direct naar inhoud van Regels
Plan: Thuserhof 22 Ponyhof Femke
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0957.BP00000271-VG03

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Thuserhof 22 Ponyhof Femke' met identificatienummer NL.IMRO.0957.BP00000271-VG03 van de gemeente Roermond.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 afhankelijke woonruimte

een gebouw waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg is gehuisvest welke qua ligging een ruimtelijke eenheid met de binnen het bouwvlak gelegen woning vormt.

1.6 agrarisch bedrijf

Een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van:

  • a. het telen van gewassen, waaronder mede begrepen houtteelt en / of;
  • b. het houden van dieren.

Met dien verstande dat een gebruiksgerichte paardenhouderij (zoals een manege), een kennel en een dierenasiel niet als agrarische bedrijven worden aangemerkt.

1.7 (agrarische) bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) één of meer personen, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw en/of terrein.

1.8 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.13 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.14 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.15 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.16 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.17 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.18 extensief recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie(s) van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan zoals wandelen, fietsen, trimmen, paardrijden, vissen, roeien en kanoën.

1.19 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.20 gebruiksgerichte paardenhouderij

een paardenhouderij waar het rijden met paarden gericht is op de ruiter / amazone, incl. spring- en dressuuractiviteiten, een en ander met paarden van het eigen bedrijf, maar ook met paarden van derden, inclusief pensionstalling.

1.21 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf. Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant.

1.22 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie.

1.23 manege:

een bedrijf, dat is gericht op het verzorgen en dresseren en trainen van paarden voor de ruitersport alsmede het geven van paardrijlessen;

1.24 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en / of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.25 productiegerichte paardenhouderij

een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en / of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen (fokken), africhten en trainen en verhandelen van paarden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.4 breedte van een zone langs een watergang

vanaf de insteek van de betreffende zijde van de watergang.

2.5 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 0,5 m wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijfsuitoefening in de vorm van een productiegerichte paardenhouderij;
  • b. een gebruiksgerichte paardenhouderij en manege;
  • c. bedrijfsgebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • d. een infiltratievijver ten behoeve van de infiltratie van hemelwater ter plaatse van de aanduiding 'waterberging';
  • e. uitsluitend een (agrarische) bedrijfwoning en het gebruik van de omliggende gronden als woondoeleinden ten behoeve van deze bedrijfswoning uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden waaronder begrepen de landschappelijke inpassing conform het landschapsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels;

met daarbij behorende:

  • h. verkeervoorzieningen;
  • i. parkeervoorzieningen
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. openbare nutsvoorzieningen;
  • l. ondergeschikte detailhandel in ter plaatse geproduceerde of bewerkte agrarische producten ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' met een oppervlak van ten hoogste 100 m²;
  • m. extensief recreatief medegebruik.
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

3.2.1 Bedrijfsgebouwen
  • a. op de als 'Gemengd' bestemde gronden mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gebouwen ten dienste van de onder 3.1 genoemde functies worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste 10 meter;
  • c. de goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste 6 meter;
  • d. bedrijfsgebouwen dienen te worden voorzien van een kap met een helling van 20 tot 65 graden;
  • e. nieuwbouw van een (agrarische) bedrijfswoning is niet toegestaan.
3.2.2 Bijgebouwen bij bedrijfsgebouwen
  • a. bijgebouwen behorende bij de bedrijfsgebouwen worden uitsluitend gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. het totale grondoppervlak van de bijgebouwen bedraagt per bouwvlak ten hoogste 100 m²
  • c. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3,50 meter;
  • d. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 5,50 meter.
3.2.3 (agrarische) bedrijfswoning
  • a. de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 10 meter;
  • b. de goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 6 meter;
  • c. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 800 m³.
3.2.4 Bijgebouwen bij (agrarische) bedrijfswoning
  • a. bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning worden uitsluitend gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • b. het totale grondoppervlak van de bijgebouwen bedraagt ten hoogste 100 m²;
  • c. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3,50 meter;
  • d. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 5,50 meter.
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels;

  • a. de bouw van silo's is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. de bouwhoogte van silo's bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' ten hoogste 15 meter;
  • c. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 meter en achter de voorgevelrooilijn ten hoogste 2 meter
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' ten hoogste 5 meter.
3.2.6 Voorwaardelijke verplichting

Aan een omgevingsvergunning voor het oprichten van bedrijfsgebouwen op de voor 'Gemengd' aangewezen gronden wordt het voorschrift verbonden dat de landschappelijke inpassing conform het Landschapsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 wordt uitgevoerd binnen een half jaar na het onherroepelijk worden van de betreffende omgevingsvergunning.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met het oog op het aspect externe veiligheid, ter beheersing van de blootstelling aan giftige, brandbare en explosieve stoffen en uitpandige vluchtroutes, nadere eisen stellen aan:

  • a. de situering van bouwwerken (gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde);
  • b. de inrichting van terreinen;
  • c. de bruto vloeroppervlakte (b.v.o.) en de hoogte van gebouwen;
  • d. de wijze van afsluitbaarheid van mechanische ventilatiesystemen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Schuilgelegenheden

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.2 ten behoeve van het oprichten van schuilgelegenheden buiten de als 'bouwvlak' aangeduide gronden voor het houden van dieren, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. er per aaneengesloten 2 hectare als agrarische bestemde gronden ten hoogste 1 schuilgelegenheid opgericht mag worden;
  • b. het bebouwingsoppervlak van de schuilgelegenheid ten hoogste 30 m² bedraagt;
  • c. de oppervlakte van het perceel waarop de schuilgelegenheid gerealiseerd wordt ten minste 2000 m² bedraagt;
  • d. de goothoogte ten hoogste 2 meter bedraagt;
  • e. de bouwhoogte van de schuilgelegenheid ten hoogste 3 meter bedraagt;
  • f. de schuilgelegenheid wordt opgericht op een afstand van ten hoogste 5 meter van de perceelsgrens;
  • g. aangetoond is dat er ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', waarop de dieren gehuisvest worden, geen ruimte is voor het oprichten van een schuilgelegenheid, dan wel dat de betreffende gronden niet grenzen aan het bouwvlak waarop de dieren gehuisvest zijn;
  • h. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies, hetgeen onder andere betekent dat de schuilgelegenheid passend in het landschap is of gemaakt dient te worden.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Het stallen van paarden
  • 1. Onder het toegestane gebruik zoals opgenomen in lid 3.1 onder a en b wordt tevens verstaan het stallen van paarden en pony's, met dien verstande dat maximaal het volgende aantal dieren gestald mag worden (overeenkomstig de op 17 juli 2014 door Gedeputeerde Staten van Limburg verleende vergunning ex artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 (met kenmerk 2014/39016 en zaaknummer 2014-0317)):

Soort   Rav-code   Aantal dieren  
Paarden (volwassen)   K1   10  
Pony's (volwassen)   K3   8  
Pony's (in opfok)   K4   4  

  • 2. Ten behoeve van de activiteiten als bedoeld in artikel 3.1 onder b mogen maximaal 15 paarden tegelijkertijd aanwezig zijn in de rijbak.
3.5.2 Hinderveroorzakende activiteiten
  • 1. Het stallen van paarden mag uitsluitend plaatsvinden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak.
  • 2. Mestopslag mag uitsluitend plaatsvinden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'.
3.5.3 Gebruikstijden en gebruiksintensiteit
  • 1. Het paardrijden (rijlessen, vrij rijden, zadelmak maken en inrijden) mag uitsluitend plaatsvinden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'.
  • 2. Per week mag aan maximaal 100 personen paardrijles worden gegeven, gedurende maximaal 40 uur per week.
  • 3. Per week mogen maximaal 20 personen vrij rijden, gedurende in totaal maximaal 10 uur per week.
  • 4. Het paardrijden als bedoeld onder 1 mag gedurende maximaal 10 uur per week plaatsvinden in de avondperiode (19.00 tot 23.00 uur) en niet in de nachtperiode (23.00 tot 07.00 uur).
3.5.4 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken wordt in elk geval begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden als volkstuin;
  • b. het beoefenen van lawaaisporten;
  • c. het gebruik van gronden en opstallen voor mestbewerking / -verwerking als nevenactiviteit ten behoeve van meerdere bedrijven;
  • d. het gebruik van gronden en opstallen voor een seksinrichting;
  • e. het gebruik van gronden en opstallen voor horeca;
  • f. het gebruik van gronden buiten een bouwvlak voor buitenopslag;
  • g. het plaatsen van kampeermiddelen;
  • h. het gebruik van gebouwen als afhankelijke woonruimte;
  • i. het gebruik van bedrijfsgebouwen (stallen) en bijgebouwen ten behoeve van (zelfstandige) bewoning;
  • j. het gebruik bebouwing voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten;
  • k. het gebruik van recreatiewoningen ten behoeve van permanente bewoning;
  • l. het gebruik van gronden voor het stallen van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen van derden.
3.5.5 Voorwaardelijke verplichting

Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de voor 'Gemengd' aangewezen gronden conform de bestemming 'Gemengd is alleen toegestaan als de landschappelijke inpassing zoals bedoeld in artikel 3.1. onder g en conform het landschapsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels, is uitgevoerd en in stand wordt gehouden.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Maximum aantal te stallen paarden

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.5.1 voor het stallen van een groter aantal dieren indien:

  • a. dit overeenstemt met een nieuwe vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998;
  • b. dit vanuit milieuoogpunt aanvaardbaar is;
  • c. sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
3.6.2 Kamperen bij de boer

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.5 teneinde kleinschalig kamperen mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. het kampeerterrein gesitueerd dient te zijn ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', of indien aan is getoond dat dit niet mogelijk is, op de gronden die direct grenzen aan de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. dat het kamperen plaatsvindt gekoppeld aan een agrarisch bedrijf op het naastgelegen bouwvlak;
  • c. het terrein dat voor kamperen bij de boer gebruikt wordt ten hoogste 0,5 hectare bedraagt;
  • d. slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet - permanent karakter (zoals tenten, caravans of vouwwagens);
  • e. het aantal kampeermiddelen ten hoogste 40 bedraagt;
  • f. het oppervlak per staanplaats ten minste 30 m² bedraagt;
  • g. aangetoond is dat er geen beperkingen aan de omliggende (agrarische) bedrijven worden toegebracht in het kader van milieuwetgeving;
  • h. aangetoond is dat er per standplaats ten minste 1 parkeerplaats op eigen terrein beschikbaar is;
  • i. voor een uitbreiding tot 25 kampeermiddelen er voorzien dient te zijn in een goede landschappelijke inpassing;
  • j. voor een uitbreiding van het aantal kampeermiddelen boven 25 en tot en met 40 er nieuw groen gerealiseerd moet worden conform de eisen die zijn gesteld in het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) of ter uitwerking daarvan vastgesteld beleid;
  • k. aangetoond is dat de voorzieningen ten behoeve van het kamperen ter plaatse van de aanduiding bouwvlak gerealiseerd worden;
  • l. aangetoond is dat er geen onevenredige hinder wordt toegebracht aan het woon- en leefklimaat van omliggende woningen.
3.6.3 Niet - agrarische nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.5 ten behoeve van niet-agrarische nevenactiviteiten, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de activiteiten plaatsvinden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. de activiteiten niet de functies horeca of detailhandel betreffen;
  • c. de oppervlakte die voor de nevenactiviteit wordt gebruik niet meer bedraagt dan 50 m²;
  • d. aangetoond is dat er geen sprake is van een verkeersaantrekkende activiteit die de omgeving onevenredig belast;
  • e. aangetoond is dat er op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is;
  • f. aangetoond is dat omliggende (agrarische) bedrijven door de activiteiten niet in hun bedrijfsvoering worden aangetast;
  • g. er dient te zijn voorzien in een goede landschappelijke inpassing;
  • h. aangetoond is dat er geen onevenredige hinder wordt toegebracht aan het woon- en leefklimaat van omliggende woningen.
3.6.4 Afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.5 voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw of (gedeelte van) het hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte voor het verlenen van mantelzorg, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. er is sprake van een objectieve indicatiestelling (bijvoorbeeld een doktersverklaring) waaruit de noodzaak van mantelzorg blijkt;
  • b. aangetoond is dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven
  • c. de afhankelijke woonruimte uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gerealiseerd mag worden;
  • d. aangetoond is dat er sprake is van een ruimtelijke eenheid tussen hoofdgebouw en afhankelijke woonruimte;
  • e. bij de behandeling van een aanvraag tevens wordt getoetst aan stedenbouwkundige en andere ruimtelijke aspecten;
  • f. voor het bouwen van bouwwerken ten behoeven van het afhankelijk wonen de regels uit artikel 3.2 van toepassing zijn maar dat het vloeroppervlak dat voor de afhankelijke woonruimte gebruikt wordt ten hoogste 70 m² mag bedragen;
  • g. de afhankelijke woonruimte mag niet worden gerealiseerd in een tijdelijke woonunit (bijvoorbeeld een stacaravan);
  • h. er mag geen tweede zelfstandige woning ontstaan;
  • i. per bouwperceel kan op enig moment slechts één ontheffing van kracht zijn voor het gebruik van een gebouw als afhankelijke woonruimte;
  • j. de ontheffing is persoonsgebonden en vervalt van rechtswege op het moment dat de behoefte aan mantelzorg komt te vervallen.
3.6.5 Huisvesting tijdelijke werknemers

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.5 voor het huisvesten van tijdelijke werknemers, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. aangetoond is dat een dergelijke huisvesting noodzakelijk is vanuit het oogpunt van de tijdelijke arbeidsbehoefte in het betreffende agrarische bedrijf;
  • b. tijdelijke huisvesting uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' in bestaande bebouwing of tijdelijke woonunits plaatsvindt;
  • c. de tijdelijke huisvesting enkel werknemers betreft die werkzaam zijn binnen het agrarische bedrijf dat ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' waar zij gehuisvest zijn, gevestigd is;
  • d. het aantal te realiseren woonunits bedraagt ten hoogste 10;
  • e. huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan in kampeermiddelen met een niet - permanent karakter (zoals tenten, caravens of vouwwagens);
  • f. het aantal te huisvesten tijdelijke werknemers ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' bedraagt ten hoogste 20;
  • g. de goothoogte van woonunits die gerealiseerd worden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • h. de bouwhoogte van woonunits die gerealiseerd worden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' bedraagt ten hoogste 5 meter;
  • i. de totale vloeroppervlakte die voor de huisvesting van tijdelijke werknemers in gebruik is bedraagt ten hoogste 120 m²;
  • j. aangetoond is dat omliggende (agrarische) bedrijven door de tijdelijke huisvesting niet in hun bedrijfsvoering worden aangetast;
  • k. er dient te zijn voorzien in een goede landschappelijke inpassing;
  • l. aangetoond is dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig aangetast wordt;
  • m. de ontheffing is persoonsgebonden en vervalt van rechtswege op het moment dat de behoefte aan tijdelijke werknemers komt te vervallen.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Aanlegverbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Gemengd' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren;

  • a. het ontginnen, afgraven, ontgronden, egaliseren en ophogen van gronden;
  • b. het (half)verharden van paden en wegen;
  • c. vellen, rooien of beschadigen van bomen, heggen en overige houtgewassen;
  • d. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • e. het aanbrengen van houtopstanden.
3.7.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het in 3.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. vallen onder de kapvergunningplicht zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening;
  • c. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd.
3.7.3 Voorwaarde voor verlening van een omgevingsvergunning

De in artikel 3.7.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien aangetoond is dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waarden van de betreffende en omringende gronden.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Vormverandering bouwvlak

Het bevoegd gezag is bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van de aanduiding 'bouwvlak', met dien verstande dat:

  • a. de totale oppervlak van het bouwvlak gelijk blijft;
  • b. de vormverandering noodzakelijk dient te zijn vanuit een efficiënte agrarische bedrijfsvoering;
  • c. een goede landschappelijke inpassing dient verzekerd te zijn, hiertoe dient een beplantingsplan te worden overgelegd;
  • d. aangetoond is dat de waterhuishoudkundige, landschappelijkewaarden niet onevenredig worden aangetast;
  • e. aangetoond is dat voldaan wordt aan de normen gesteld in of krachtens de Wet bodembescherming;
  • f. aangetoond is dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig worden aangetast;
  • g. er is voldaan aan de eisen die zijn gesteld in het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) of ter uitwerking daarvan vastgesteld beleid.

Artikel 4 Leiding - Brandstof

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Omschrijving

De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. het beheer, onderhoud en de bescherming van een brandstofleiding.
4.1.2 Verhouding basisbestemming / dubbelbestemming

Waar een basisbestemming samenvalt met deze dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen van de basisbestemming zijn alsdan uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. op de tot 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden, mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, ten dienste van de onder 4.1 genoemde leiding;

b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 5 meter.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 4.2, voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, welke zijn toegelaten krachtens de aan de gronden gegeven bestemming, dan wel, gebouwen ten dienste van de leiding, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting ontstaat van de onder 4.1 genoemde leidingen met bijbehorende beschermingszone plaatsvindt;
  • b. door de bouw en situering van het bouwwerk geen schade wordt of kan worden toegebracht aan de onder 4.1 genoemde leiding;
  • c. vooraf advies wordt ingewonnen bij de desbetreffende leidingbeheerder.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Aanlegverbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Brandstof' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen of egaliseren;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het rooien van diepwortelende beplanting en bomen;
  • d. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  • f. het aanbrengen van bovengrondse leidingen met de daarbij behorende apparatuur en installaties.
4.4.2 Uitzondering op het aanlegverbod

het in 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn of waarvoor reeds een aanlegvergunning verleend is op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  • c. worden uitgevoerd ten dienste van de in lid 4.1 bedoelde leiding;
4.4.3 Voorwaarden voor het verlenen van een omgevingsvergunning

De in 4.4.1 genoemde aanlegvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover geen onevenredige aantasting van de belangen van de leiding en de daarbij behorende beschermingszones ontstaat of kan ontstaan. Dienaangaande wordt voor verlening van de aanlegvergunning door burgemeester en wethouders advies ingewonnen bij de leidingbeheerder.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
  • b. Waar een basisbestemming samenvalt met deze dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen van de basisbestemming zijn alsdan uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
5.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden mag geen bebouwing worden opgericht, met uitzondering van:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. bebouwing waarvoor de grondwerkzaamheden niet dieper dan 40 cm reiken;
  • c. bebouwing waarvoor de grondwerkzaamheden een oppervlak beslaan van minder dan 100 m².
5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 5.2 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien:

  • a. bebouwing plaatsvindt ter plaatse van een evident eerder verstoorde bodem, of;
  • b. op basis van een archeologisch vooronderzoek blijkt dat geen verstoring plaatsvindt van archeologische waarden of mogelijke verstoring van archeologische waarden kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem of het verrichte van archeologisch vervolgonderzoek, of;
  • c. de voorgenomen werkzaamheden plaatsvinden binnen de bebouwde kom, op een terrein dat kleiner is dan 1.000 m² en het terrein niet is gelegen binnen 50 meter van een beschermd archeologisch monument, of;
  • d. de voorgenomen werkzaamheden plaatsvinden buiten de bebouwde kom, op een terrein dat kleiner is dan 2.500 m² en het terrein niet is gelegen binnen 50 meter van een beschermd archeologisch monument.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden
5.4.1 Aanlegverbod

Het is verboden op of in gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen, waaronder ontgronden, afgraven, diepploegen en het aanbrengen van leidingen, op een grotere diepte dan 40 centimeter, behalve indien deze in het kader van onderzoek naar mogelijke archeologische vindplaatsen worden uitgevoerd;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze voorwerpen in de grond drijven.
5.4.2 Uitzondering

Het onder 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd.
5.4.3 Voorwaarden voor het verlenen van een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld onder 5.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. de werken of werkzaamheden plaatsvinden in een evident eerder verstoorde bodem, of;
  • b. op basis van een archeologisch vooronderzoek blijkt dat geen verstoring plaatsvind van archeologische waarden of mogelijke verstoring van archeologische waarden kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem of verrichten van archeologisch vervolgonderzoek.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming (deels) komt te vervallen, indien als gevolg van archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
7.1.1 Overschrijding voorgeschreven maten

Indien afstanden tot, bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

7.1.2 Minimaal toelaatbare maten

In die gevallen dat afstanden tot, bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

7.1.3 Heroprichting van gebouwen

In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 7.1.1 en 7.1.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

7.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5m bedraagt;
  • b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2m bedraagt.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik met de bestemming geldt wordt in ieder geval gerekend;

  • a. het gebruik voor een seksinrichting;
  • b. het permanent bewonen van recreatiewoningen, kampeermiddelen en andere onderkomens en gebouwen die niet voor permanente bewoning bestemd zijn;
  • c. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
  • d. het gebruik van niet-bebouwde staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden;
  • e. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
  • f. het gebruik van niet-bebouwde grond voor het opslaan, storten of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 geluidzone - industrie
9.1.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

9.1.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen geen nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals omschreven in de Wet geluidhinder, worden gebouwd.

9.1.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van afwijking van het bepaalde in artikel 9.1.2 voor het bouwen van nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits de geluidsbelasting vanwege de inrichting op de gevels van deze woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

Artikel 10 Algemene procedureregels

10.1 Nadere eisen

Bij het stellen van nadere eisen als bedoeld in deze regels gelden de volgende procedureregels:

  • a. het ontwerpbesluit ligt gedurende tenminste twee weken voor een ieder ter inzage bij het gemeentesecretarie;
  • b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging van het ontwerpbesluit tevoren bekend in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
  • c. de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het naar keuze schriftelijk of mondeling indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het ontwerpbesluit gedurende de onder a. genoemde termijn;
  • d. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijze hebben ingediend de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

11.2 Parkeren
11.2.1 Bepaling met betrekking tot het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein

Bij het oprichten van gebouwen of het veranderen van gebruik dient de inrichting van elk perceel zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om zowel het parkeren als het eventueel laden en lossen op eigen terrein te kunnen afwikkelen. Op eigen terrein dient voorzien te zijn in voldoende parkeeraccommodatie, inclusief parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers, conform de Nota Parkeernormen 2014 van de gemeente Roermond, vastgesteld door burgemeester en wethouders d.d. 4 november 2014, zijnde 0,4 parkeerplaatsen per box.

11.2.2 Afwijken van het benodigd aantal parkeerplaatsen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het in artikel 11.2.1 bepaalde indien anderszins in voldoende parkeergelegenheid is voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwen
12.1.1 Algemeen overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
12.1.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van 12.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 12.1.1 met maximaal 10%.

12.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 12.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik
12.2.1 Algemeen overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.2.2 Wijzigen strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.2.3 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 12.2.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 12.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Thuserhof 22 Ponyhof Femke'.