direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden
Plan: Thuserhof 22
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0957.BP00000228-VG01

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijfsuitoefening uitsluitend in de vorm van productiegerichte paardenhouderijen;
  • b. gebruiksgerichte paardenhouderijen;
  • c. bedrijfsgebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • d. een infiltratievijver ten behoeve van de infiltratie van hemelwater ter plaatse van de aanduiding 'waterberging';
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • f. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden waaronder begrepen de landschappelijke inpassing conform het landschapsplan zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels;

met daarbij behorende:

  • g. verkeervoorzieningen;
  • h. parkeervoorzieningen
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. openbare nutsvoorzieningen;
  • k. ondergeschikte detailhandel in ter plaatse geproduceerde of bewerkte agrarische producten ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' met een oppervlak van ten hoogste 100 m²;
  • l. extensief recreatief medegebruik.
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

3.2.1 Gebouwen
  • a. op de als 'Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden' bestemde gronden mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gebouwen ten dienste van de onder 3.1 genoemde functies worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste 10 meter;
  • c. de goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt ten hoogste 6 meter;
  • d. bedrijfsgebouwen dienen te worden voorzien van een kap met een helling van 35 tot 65 graden;
  • e. nieuwbouw van een agrarische bedrijfswoning is niet toegestaan.
3.2.2 Bijgebouwen
  • a. bijgebouwen worden uitsluitend gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. het totale grondoppervlak van de bijgebouwen bedraagt per bouwvlak ten hoogste 100 m²
  • c. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3,50 meter;
  • d. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 5,50 meter
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels;

  • a. de bouw van silo's is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. de bouwhoogte van silo's bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' ten hoogste 15 meter;
  • c. de hoogte van erf- en terreinafscheiding bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' ten hoogste 2 meter;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' ten hoogste 5 meter.
3.2.4 Voorwaardelijke verplichting

Het oprichten van bedrijfsgebouwen op de voor 'Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden' aangewezen gronden is alleen toegestaan als de landschappelijke inpassing conform het Landschapsplan zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels, is uitgevoerd.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met het oog op het aspect externe veiligheid, ter beheersing van de blootstelling aan giftige, brandbare en explosieve stoffen en uitpandige vluchtroutes, nadere eisen stellen aan:

  • a. de situering van bouwwerken (gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde);
  • b. de inrichting van terreinen;
  • c. de bruto vloeroppervlakte (b.v.o.) en de hoogte van gebouwen;
  • d. de wijze van afsluitbaarheid van mechanische ventilatiesystemen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.2 teneinde tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en hagelnetten ten behoeve van het agrarische grondgebruik te plaatsen buiten de als 'bouwvlak' aangeduide gronden, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. aangetoond is dat het redelijkerwijs niet mogelijk is deze voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' op te richten;
  • b. de bouwwerken uitsluitend aanwezig zijn zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden;
  • c. de hoogte van hagelnetten ten hoogste 4 meter bedraagt;
  • d. de hoogte van andere teeltondersteunende voorzieningen ten hoogste 2,5 meter bedraagt;
  • e. de totale oppervlakte aan tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen per agrarisch bedrijf, buiten de als bouwvlak aangeduide gronden, ten hoogste 1 hectare bedraagt;
  • f. aangetoond is dat er geen overwegende bezwaren vanwege de aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem bestaan;
  • g. er voldaan is aan de eisen die gesteld zijn in het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) of ter uitwerking daarvan vastgesteld beleid;
  • h. aangetoond is dat de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • i. aangetoond is dat er een bedrijfseconomische noodzaak bestaat voor het plaatsen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.
3.4.2 Schuilgelegenheden

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.2 ten behoeve van het oprichten van schuilgelegenheden buiten de als 'bouwvlak' aangeduide gronden voor het houden van dieren, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. er per aaneengesloten 2 hectare als agrarische bestemde gronden ten hoogste 1 schuilgelegenheid opgericht mag worden;
  • b. het bebouwingsoppervlak van de schuilgelegenheid ten hoogste 30 m² bedraagt;
  • c. de oppervlakte van het perceel waarop de schuilgelegenheid gerealiseerd wordt ten minste 2000 m² bedraagt;
  • d. de goothoogte ten hoogste 2 meter bedraagt;
  • e. de bouwhoogte van de schuilgelegenheid ten hoogste 3 meter bedraagt;
  • f. de schuilgelegenheid wordt opgericht op een afstand van ten hoogste 5 meter van de perceelsgrens;
  • g. aangetoond is dat er ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', waarop de dieren gehuisvest worden, geen ruimte is voor het oprichten van een schuilgelegenheid, dan wel dat de betreffende gronden niet grenzen aan het bouwvlak waarop de dieren gehuisvest zijn;
  • h. aangetoond is dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van de omliggende waarden en functies, hetgeen onder andere betekent dat de schuilgelegenheid passend in het landschap is of gemaakt dient te worden.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Het stallen van paarden

Onder het toegestane gebruik zoals opgenomen in lid 3.1 onder a wordt niet verstaan het stallen van paarden.

3.5.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken wordt in elk geval begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden als volkstuin;
  • b. het beoefenen van lawaaisporten;
  • c. het gebruik van gronden en opstallen voor mestbewerking / -verwerking als nevenactiviteit ten behoeve van meerdere bedrijven;
  • d. het gebruik van gronden en opstallen voor een seksinrichting;
  • e. het gebruik van gronden en opstallen voor horeca;
  • f. het gebruik van gronden buiten een bouwvlak voor buitenopslag;
  • g. het plaatsen van kampeermiddelen;
  • h. het gebruik van gebouwen als afhankelijke woonruimte;
  • i. het gebruik van bedrijfsgebouwen (stallen) en bijgebouwen ten behoeve van (zelfstandige) bewoning;
  • j. het gebruik bebouwing voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten;
  • k. het gebruik van recreatiewoningen ten behoeve van permanente bewoning;
  • l. het gebruik van gronden voor het stallen van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen van derden.
3.5.3 Voorwaardelijke verplichting

Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de voor 'Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden' aangewezen gronden conform de bestemming 'Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden' is alleen toegestaan als de landschappelijke inpassing zoals bedoeld in artikel 3.1. onder f en conform het landschapsplan zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels, is uitgevoerd en in stand wordt gehouden.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Kamperen bij de boer

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.5 teneinde kleinschalig kamperen mogelijk te maken, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. het kampeerterrein gesitueerd dient te zijn ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', of indien aan is getoond dat dit niet mogelijk is, op de gronden die direct grenzen aan de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. dat het kamperen plaatsvindt gekoppeld aan een agrarisch bedrijf op het naastgelegen bouwvlak;
  • c. het terrein dat voor kamperen bij de boer gebruikt wordt ten hoogste 0,5 hectare bedraagt;
  • d. slechts kampeermiddelen zijn toegestaan met een niet - permanent karakter (zoals tenten, caravans of vouwwagens);
  • e. het aantal kampeermiddelen ten hoogste 40 bedraagt;
  • f. het oppervlak per staanplaats ten minste 30 m² bedraagt;
  • g. aangetoond is dat er geen beperkingen aan de omliggende (agrarische) bedrijven worden toegebracht in het kader van milieuwetgeving;
  • h. aangetoond is dat er per standplaats ten minste 1 parkeerplaats op eigen terrein beschikbaar is;
  • i. voor een uitbreiding tot 25 kampeermiddelen er voorzien dient te zijn in een goede landschappelijke inpassing;
  • j. voor een uitbreiding van het aantal kampeermiddelen boven 25 en tot en met 40 er nieuw groen gerealiseerd moet worden conform de eisen die zijn gesteld in het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) of ter uitwerking daarvan vastgesteld beleid;
  • k. aangetoond is dat de voorzieningen ten behoeve van het kamperen ter plaatse van de aanduiding bouwvlak gerealiseerd worden;
  • l. aangetoond is dat er geen onevenredige hinder wordt toegebracht aan het woon- en leefklimaat van omliggende woningen.
3.6.2 Niet - agrarische nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.5 ten behoeve van niet-agrarische nevenactiviteiten, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de activiteiten plaatsvinden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. de activiteiten niet de functies horeca of detailhandel betreffen;
  • c. de oppervlakte die voor de nevenactiviteit wordt gebruik niet meer bedraagt dan 50 m²;
  • d. aangetoond is dat er geen sprake is van een verkeersaantrekkende activiteit die de omgeving onevenredig belast;
  • e. aangetoond is dat er op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is;
  • f. aangetoond is dat omliggende (agrarische) bedrijven door de activiteiten niet in hun bedrijfsvoering worden aangetast;
  • g. er dient te zijn voorzien in een goede landschappelijke inpassing;
  • h. aangetoond is dat er geen onevenredige hinder wordt toegebracht aan het woon- en leefklimaat van omliggende woningen.
3.6.3 Afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.5 voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw of (gedeelte van) het hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte voor het verlenen van mantelzorg, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. er is sprake van een objectieve indicatiestelling (bijvoorbeeld een doktersverklaring) waaruit de noodzaak van mantelzorg blijkt;
  • b. aangetoond is dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven
  • c. de afhankelijke woonruimte uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gerealiseerd mag worden;
  • d. aangetoond is dat er sprake is van een ruimtelijke eenheid tussen hoofdgebouw en afhankelijke woonruimte;
  • e. bij de behandeling van een aanvraag tevens wordt getoetst aan stedenbouwkundige en andere ruimtelijke aspecten;
  • f. voor het bouwen van bouwwerken ten behoeven van het afhankelijk wonen de regels uit artikel 3.2 van toepassing zijn maar dat het vloeroppervlak dat voor de afhankelijke woonruimte gebruikt wordt ten hoogste 70 m² mag bedragen;
  • g. de afhankelijke woonruimte mag niet worden gerealiseerd in een tijdelijke woonunit (bijvoorbeeld een stacaravan);
  • h. er mag geen tweede zelfstandige woning ontstaan;
  • i. per bouwperceel kan op enig moment slechts één ontheffing van kracht zijn voor het gebruik van een gebouw als afhankelijke woonruimte;
  • j. de ontheffing is persoonsgebonden en vervalt van rechtswege op het moment dat de behoefte aan mantelzorg komt te vervallen.
3.6.4 Huisvesting tijdelijke werknemers

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.5 voor het huisvesten van tijdelijke werknemers, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. aangetoond is dat een dergelijke huisvesting noodzakelijk is vanuit het oogpunt van de tijdelijke arbeidsbehoefte in het betreffende agrarische bedrijf;
  • b. tijdelijke huisvesting uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' in bestaande bebouwing of tijdelijke woonunits plaatsvindt;
  • c. de tijdelijke huisvesting enkel werknemers betreft die werkzaam zijn binnen het agrarische bedrijf dat ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' waar zij gehuisvest zijn, gevestigd is;
  • d. het aantal te realiseren woonunits bedraagt ten hoogste 10;
  • e. huisvesting van tijdelijke werknemers is niet toegestaan in kampeermiddelen met een niet - permanent karakter (zoals tenten, caravens of vouwwagens);
  • f. het aantal te huisvesten tijdelijke werknemers ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' bedraagt ten hoogste 20;
  • g. de goothoogte van woonunits die gerealiseerd worden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • h. de bouwhoogte van woonunits die gerealiseerd worden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' bedraagt ten hoogste 5 meter;
  • i. de totale vloeroppervlakte die voor de huisvesting van tijdelijke werknemers in gebruik is bedraagt ten hoogste 120 m²;
  • j. aangetoond is dat omliggende (agrarische) bedrijven door de tijdelijke huisvesting niet in hun bedrijfsvoering worden aangetast;
  • k. er dient te zijn voorzien in een goede landschappelijke inpassing;
  • l. aangetoond is dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig aangetast wordt;
  • m. de ontheffing is persoonsgebonden en vervalt van rechtswege op het moment dat de behoefte aan tijdelijke werknemers komt te vervallen.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Aanlegverbod

Het is verboden op of in de gronden gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Agrarische functie met landschapswaarden' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren;

  • a. het ontginnen, afgraven, ontgronden, egaliseren en ophogen van gronden;
  • b. het (half)verharden van paden en wegen;
  • c. vellen, rooien of beschadigen van bomen, heggen en overige houtgewassen;
  • d. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • e. het aanbrengen van houtopstanden.
3.7.2 Uitzondering op het aanlegverbod

Het in 3.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. vallen onder de kapvergunningplicht zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening;
  • c. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een reeds verleende vergunning mogen worden uitgevoerd.
3.7.3 Voorwaarde voor verlening van een omgevingsvergunning

De in artikel 3.7.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien aangetoond is dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de waarden van de betreffende en omringende gronden.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Vormverandering bouwvlak

Het bevoegd gezag is bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van de aanduiding 'bouwvlak', met dien verstande dat:

  • a. de totale oppervlak van het bouwvlak gelijk blijft;
  • b. de vormverandering noodzakelijk dient te zijn vanuit een efficiënte agrarische bedrijfsvoering;
  • c. een goede landschappelijke inpassing dient verzekerd te zijn, hiertoe dient een beplantingsplan te worden overgelegd;
  • d. aangetoond is dat de waterhuishoudkundige, landschappelijkewaarden niet onevenredig worden aangetast;
  • e. aangetoond is dat voldaan wordt aan de normen gesteld in of krachtens de Wet bodembescherming;
  • f. aangetoond is dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig worden aangetast;
  • g. er is voldaan aan de eisen die zijn gesteld in het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) of ter uitwerking daarvan vastgesteld beleid.
3.8.2 Vergroting bouwvlak

Het bevoegd gezag is bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van het vergroten van de aanduiding 'bouwvlak', met dien verstande dat:

  • a. de totale omvang van het bouwvlak bedraagt ten hoogste 1,5 hectare;
  • b. aangetoond is dat de uitbreiding van het agrarisch bedrijf noodzakelijk is in verband met de continuiteit van het agrarisch bedrijf;
  • c. aangetoond is dat de waterhuishoudkundige, landschappelijke en natuurwaarden niet onevenredig aan worden getast door uitbreiding van het bouwvlak;
  • d. een goede landschappelijke inpassing dient verzekerd te zijn;
  • e. aangetoond is dat voldaan wordt aan de normen gesteld in of krachtens de Wet bodembescherming;
  • f. aangetoond is dat de wijziging niet leiden tot (extra) belemmeringen voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven;
  • g. aangetoond is dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig worden aangetast;
  • h. er is voldaan aan de eisen die zijn gesteld in het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) of ter uitwerking daarvan vastgesteld beleid.