitstraling. Opvallende elementen zijn de Heilige Geestkerk, waar nu een gezondheidscentrum in gevestigd is, met haar dominerende koepel en een rij karakteristieke tussenwoningen met trapgevel langs de Dr. Leursstraat. In het gebied is het orthogonaal stratenpatroon met korte straatlengten helder en overzichtelijk. Door de ligging in de nabijheid van de binnenstad van Roermond komen er, naast het wonen, nog diverse andere functies voor.

Het plangebied ten zuiden van de RoerDelta is van recentere datum. De diverse stadia van de bouw van dit stadsgedeelte zijn goed afleesbaar aan de architectuur. Deze kleine buurten binnen de totale wijk hebben daardoor ieder een eigen identiteit en sfeer. Door de kleinschaligheid van de onderscheiden buurten is de oriëntatie binnen de wijk goed. De duidelijke hiërarchie in wegen en het geringe aantal doorsnijdingen van de hoofdinfrastructuur draagt eveneens bij aan de oriëntatie in de wijk. De zuidelijke wijken als geheel vormen echter geen stedenbouwkundige eenheid. De buurt Hammerveld gelegen tussen de waterlopen van de Roer en de Hambeek is recenter gebouwd en evenwichtig en helder van opzet. De buurt kent voornamelijk laagbouwwoningen plat afgedekt of met een kap. Op strategische plaatsen is een appartementsgebouw gesitueerd, waarvan de hoogte de 5 lagen niet overschrijdt. De architectuur is modern. De woningen zijn veelal geschakeld of vrijstaand.

De buurt Roer-Zuid bestaat grotendeels uit villabebouwing. Deze soms riante villa's, met zeer uiteenlopende bouwstijlen, hebben ruime kavels met veel groen. Enkele wegen hebben volgroeide laanbeplanting waardoor de totale uitstraling van deze buurt zeer groen is. Door de veelheid aan groen zijn de woonhuizen soms aan het oog onttrokken. Het gebogen stratenverloop maakt dat de zichtlijnen kort zijn en de oriëntatie afneemt. Door de gedifferentieerde laanbeplanting wordt dit echter gecompenseerd. De villawijk wordt door de Burgemeester Geuljanslaan doorsneden.

Aan de noordoostzijde, langs de Roer staan enkele gestapelde woonblokken. De hoogte varieert van 3 tot 5 bouwlagen met kapconstructie.

De buurt Roodververij stamt uit de jaren 80. Kenmerken zijn de langere schakelingen en het grotere aandeel van rijtjeswoningen. Fysiek is de buurt ook niet verbonden met de naastliggende buurt.

Gezamenlijke kenmerken van het zuidelijke gedeelte zijn de grote concentratie van vrijstaande en dubbele woningen, de lage bebouwingsdichtheid en het monofunctionele karakter. Detailhandel en werklocaties (m.u.v. de Tv-toren) komen niet voor en kantoren slechts zeer incidenteel.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk is het vigerend beleid dat van belang is voor het bestemmingsplan kort samengevat. Aangezien voorliggend bestemmingsplan met name gericht is op het beheer van de bestaande situatie en slechts zeer beperkt ontwikkelingen mogelijk maakt, is het nationaal beleid niet relevant. Uit het provinciaal beleid, zoals opgenomen in het POL blijkt dat de provinciale bemoeienis met bestaand stedelijk gebied beperkt is. Het gemeentelijk beleid is in deze gebieden richtinggevend.

In paragraaf 3.2 wordt kort aandacht besteed aan de relatie tussen provinciaal beleid en voorliggend bestemmingsplan. In paragraaf 3.4 wordt aandacht besteed aan het relevante gemeentelijke beleid.

3.1 Europees- en Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

Op 12 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (verder: structuurvisie) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van nationale belangen.

De structuurvisie vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de agenda Landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de structuurvisie worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De 13 nationale belangen luiden kort samengevat als volgt:

Versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland

  • Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren.
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.
  • Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.
  • Efficiënt gebruik van de ondergrond.

Verbeteren bereikbaarheid: Slim investeren, Innoveren en Instandhouden

  • Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen.
  • Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen.
  • Het in stand houden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.

Waarborgen kwaliteit leefomgeving

  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke en cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
  • Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
  • Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

Door het beheersmatige karakter van dit bestemmingsplan worden binnen het plangebied geen nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Voor het plangebied geldt dat sprake is van een lokale ontwikkeling waarbij geen nationale belangen uit de structuurvisie in het geding zijn. Het plan voldoet daarmee aan het rijksbeleid zoals dit is vastgelegd in de structuurvisie.

Voor voorliggend bestemmingsplan is uit het Barro de bepalingen omtrent de grote rivieren van kracht. De ligging van het plangebied in het rivierbed van de Maas leidt er toe dat de regels uit het Barro hun doorwerking hebben gevonden in de bij dit bestemmingsplan behorende regels. Er zijn dubbelbestemmingen opgenomen voor het stroomvoerend en waterbergend rivierbed, waardoor voldaan wordt aan het Barro en duidelijk is dat in het geval van nieuwe activiteiten rekening gehouden moet worden met (regels betreffende) het rivierbed. Ook is een gebiedsaanduiding opgenomen vanwege de vrijwaringszone voor vaarwegen die voor een klein deel van het plangebied geldt vanwege de ligging aan de Maas.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De nationale belangen uit de SVIR worden in de Amvb Ruimte juridisch geborgd. Deze Amvb Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro). De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van de nationale belangen in bestemmingsplannen. De onderwerpen in het Barro betreffen (onder andere):

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundamenten;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie (met uitzondering van radar).

Deze onderwerpen hebben geen betrekking op onderhavig plangebied.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is tevens de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze ladder is ingericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 verankerd in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening.

De ladder bestaat uit een drietal 'treden'. In de toelichting op een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing dient, met betrekking tot de ontwikkeling van o.a. bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel en woningbouwlocaties, beschreven te worden op welke wijze rekening is gehouden met de volgende aspecten:

  • behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan;
  • binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties;
  • bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

Het planvoornemen voorziet in de actualisatie en digitalisering van het vigerende bestemmingsplan Roer en Hambeek. Er worden geen ontwikkelingen meegenomen waarvan nog geen planologische procedure is afgerond. Er vinden derhalve geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen plaats welke getoetst moeten worden aan artikel 3.1.6 Bro.

3.1.4 Nationaal Waterplan 2016 - 2021

Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld als opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan én de partiële herzieningen hiervan. Het Nationaal Waterplan (NWP) bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid voor de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Daarmee wordt aangesloten bij de resultaten van het Deltaprogramma. Met dit Nationaal Waterplan wordt een volgende ambitieuze stap gezet in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

3.1.5 Waterwet en waterbesluit

Op 22 december 2009 is de Waterwet van kracht geworden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. De Waterwet schept een kader voor de noodzakelijke modernisering van het Nederlandse waterbeheer voor de komende decennia. Door het samenvoegen van meerdere vergunningen nemen de bureaucratie en de regeldruk voor burgers en bedrijven af. De Waterwet sluit goed aan op de Wro, waardoor de relatie met het ruimtelijke ordeningsbeleid wordt versterkt. Met één integrale wet is ook het uitvoeren van Europese waterrichtlijnen eenvoudiger geworden. Dat geldt ondermeer voor de Kaderrichtlijn Water die uitgaat van internationale stroomgebieden en watersystemen (rivieren, meren en delta's), de richtlijn over beoordeling en beheer van overstromingsrisico's en de Kaderrichtlijn mariene strategie. De Waterwet voegt acht bestaande waterwetten samen: de Wet op de waterhuishouding, Wet verontreiniging oppervlaktewateren, Wet verontreiniging zeewater, Grondwaterwet, Wet droogmakerijen en indijkingen, Wet op de waterkering, Wet beheer rijkswaterstaatswerken (de 'natte' delen daarvan) en de Waterstaatswet 1900 (het 'natte' gedeelte daarvan). Daarnaast is vanuit de Wet bodembescherming de regeling voor waterbodems ondergebracht bij de Waterwet.

Paragraaf 6 van Hoofdstuk 6 van het Waterbesluit regelt de handeling die in Rijkswateren mogen plaatsvinden. Bepaalde handelingen mogen niet worden uitgevoerd zonder een vergunning van de Minister zoals bedoeld in artikel 6.5 Waterwet. Het afwegingskader voor de afgifte van een dergelijke vergunning wordt gevormd door de Beleidsregels grote rivieren.

Een deel van het plangebied maakt deel uit van het gebied dat is vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van het waterstaatswerk (gele gebieden in onderstaande afbeelding). In dit gebied is geen vergunning in het kader van de Waterwet noodzakelijk. Als gevolg van de ligging direct aan de Maas kan in dit gebied wel hoogwater optreden. Bij schade als gevolg hiervan kan geen schadevergoeding worden verhaald op het Rijk. Voor enkele gebieden in het plangebied geldt het waterbergend regime en voor een klein gebied het stroomvoerend. Om de belangen van deze gebieden goed te borgen zijn hiervoor toegesneden dubbelbestemmingen in de regels opgenomen. De blauwe en groene gebieden in onderstaande afbeelding geven de begrenzing van het rivierbed aan. De blauwe gebieden zijn het stroomvoerend deel van het rivierbed, hier is het stroomvoerend regime. De groene gebieden zijn het waterbergend deel van het rivierbed waar het waterbergend regime van toepassing is. Voor beide regimes is een afzonderlijke dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van de belangen van deze gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000290-VG01_0003.png"

Figuur 2: Ligging plangebied in relatie tot waterregimes

3.1.6 Beleidsregels grote rivieren

De Beleidslijn grote rivieren bestaat uit twee onderdelen: een beleidsbrief en de beleidsregels. De Beleidsregels grote rivieren (hierna:de Beleidsregels) bieden een kader voor de beslissing omtrent de toelaatbaarheid vanuit rivierkundig opzicht bezien die nodig is voor het verkrijgen van een vergunning op grond van de Waterwet/Waterbesluit.

Van belang bij de Beleidslijn grote rivieren is het onderscheid in stroomvoerend en waterbergend rivierbed. In het rivierbed waarop het stroomvoerend regime van toepassing is wordt onder meer toestemming gegeven voor riviergebonden activiteiten voor de aanleg of wijziging van waterstaatkundige kunstwerken, de realisatie van natuur, de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden en de winning van oppervlaktedelfstoffen. In het bergend regime wordt toestemming gegeven voor activiteiten indien er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft, er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit en de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen als gevolg van de activiteit zo gering mogelijk is. Daarnaast moeten resterende waterstandeffecten of de afname van bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd waarbij financiering en realisering gezekerd zijn.

Wanneer onderhavig plan wordt afgezet tegen de Beleidsregels grote rivieren kan worden geconcludeerd dat dit plan geen ontwikkelingen mogelijk maakt in de gebieden die vallen onder het regime van de Beleidsregels grote rivieren.

3.1.7 AMvB Ruimte

De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van de nationale belangen in bestemmingsplannen. De onderwerpen in het Barro betreffen:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundamenten;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie (met uitzondering van radar);
  • Rijksvaarwegen.

De onderwerpen 'Grote rivieren' en 'Rijksvaarwegen' hebben betrekking op onderhavig plangebied. Het Barro stelt daarbij algemene eisen aan de inhoud van nieuwe bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden gelegen in het rivierbed met als doel te voorkomen dat omgevingsvergunningen worden verleend voor een afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van werkzaamheden die in het kader van het Waterbesluit niet of slechts onder bepaalde voorwaarden zijn toegestaan. Dit kan zijn omdat ze een bedreiging vormen voor de waterafvoer of omdat zij de vergroting van de afvoercapaciteit feitelijk kunnen belemmeren.

De Beleidsregels grote rivieren en het Barro maken onderscheid tussen:

  • riviergebonden activiteiten (ja, mits);
  • niet-riviergebonden activiteiten (nee, tenzij).

Voor voorgenomen (bouw)activiteiten in de zogeheten bergende en stroomvoerende delen van het rivierbed stelt het Barro aan bestemmingsplannen enkele aanvullende eisen. Zo moeten resterende, blijvende effecten op de waterstand en afname van de bergingscapaciteit worden gecompenseerd. Het bestemmingsplan maakt geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen mogelijk waardoor eventuele toekomstige maatregelen ter verruiming van de rivier worden belemmerd. Daarnaast zijn voor het stroomvoerend en waterbergend regime specifieke dubbelbestemmingen opgenomen. Ook is een gebiedsaanduiding opgenomen vanwege de vrijwaringszone voor vaarwegen die voor een klein deel van het plangebied geldt vanwege de ligging aan de Maas.

3.1.8 Wet natuurbescherming

Algemeen

De bescherming van natuur behelst zowel soort- als gebiedsbescherming. In Nederland is bescherming van de natuur vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. In het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL 2014) is een uitsplitsing van natuurgebieden en hun status uitgewerkt.

De belangrijkste natuurgebieden zijn opgenomen in de goudgroene natuurzone, hierin zitten o.a. het Nationaal Natuur Netwerk (NNN), Nationale Parken, de nog te realiseren natuur en de Natura 2000-gebieden. In Nederland zijn de vogel- en habitatrichtlijngebieden gecombineerd en als Natura 2000-gebied aangewezen. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur het Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Door de ontwikkeling van goudgroene natuur wordt een bijdrage geleverd aan het Nationaal Natuur Netwerk. Doel van dit netwerk is het verbinden van natuurgebieden met elkaar en met de omliggende (agrarische) gebieden. De goudgroene natuurgebieden worden planologisch beschermd in de provinciale omgevingsverordening.

In de zilvergroene natuurzone zijn zowel natuurgebieden alsook agrarische gebieden aanwezig. Deze gebieden zijn van belang voor het goed laten functioneren van de goudgroene natuurzones. Voor de zilvergroene gebieden is in het POL 2014 afgesproken dat er geen onomkeerbare ontwikkeling met een stedelijk karakter mogen plaatsvinden. Momenteel wordt gewerkt aan een planologische bescherming door middel van regels.

De bronsgroene landschapszone bevat landschappelijke waardevolle beekdalen, hellingen, bufferzones rond bestaande natuurgebieden, kleinere landschapselementen, die niet zijn gelegen in de eerder genoemde goud- en zilvergroene natuurzones. Voor de bronsgroene landschapszones is behoud, beheer, ontwikkeling en beleving van de landschappelijke en waterhuishoudkundige kernkwaliteiten in samenhang met versterking van natuurkwaliteiten het hoofddoel.

Plangebied

Het plangebied is voor een deel, het betreft de Roer en de Hambeek, gelegen in het Natura 2000-gebied 'Roerdal'; daarnaast zijn nog op geruime afstand de Natura 2000-gebieden Swalmdal en Meinweg gelegen. De kwaliteit van leefgebieden van beschermde soorten in Natura 2000-gebieden mag niet verslechteren. Verder mogen geen storende factoren in of buiten de gebieden optreden die significante negatieve gevolgen hebben voor de instandhoudingsdoelstelling van het gebied. Door dit bestemmingsplan treedt er geen verandering voor de genoemde Natura 2000-gebieden op aangezien er geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000290-VG01_0004.png"

Figuur 3 Uitsnede kaart Natura 2000 gebied Roerdal

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan 2014 vastgesteld. De centrale ambitie zoals verwoord in het POL2014 komt voort uit de Limburgagenda: een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg: om er naar toe te gaan en vooral ook om hier te blijven. In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.

Aan het provinciaal omgevingsbeleid ligt een aantal principes ten grondslag: kwaliteit staat daarbij centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Het dynamisch voorraadbeheer vormt een belangrijk onderdeel van het POL2014. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen. Deze principes zijn tevens vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.

Het POL nodigt gemeenten uit om een flink aantal vraagstukken in regionaal verband verder uit te werken. Voor de thema's wonen, bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, land- en tuinbouw, energie en vrijetijdseconomie richt de provincie zich op regionale visies, die de basis moeten vormen voor afspraken tussen regiogemeenten en Provincie. Minder dan voorheen richten de Provincie zich op het beoordelen van individuele ontwikkelingen met een lokaal karakter: deze rol wordt overgelaten aan de diverse gemeenten. Middels het POL2014 wordt wel een aantal beleidsmatige kaders gesteld, al dan niet verankerd in de al eerder genoemde provinciale Omgevingsverordening.

Zonering plangebied

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL2014 acht globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is gelegen in de zones 'Stedelijk centrum', 'Overig bebouwd gebied', 'Goudgroene natuurzone', 'Bronsgroene landschapszone'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000290-VG01_0005.png"

Figuur 4 Uitsnede POL kaart zonering

De zonering 'Goudgroene natuurzone', 'Bronsgroene landschapszone' is van toepassing op het stroomgebied van de in het plangebied gelegen Roer en Hambeek.

Het grootste gedeelte van het plangebied is gelegen in de zone 'Overig bebouwd gebied' en een klein gedeelte is gelegen in de zone 'Stedelijk centrum'.

Gelet op zijn beheersmatig karakter gelden er ten aanzien van dit bestemmingsplan geen specifieke randvoorwaarden als gevolg van de ligging in de genoemde zones.

3.2.2 Conclusie

In dit bestemmingsplan worden de bestaande rechten en plichten opnieuw vastgelegd. Binnen het plan is daarom geen ruimte voor nieuwe grootschalige ontwikkelingen en wijzigingen in gebruik. Kwaliteitsverbetering van bestaande woningen is mogelijk door kleinschalige wijzigingen. Het plan biedt zodoende de mogelijkheid om bij te dragen aan een aantrekkelijk woon- en leefklimaat waarbij kan worden ingesprongen op de veranderingen in de woningbehoefte. Voor de huidige beschikbare (bedrijfs)locaties kunnen kwaliteitsverbetering en veranderingsbehoeften doorgevoerd worden zodat geïnvesteerd kan blijven worden in een duurzaam en kwalitatief vestigingsklimaat. Het bestemmingsplan past daarmee binnen het provinciale beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Wonen, zorg en woonomgeving Midden-Limburg

De Structuurvisie wonen, zorg en woonomgeving, welke door de raden van Midden-Limburgse gemeente is vastgesteld eind 2014, geeft de kaders van het gemeentelijk woningbouwbeleid. De gemeenteraad van Roermond heeft deze structuurvisie vastgesteld op 18 december 2014.

De belangrijkste ontwikkelingen

Midden-Limburg kenmerkt zich door grote verschillen. Op hoofdlijnen komt het neer op een agrarisch gebied met veel woningen in het buitengebied in het westen, de Maas en Maasplassen met het wonen georiënteerd op het water en de natuurgebieden in het oosten waar het wonen meer in/nabij de kernen plaatsvindt en minder in het buitengebied. Er is sprake van een urbanisatietrend, de steden/centrumkernen lijken aan aantrekkingskracht te winnen. Wat betreft de demografische ontwikkelingen doen zich ook verschillen voor. Een aantal gemeenten krimpt al in bevolkingsomvang of gaat dat het komend decennium doen. Een aantal groeit nog langere tijd door. Belangrijker nog voor de resterende woningbehoefte is de huishoudenspiek. Het moment daarvan verschilt sterk. In Maasgouw en Roerdalen wordt deze piek in 2018-2020 verwacht, in Roermond pas in 2040. De huishoudenspieken in Echt-Susteren (2023), Leudal (2027), Weert (2027) en Nederweert (2031) liggen daar tussen in.

In de zorg doen zich vier belangrijke verschuivingen voor: van intramuraal wonen naar zelfstandig wonen met zorg aan huis, van centrale regie naar meer regie op lokaal niveau, van toenemende zorgbehoefte zonder een toename van de middelen, van formele zorg naar steeds meer informele zorg. Aanbiedende partijen trekken zich meer terug naar sec de eigen rol. Ten aanzien van de woonomgeving is een aantal bevindingen geconstateerd. Met name zuid- en oostwaarts staan voorzieningen nu al onder druk. De directe nabijheid van zorgvoorzieningen wordt steeds belangrijker. De kwetsbaarheid van kleine kernen neemt toe. De gemeenten zetten in op ontmoeten. De leefbaarheid wordt steeds minder bepaald door het voorzieningenniveau en vaker door het zelforganiserend vermogen van mensen. 

Structuurvisie op basis van de Wet ruimtelijke ordening

De structuurvisie wordt vastgesteld op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Hiermee wordt  voorzienbaarheid gecreëerd. Dit is belangrijk omdat de (potentiële) plancapaciteit teruggebracht dient te worden van ca. 10.800 woningen tot ca. 5.800 woningen.

De uitdagingen

De regio staat voor een aantal uitdagingen:

  • beweging krijgen in de vastgoedmarkt;
  • actief op zoek gaan naar transformatiemogelijkheden;
  • het reduceren van de plancapaciteit;
  • afweging/keuze waar en welke nieuwbouw nog dient te worden gerealiseerd;
  • het in stand houden van de leefbaarheid.

Ambities

De ambities zijn in een aantal speerpunten geformuleerd, te weten:

  • goed evenwicht vinden tussen sociaal en fysiek domein;
  • reduceren/aanpassen van de plancapaciteit, marktbehoefte goed inschatten;
  • kansen creëren voor nieuwkomers;
  • transformatieopgave in zorgvastgoed is aanwezig, de uitwerking is ongewis;
  • de zorg voor kwetsbaren: smeden van nieuwe coalities;
  • de transformatieopgave in de huursector vraagt om regionale afstemming;
  • transformaties afstemmen met ingrepen op publiek domein;
  • sturen op kwaliteit;
  • kantelen van het 'wonen', ofwel hoe organiseren we de leefbaarheid?;
  • bewustmaken van de (oudere) burger, speciaal de eigenaar-bewoner, ten aanzien van het langer zelfstandig (moeten) blijven wonen.

Afwegingskader

In de structuurvisie is een afwegingskader opgenomen om de plannen te ordenen. De kwantitatieve resterende opgave van de gehele regio wordt allereerst gelijkelijk verdeeld over de gemeenten, naar rato van het aantal huishoudens. Dit komt neer op een groei van 4,2% tot en met 2023. Elke gemeente wordt hiermee, binnen haar totale bouwmogelijkheden, de mogelijkheid geboden om te (laten) bouwen in elke kern, waarbij wel een maximum wordt aangegeven. De gemeenten Nederweert en Roermond mogen meer bouwen dan dit maximum, omdat de behoefte daar hoger ligt dan het regionale gemiddelde. De overige gemeenten krijgen meer bouwmogelijkheden dan de groei van het aantal huishoudens aangeeft maar moeten hun ambitie wel realiseren binnen de komende 10 jaar. Integrale heroverweging vindt plaats in 2018, mede op basis van de dan geldende prognoses.

De gemeenten Nederweert en Roermond geven hiermee de andere gemeenten de komende 10 jaar ruimte om meer te bouwen dan op basis van de berekende eigen woningbehoefte nodig is, zonder dat ten koste gaat van de ruimte die de gemeenten Nederweert en Roermond krijgen. Hierdoor krijgen deze overige gemeenten meer ruimte en tijd om hun overtollige planvoorraad af te bouwen. Deze extra woningbouwmogelijkheden gaan niet ten koste van de woningbouwmogelijkheden in Nederweert en Roermond, omdat zij de geplande woningbouw tot het niveau van de berekende behoefte evengoed mogen realiseren.

Afgesproken wordt dat de gemeenten de komende 4 jaar minimaal 40% van de (potentiële) overcapaciteit afbouwen. Concreet gaat het om de volgende aantallen voor de periode 2014 tot en met 2017:

  • Echt-Susteren   -130
  • Leudal              -370
  • Maasgouw        -265
  • Nederweert       -120
  • Roerdalen         -140
  • Roermond        -  10
  • Weert               -455

Instrumenten

In de structuurvisie zijn instrumenten opgenomen die sturing geven aan de woningbouwplanning en het terugbrengen van de planvoorraad. Het betreft de Omgevingswet, het intrekken van omgevingsvergunningen, reductie en aanpassen van de plancapaciteit door het aanpassen van nieuwe of bestaande bestemmingsplannen, ontbinding van privaatrechtelijke overeenkomsten, anticiperen op provinciaal Transitiefonds, beter afstemmen verkoop woningen door woningcorporaties, handhaving permanente bewoning recreatiewoningen, niches, beperken nieuwe woningen buitengebied en tot slot monitoring en evaluatie. Een aantal instrumenten wordt lokaal opgepakt, een aantal wordt regionaal opgepakt.

Uitvoeringsprogramma

De gemeenteraad stelt de structuurvisie vast, het college voert de structuurvisie uit. Jaarlijks wordt verantwoording afgelegd aan de raad aan de hand van een monitorings- en voortgangsverslag.

Opgave Roermond

De in de structuurvisie voor de gemeente Roermond bepaalde woningbehoefte op basis van de prognose uit 2013 (3.610) komt ongeveer overeen met de totale planvoorraad per 1 januari 2014 (3.630). Dit betreft zowel harde als zachte plannen. Een actualisatie van de planvoorraad van de gemeente Roermond per 1 januari 2016 laat een lichte overschrijding ten opzichte van het in de structuurvisie genoemde aantal zien (3.678 ten opzichte van 3.610, zijnde een overschrijding van nog geen 2%). Afgesproken is de prognose van de woningbehoefte (3.610) als ijkpunt te hanteren en niet aan te passen op basis van nieuwe prognoses, zodat gemeenten het meerjarig beleid hierop kunnen baseren en niet steeds het beleid moeten herzien.

De lichte overschrijding van de planvoorraad ten opzichte van de woningbehoefte leidt tot de situatie waarin bestaande plannen heroverwogen moeten worden. In deze heroverweging, welke reeds is opgestart, zal met name gekeken worden naar de mate waarin bestaande plannen daadwerkelijk tot uitvoering zijn gekomen alsmede de mate waarin plannen passen bij de kwalitatieve vraag. De verwachting is dat daarmee de beperkte overschrijding van de afspraken uit de Structuurvisie binnen de planperiode van de Structuurvisie (2014 tot en met 2017) kan worden opgeheven.

Het voorliggend plan betreft een actualisatieplan. Er worden geen nieuwe bouwmogelijkheden opgenomen in het bestemmingsplan. Daarnaast betekent dit dat als gevolg van dit plan het aantal woningen niet toeneemt.

Het plan is dan ook in overeenstemming met de structuurvisie.

3.3.2 Waterbeheerplan 2016 - 2021 Waterschap Limburg en Keur

Het Waterschap Limburg, onder wiens zorg het plangebied valt, heeft de zorg voor het watersysteem in het algemeen. De zorg omvat de waterkwaliteit en de veiligheid in het kader van waterkwantiteit en waterkeringszorg. Het Waterbeheerplan 2016 - 2021 (vastgesteld op 14 oktober 2016 en in werking getreden op 22 december 2016) bevat de concrete beleidsvoornemens van het Waterschap voor de periode 2016 - 2021 en is richtinggevend voor het te voeren beleid en beheer. Het Waterbeheersplan is als juridische planvorm geregeld in de Waterwet en wordt verder uitgewerkt in de Waterverordening Limburg van de provincie Limburg.

In het plangebied zijn de primaire watergangen de Roer en de Hambeek gelegen met aan weerszijden een beschermingszone van 5 meter, gemeten vanuit de insteek van de watergangen. Daarnaast is een waterkering in het plangebied gelegen met een beschermingszone van 10 meter. Deze beschermingszones volgen uit de Keur van het Waterschap Limburg. Bij ontwikkelingen binnen deze zones moet worden voldaan aan de Keur.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie Roermond 2030

Op 22 december 2016 heeft de raad van de gemeente Roermond de Toekomstvisie Roermond 2030 vastgesteld. Deze toekomstvisie schetst voor 5 hoofdthema's (welke in samenwerking met inwoners van Roermond en partners van de stad zijn gekozen) een toekomstbeeld voor de gemeente. Met de 5 thema's biedt de toekomstvisie een integraal perspectief op de toekomst van de stad, waarbij de belangrijkste veranderingen worden geadresseerd die op de stad afkomen. Aan de hand van de 5 thema's wordt de gewenste ontwikkelingsrichting van de gemeente beschreven. Drie zogenaamde roden draden zijn daarbij randvoorwaardelijk voor de geschetste toekomst: ontmoeting, verbinding en samenwerking. Deze rode draden spelen een belangrijke rol binnen de 5 hoofdthema's.

De vijf hoofdthema's kunnen als volgt worden samengevat:

1. Roermond in 2030, een thuis voor de jeugd

In 2030 voelen kinderen en jongeren zich thuis in Roermond en verbonden met de stad. De jeugd die opgroeit in Roermond kan zich optimaal ontwikkelen. Er is een breed onderwijsaanbod en een variatie aan sport- en vrijetijdsmogelijkheden. Voor jongeren die op kamers gaan of starten op de woningmarkt biedt Roermond volop mogelijkheden. Een goede verbinding met het bedrijfsleven stimuleert ondernemerschap onder jongeren en zorgt voor voldoende stageplekken en carrièremogelijkheden. De jeugd van Roermond maakt onlosmakelijk onderdeel uit van de lokale gemeenschap en speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van de stad.

2. Roermond in 2030, stad die je actief houdt

In 2030 leveren vitale ouderen in Roermond actief een bijdrage aan de samenleving en daarmee zijn ze van grote waarde. Ook biedt Roermond als stad van leisure en recreatie volop mogelijkheden voor de vrijetijdsbesteding van ouderen. Voor senioren is het goed toeven in Roermond en biedt de stad een prettige woonomgeving. Met speciale aandacht voor het welbevinden voor haar oudere bewoners is Roermond een seniorvriendelijke stad. De levendigheid van de stad en de generatie-overstijgende netwerken in de gemeenschap maken dat Roermond een stad is die je actief houdt.

3. Roermond in 2030, Roermond zorg(t) voor elkaar

Roermond is in 2030 een stad waar aandacht is voor de kwaliteit van leven van haar inwoners. De mens staat centraal en met oog voor de individuele situatie wordt de zelfredzaamheid gestimuleerd en ondersteuning en zorg geboden waar nodig. Een grote rol is daarbij weggelegd voor sociale netwerken en community's. Samen met formele zorgnetwerken zorgen zij voor een fijnmazig vangnet. De gemeente brengt de verschillende organisaties en maatschappelijke initiatieven bijeen en stimuleert vernieuwende concepten voor zorg die menselijk, kleinschalig, dichtbij en bereikbaar is. De stad biedt een zorgzame woonomgeving waar mensen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen.

4. Roermond in 2030, stad van retail & leisure en industrie

Roermond is in 2030 een sterke regionale speler. Bedrijfsleven en onderwijs in de regio werken slim samen en de gemeente is daarbij een daadkrachtige en creatieve verbinder. De stad is koploper in retail-innovatie, wat voor extra aantrekkingskracht zorgt. Roermond wordt steeds internationaler. In retail en in de maakindustrie zorgt een mix van kleine en grote bedrijven voor een innovatieve dynamiek. Samen met het onderwijs uit de regio voeden zij het ondernemerschap bij de bevolking. Ondernemerschap dat gestalte krijgt op de verschillende werklocaties die de stad rijk is, van binnenstad tot Roerstreek. De werklocaties zijn de visitekaartjes van de Roermondse economie

5. Roermond in 2030, historische binnenstad aan het water

In 2030 is de levendige historische binnenstad aan het water hét visitekaartje van Roermond. In de compacte binnenstad zorgt een diverse mix van winkels, horeca, cultuur, recreatie, onderwijs, bedrijvigheid, wonen en evenementen voor een levendig centrum. Het historische decor en de verbinding met het water dragen bij aan een unieke beleving. De mogelijkheden voor watersport en recreatie van de Maasplassen, het binnenstadtoerisme en het Designer Outlet Center versterken elkaar. Niet alleen voor bezoekers, ook voor bewoners is de binnenstad van grote waarde. De binnenstad biedt een aantrekkelijke woonomgeving en is de plek waar bewoners komen om te werken, te leren en elkaar te ontmoeten.

Vanzelfsprekend kunnen de diverse thema's uit de toekomstvisie ook ruimtelijke componenten en consequenties hebben. Daarbij kan gedacht worden aan het beschikbaar zijn van voldoende woningen voor starters en senioren, de doorontwikkeling en het beheer van de diverse werklocaties, of het beschermen en versterken van de voorzieningenstructuur binnen de gemeente. Omdat voorliggend bestemmingsplan vanwege zijn conserverend karakter er op is gericht de bestaande planologisch-juridische situatie in de het gebied Donderberg Hoogvonderen vast te leggen, vloeien er uit de toekomstvisie geen concrete actiepunten ten aanzien van dit bestemmingsplan voort. Nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen in de wijk dienen natuurlijk wel binnen de uitgangspunten van de toekomstvisie te passen.

3.4.2 Structuurvisie Roermond (2001)

De structuurvisie Roermond bevat een 'streefbeeld 2030', waarin Roermond neergezet wordt als een dynamische, compacte kwaliteitsstad aan het water. De visie vormt een belangrijke basis voor het ruimtelijke beleid van de gemeente. De beleidsdoelstellingen richten zich op kwaliteitsverbeteringen van de ruimtelijke structuur, te bereiken door middel van herstructurering, inbreiding en optimale benutting van de beschikbare ruimte. De ligging aan de Maas is van groot belang voor hoogwaardig wonen en recreëren aan en op het water. Het plangebied betreft bestaand bebouwd woongebied waar geen nieuwe ontwikkelingen als bedoeld in de structuurvisie aan de orde zijn.

3.4.3 Structuurvisie kwaliteitsbijdrage gemeente Roermond

De Provincie Limburg heeft beleid ontwikkeld voor het buitengebied en aanvullend voor een aantal gebieden binnen het stedelijk gebied, dat als uitgangspunt heeft dat bebouwingsontwikkelingen leiden tot verlies van omgevingskwaliteit en dat dit verlies dient te worden gecompenseerd door een kwaliteitsimpuls. De provincie stelt dat 'rode ontwikkelingen' buiten de vastgestelde contouren slechts mogelijk zijn indien de locatie zich daar planologisch voor leent én indien dit gepaard gaat met een compensatie van de 'aantasting' en kwaliteitsverbetering van het buitengebied en aanvullend een aantal gebieden binnen het stedelijk gebied. Deze compensatie kan bestaan uit een compensatie in natura of een financiële bijdrage.

Dit beleid is vastgelegd in het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM). Het LKM is op 12 januari 2010 door Gedeputeerde Staten vastgesteld en is een uitwerking van de POL herziening 'Verstedelijking, Gebiedsontwikkeling en Kwaliteitsverbetering'. Het provinciale beleid is door de gemeente nader uitgewerkt in de Structuurvisie kwaliteitsbijdrage gemeente Roermond die op 16 februari 2012 door de gemeenteraad is vastgesteld.

Het LKM stelt een kwaliteitsbijdrage bij rode ontwikkelingen buiten de contour voor alle POL-perspectieven verplicht. Binnen de stedelijke contour is voor de POL-perspectieven P2 (Provinciale ontwikkelingszone groen' en P3 (Ruimte voor veerkrachtige watersystemen) het LKM verplicht. Binnen de stedelijke contour is voor het perspectief P8 (Stedelijke ontwikkelingszone) het LKM verplicht voor agrarische nieuwvestiging en uitbreiding alsmede voor glastuinbouw en nieuwe landgoederen.

Het bestemmingsplan is een conserverend plan en maakt geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Bij bepaalde activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning is vereist of gebruik gemaakt kan worden van een wijzigingsbevoegdheid zal aan de eisen uit de Structuurvisie kwaliteitsbijdrage voldaan moeten worden.

3.4.4 Nota integraal horecabeleid (2007)

De Nota integraal horecabeleid beschrijft het horecabeleid van de gemeente Roermond. Het doel van dit beleid is het versterken van toerisme in het kerngebied, een goed evenwicht creëren tussen bedrijvigheid en leefbaar wonen, goede serviceverlening richting ondernemers en streven naar een economisch gezonde en dynamische horecabedrijfstak. In het horecabeleid is aandacht voor de wijze van bestemmen van horecavoorzieningen in nieuwe bestemmingsplannen. In woonwijken worden enkel bestaande horecavoorzieningen positief bestemd zodat uitbreidingsmogelijkheden in de meeste gevallen afwezig zijn. In dit bestemmingsplan zijn de bestaande horecafuncties positief bestemd. Daarnaast is het toevoegen van nieuwe horecagelegenheden binnen het plangebied niet mogelijk gemaakt. Dit is in overeenstemming met het gemeentelijke horecabeleid.

3.4.5 Groenvisie

De visie op het stedelijk groen is in samenwerking met burgers en belangenverenigingen opgesteld en vastgelegd in de Groenvisie, die door de gemeenteraad op 22 december 2016 is vastgesteld. Om deze visies via diverse uitvoeringssporen te realiseren zijn spelregels opgesteld, toetsingscriteria voor kwaliteit. De Groenvisie zet in op duurzame groenstructuren in de openbare ruimte. Groenstructuren die aantrekkelijk zijn en zo robuust dat ze voor lange tijd bijdragen aan een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving. Vanzelfsprekend zijn deze structuren ecologisch waardevol, klimaat- en ziektebestendig en klaar voor de toekomst.

Dit bestemmingsplan is een conserverend plan en bevat geen nieuwe ontwikkelingen, waarop de Groenvisie van toepassing is. Bij mogelijke toekomstige ontwikkelingen in het plangebied, bijvoorbeeld herinrichting van de openbare ruimte, kunnen de spelregels uit de Groenvisie worden gehanteerd.

3.4.6 Nota bodembeheer

Op 7 juli 2011 heeft de gemeenteraad van Roermond de Nota bodembeheer regio Maas & Roer, gedeelte Roermond inclusief bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Nota is het bodembeleid van de gemeente beschreven. De Nota is opgesteld in samenwerking met de gemeenten Maasgouw, Beesel en Leudal.

De Nota geeft naast een uitwerking van het Besluit bodemkwaliteit ook op eenduidige wijze invulling aan het gemeentelijk bodembeleid, waarin de bodemdoelstellingen binnen de Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit gelijk zijn.

De Nota bodembeheer geeft aan hoe moet worden omgegaan met de diffuse bodemverontreiniging. De stedelijke dynamiek wordt aangegrepen om de bodemkwaliteit waar nodig te verbeteren en geschikt te maken voor het gewenste gebruik. In dit kader is de reikwijdte van de Nota bodembeheer beperkt tot die situaties waarbij er een maatschappelijke ontwikkeling gepland is die aanleiding is om eisen te stellen aan de bodemkwaliteit, de zogenaamde 'nieuwe situaties'.

De Nota bodembeheer bevat het toetsingskader voor de te hanteren bodemkwaliteit afhankelijk van de nieuwe functie en de huidige bodemkwaliteit, de zogenaamde dubbele toets. De volgende kwaliteitsklassen worden gehanteerd: Wonen, Industrie en Overig (landbouw en natuur). In paragraaf 4.1.1 wordt nader ingegaan op het aspect bodem. Aangezien het voorliggende plan een beheersplan betreft en geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen worden meegenomen bestaat er vanuit de Nota bodembeheer geen beletsel.

3.4.7 Nota Parkeernormen 2014

De Nota Parkeernormen 2014 is op 4 november 2014 door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De nota staat op zichzelf, maar maakt ook deel uit van de strategische kaders zoals weergegeven in de Parkeervisie Roermond en het Parkeerbeleidsplan 2013-2020.

Voldoende ruimte en een goede bereikbaarheid zijn belangrijke factoren voor bewoners en bedrijven om zich in Roermond te vestigen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen (inbreiding, uitbreiding en functieverandering) wordt door middel van een vaste systematiek met parkeernormering invulling gegeven aan de parkeervraag. De locatie en het type woning of bedrijvigheid bepalen de parkeernorm en het wel of niet realiseren van parkeergelegenheid op eigen terrein.

Roermond wil de vraag naar parkeergelegenheid faciliteren, maar wel op zodanige wijze dat de kwaliteit van de openbare ruimte blijft behouden. Centraal hierbij staat dat de veroorzaker van de parkeervraag verantwoordelijk wordt gesteld voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen bij nieuw- en verbouw. Uitgangspunt is een duurzame inrichting van de openbare ruimte, waarbij het streven is om initiatiefnemers ‘parkeren op eigen terrein te laten realiseren. Indien dit niet mogelijk is, wordt gekeken naar andere parkeermogelijkheden.

De gemeente stelt een actuele parkeernormensystematiek waarin parkeren bij in-, uitbreiding en functieverandering duidelijk is vastgelegd, gekoppeld aan de regelgeving van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. De huidige parkeernormen worden getoetst aan de nieuwste parkeerkencijfers. Uitgangspunt is om binnen de bandbreedtes van de nieuwste parkeerkencijfers van CROW te zoeken naar de best passende parkeernorm voor Roermond. Mogelijkheden om bij nieuwe functies bezoekers op te nemen in de bestaande parkeervoorzieningen moeten worden onderzocht.

De parkeerbehoefte is afhankelijk van de locatie van de voorziening en van het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoersbewijzen is er een onderscheid gemaakt naar stedelijkheid en de zone waarin de voorziening gelegen is. In Roermond worden drie zones onderscheiden:

  • Centrum;
  • Schil;
  • Rest van de bebouwde kom en buitengebied.

Voor het plangebied gelden de normen uit de categorie 'rest bibeko en bubeko'. De parkeernormen uit de parkeernota zijn verankerd in de regels van dit bestemmingsplan.

3.4.8 Nota Archeologie

In de nota archeologie is de gemeentelijke archeologievisie en het beleid voor de komende jaren geformuleerd (vastgesteld op 7 juli 2011). Leidraad daarbij is dat archeologie een integraal onderdeel vormt bij afwegingen betreffende de ruimtelijke ordening. In 2008 is de Archeologieatlas vastgesteld door de gemeenteraad. Deze Atlas vormt de basis voor het archeologiebeleid dat transparant is voor burgers en investeerders en verantwoord omgaat met het ondergrondse erfgoed. Op basis van de Atlas is de Beleidskaart Archeologie opgesteld. Op deze kaart wordt een onderscheid gemaakt in drie gebieden. In het plangebied zijn de gebieden gelegen aangeduid als 'archeologisch waardevol gebied' en 'historische kern'. Daarnaast is een klein deel van het plangebied gelegen binnen 'overige gebieden'. Per gebied worden verschillende eisen gesteld aan archeologisch onderzoek. In de nota archeologie worden de drie fasen van archeologisch onderzoek beschreven. De eerste fase betreft het vooronderzoek. De tweede fase betreft het uitvoeren van vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. De laatste fase is een vervolgonderzoek in de vorm van een archeologische opgraving. Uit de in het bestemmingsplan opgenomen dubbelbestemmingen blijkt of een vooronderzoek noodzakelijk is. Uit het vooronderzoek blijkt of verder onderzoek moet plaatsvinden. Voor het archeologisch vervolgonderzoek zijn de in de nota opgenomen onderzoeksthema's van belang.

Dit bestemmingsplan is een beheersplan waardoor geen archeologisch onderzoek nodig is. Binnen het plangebied zullen in beginsel geen nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden. Mogelijk voorkomende archeologische waarden worden beschermd via dubbelbestemmingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000290-VG01_0006.png"

Figuur 4: Uitsnede nota archeologie

3.4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en door buisleidingen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid.

Op bovenstaande categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor transport over weg, water en spoor staat beschreven in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (cRvgs), die op termijn vervangen zal worden door het 'Besluit transportroutes externe veiligheid'. Het beleid met betrekking tot het gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), dat op 1 januari 2011, in werking is getreden is het externe veiligheidsbeleid met betrekking tot het transporteren van gevaarlijke stoffen door buisleidingen weergegeven.

Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

Verantwoordingsplicht

Voor elke significante verandering van het groepsrisico in het invloedsgebied dient verantwoording afgelegd te worden, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering in de besluitvorming betrokken is. Naast de omvang van het groepsrisico dienen andere kwalitatieve aspecten meegewogen te worden in de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen onder andere zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Een verplicht onderdeel in invulling van de verantwoordingsplicht is advies vragen aan de regionale brandweer.

Visie externe veiligheid Roermond

De Visie externe veiligheid Roermond (kortweg Visie) is op 10 juni 2010 door de gemeenteraad vastgesteld. In de Visie zijn de ambities en de visie van de gemeente Roermond geformuleerd die gebruikt worden bij de uitvoering van het externe veiligheidsbeleid binnen de gemeente. Bovendien zijn in de Visie planologische kaders opgesteld voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. In het kader van het opstellen van de Visie externe veiligheid Roermond zijn risicovolle inrichtingen, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en buisleidingen in de gemeente geïnventariseerd.

In paragraaf 4.2 wordt nader ingegaan op het aspect externe veiligheid.

3.4.10 Mobiliteitsplan 2020

Op 26 augustus 2009 heeft de raad het Mobiliteitsplan 2020 vastgesteld. Het plan is een actualisering van de nota Verkeer en Vervoer. De verschillende ontwikkelingsambities van de gemeente brengen extra verkeersbewegingen met zich mee. Om deze ambities te kunnen verwezenlijken is een verkeerssysteem noodzakelijk dat is afgestemd op deze ambities. Met behulp van het geactualiseerde verkeersrekenmodel zijn de verwachte verkeersknelpunten zichtbaar gemaakt. De verwachte knelpunten en de geformuleerde doelstellingen zijn vertaald in concrete maatregelen en projecten. Het realiseren van de doelstellingen kan via meerdere wegen, daarom is een aantal varianten opgesteld. Deze vormen een voorwaarde om de vastgestelde streefbeelden te bereiken. Ongeacht de uiteindelijke variantkeuze moeten deze worden uitgevoerd. Samenvattend houden deze basismaatregelen het volgende in:

  • belangrijke locaties moeten beter per voet te bereiken zijn;
  • door middel van stimuleringsmaatregelen moet het fietsgebruik toenemen;
  • het openbaar vervoer dient verbetert te worden;
  • onderzocht moet worden of met behulp van stedelijke distributie het vrachtverkeer kan worden geclusterd waardoor het totaal aantal verkeersbeweging afneemt.
  • met behulp van dynamische verkeersmanagement maatregelen en het optimaliseren van bewegwijzering dient de doorstroming van het autoverkeer te worden verbeterd.

Aangezien de bestaande situatie wordt vastgelegd met daarin de bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden worden met dit bestemmingsplan geen extra ontwikkelingen mogelijk gemaakt die extra verkeersbewegingen met zich meebrengen. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden om binnen de bestemmingen te voldoen aan de meeste in het mobiliteitsplan gestelde basismaatregelen.

3.4.11 Beleidsregel 'Aan huis gebonden beroepen en kleine economie'

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 27 juni 2006 de beleidsregel ‘Aan huis gebonden beroepen en kleine economie’ vastgesteld. Hierin wordt aangegeven welke bedrijfsmatige activiteiten als een aan huis gebonden beroep en welke als zogenaamde ‘kleine economie’ beschouwd kunnen worden.

Aan huis gebonden beroepen

De zogenaamde aan huis gebonden beroepen vallen binnen de woonbestemming als de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft. Voor de toepassing van de beleidsregel wordt als definitie aangehouden: “de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, (para-)medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel.”. De zogenaamde vrije beroepen, die onderdeel uitmaken van de aan huis gebonden beroepen, worden geacht binnen de woonbestemming te passen als de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft. Onder vrije beroepen worden onder meer begrepen de beroepen van arts, advocaat, notaris en makelaar.

Kleine economie

Overige bedrijvigheid die niet valt onder de aan huis gebonden beroepen, maar in bepaalde gevallen wel daarmee gelijk te stellen is, wordt aangemerkt als kleine economie. De definitie van kleine economie is: “bedrijfsactiviteiten die wat betreft invloed op de woonomgeving gelijk te stellen zijn aan een aan huis gebonden beroep, waarvan de omvang en de activiteiten zodanig zijn dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende gebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.”. De activiteiten die tot de kleine economie behoren zijn niet rechtstreeks toegestaan binnen de woonbestemming. Wel is het mogelijk een omgevingsvergunning te verlenen. Voorwaarde daarbij is dat de ruimtelijke uitwerking overeenkomt met die van de aan huis gebonden beroepen. De uitoefening van deze beroepen mag immers niet ten koste gaan van een goed woon- en leefmilieu in de omgeving. Ter invulling hiervan worden bij de afweging om al dan niet een omgevingsvergunning te verlenen, de volgende voorwaarden aangehouden:

  • er mag geen onevenredige hinder worden toegebracht aan de kwaliteit van het woonmilieu;
  • door de uitoefening van de activiteit mag het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig veranderen, dat de woning het karakter van een woning geheel of gedeeltelijk verliest; dit houdt onder meer in dat er geen grote reclame-uitingen aan of bij de woning geplaatst mogen worden;
  • de oppervlakte van de woning welke voor de bedrijfsvoering wordt gebruikt, mag niet meer dan 50% van de begane grond en maximaal 30% van het totale vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen bedragen; de totale oppervlakte van de activiteit mag niet meer bedragen dan 25 m². Het te gebruiken oppervlak dient op een tekening te worden aangegeven die bij het besluit wordt gevoegd;
  • er mag geen sprake zijn van een verkeersaantrekkende activiteit die de woonomgeving onevenredig belast en ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen waaronder extra parkeerplaatsen, noodzakelijk worden, tenzij op eigen terrein gezorgd kan worden voor voldoende parkeervoorzieningen of er in de omgeving voldoende beschikbare plaatsen zijn;
  • de uitvoerder van de activiteit dient ter plaatse te wonen;
  • detailhandel is alleen als ondergeschikte activiteit toegestaan en uitsluitend van goederen die verband houden met de activiteit waarvoor een omgevingsvergunning wordt verleend;
  • activiteiten die op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer meldingsplichtig of op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vergunningplichtig zijn, worden in beginsel niet toegestaan, tenzij kan worden aangetoond dat er geen overlast voor de omgeving op zal treden, waarbij maximaal bedrijven uit categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten of daarmee vergelijkbare bedrijven worden toegestaan.

De hiervoor beschreven regeling is in de planregels van dit bestemmingsplan verwerkt. In de planregels is een afwijkingsmogelijkheid van de gebruiksregels opgenomen om nieuwe bedrijvigheid, die valt onder de categorie 'kleine economie', toe te staan.

3.4.12 Planologische regeling evenementen

Bij besluit van 7 november 2006 is door het college van de gemeente Roermond besloten in te actualiseren bestemmingsplannen een regeling op te nemen ten aanzien van evenementen. Aan de betreffende bestemmingen dient aan de bestemmingsomschrijving toegevoegd te worden dat het houden van evenementen toegestaan is, zodat dit rechtstreeks mogelijk is, zonder afzonderlijke procedures te volgen. Voorgesteld wordt de bedoelde verruiming van de bestemming toe te passen bij gronden met een openbare functie in het stedelijk gebied en die nu reeds gebruikt worden voor het houden van evenementen, zoals straten, pleinen en groenvoorzieningen. Het betreft dan onder meer gronden met de bestemming ‘verkeersdoeleinden’ en ‘groenvoorziening’. De regeling ‘Evenementen’ is opgenomen in de planregels van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Omschrijving deelaspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Inleiding

In verband met de uitvoerbaarheid van het plan dient op grond van de Wet ruimtelijke ordening aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming(en). In het kader van onderhavig bestemmingsplan zijn, gezien het feit dat het een conserverend plan is, geen directe wijzigingen voorzien in de aanwezige functies binnen het plangebied. Een bodemonderzoek is niet noodzakelijk. Bij een toekomstige functiewijziging en/of ontwikkeling wordt per geval beoordeeld of de bodemkwaliteit voldoet aan de te realiseren functie.

Bekende bodeminformatie

Binnen het plangebied kunnen verschillende bodemtypen onderscheiden worden. De Roer en de Hambeek inclusief de oevers en de oever van de Maas worden als waterbodem onderscheiden. De Waterwet is hier van toepassing en de waterkwaliteitsbeheerder (het Waterschap dan wel Rijkswaterstaat) is bevoegd gezag in deze, alsmede voor situaties waar gegraven of opgehoogd wordt. Het overig deel van het plangebied bestaat uit landbodem en is gelegen in de bodemkwaliteitszone wonen. Over het algemeen is hier sprake van schone tot licht verontreinigde grond. Binnen het plangebied zijn ook enkele saneringslocaties gelegen waaronder een voormalige stortplaats.

Conclusie

Zonder wijzigingen in functie vormt de bodemkwaliteit thans geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied dient per geval een toets of een bodemonderzoek te worden uitgevoerd of kan worden voldaan aan de gewenste bodemkwaliteit voor die nieuwe functie.

4.1.2 Geluid

Geluid in relatie met de Wet geluidhinder

Wegverkeer

Conform de Wet geluidhinder is er aan weerszijde van een weg met een voorgeschreven snelheid van 50 km/uur of meer een zone aanwezig. De breedte van de zone wordt bepaald door de randvoorwaarden welke in art. 74 van de Wet geluidhinder worden gesteld.

Indien er in de toekomst een bestemmingsplanwijziging in de zone plaatsvindt waarbij zogenaamde geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen worden geprojecteerd dient onderzocht te worden of de geluidsbelasting (Lden) t.g.v. de weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Is dit het geval dan dient er een hogere grenswaarde procedure doorlopen te worden zodat het college van B&W een hogere grenswaarde kan verlenen. Het college mag maximaal een hogere grenswaarde verlenen van 63 dB bij gemeentelijke- en provinciale wegen en 53 dB bij autowegen en autosnelwegen. Het college en de raad geeft hiermee de goedkeuring om ondanks de hoge geluidsbelasting toch te mogen bouwen.

Het bestemmingsplan Roer en Hambeek heeft de wegen Maastrichterweg, Andersonweg en de Bisschop Lindanussingel met een maximaal toelaatbare snelheid van 50 km/uur of meer en daarmee een geluidszone waarin geluidgevoelige bestemmingen liggen. Conform artikel 74 van de Wet geluidhinder hebben al deze zones een breedte van 200 meter aan weerszijde van de weg.

De Minderbroederssingel en de A73 liggen niet in het bestemmingsplan Roer en Hambeek. Deze wegen hebben echter een zone die ook binnen het bestemmingsplan Roer en Hambeek valt.

Conform artikel 74 van de Wet geluidhinder heeft de Minderbroederssingel een zone met een breedte van 200 meter en de A73 met een zone van 450 meter aan weerszijde van de weg.

Op dit moment worden er geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen geprojecteerd en daarmee ook niet in de zones.

Railverkeer

Conform de Wet geluidhinder is er aan weerszijde van verscheidene, door de regeling geluidplafondkaart milieubeheer aangewezen, spoorwegtrajecten een zone aanwezig. De breedte van de zone is per spoorwegtraject aangegeven in art. 1.4a van het Besluit geluidhinder.

Indien er in de zone een bestemmingsplanwijziging plaatsvindt waarbij zogenaamde geluidsgevoelige bestemmingen worden geprojecteerd dient onderzocht te worden of de geluidsbelasting t.g.v. het spoorwegtraject de voorkeursgrenswaarde van 55 dB overschrijdt. Is dit het geval dan zal er een hogere grenswaarde procedure doorlopen moeten worden. Het college van B&W kan dan een hogere grenswaarde, tot maximaal 68 dB, vaststellen. Hiermee geeft het college van B&W de goedkeuring om ondanks de hoge geluidsbelasting toch te mogen bouwen.

Conform artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder heeft het spoorwegtraject Roermond – Echt, trajectnummer 830, een zone met een breedte van 600 meter. Daarmee valt de zone over een gedeelte van het bestemmingsplan Roer en Hambeek.

Op dit moment worden er geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen geprojecteerd en daarmee ook niet in de zone van het railtraject Roermond - Echt.

Industrielawaai

Conform art. 40 van de Wet geluidhinder ligt er rond een industrieterrein, zoals beschreven in artikel 1 van de Wet geluidhinder, een zone waarbuiten de geluidsbelasting ten gevolge van het industrieterrein de 50 dB(A) niet overschrijdt.

Als er geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en verpleeghuizen in de zone liggen dan is hiervoor in het verleden door gedeputeerde staten een ontheffing van 55 dB(A) verleend.

Indien er een bestemmingsplanwijziging in de zone plaatsvindt waarbij zogenaamde geluidsgevoelige bestemmingen worden geprojecteerd dient onderzocht te worden of de geluidsbelasting t.g.v. het industrieterrein de 55 dB(A) wordt overschreden. Is dit het geval dan mag hier geen geluidsgevoelige bestemming gebouwd worden. Is de geluidsbelasting lager dan 55 dB(A) dient er een hogere grenswaarde procedure doorlopen te worden zodat het college van B&W een hogere grenswaarde van 55 dB(A) kan verlenen. Hiermee geeft het college van B&W de goedkeuring om toch te mogen bouwen.

In het bestemmingsplan Roer en Hambeek is geen industrieterrein ex artikel 1 van de Wet geluidhinder aanwezig. Ook is er binnen het bestemmingsplan Roer en Hambeek geen zone van een industrieterrein ex artikel 1 van de Wet geluidhinder aanwezig. Daarom is industrielawaai zoals omschreven in de Wet geluidhinder verder geen probleem.

Geluid in relatie met de Wet milieubeheer

In de directe omgeving van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen kunnen zich bedrijven bevinden die onder de Wet milieubeheer vallen. De bedrijven moeten voldoen aan de in hun milieuvergunning dan wel in het activiteitenbesluit gestelde geluidsvoorschriften. Wil een bedrijf zich in de buurt van geluidgevoelige bestemmingen zoals woningen vestigen dan zal via een melding en eventueel een akoestisch onderzoek aangegeven moeten worden dat het bedrijf aan de gestelde geluidsnormen kan voldoen.

Het kan zijn dat als gevolg van het projecteren van nieuwbouwwoningen in de buurt van een bestaand bedrijf de bedrijfsvoering moet worden aangepast of dat er geluidreducerende maatregelen getroffen moeten worden. Daarom dient er, indien er in de directe omgeving van bedrijven geluidsgevoelige bestemmingen geprojecteerd worden, onderzocht te worden of de bedrijven niet worden beperkt in hun bedrijfsvoering. Op dit moment worden er geen nieuwe woningen dan wel bedrijven geprojecteerd.

4.1.3 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Het besluit NIBM

Het besluit NIBM legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2.

Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:

  • aantonen dat een project binnen de grenzen van een categorie uit de Regeling NIBM valt. Er is dan geen verdere toetsing nodig, het project is in ieder geval NIBM (artikel 4, lid 1, van het Besluit NIBM);
  • op een andere manier aannemelijk maken dat een project voldoet aan het 3% criterium. Hiervoor kunnen berekeningen nodig zijn. Ook als een project niet kan voldoen aan de grenzen van de Regeling NIBM, is het mogelijk om alsnog via berekeningen aan te tonen, dat de 3% grens niet wordt overschreden.

Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.

In het besluit NIBM is geregeld dat binnen de getalsmatige grenzen van de regeling NIBM een project altijd NIBM is. Er zijn immers alleen categorieën van gevallen aangewezen, waarvan aannemelijk is dat de toename van de concentraties in de betreffende gevallen niet de 3% grens overschrijdt. Wanneer een categorie eenmaal is aangewezen, mag er zonder meer van worden uitgegaan dat deze bijdrage NIBM is. Indien een project boven de getalsmatige grenzen uitkomt is een project in betekenende mate (IBM), tenzij alsnog aannemelijk te maken is dat de bron minder dan 3% bijdraagt aan de concentratie. Behoort een project tot een niet in de Regeling NIBM genoemde categorie dan zal steeds met behulp van onderzoek dienen te worden aangetoond of het project NIBM is.

In het kader van een goede ruimtelijke onderbouwing is naast de toets Wet milieubeheer ook een toets noodzakelijk om vast te stellen dat binnen het plangebied een goed woon- en leefklimaat te verwachten is. Hiervoor moet de luchtkwaliteit in de omgeving van het plangebied nader worden bekeken. Op basis van de officiële rekentool van het NSL, dat deel uitmaakt van de Wet luchtkwaliteit en waarin alle te
verwachten luchtkwaliteitknelpunten zijn opgenomen, blijkt dat er in het plangebied geen overschrijdingen van de grenswaarden voor NO2 en PM10 zijn. Gelet hierop kan geconcludeerd worden dat in het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig plan. In het plan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Op het moment dat gebruik wordt gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid zal het aspect luchtkwaliteit nader onderbouwd moeten worden om aan te tonen dat aan de wettelijke eisen inzake luchtkwaliteit worden voldaan.

4.1.4 Milieuzonering / bedrijvigheid

Milieuzonering is niet wettelijk voorgeschreven met uitzondering van geluidszonering op grond van de
Wet geluidhinder en het toepassen van afstandseisen op basis van het Bevi en het Vuurwerkbesluit.
Milieuzonering kan echter worden gekoppeld aan het algemene beginsel van een goede ruimtelijke
ordening. Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar
door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen
tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies worden hinder en gevaar voorkomen terwijl
bestaande bedrijven gehandhaafd kunnen blijven. Het waar nodig ruimtelijk scheiden van bedrijven en
woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor
    woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als richtlijn voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming dient de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. In deze publicatie is naast een omschrijving van de bedrijfstypen aangegeven tot welke milieucategorie een bepaald bedrijfstype wordt gerekend, alsmede welke zogenaamde grootste afstand in meters daarvoor geldt. Dit is de indicatie van de minimale afstand die in beginsel van een dergelijk bedrijf tot een rustige woonwijk aangehouden dient te worden. Al naar gelang de aard van de bedrijvigheid varieert de aan te houden grootste afstand. Doordat bij de milieucategorisering uitgegaan moet worden van gemiddelden, dienen de in de Staat van bedrijfsactiviteiten genoemde afstanden niet als vaststaande normen, maar als indicaties te worden gehanteerd. Dit betekent dat de Staat van bedrijfsactiviteiten wel het middel vormt om te toetsen of een bedrijf van een bepaald bedrijfstype op grond van het bestemmingsplan toelaatbaar is, maar dat de werkelijk optredende hinder van een bepaald bedrijf, in combinatie met de concrete bedrijfsvoering bepalend is. Daardoor is het mogelijk dat de werkelijk optredende hinder van een bepaald bedrijf, in combinatie met de concrete bedrijfsvoering bepalend is. Daardoor is het mogelijk dat de werkelijk optredende hinder van een bedrijf veel geringer blijkt dan op grond van de milieucategorisering zou mogen worden verwacht. Dit betekent onder andere dat de afstand van een bepaald bedrijf tot een in de omgeving staande woning geringer kan zijn dan de in de Staat van bedrijfsactiviteiten aangegeven 'grootste afstand', indien ten gevolge van de bedrijfsvoering de werkelijk optredende hinder minder ver reikt dan de vermelde 'grootste afstand'.

In het plangebied is beperkte bedrijvigheid gelegen. Het betreft een voormalige bedrijfslocatie van een natuursteenbewerkingsbedrijf aan de Dr. Leurszijstraat, een schakelstation aan de Roerderweg en de locatie van de televisietoren aan Op de Meuleberg. Verder liggen in het plangebied een aantal maatschappelijke voorzieningen. Deze bevinden zich hoofdzakelijk langs de Minderbroederssingel en de Andersonweg en enkele verspreid over het plangebied. Langs de Minderbroederssingel en de Andersonweg kent het gebied een gemengde functie, met functies als detailhandel, kantoren en wonen.

Verder heeft het plangebied hoofdzakelijk een woonfunctie. Alle afwijkende functies zijn als zodanig bestemd of met een functieaanduiding weergegeven. Waar in de het plangebied sprake is van bedrijfsfuncties in de nabijheid van woonfuncties, is sprake van een historisch gegroeide situatie. De bestaande situatie en bestaande rechten uit de voorheen geldende bestemmingsplannen zijn gerespecteerd en in dit bestemmingsplan vastgelegd.

4.2 Externe veiligheid

Beleid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing.

Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi); het beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in het 'Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)' (als onderdeel van het Basisnet). Voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb).

Verantwoordingsplicht

Voor elke significante verandering van het groepsrisico in het invloedgebied dient verantwoording afgelegd te worden, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering in de besluitvorming betrokken is. Verantwoording is ook noodzakelijk indien de oriëntatiewaarde van het groepsrisico overschreden wordt. Naast de omvang van het groepsrisico dienen andere kwalitatieve aspecten meegewogen te worden in de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen onder andere zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Een verplicht onderdeel bij de invulling van de verantwoordingsplicht is advies vragen aan de veiligheidsregio (regionale brandweer).

Visie externe veiligheid Roermond

De Visie externe veiligheid Roermond (hierna: de visie) is op 10 juni 2010 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie zijn de ambities en de visie van de gemeente Roermond geformuleerd die gebruikt worden bij de uitvoering van het externe veiligheidsbeleid binnen de gemeente. Bovendien zijn in de visie planologische kaders opgesteld voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Inrichtingen

Ten behoeve van dit bestemmingsplan heeft er een inventarisatie plaatsgevonden van mogelijke risicobronnen binnen en in de directe nabijheid van het plangebied.

Binnen de grenzen van het plangebied zijn een aantal gasdrukmeet- en –regelstations gelegen. Tussen een gasdrukmeet- en –regelstation en kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten dienen de in het Activiteitenbesluit opgenomen veiligheidsafstanden in acht genomen te worden. In onderstaande tabel zijn deze veiligheidsafstanden weergegeven.

Categorie-indeling   Opstellingswijze   In acht te nemen afstand tot kwetsbare objecten   In acht te nemen afstand tot beperkt kwetsbare objecten  
B   Kast   4 meter   2 meter  
B   (semi-)Ondergronds station   4 meter   2 meter  
B   Kasstation   6 meter   4 meter  
B   Open opstelling/vrijstaand gebouw   10 meter   4 meter  
C   Alle stations t/m 40.000 normaal kubieke meter per uur aardgas   15 meter   4 meter  
C   Alle stations boven 40.000 normaal kubieke meter per uur aardgas   25 meter   4 meter  

De veiligheidsafstanden uit bovengenoemde tabel zijn niet van toepassing op een gasdrukmeet- en –regelstation dat voor de inwerkingtreding van artikel 3.12 van het Activiteitenbesluit is opgericht en waarvoor onmiddellijk voorafgaand aan die datum een vergunning in werking en onherroepelijk was en voor zover de afstanden opgenomen in de vergunning afwijken van de afstanden als bedoeld in bovengenoemde tabel. Ten aanzien van een gasdrukmeet- en –regelstation met een omgevingsvergunning zijn de afstanden opgenomen in de verleende vergunning van toepassing.

Een LPG-tankstation aan de Maastrichterweg grenst aan het plangebied. De plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6-contour) van het vulpunt ligt gedeeltelijk op de Maastrichterweg en daarmee binnen het plangebied. De invloedgebieden van het LPG-vulpunt en het LPG-reservoir strekken zich uit tot over een deel van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000290-VG01_0007.png"

Figuur 1 Uitsnede Risicokaart met de ligging van het LPG-tankstation (rode omlijning),

invloedgebieden (blauwe omlijning) en PR 10-6-contouren (zwarte gestippelde omlijning)

Op korte afstand van het plangebied is het stationsemplacement Roermond gelegen. De plaatsgebonden risicocontour van dit emplacement ligt buiten het plangebied. Het invloedgebied van het stationsemplacement overlapt deels het plangebied.

Binnen het plangebied ligt aan de Andersonweg een politiebureau. Binnen het politiebureau worden patronen voor vuurwapens en maximaal 25 kg in beslag genomen vuurwerk opgeslagen maar in dusdanige hoeveelheden dat het Bevi niet van toepassing is. In de huidige omvang is het activiteitenbesluit op het bureau van toepassing. In het activiteitenbesluit is bepaald dat er een afstand van 8 meter in acht genomen dient te worden tussen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten en de opslagplaats voor de patronen. Als de patronen worden opgeslagen in een brandcompartiment van voldoende brandwerendheid (ten minste 60 minuten) met betrekking tot brandoverslag en -doorslag dan mag een afstand van 0 meter aangehouden worden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Indien meer dan 250.000 patronen worden opgeslagen dan moet de afstand tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten ten minste 20 meter bedragen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000290-VG01_0008.png"

Figuur 2: Uitsnede Risicokaart met ligging Bevi-bedrijven (rode omlijning) en transportroutes

N271 (gele lijn), spoorlijn Roermond-Sittard (gele lijn) en A73 (groene lijn)

Vervoer gevaarlijke stoffen

Op circa 90 meter van het plangebied ligt de spoorlijn Roermond-Sittard waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De A73 en de N280 liggen respectievelijk op circa 300 meter en ruim 500 meter van het plangebied. Over genoemde wegen worden gevaarlijke stoffen vervoerd.

Wegvervoer

A73

Ter hoogte van het plangebied loopt de A73 deels door een tunnel (Roertunnel). De A73 behoort tot het Basisnet Weg. Voor het tracé ter hoogte van het plangebied is in de Regeling Basisnet het volgende opgenomen.

Weg-vak (nr.)   Naam Basisnetweg
(wegnummer: van - tot)  
PR plafond
(m)  
GR plafond
(m)  
PAG   Vervoershoeveel-heden (in aantallen tankauto's GF3)   Bijzonderheden
Tc = tunnelcategorie  
L112   A73: afrit 20 (Roermond-Oost) - afrit 21 (Linne) (incl. Roertunnel)   0   74   NEE   3000   Tc A  

Plaatsgebonden risico

Het wegvak heeft geen PR-plafond, zodat in het plangebied wordt voldaan aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico

Voor de beoordeling van het groepsrisico is de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) gehanteerd. Hierin wordt voor gesloten tunnels een uitzondering gemaakt voor de bepaling van de risico's.

In paragraaf 5.2.7 van HART staat de instructie:

  • Zet in de berekening het aantal transporten in het tunneldeel op 0.
  • Voor de brandbare vloeistoffen en gassen kunnen effecten bij de tunnelmonden worden verwaarloosd.
  • Bij vervoer van de grote hoeveelheden van toxische stoffen is maatwerk noodzakelijk. Op dit moment voorziet HART en ook het RBMII-pakket hier niet in, omdat het inzicht daarvoor thans ontbreekt. In overleg met het RIVM zal onderzocht worden in hoeverre een kwantitatieve benadering nodig c.q. mogelijk is.

Er zijn geen vervoerscijfers beschikbaar voor de A73, omdat er nog geen tellingen zijn uitgevoerd. Uit een analyse van het vervoer van gevaarlijke stoffen, uitgevoerd door DVS in 2009, zijn de volgende vervoerscijfers toebedeeld aan het onderhavige wegvak.

  Traject   Vervoershoeveelheden per stofcategorie (tankwagens per jaar)  
    LF1   LF2   LT1   LT2   LT3   GF2   GF3  
L112   A73: afrit 20 (Roermond-Oost) - afrit 21 (Linne) (incl. Roertunnel)   7780   12.281   377   602   57   613   720  

In 2009/2010 heeft de gemeente onderzoek (Oranjewoud, projectnummer 189755) laten uitvoeren naar de omvang van het groepsrisico langs de A73. Uit dit onderzoek is gebleken dat het groepsrisico ter hoogte van het plangebied niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

N280

De N280 behoort niet tot het Basisnet Weg. In 2006 zijn in opdracht van DVS digitale tellingen uitgevoerd. In onderstaande tabel zijn de uitkomsten van deze tellingen opgenomen.

  Traject   Vervoershoeveelheden per stofcategorie (tankwagens per jaar)  
    LF1   LF2   LT1   LT2   LT3   GF2   GF3  
L33   N280: N273 / N280 (Horn) - Buitenop / Hornerweg / Looskade / Wilhelminasingel (Roermond)   6848   7127   57   1971   0   0   558  
L17   N280 = Wilhelminasingel (Roermond): Buitenop / Hornerweg / Looskade / Wilhelminasingel - N271 / N280 (Sint Wirosingel / Wilhelminasingel)   7192   4565   57   2009   0   33   624  

Deze weg heeft volgens de Risicokaart een plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) van 15 meter en vormt daarom gelet op de afstand geen belemmering voor het plangebied. Tevens is het groepsrisico volgens informatie op de Risicokaart kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Overige wegen

Over de overige wegen binnen en in de directe omgeving van het plangebied vindt slechts (zeer) incidenteel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.

De vervoersintensiteiten van gevaarlijke stoffen over de overige wegen blijven ruim onder de “vuistregels externe risico's transport gevaarlijke stoffen” die zijn opgenomen in de HART. In voornoemde handleiding is aangegeven dat wegen binnen de bebouwde kom (maximale snelheid 50 km/uur) geen PR 10-6–contour hebben. Uit de vuistregels kan worden afgeleid dat het groepsrisico ten gevolge van de overige wegen ruim lager is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

Spoorvervoer

Spoorlijn Roermond-Sittard

De spoorlijn Roermond-Sittard behoort tot het Basisnet Spoor. Voor het spoortraject ter hoogte van het plangebied is in de Regeling Basisnet het onderstaande opgenomen.

Traject   PR 10-6 
(m)  
PAG   Vervoershoeveelheden (in ketelwagenequivalenten)  
      A   B2   B3   C3   D3   D4  
Roermond-Sittard   1 - 10   Ja   13900   3500   0   6200   5500   0  

Plaatsgebonden risico en plasbrandaandachtsgebied

In de Regeling Basisnet is vermeld dat het plasbrandaandachtsgebied (PAG) zich uitstrekt tot 30 meter vanaf de buitenste spoorstaven van de spoorbundel voor het doorgaande verkeer. Gezien de afstand van het plangebied tot het spoor leveren de PR 10-6-contour en het PAG geen belemmeringen op voor het plangebied.

Groepsrisico

Volgens het eindrapport Basisnet Spoor wordt de oriëntatiewaarde op het spoortraject Roermond-Sittard niet overschreden.

Vaarwegen

In en in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen vaarwegen aanwezig waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het plangebied ligt ook niet binnen het invloedgebied van verder weg gelegen vaarwegen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Verantwoording

Op grond van artikel 7 van het Bevt wordt voor het bestemmingsplan ingegaan op:

  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en
  • voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet.

In lid 1 artikel 8 van het Bevt is aangegeven dat indien een bestemmingsplan of omgevingsvergunning betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 meter van een transportroute, dat dan in de toelichting bij dat plan onderscheidenlijk in de ruimtelijke onderbouwing van die vergunning tevens ingegaan dient te worden op:

a. 1°. de dichtheid van personen in het invloedgebied van de transportroute op het tijdstip

waarop het plan of besluit wordt vastgesteld, rekening houdend met de in dat gebied reeds aanwezige personen en de personen die in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan of de geldende bestemmingsplannen of een omgevingsvergunning redelijkerwijs te verwachten zijn, en

2°. de als gevolg van het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan of die vergunning betrekking heeft;

b. het groepsrisico op het tijdstip waarop het plan of de vergunning wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat plan of besluit toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico, vergeleken met de oriëntatiewaarde;

c. de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die bij de voorbereiding van het plan of de vergunning zijn overwogen en de in dat plan of die vergunning opgenomen maatregelen, waaronder de stedenbouwkundige opzet en voorzieningen met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte, en

d. de mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor- en nadelen daarvan.

In lid 2 van artikel 8 van het Bevt staat dat het eerste lid van artikel 8 buiten toepassing kan blijven indien bij de vaststelling van het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt aangetoond dat:

a. het groepsrisico, gelet op de dichtheid van personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, of

b 1°. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid

van personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, met niet meer dan tien procent toeneemt, en

2°. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, niet wordt overschreden.

In lid 3 van artikel 8 staat dat indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid dat dan de toelichting bij het besluit de onderbouwing daarvan dient te bevatten.

In artikel 9 van het Bevt is aangegeven dat het Bestuur van de Veiligheidsregio Limburg Noord in de gelegenheid gesteld moet worden om advies uit te brengen over de in artikel 7 en, voor zover van toepassing, artikel 8 genoemde onderwerpen.

Voor de verantwoording wordt verwezen naar de paragraaf “Verantwoording groepsrisico”.

Buisleidingen

In en in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het plangebied ligt ook niet binnen het invloedgebied van verder weg gelegen buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Groepsrisico

Het betreft een consoliderend bestemmingsplan waarin geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. De toename van het groepsrisico is minder dan 10% en er is geen overschrijding van de oriëntatiewaarde.

Verantwoording groepsrisico

Naar aanleiding van het toezenden van het voorontwerp bestemmingsplan heeft de Brandweer Limburg Noord als onderdeel van de Veiligheidsregio Limburg Noord, op 9 januari 2017 advies uitgebracht over de bereikbaarheid van het bestemmingsplan “Roer en Hambeek”. De brandweer geeft aan dat een willekeurig adres in het plangebied bereikbaar dient te zijn via de hoofdaanrijroute en een tweede onafhankelijke route.

In het advies is aangegeven dat de tweede onafhankelijk route geen officiële weg hoeft te zijn, maar kan ook worden uitgevoerd door middel van grasbetontegels of halfverharding.

In dit bestemmingsplan is reeds zoveel mogelijk rekening gehouden met het advies van de Brandweer Limburg Noord over de bereikbaarheid van een willekeurig adres binnen het plangebied. De adressen binnen het plangebied zijn in zijn algemeenheid via meerdere aanrijroutes bereikbaar voor de hulpverleningsdiensten. Het advies van de Brandweer Limburg Noord geeft daarom geen aanleiding om aanvullende maatregelen te treffen om de bereikbaarheid verder te verbeteren.

Conclusie

Door het opnemen van een nadere eis in de regels kunnen eisen worden gesteld aan het mechanische ventilatiesysteem in nieuwe bouwwerken en gebouwen.

Ongeacht de inzet gemeente en hulpverleningsdiensten om de situatie zo veilig mogelijk te maken zal er altijd sprake zijn van een restrisico. Immers, de kans op een ongeval, hoe klein ook, blijft altijd aanwezig.

Alles overwegende wordt geconcludeerd dat het verantwoord is om het bestemmingsplan Roer en Hambeek vast te stellen. Het restrisico is in dit geval onder déze omstandigheden en afgezet tegen een breder kader aanvaardbaar.

4.3 Waterhuishouding

De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het plangebied voorkomen.

Oppervlaktewater

In het plangebied zijn primaire wateren gelegen, namelijk de Roer en de Hambeek. Op de gronden gelegen binnen de beschermingszones van de Roer en de Hambeek is de Keur van het Waterschap Limburg van toepassing. Bij ontwikkelingen binnen deze zones is vooraf overleg met het Waterschap noodzakelijk.

Het plangebied grenst aan de Maas. Ten behoeve hiervan zijn de noodzakelijke, beschermende regelingen in de planregels opgenomen.

Hemel- en afvalwater

Het Gemeentelijke Rioleringsplan (GRP) is in december 2008 door de raad vastgesteld. Doelen uit het GRP zijn:

  • doel 1: zorgen voor inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • doel 2: zorgen voor inzameling (voor zover niet door de particulier) en verwerking van hemelwater;
  • doel 3: zorgen dat (voor zover mogelijk) het grondwater de bestemming van een gebied niet structureel belemmert.

De opvang en afvoer van regenwater in dit bestemmingsplan blijft in beginsel ongewijzigd, aangezien het bestemmingsplan een beheersmatige karakter heeft waar in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.

Beleidsregel grote rivieren 

Het plangebied is zowel gelegen binnen de begrenzing van het waterbergend als stroomvoerend rivierbed van de Maas. Vanwege deze gedeeltelijke ligging binnen het rivierbed is de beleidsregel grote rivieren van toepassing (zie verder ook paragraaf 3.1.3 en 3.1.4).

Conclusie

Het bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast en maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, daarmee heeft het plan geen wezenlijke invloed op de in het plangebied aanwezige watersystemen. Vanwege het ontbreken van ruimtelijke ontwikkelingen hoeft ook geen watertoets uitgevoerd te worden. Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijke verplichte vooroverleg aan het waterschap Roer en Overmaas voorgelegd. In paragraaf 6.2.2 wordt nader ingegaan op de uitkomsten van het vooroverleg.

4.4 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorische karakteristiek Roer en Hambeek

Begrenzing 

Het gebied wordt beginnend in het westen met de klok mee begrensd door de Maas, de weg Voorstad Sint Jacob, de Roer, Bisschop Lindanussingel, Minderbroederssingel, Andersonweg, Maastrichterweg, Tintelberg en de Hertenerweg. Het plangebied omvat feitelijk vier buurten, Roer, Roer-Zuid, Roerzicht en het Hammerveld. Het zijn buurten in het groen en nabij het water. De buurten zijn ruim opgezet en vormen de verbinding tussen de binnenstad van Roermond en de voormalige gemeente en de oude kern Herten.

Roerzicht

De wijk Roerzicht kent bebouwing die varieert van het laatste kwart negentiende eeuw tot bebouwing uit de wederopbouwperiode. Het gebied was tot de afbraak van de vestingwerken onbebouwd. De wijk sluit aan op de historische binnenstad en is fraai tussen binnenstad en de rivier de Roer gelegen. De oudste bebouwing treffen we aan rondom het tegenwoordige museum Cuypershuis. Het museum is gevestigd in het woonhuis met bijbehorende werkplaatsen van de architect Pierre Cuypers. In de Pierre Cuypersstraat en de Frans Douvenstraat zijn in opdracht van Cuypers huizen voor medewerkers gebouwd. Het geheel vormt een gaaf ensemble. De wijk herbergt aan de Minderbroederssingel een vooroorlogse brandweerkazerne en de voormalige H. Geestkerk. Deze laatste kwam na de oorlog tot stand en neemt een beeldbepalende positie aan binnen de singel. De straten Dokter Leursstraat en Dokter Leurszijstraat vormen eveneens een geheel aan woningen van rond het eind van de 19e eeuw. De buurt werd in de jaren dertig vrijwel volgebouwd. Er verschenen kapitale villa's aan de Roer. Na de oorlog werden resterende terreinen bebouwd waardoor de wijk werd afgerond. De jongste bebouwing, enkele inbreidingsplannen daargelaten, vormen de drive-inwoningen langs de Roer uit de jaren zeventig,

Roer en Roer-Zuid

De wijk Roer en Roer-Zuid zijn aangelegd in de jaren vijftig. Ze maakten deel uit van het gemeenschappelijk uitbreidingsplan Roermond - Maasniel. De buurten zijn ruim opgezet en moesten een alternatief bieden voor de welgestelde stadsbewoners om in de eigen gemeente in een dure buurt te kunnen wonen. Veel rijke inwoners verlieten in die periode de stad om in een nabijgelegen dorp te gaan wonen. De buurten Roer en Roer-Zuid kenmerken zich door het grote aantal vrijstaande huizen. De architectuur van de wijk is grotendeels jaren vijftig en zestig.

Voorheen bestond het buurtschap Roer uit een aantal boerderijen waarvan nu nog exemplaren aan de Hoflaan en de Walbreukergraaf resteren. Overige landelijke bebouwing is gesloopt bij de aanleg van de buurt in de jaren vijftig. De historische infrastructuur is grotendeels verdwenen. Historisch zijn de Hertenerweg en een groot deel van de Roerderweg, tot de (verdwenen) aansluiting op Hoflaan en Maastrichterweg (binnen de wijk). De verbinding met kasteel Hattem is ook historisch. De grote doorgaande Maastrichterweg dateert van 1842-1846. Een landmark is de radio- en televisietoren, een symbool van de nieuwe mogelijkheden. De wijk is in de opvolgende decennia na afloop van de jaren zestig afgebouwd. Daarbij is de ruime opzet aangehouden. De architecturale uitwerking verschilt per decennium.

Hammerveld

Het Hammerveld betreft een nieuwbouwwijk uit de jaren negentig die feitelijk is gelegen op een eiland in de Roer. De opzet van deze buurt is niet beschermenswaardig. Van belang is wel de historische weg Voorstad Sint Jacob die over de Rode brug voerde, thans een voetgangers- en fietsersbrug. Landschappelijk bezien zijn de sportvelden tussen Hambeek en Roer bijzonder fraai gelegen. De instandhouding van dit beeld verdient aandacht. Naast het gebouw Berlagestate is een monument voor de Canadese vliegers die hier in 1943 zijn omgekomen.

Archeologische verwachting
Het plangebied wordt op basis van de beleidskaart (deelkaarten:12,13,17 en 18) behorende bij de Nota Archeologie 2011 grotendeels gekenmerkt door de aanduiding 'waarde archeologie'. Een klein deel wordt aangeduid als 'waarde archeologie historische kern'. Om de archeologische waarden te borgen zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde -archeologie' en 'Waarde – Archeologie historische kern' opgenomen.

De archeologische verwachting concentreert zich binnen het plangebied op alle archeologische perioden. Op basis van de gemeentelijke Nota Archeologie 2011 zijn voor Roermond vijf onderzoeksthema's vastgesteld:

  • 1. De oudste bewoning en het ontstaan van de verschillende kernen;
  • 2. rivieren in Roermond als verbindingsweg voor uitwisseling (van handel en kennis);
  • 3. infrastructuur, handel en defensie;
  • 4. lokale productie, kunst en nijverheid;
  • 5. cultusplaatsen en religie.

Beschermde monumenten
In het plangebied zijn rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten gelegen. Als rijksmonument zijn onder andere aangewezen Andersonweg, 2,4,8 (Cuypershuis) en 10 (werkplaats voormalige atelier Cuypers). Gemeentelijke monumenten zijn onder andere Dokter Leursstraat, 2, 2A, 2B, 9 B, 18, 39 en 41 en Dokter Leurszijstraat 2,4,6,8,10,12,14 en Hambeek 2 (voormalige burgemeesterswoning).

Beleidsinstrumenten

De volgende beleidsinstrumenten zijn van toepassing:

Europees beleid

Verdrag van Malta
Het Verdrag van Malta is een verdrag dat in 1992 werd ondertekend door de lidstaten van de Raad van Europa. Het verdrag van Malta, ook wel Verdrag van Valetta genoemd heeft als voornaamste doelstelling het beschermen van het (archeologisch) erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Daartoe zijn een aantal bepalingen opgesteld. De belangrijkste daarvan zijn:

  • Streven naar behoud in situ. De bodem is de beste garantie voor een goede conservering van archeologische resten.
  • Archeologie tijdig in het planproces van de Ruimtelijke Ordening betrekken. Daardoor kan vooraf rekening gehouden worden met de archeologische waarden. Er kunnen maatregelen getroffen worden om het bodemarchief beter te beschermen of archeologievriendelijke oplossingsrichtingen worden gekozen.
  • Wanneer behoud in situ niet mogelijk is dient de verstoorder van het bodemarchief het archeologisch onderzoek te betalen dat noodzakelijk is om de archeologische waarden ex situ veilig te stellen.

In Nederland heeft dit Verdrag zijn uitwerking gevonden in de Wet op de Archeologische Monumenten Zorg (WAMZ) die in september 2007 is vastgesteld.

Rijksbeleid

Erfgoedwet
Voor het eerst is er één integrale wet die betrekking heeft op onze museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. Samen met de nieuwe Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Voor het eerst is er één integrale wet die betrekking heeft op onze museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. Samen met de nieuwe Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk.

Gemeentelijk beleid

Monumenten- en archeologieverordening 2011
In de monumenten en archeologieverordening wordt het beleid van de gemeente op de beleidsterreinen monumentenzorg en archeologie geregeld. De belangrijkste zaken die in de verordening geregeld worden zijn:

  • hoe de aanwijzing tot gemeentelijk monument in zijn werk gaat;
  • gemeentelijke subsidiemogelijkheden op het vlak van monumentenzorg en archeologie;
  • voor welke ingrepen aan een monument een omgevingsvergunning vereist is;
  • archeologisch beleid;
  • mogelijkheden voor vrijstelling van archeologisch onderzoek.

Nota Archeologie 2011
In de nota Archeologie is de gemeentelijke archeologievisie en het beleid voor de komende jaren geformuleerd (vastgesteld op 7 juli 2011). Leidraad daarbij is dat archeologie een integraal onderdeel vormt bij afwegingen betreffende de ruimtelijke ordening. In 2008 is de Archeologieatlas vastgesteld door de gemeenteraad. Deze Atlas vormt de basis voor het archeologiebeleid dat transparant is voor burgers en investeerders en verantwoord omgaat met het ondergrondse erfgoed. Op basis van de Atlas is de Beleidskaart Archeologie opgesteld. Op deze kaart wordt een onderscheid gemaakt in drie gebieden. In het plangebied zijn geen gebieden gelegen die aangeduid zijn met de waardering 'archeologie historische kern'. Gebieden met een roze kleur hebben een hoge archeologische verwachting. De groene gebieden zijn de overige gebieden. Per gebied worden verschillende eisen gesteld aan het archeologisch onderzoek. Op de groene terreinen hoeft geen onderzoek uitgevoerd te worden. In de Nota Archeologie worden de drie fasen van archeologisch onderzoek beschreven. De eerste fase betreft het vooronderzoek. De tweede fase betreft het uitvoeren van vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. De laatste fase is een vervolgonderzoek in de vorm van een archeologische opgraving. Uit de in het bestemmingsplan opgenomen dubbelbestemmingen blijkt of een vooronderzoek noodzakelijk is. Uit het vooronderzoek blijkt of verder onderzoek moet plaatsvinden. Voor het archeologisch vervolgonderzoek zijn de in de Nota genoemde onderzoeksthema's van belang.

4.5 Flora en Fauna

De meest in het oog springende groenstructuren voor dit gebied zijn de landschappelijke lijnen, bestaande uit de rivier de Roer, de Maas en de Hambeek. Deze dragen bij aan een duidelijke identiteit en herkenbaarheid van de omgeving. Tussen de Roer en de Hambeek en ten oosten van de Burgemeester Geuljanslaan is een groot groengebied aanwezig wat niet alleen een ecologische waarde heeft maar daarnaast ook een duidelijke functie heeft als uitloopgebied. Eveneens tussen de Roer en de Hambeek is ter hoogte van de Burgemeester Höppenerlaan een groot groen oppervlak aanwezig, dit grotendeels gecultiveerde groen heeft een duidelijke gebruiksfunctie door de aanwezige speelvoorzieningen. In het zuidelijk deel van het plangebied, gelegen aan de Evenkamp is ook een groter groengebied aanwezig, dit stadsbos heeft een grote aantrekkingskracht op spelende jeugd en is dan ook belangrijk als informele speelruimte.

Binnen de aanwezige hoofdboomstructuren is een onderscheid te maken. De boomstructuren op de Maastrichterweg en de Burgemeester Geuljanslaan- Bisschop Lindanussingel kenmerken zich door de aanwezigheid van doorlopende vegetatie op het maaiveld. De boomstructuur op de Roerderweg daarentegen mist deze vegetatie.

In de wijken is sprake van een groene uitstraling, veel van het groen is gelegen op particuliere eigendommen. Het openbaar groen bestaat veelal uit kleinere groenvakken en boomstructuren. Op diverse plekken zijn grote groengebieden aanwezig die veelal zijn (mede)ingericht als speelvoorziening. Deze locaties zijn waardevol voor de beleving van het groen.

4.6 Verkeer en infrastructuur

In het bestemmingsplan zijn parkeernormen opgenomen conform de vastgestelde Nota parkeernormen 2014. Uitgangspunt van deze parkeernormen is dat het parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden. Aangezien in dit bestemmingsplan geen nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt zal dit ook niet tot veranderingen leiden van de verkeersafwikkeling en/of het wegbeheer.

De belangrijkste wegen in de verkeersstructuur zijn Maastrichterweg, de Andersonweg, de Burgemeester Geuljanslaan en de Bisschop Lindanussingel. De ontsluiting van het plangebied geschiedt bijna geheel via deze wegen. De overige wegen zijn overwegend woonstraten die aantakken op de genoemde 'hoofdwegen' en dienen enkel ter ontsluiting van de daaraan gelegen woningen.

De meeste binnen het plan toegelaten functies hebben een verkeersaantrekkende werking in die zin dat ze leiden tot - met name - autoverkeer door bewoners en op kleinere schaal bezoekers en werknemers. Gezamenlijk leidt dit tot parkeerbehoefte van de gegenereerde verkeersstroom. Deze parkeerdruk moet in principe allereerst op eigen erf worden opgevangen. Daarnaast biedt de openbare ruimte mogelijkheden tot parkeren. Bij ontwikkelingen in het plangebied zijn de parkeernormen van toepassing die zijn vastgesteld in de Nota Parkeernormen 2014 en die als bijlage bij de regels van dit bestemmingsplan zijn opgenomen.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Planvorm

Het bestemmingsplan is opgesteld volgens het 'Handboek bestemmingsplannen' van de gemeente Roermond. Er is sprake van een zogenaamd 'beheersplan' aangezien onderhavig plan de bestaande situatie vastlegt. Het bestemmingsplan is opgesteld op basis van de RO-Standaarden 2012 en is digitaal uitwisselbaar conform de volgende normen:

  • Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO);
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI);
  • Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP);
  • Praktijkrichtlijn Bestemmingsplan (PRBP)

Het beleid, zoals opgenomen in deze toelichting, is vertaald in de regels en op de bijbehorende verbeelding. De bestemmingsomschrijvingen zijn vastgelegd in de regels van de verschillende bestemmingen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden. Om voldoende inzicht te krijgen in de juridische opzet van het plan worden hierna de systematiek en de inhoudelijke bepalingen nader toegelicht.

5.2 Verbeelding

Tot het plan behoort een analoge en digitale verbeelding. De analoge verbeelding bevat alle te verbeelden informatie. Het gaat hierbij om het plangebied, de (dubbel)bestemmingen, de aanduidingen en verklaringen. In de digitale verbeelding is eveneens alle te verbeelden informatie opgenomen die op een interactieve wijze wordt getoond.

De verbeelding is getekend op een digitale kadastrale en GBKR ondergrond. De analoge verbeelding bestaat uit twee deelkaarten. Aan de op de verbeelding opgenomen ondergrondgegevens, zoals gebouwen, kunnen geen rechten worden ontleend. Daar staat tegenover dat het ontbreken van dergelijke ondergrondgegevens ook niet leidt tot een beperking van rechten. De ondergronden hebben dus uitsluitend een illustratief karakter.

5.3 Planregels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Artikel 1 bevat een uitleg van de begrippen die in de planregels voorkomen. Artikel 2 bepaalt de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten. Door het geven van begripsomschrijvingen en aanwijzingen voor het meten wordt de interpretatievrijheid verkleind en daardoor de duidelijkheid en rechtszekerheid vergroot.

Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels voor alle bestemmingen. Deze artikelen kennen een standaardopbouw. Per planregel zijn de doeleinden en de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. Per onderdeel volgt een nadere omschrijving en onderbouwing.

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Dit hoofdstuk bevat een aantal algemene regels die gelden voor het hele plangebied. Het betreft daarnaast onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene aanduidings-, afwijkings- en wijzigingsregels en algemene gebruiksregels.

Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregel van het bestemmingsplan.

5.4 Wijze van bestemmen

De bestemmingen zijn zoveel mogelijk gebiedsgewijs toegekend. Bij enkele bestemmingen is wel gebruik gemaakt van een specifiekere bestemming met bijvoorbeeld functieaanduidingen. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • 1. Bestemmingsomschrijving;
  • 2. Bouwregels;
  • 3. Nadere eisen;
  • 4. Afwijken van de bouwregels;
  • 5. Specifieke gebruiksregels;
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels;
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken geen gebouwen zijnde of werkzaamheden;
  • 8. Wijzigingsbevoegdheid.

Duidelijk zal zijn dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen. Onderstaand worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.

Enkelbestemmingen

Artikel 3 Bedrijf

Deze bestemming is toegekend aan de bedrijfslocatie van het voormalige natuursteenbewerkingsbedrijf aan de dr. Leurszijstraat. In de bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen naar wonen.

Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening

Deze bestemming is toegekend aan het schakelstation aan de Roerderweg en de televisietoren aan Op de Meuleberg.

Artikel 5 Detailhandel

Deze bestemming is toegekend aan de locatie op de hoek van de dokter Leursstraat en de Bisschop Boermansstraat.

Artikel 6 Gemengd

Deze bestemming is toegekend aan het gebied aan de westzijde van de Minderbroederssingel en de Andersonweg en het gebied tussen de Graaf Reinaldstraat, de Bisschop Boermansstraat en de Bisschop Drehmansstraat. De functies in deze gebieden variëren van wonen, tot detailhandel en dienstverlening. Het toevoegen van nieuwe woningen is niet rechtstreeks toegestaan.

Artikel 7 Groen

Deze bestemming is opgenomen voor de grootschalige (openbare) groenvoorzieningen in het plangebied. Binnen deze bestemming zijn openbare groenvoorzieningen, groenvoorzieningen met een ecologische functie of potentie daartoe en water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Er is een bebouwingsregeling opgenomen voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een bouwhoogte van maximaal 3 meter. Tevens zijn de ondergeschikte functies parkeervoorzieningen, verkeersvoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, voet- en fietspaden en kleinschalige evenementen toegestaan.

Artikel 8 Maatschappelijk

Deze bestemming is toegekend aan de brandweerkazerne en het gezondheidscentrum aan de Minderbroederssingel, het museum en het politiebureau aan de Andersonweg en aan de in het plangebied aanwezige onderwijsinstellingen. De bestemming is specifiek voor deze functies. Voor de locatie Burgemeester Geuljanslaan 16 (voormalige Pabo-locatie) is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen naar een woonbestemming.

Artikel 9 Maatschappelijk - Scouting

Deze bestemming is toegekend aan een terrein van een scoutingvereniging aan de Gulickerweg. Op de verbeelding is een bouwvlak opgenomen waarin bebouwing kan worden opgericht.

Artikel 10 Natuur

De bestemming Natuur betreft de gronden die in het vigerend bestemmingsplan als zodanig zijn aangeduid en momenteel nog als natuur kunnen worden aangemerkt. Tevens zijn de betreffende gronden bestemd voor de ondergeschikte functies bestaande parkeervoorzieningen, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen en paden en wegen.

Middels het toekennen van deze bestemming is gewaarborgd dat deze functie kan worden beschermd en verder ontwikkeld en versterkt. Binnen deze bestemming is extensief recreatief medegebruik mogelijk in de vorm van bijvoorbeeld fietsen en wandelen.

De bestemmingsomschrijving staat de hierboven genoemde functies toe. Het bebouwen van de gronden is niet toegestaan. Daarnaast is ter bescherming van de gronden een aanlegvergunningstelsel opgenomen voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.

Artikel 11 Recreatie - Volkstuin

Deze bestemming is toegekend aan de volkstuinen op de hoek van de Bisschop Boermansstraat en de Graaf Reinaldstraat.

Artikel 12 Sport

Deze bestemming is toegekend aan de sportvelden die in het plangebied gesitueerd zijn. Binnen deze bestemming is het uitoefenen van sportactiviteiten met daarbij behorende voorzieningen zoals sportterreinen, kantines en kleedlokalen. Ondergeschikt is horeca toegestaan in de aanwezige sportkantines echter uitsluitend indien deze verband houden met de ter plaatse aanwezige sportactiviteiten. Er is een bebouwingsregeling opgenomen. Alle gebouwen moeten in het bouwvlak worden gebouwd. Tevens zijn de gronden bestemd voor de bijbehorende functies wegen en paden, parkeervoorzieningen, verkeersvoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, evenementen en water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Artikel 13 Verkeer

De bestemming is toegekend aan de verschillende (hoofd)ontsluitingswegen zoals die in het plangebied aanwezig zijn. Binnen deze bestemming zijn wegen en straten, alsmede opstelstroken, busstroken en voet- en fietspaden toegestaan. Er is een bebouwingsregeling opgenomen waarbij het alleen is toegestaan om bouwwerken, geen gebouwen zijnde te realiseren met een maximale hoogte van 10 meter. Het bouwen van andere gebouwen is niet toegestaan. Tevens zijn de gronden bestemd voor de bijbehorende functies geluidwerende voorzieningen, verkeersvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en evenementen.

Artikel 14 Water

Deze bestemming is toegekend aan de in het plangebied aanwezige primaire wateren met de bijbehorende beschermingszones.

Artikel 15 Wonen - 1

Deze bestemming is toegekend aan de locatie op de hoek Bisschop Schrijnenstraat en Bisschop van Hoensbroeckstraat. Op de locatie zijn maximaal twee halfvrijstaande dan wel één vrijstaande woning toegestaan.

Artikel 16 Woongebied

Deze bestemming is toegekend aan de bestaande woongebieden die in het gehele plangebied zijn gesitueerd. Binnen deze bestemmingen zijn woningen met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen en erven alsmede aan huis verbonden beroepen toegestaan. Verder zijn er verspreid over het plangebied nog enkele afwijkende functies gelegen te weten aanduidingen voor kantoren, maatschappelijk en horeca.

Er is een bebouwingsregeling opgenomen. Het bouwen van nieuwe hoofdgebouwen en/of het toevoegen van nieuwe woningen is niet toegestaan. Uitbreiding van het bestaand bebouwd oppervlak van het hoofdgebouw is toegestaan met niet meer dan 20% van het bebouwd oppervlak zoals aanwezig ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan. Verder zijn er regels opgenomen over de afstand tot de perceelsgrens, situering van de voorgevel, hoogten en bebouwingspercentage. Er is tevens een regeling opgenomen voor bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Met een omgevingsvergunning kan onder bepaalde voorwaarden worden afgeweken voor het plaatsen van erfafscheidingen op de perceelsgrens bij hoekpercelen. Ook kan met een omgevingsvergunning onder bepaalde voorwaarden worden afgeweken voor de uitoefening van bedrijven vallende onder de kleine economie en voor het verlenen van mantelzorg.

In het plangebied zijn verspreid nog enkele wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het realiseren solitaire woningbouw. Deze wijzigingsbevoegdheden vloeien voort uit de vigerende bestemmingsplannen. Ook is aan de Rijksweg nog een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het oprichten van een bedrijfsgebouw. Om gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid zal aan verschillende voorwaarden voldaan moeten worden en zullen diverse onderzoeken uitgevoerd moeten worden (onder andere bodem, geluid, externe veiligheid en archeologie).

Tevens zijn de gronden bestemd voor de bijbehorende functies verkeersvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, kleinschalige evenementen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Garageboxen zijn uitsluitend toegestaan waar deze ten tijde van het ontwerpplan reeds aanwezig zijn.

Dubbelbestemmingen

Artikel 17 Leiding - Hoogspanning

In het plangebied is een ondergrondse hoogspanningsleiding gelegen. Deze gronden zijn, naast voor de andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

Binnen de dubbelbestemming is een bebouwingsregeling opgenomen waarbij uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden opgericht met een maximale hoogte van 2 meter. Daarnaast kan met een omgevingsvergunning onder bepaalde voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels voor het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde die krachtens de onderliggende basisbestemming zijn toegestaan mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Tot slot geldt dat er voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde een omgevingsvergunning is vereist. Deze vergunning kan verleend worden als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Op deze vergunningplicht gelden enkele uitzondering indien bijvoorbeeld sprake is van het normale beheer en/of onderhoud.

Artikel 18 Leiding - Riool

In plangebied is een rioolwatertransportleiding gelegen. De gronden met de dubbelbestemming zijn, naast voor de andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor deze rioolwatertransportleiding.

Binnen de dubbelbestemming is een bebouwingsregeling opgenomen waarbij uitsluitend bepaalde bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden opgericht met een maximale hoogte van 5 meter. Daarnaast kan met een omgevingsvergunning onder bepaalde voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels voor het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde die krachtens de onderliggende basisbestemming zijn toegestaan mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Tot slot geldt dat er voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde een omgevingsvergunning is vereist. Deze vergunning kan verleend worden als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Op deze vergunningplicht gelden enkele uitzondering indien bijvoorbeeld sprake is van het normale beheer en/of onderhoud.

Artikel 19 Waarde - Archeologie

Voor de delen van het plangebied waar sprake is van "aanwezige of naar verwachting aanwezige hoge archeologische waarden" is deze dubbelbestemming opgenomen. Deze gronden zijn, naast voor de andere voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

Binnen de dubbelbestemming is een bebouwingsregeling opgenomen. Bepaalde bouwwerkzaamheden zijn rechtstreeks toegestaan. Daarnaast kan met een omgevingsvergunning onder bepaalde voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels. Voor diverse activiteiten, waarbij de grond wordt "geroerd", vooral graafwerkzaamheden (dieper dan 40 cm) of bij een oppervlakte van meer dan 100 m2, is eveneens een omgevingsvergunning nodig. Verder is er voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde een omgevingsvergunning vereist. Deze vergunning kan verleend worden als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Op deze vergunningplicht gelden enkele uitzondering indien bijvoorbeeld sprake is van het normale beheer en/of onderhoud. Tot slot is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de dubbelbestemming (gedeeltelijk) komt te vervallen indien uit archeologisch onderzoek van een specifieke locatie blijkt dat de archeologische waarden niet langer aanwezig of behoudenswaardig zijn.

Artikel 20 Waarde - Archeologie historische kern

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de bescherming en het behoud van de op of in de gronden voorkomende archeologische waarden voor de bebouwde gronden binnen de historische kernen. Binnen deze bestemming mag geen bebouwing worden opgericht, behoudens vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, voor bebouwing waarvoor de grondwerkzaamheden niet dieper reiken dan 40 cm of waarbij de oppervlakte maximaal 100m2 bedraagt. Van de bouwregels kan, onder voorwaarden, worden afgeweken met een omgevingsvergunning. Verder is een omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van bepaalde werken of werkzaamheden zodat de specifieke archeologische waarden worden beschermd. Tot slot is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie historische kern' (gedeeltelijk) komt te vervallen indien uit archeologisch onderzoek van een specifieke locatie blijkt dat de archeologische waarden niet langer aanwezig of behoudenswaardig zijn.

Artikel 21 Waterstaat

Deze dubbelbestemming is toegekend aan een strook grond van 5 meter aan weerszijden van de Roer en de Hambeek, conform het beleid van het Waterschap. Daarnaast is deze dubbelbestemming tevens toegekend aan een strook van 10m aan weerszijden van de in het plan aanwezige waterkeringen. Tot slot is deze bestemming ook aan de waterkering zelf toegekend. Dit betekent dat bij ontwikkelingen voor deze gronden, naast de bepalingen van de onderliggende bestemming ook rekening moet worden gehouden met de regels van deze dubbelbestemming.

Binnen deze bestemming mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gerealiseerd waarvan de hoogte maximaal 3,50 meter bedraagt. Indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterloop en de waterkering, en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkering en/of watergang kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het bouwen overeenkomstig de basisbestemming. De Keur van het Waterschap is van toepassing op de watergangen, waterkering en bijbehorende beschermingszones.

Artikel 22 Waterstaat - Inundatiegebied

De gronden binnen deze bestemming zijn mede bestemd voor inundatiegebied ten behoeve van water van de rivier de Roer en de aangeduide beschermingszone van de waterkering, welke gelegen is aan de voet van de waterkering en 10 m breed is, en voor primair water (inclusief bijbehorende beschermingszones) dat door natuurlijke verplaatsing zijn bedding kan verleggen (meandering). Op het inundatiegebied en de meanderzone is de Keur van het Waterschap van toepassing.

Artikel 23 Waterstaat - Stroomvoerend rivierbed

Deze bestemming is opgenomen om gevolg te geven aan de doorwerkingsplicht van de Beleidslijn grote rivieren. Aan een deel van het plangebied is deze dubbelbestemming toegekend. Dit deel van het plangebied is van belang in verband met de stroomvoerende functie voor de rivier. Binnen deze dubbelbestemming mag geen bebouwing worden opgericht. Hiervan kan worden afgeweken waardoor overeenkomstig de basisbestemming mag worden gebouwd indien daarvoor de vereiste vergunning op grond van de Waterwet verleend is of verleend kan worden dan wel indien aangetoond is dat een dergelijke vergunning niet noodzakelijk is.

Artikel 24 Waterstaat - Waterbergend rivierbed

Deze bestemming is opgenomen om gevolg te geven aan de doorwerkingsplicht van de Beleidslijn grote rivieren. Aan een deel van het plangebied is deze dubbelbestemming toegekend. Dit deel van het plangebied is van belang in verband met de waterbergende functie voor de rivier. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter. Hiervan kan onder bepaalde voorwaarden worden afgeweken waardoor overeenkomstig de basisbestemming gebouwd mag worden indien daarvoor de vereiste vergunning op grond van de Waterwet verleend is of verleend kan worden dan wel indien aangetoond is dat een dergelijke vergunning niet noodzakelijk is.

Artikel 25 Waterstaat - Waterkering

Deze dubbelbestemming is toegekend aan de waterkeringen die aan weerszijden van de Roer en de Hambeek zijn gelegen, conform het beleid van het Waterschap. Dit betekent dat bij ontwikkelingen op deze gronden, naast de bepalingen van de onderliggende bestemming ook rekening moet worden gehouden met de regels van de Keur van het Waterschap.

Binnen deze bestemming mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gerealiseerd waarvan de hoogte maximaal 3,50 meter bedraagt. Indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterloop en de waterkering, en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkering en/of watergang kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het bouwen overeenkomstig de basisbestemming. De Keur van het Waterschap is van toepassing op de watergangen, waterkering en bijbehorende beschermingszones.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid en Grexwet

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien indien:

  • het kostenverhaal anderszins is verzekerd; en
  • het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is; en
  • het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan werken en werkzaamheden met betrekking tot bouwrijp maken, aanleg van nutsvoorzieningen, inrichten van de openbare ruimte en uitvoerbaarheid niet noodzakelijk is, of

in bij algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen, te weten:

  • a. het totaal van de wettelijk te verhalen exploitatiebijdragen bedraagt minder dan €10.000,00; of
  • b. er zijn geen verhaalbare kosten in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening aan de orde; of
  • c. de verhaalbare kosten in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening betreffen uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op de nutsvoorzieningen betreffen.

Verder bepaalt het Besluit ruimtelijke ordening dat de economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet worden onderzocht.

Het bestemmingsplan 'Roer en Hambeek' betreft een beheersregeling voor reeds bestaande bebouwing en gronden. Met de rechten (bouwen en gebruik) van de voorheen geldende bestemmingsplannen is in dit bestemmingsplan rekening gehouden door deze zoveel mogelijk opnieuw rechtstreeks toe te staan. Op deze manier zijn de bestaande rechten zoveel mogelijk gewaarborgd. Daarnaast is vervangende nieuwbouw mogelijk. Voor zover er sprake is van vervanging van bestaande bebouwing, zullen de nutsvoorzieningen en voorzieningen in de openbare ruimte aanwezig zijn. Eventuele aanpassingen zullen zich beperken tot de aansluiting op de openbare ruimte of op de nutsvoorzieningen. Hierdoor is voor vervangende nieuwbouw sprake van de hiervoor onder c. genoemde uitzonderingsgrond en kan hiervoor worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.

Op de locatie hoek Bisschop Schrijnenstraat Bisschop van Hoensbroeckstraat is in het plan nieuwbouw van woningen mogelijk, waarbij het gaat om bebouwing binnen de bestaande bebouwingscontouren. Het gaat daarbij om de locatie met de bestemming 'Wonen -1'. Binnen deze bestemming zijn twee halfvrijstaande woningen dan wel één vrijstaande woning toegestaan.

Voor zover binnen het bestemmingsplan sprake is van een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 3.6 Wro, is de besluitvorming over kostenverhaal op basis van een exploitatieplan wettelijk gekoppeld aan de vaststelling van het wijzigingsplan (art. 6.12, lid 3 Wro).

Gelet op het bovenstaande is de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan gegarandeerd en kan in de kader van de vaststelling van het bestemmingsplan 'Roer en Hambeek' worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Inspraakprocedure

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Roer en Hambeek' heeft in het kader van de gemeentelijke inspraakverordening ter inzage gelegen van 14 december 2016 t/m 24 januari 2017. De ter visie legging is op 13 december 2016 gepubliceerd in het Gemeenteblad. Het voorontwerp bestemmingsplan is digitaal raadpleegbaar op www.roermond.nl/ruimtelijkeplannen en www.ruimtelijkeplannen.nl. Ingezetenen van de gemeente Roermond en belanghebbenden konden inspraakreacties indienen gedurende deze termijn.

6.2.2 Overleg ex artikel 3.1.1. Bro

Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) overleg met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en met de diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn. Van de inspraak en het vooroverleg is een verslag gemaakt dat als bijlage 1 bij deze toelichting is gevoegd.

6.2.3 Procedure

De procedure van het bestemmingsplan ziet er als volgt uit:

  • Openbare kennisgeving van het ontwerpbestemmingsplan;
  • Terinzagelegging van het ontwerp en bijbehorende stukken gedurende 6 weken en toezending aan Gedeputeerde Staten en de betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten;
  • Gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen door een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen worden ingebracht;
  • Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken;
  • Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door terinzagelegging met voorafgaande kennisgeving en toezending aan Gedeputeerde Staten en betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling;
  • Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking door belanghebbenden;
  • Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2.4 Zienswijzenprocedure

Het opgestelde ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 5 april tot en met 16 mei 2017 ter inzage gelegen, na voorafgaande publicatie op 4 april 2017 in de Staatscourant, in het Gemeenteblad en op www.roermond.nl. Gedurende de periode van terinzagelegging was het ontwerpbestemmingsplan digitaal raadpleegbaar op de websites www.ruimtelijkeplannen.nl en www.roermond.nl/ruimtelijkeplannen Tevens is op 18 april 2017 een inloopavond gehouden in het stadhuis.

Gedurende de termijn van terinzagelegging heeft een ieder de mogelijkheid gehad zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan in te dienen. Gedurende termijn is een vijftal zienswijzen ingediend. Het standpunt van de gemeente op de ingediende zienswijzen is weergegeven in de Nota van zienswijzen en wijzigingen die als bijlage 2 bij deze toelichting is gevoegd.