Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kerkstraat 25
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0957.BP00000253-VG01
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
1. plan:
het bestemmingsplan “Kerkstraat 25” van de gemeente Roermond.
 
2. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0957.BP00000253-
VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen.
 
3. aan- en/of uitbouw:
een aan een hoofdgebouw vast gebouwd bouwwerk, dat architectonisch ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw, maar dat in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw; voor de toepassing
van deze regels wordt een aan- of uitbouw gelijkgesteld met een aan het hoofdgebouw aangebouwd
bijgebouw.
 
4. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
5. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
6. aan huis gebonden beroep:
de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch,
(para-)medisch, therapeutisch, kunstzinnig, vastgesteldtechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat
door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de
woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van
detailhandel.
 
7. afhankelijke woonruimte:
een (deel van een) gebouw waarin een gedeelte van de huishouding uit het oogpunt van mantelzorg
is gehuisvest en dat qua ligging een ruimtelijke eenheid met de woning vormt.
 
8. archeologische waarde:
waarde die bestaat uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke
bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang is en het
cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigt.
 
9. bebouwing:
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
10. bebouwingspercentage:
een percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag
worden bebouwd.
 
11. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
12. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
13. bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een
omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.
 
14. bijgebouw:
een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen
hoofdgebouw en dat ten dienste staat van dat hoofdgebouw.
 
15. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een
bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een
standplaats.
 
16. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
17. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten.
 
18. bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
 
19. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde
gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
20. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij
indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
21. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt.
 
22. hoofdgebouw:
een gebouw dat door zijn constructie, afmetingen of situering, dan wel gelet op de bestemming als
belangrijkste bouwwerk op een perceel valt aan te merken.
 
23. horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, één en ander al
dan niet in combinatie met ondersteunende activiteiten of met een vermaaksfunctie, met uitzondering
van seksinrichtingen.
 
24. kleine economie:
bedrijfsactiviteiten die wat betreft invloed op de woonomgeving gelijk te stellen zijn aan een aan huis
verbonden beroep, waarvan de omvang en activiteiten zodanig zijn dat de activiteiten in een woning
en de daarbij behorende gebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.
 
25. mantelzorg:
het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en / of sociale
vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
 
26. nutsvoorziening:
voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het
telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
 
27. peil:
voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter
plaatse van de hoofdtoegang; in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende
afgewerkte maaiveld.
 
28. prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen
vergoeding.
 
29. sexinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij
bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of gelegenheid wordt geboden seksuele
handelingen te verrichten dan wel vertoningen en/of voorstellingen van erotisch-pornografische aard
plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan:
  • een prostitutiebedrijf;
  • een raamprostitutiebedrijf;
  • een erotische massagesalon;
  • een seksbioscoop;
  • een sekstheater;
  • een parenclub;
geheel of gedeeltelijke bedrijfsvoering in overwegend seksueel geaarde dienstverlening;
al dan niet in combinatie met elkaar.
 
30. voorgevelrooilijn:
denkbeeldige lijn, waarin één (of meer) gevel(s) van een gebouw is/zijn of word(t)(en) geplaatst en die
is gelegen aan de zijde van de aan de weg gelegen perceelsgrens.
 
31. vrijstaand bijgebouw:
een bijgebouw, dat qua constructie en visueel vrij staat van het hoofdgebouw.
 
32. waterhuishouding:
het ontvangen, vasthouden, (tijdelijk) bergen en afvoeren van water, eventueel gecombineerd met
infiltratie van water in de bodem.
 
33. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen
worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
 
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde,
met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard
daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
 
2.4 breedte van een zone langs een watergang
vanaf de insteek van de betreffende zijde van de watergang.
 
2.5 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.6 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk
te stellen constructiedeel.
 
2.7 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts
geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk.
 
2.9 aanvullende bepalingen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bestemmingsvlakken worden
ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen,
schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de
bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 0,5 m wordt overschreden.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
 
3.1. Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen en erven, alsmede aan huis verbonden beroepen.
met daarbij behorende:
  1. verkeersvoorzieningen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2. Bouwregels
 
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
Op de als ‘wonen’ bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de onder 3.1
genoemde functies worden gebouwd.
 
3.2.1. Gebouwen
  1. er is maximaal één vrijstaande woning toegestaan;
  2. de woning mag uitsluitend binnen het bouwvlak opgericht worden;
  3. het maximale bebouwingspercentage bedraagt maximaal 60%;
  4. de voorgevelrooilijn ligt op 5,00 meter uit de voorste perceelsgrens;
  5. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens aan de oostzijde van het perceel bedraagt tenminste 3,00 meter;
  6. de breedte van de woning mag op de voorgevelrooilijn maximaal 11,00 meter bedragen;
  7. de maximale goothoogte van de woning bedraagt ten hoogste 4,50 meter;
  8. de maximale nokhoogte van de woning bedraagt ten hoogste 8,00 meter;
  9. de voornaamste nokrichting van de woning dient loodrecht op de weg gericht te zijn.
3.2.2. Bijgebouwen
  1. bijgebouwen zijn zowel binnen als buiten het bouwvlak toegestaan;
  2. bijgebouwen worden tenminste 5,00 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw geplaatst;
  3. het totale grondoppervlak van bijgebouwen buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 100 m2;
  4. de maximale goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3,00 meter;
  5. de maximale nokhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 5,00 meter.
3.2.3. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3.00 meter, met uitzondering
van erfafscheidingen, waarbij de hoogte voor de voorgevelrooilijn maximaal 1.00 meter bedraagt en
achter de voorgevelrooilijn maximaal 2.00 meter.
 
3.3. Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:
  1. het gebruik van bijgebouwen voor permanente of tijdelijke bewoning behoudens een afhankelijke woonruimte.
3.4. Afwijking van de gebruiksregels
 
3.4.1. Afhankelijke woonruimte
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.3 sub a.
voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw of een gedeelte van het hoofdgebouw als afhankelijke
woonruimte voor het verlenen van mantelzorg, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. er sprake is van een objectieve indicatiestelling waaruit de noodzaak van mantelzorg blijkt;
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en omliggende bedrijven;
  3. er moet sprake zijn van een ruimtelijke eenheid tussen hoofdgebouw en afhankelijke woonruimte;
  4. de vloeroppervlakte van de afhankelijke woonruimte bedraagt maximaal 70m²;
  5. de afhankelijke woonruimte mag niet worden gerealiseerd in een tijdelijke woonunit (bijv. een stacaravan);
  6. er mag geen tweede zelfstandige woning ontstaan;
  7. per bouwperceel kan op enig moment slechts één omgevingsvergunning van kracht zijn voor het gebruik van een gebouw als afhankelijke woonruimte;
  8. de omgevingsvergunning vervalt van rechtswege op het moment dat de behoefte aan mantelzorg van de desbetreffende persoon komt te vervallen;
  9. in zeer uitzonderlijke situaties kan van bovenstaande voorwaarden worden afgeweken.
3.4.2. Kleine economie
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.1 voor de
uitoefening van bedrijven, vallende onder de kleine economie, met dien verstande dat:
  1. geen onevenredige hinder mag worden toebracht aan de kwaliteit van het woonmilieu;
  2. door de uitoefening van de activiteit het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig mag veranderen, dat het karakter ervan geheel of gedeeltelijk verloren gaat, dit houdt onder meer in dat er geen grote reclame-uitingen aan of bij de woning geplaatst mogen worden;
  3. de oppervlakte van de woning welke voor de bedrijfsvoering wordt gebruikt niet meer dan 50 % van de begane grond en maximaal 30 % van het totale vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen bedraagt en de totale oppervlakte van de activiteit niet meer bedraagt dan 25 m²;
  4. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft, die de woonomgeving onevenredig belasten en ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeerplaatsen, noodzakelijk worden, tenzij op eigen terrein gezorgd kan worden voor voldoende parkeervoorzieningen of in de omgeving voldoende beschikbare plaatsen zijn;
  5. de uitvoerder van de activiteiten op hetzelfde perceel woont;
  6. detailhandel alleen als ondergeschikte activiteit is toegestaan en uitsluitend van goederen die verband houden met de activiteit waarvoor de ontheffing wordt verleend;
  7. activiteiten die op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer meldings- c.q. vergunningsplichtig zijn, in beginsel niet worden toegestaan, tenzij kan worden aangetoond dat geen overlast voor de omgeving op zal treden, waarbij maximaal bedrijven uit categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten of daarmee qua aard en invloed op de woonomgeving vergelijkbare bedrijven worden toegestaan (Bijlage 1).
Artikel 4 Waarde - Archeologie
 
4.1. Bestemmingsomschrijving
  1. De voor ‘Waarde-Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
  2. Waar een basisbestemming samenvalt met deze dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen van de basisbestemming zijn alsdan uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
4.2. Bouwregels
 
Op de voor ‘Waarde-Archeologie’ aangewezen gronden mag geen bebouwing worden opgericht, met
uitzondering van:
  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering of;
  2. bebouwing waarvoor de grondwerkzaamheden niet dieper dan 40 cm reiken, of;
  3. bebouwing waarvoor de grondwerkzaamheden een oppervlak beslaan van minder dan 100 m2.
4.3. Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 4.2 voor het
bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien:
  1. bebouwing plaatsvindt ter plaatse van een evident eerder verstoorde bodem, of;
  2. op basis van een archeologisch vooronderzoek blijkt dat geen verstoring plaatsvindt van archeologische waarden of mogelijke verstoring van archeologische waarden kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem of het verrichte van archeologisch vervolgonderzoek, of;
  3. de voorgenomen werkzaamheden plaatsvinden binnen de bebouwde kom, op een terrein dat kleiner is dan 1.000 m² en het terrein niet is gelegen binnen 50 meter van een beschermd archeologisch monument.
4.4. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werken of werkzaamheden
 
4.4.1. Aanlegverbod
Het is verboden op of in gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking
van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit
te voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen wanneer deze een oppervlak van minder dan 100 m2 beslaan, waaronder ontgronden, afgraven, diepploegen en het aanbrengen van leidingen op een grotere diepte dan 40 centimeter, behalve indien deze in het kader van onderzoek naar mogelijke archeologische vindplaatsen worden uitgevoerd;
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  3. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze voorwerpen in de grond drijven.
4.4.2. Uitzondering
Het in 4.4.1. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd.
4.4.3. Voorwaarden voor verlening
De werken of werkzaamheden als bedoeld onder 4.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:
  1. de werken of werkzaamheden plaatsvinden in een evident eerder verstoorde bodem, of;
  2. op basis van een archeologisch vooronderzoek blijkt dat geen verstoring plaatsvindt van archeologische waarden of mogelijke verstoring van archeologische waarden kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem of verrichten van archeologisch vervolgonderzoek.
4.5. Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat deze bestemming (deels)
komt te vervallen, indien als gevolg van archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden
van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.
3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering
is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten
beschouwing.
Artikel 6 Algemene bouwregels
 
6.1. Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten
 
6.1.1. Overschrijding voorgeschreven maten
Indien afstanden tot, bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken
die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteld van het
plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en
hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
 
6.1.2. Minimaal toelaatbare maten
In die gevallen dat afstanden tot bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande
bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het vastgesteld
van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en
hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
 
6.1.3. Heroprichting van gebouwen
In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 6.1.1 en 6.1.2 uitsluitend van
toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
 
7.1. Strijdig gebruik
 
Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik voor een seksinrichting;
  2. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
  3. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
  4. het gebruik van niet-bebouwde grond voor het opslaan, storten of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
 
8.1. Afwijkingsregels
 
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor:
  1. het afwijken van de maatvoering (exclusief percentages) met ten hoogste 15%;
  2. geringe afwijkingen, van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsgrenzen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking niet meer dan 2,00m bedraagt.
8.2. Voorwaarden
 
8.2.1. Voorwaarden ten aanzien van de situering
Het bevoegd gezag kan bij verlening van een omgevingsvergunning voorwaarden stellen ten aanzien
van de situering van de in 8.1. bedoelde bouwwerken, teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing
van deze bouwwerken ten opzichte van de omgeving te waarborgen.
 
8.2.2. Geen onevenredige afbreuk aan gebruiksmogelijkheden
De in artikel 8.1. genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend indien hierdoor geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en
bouwwerken.
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
 
9.1. Algemene wijziging
 
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve
van:
  1. het wijzigen van de voorgeschreven maatvoering voor bouwwerken met ten hoogste 25%;
  2. een enigszins andere situering en/of begrenzing van de bestemmingsgrenzen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met de uitvoering van een bouwplan waarvan realisering wenselijk of noodzakelijk wordt geacht;
  3. het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
  4. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van tervisielegging van het vastgesteldplan worden gewijzigd.
Artikel 10 Algemene procedureregels
 
Bij het stellen van nadere eisen als bedoeld in deze regels gelden de volgende procedureregels:
  1. het vastgesteldbesluit ligt gedurende tenminste twee weken voor belanghebbenden ter inzage ter gemeentesecretarie;
  2. burgemeester en wethouders maken de ter inzage legging van het vastgesteldbesluit tevoren bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
  3. de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het schriftelijk indienen van zienswijzen bij burgemeester en wethouders tegen het vastgesteldbesluit gedurende de onder a. genoemde termijn;
  4. burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen hebben ingediend, de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 11 Overige regels
 
11.1. Werking wettelijke regelingen
 
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het
moment van vaststelling van het plan.
 
11.2. Parkeren
 
11.2.1. Bepaling met betrekking tot het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein
Bij het oprichten van gebouwen of het veranderen van gebruik dient de inrichting van elk perceel
zodanig te zijn dat voldoende ruimte aanwezig is om het parkeren op eigen terrein te kunnen
afwikkelen. Op eigen terrein dient voorzien te zijn in voldoende parkeeraccommodatie, inclusief
parkeergelegenheid voor bezoekers, conform de parkeernormen zoals opgenomen in bijlage 2.
Voor de toepassing dient de norm uit de kolom 'rest bebouwde kom' gebruikt te worden.
 
11.2.2. Afwijking van het benodigd aantal parkeerplaatsen
Het bevoegd gezag kan afwijken van het in artikel 11.2.1 bepaalde indien anderszins in voldoende
parkeergelegenheid is voorzien.
 
11.3. Nadere eisenregeling
 
Burgemeester en wethouders kunnen, met het oog op het aspect externe veiligheid, ter beheersing
van de blootstelling aan giftige stoffen en uitpandige vluchtroutes, nadere eisen stellen aan:
  1. de situering van bouwwerken (gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde)
  2. de inrichting van terreinen;
  3. de bruto vloeroppervlakte (bvo) en de hoogte van de gebouwen;
  4. de wijze van afsluitbaarheid van mechanische ventilatiesystemen.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
 
12.1. Overgangsrecht bouwen
 
12.1.1. Algemeen overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in
uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en
afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
12.1.2. Afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 12.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het
vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 12.1.1 met maximaal 10%.
 
12.1.3. Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 12.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor
geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
12.2. Overgangsrecht gebruik
 
12.2.1. Algemeen overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het
bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
12.2.2. Wijzigen strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.2.1 te veranderen of
te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de
afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
12.2.3. Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in 12.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een
periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te
laten hervatten.
 
12.2.4. Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 12.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende
bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan “Kerkstraat 25”.