direct naar inhoud van 3.4 Gemeentelijk beleid
Plan: Oolder Veste
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0957.BP00000225-VG01

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Strategische visie

De "Strategische Visie Roermond 2020" beschrijft het gewenste toekomstbeeld van de gemeente Roermond en is vastgesteld op 30 oktober 2008. De visie omvat doelstellingen, standpunten, sterke punten en onderscheidende kenmerken en geeft op hoofdlijnen aan waar de gemeente Roermond in 2020 wil staan. In 2020 dient Roermond een stad te zijn voor alle leeftijden, voor alle bevolkingsgroepen, waar het goed wonen, werken, vertoeven en recreëren is.

De strategische visie is uitgewerkt in een zestal aandachtsgebieden waarin de komende jaren geïnvesteerd dient te worden:

  • Roermond: Levende stad. Voor alle leeftijdscategorieën dient de stad de juiste voorzieningen te bieden zodat een bijzonder karakter en een grote aantrekkingskracht behouden blijft.
  • Roermond: Regio stad. De functie van Roermond als centrumstad voor de regio dient in de toekomst verder te worden versterkt. Hiervoor wordt onder meer geïnvesteerd in (EU)regionale bedrijventerreinen. Het huidige voorzieningenniveau van de gemeente dient zoveel mogelijk in stand te worden gehouden en waar mogelijk te worden uitgebreid.
  • Roermond: Sociale stad. Er dient geïnvesteerd te worden in veiligheid en sociale problematiek.
  • Roermond: Economisch sterke stad. In dit kader dient onder meer geïnvesteerd te worden in hoogwaardige (ouderen) zorg, verbetering van vestigingsklimaat voor bedrijven door een kwalitatieve woon-, cultuur-, en leefomgeving te creëren en bereikbaarheid.
  • Roermond: Prachtige stad. Kansen ten aanzien van toerisme en recreatie dienen optimaal te worden benut. Hiertoe dient geïnvesteerd te worden in de kwaliteit van de woon-, cultuur-, en leefomgeving.
  • Roermond: De gemeente. Betrokkenheid van de burgers bij besluitvorming en de kwaliteit van besluitvorming dient gewaarborgd te blijven.

Oolder Veste biedt een hoogwaardige woon- en leefomgeving voor diverse leeftijden. Zo biedt zorgcentrum "Herte" hoogwaardige ouderenzorg, maar is er ook veel ruimte in de wijk voor kinderen om te spelen. Daarnaast is de wijk goed bereikbaar.
Gelet op het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de aandachtsgebieden die in de strategische visie zijn uitgewerkt.

3.4.2 Structuurvisie Roermond

In de "Structuurvisie Roermond", vastgesteld door de raad op 29 maart 2001, is het ruimtelijk toekomstbeeld van Roermond voor de komende tien jaar gegeven, met een doorkijk naar de langere termijn. De visie vormt een belangrijke basis voor het ruimtelijk beleid van de gemeente. Oolder Veste wordt in de visie genoemd als uitbreidingslocatie en sluit o.a. aan bij de volgende uitgangspunten die in de visie worden genoemd:

  • om sociaal-economische scheefgroei tegen te gaan wordt ingezet op gedifferentieerd bouwen, met nadruk op duurdere segmenten;
  • ingezet wordt op realisering van hoofdzakelijk grondgebonden woningen.
3.4.3 Groenstructuurplan

Het "Groenstructuurplan" legt op hoofdlijnen beleid vast dat dient te zorgen voor bescherming, ontwikkeling en uitbreiding van groene waarden. Het geeft een lange termijn visie over de wijze waarop groenvoorzieningen in samenhang met andere ruimtelijke functies vorm gegeven dienen te worden. Het groenstructuurplan richt zich daarbij onder andere op de volgende onderdelen:

  • 1. kaartbeelden van de diverse wijken met een nadere beschrijving van de aanwezige groene waarden in die wijken. Per wijk zijn de beschrijvingen voorzien van een korte analyse en relevante aanbevelingen gericht op handhaving, verbetering, uitbouw of omvorming;
  • 2. nadere benoeming of beschrijving van de groene waarden die 'Mooi Roermond' bepalen.

Groen leent zich bij uitstek om in samenhang met de gebouwde omgeving in de stad of bij kenmerkende situaties in het landelijk gebied, identiteit te verlenen aan een plek. Omvang en soortenkeuze spelen hierbij een belangrijke rol. Het groen neemt daarbij wisselende vormen aan. Groen langs wegen heeft een andere vorm en functie dan het groen rondom een speelplek of in een plantenbak in het centrumgebied. Een andere belangrijke functie van het groen is de verbindende waarde of de mogelijkheid om structuren aan te brengen. Groen kan de samenhang van ruimtelijke onderdelen of functies bevorderen en daarmee zorgen voor structuur binnen de opeenvolging van groene waarden in het stedelijk gebied of in het omringende buitengebied.

Het stedenbouwkundig plan voor Oolder Veste wordt gedragen door een aantal grotere groen elementen. Zij vormen enerzijds een buffer tussen de verschillende planonderdelen, maar vormen ook de verbindingen tussen het woongebied en de omgeving. Het grootste groenelement is de zogenaamde "Groene slenk", een ondiepe kom, die Oolder Veste omgeeft en een natuurlijke groene scheiding vormt met de andere kernen. De slenk loopt bij zware regenval gedeeltelijk onder water en fungeert als buffer.

Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die de aanwezige groene waarden in het plangebied doen verslechteren. Het bestemmingsplan past binnen de aanbevelingen van het Groenstructuurplan.

3.4.4 Nota bodembeheer

Op 7 juli 2011 heeft de Raad van Roermond de "Nota bodembeheer regio Maas & Roer", gedeelte Roermond inclusief bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de nota is het bodembeleid van de gemeente beschreven. De nota is opgesteld in samenwerking met de gemeenten Maasgouw, Beesel en Leudal.

De nota geeft naast een uitwerking van het "Besluit bodemkwaliteit" ook op eenduidige wijze invulling aan het gemeentelijke bodembeleid, waarin de bodemdoelstellingen binnen de "Wet ruimtelijke ordening", de "Woningwet", de "Wet bodembescherming" en het "Besluit bodemkwaliteit" gelijk zijn. De nota geeft aan hoe moet worden omgegaan met de diffuse bodemverontreiniging.

De stedelijke dynamiek wordt aangegrepen om de bodemkwaliteit waar nodig te verbeteren en geschikt te maken voor het gewenste gebruik. In dit kader is de reikwijdte van de Nota bodembeheer beperkt tot die situaties waarbij een maatschappelijke ontwikkeling gepland is die aanleiding is om eisen te stellen aan de bodemkwaliteit, de zogenaamde "nieuwe situaties".

De Nota bodembeheer bevat het toetsingskader voor de te hanteren bodemkwaliteit afhankelijk van de nieuwe functie en de huidige bodemkwaliteit oftewel de zogenaamde dubbele toets. De volgende kwaliteitsklassen worden gehanteerd: Wonen, Industrie en Overig (landbouw, natuur). In paragraaf 4.2.1 wordt nader ingegaan op het aspect bodem.

3.4.5 Parkeernota Roermond

De "Parkeernota Roermond" is op 29 juni 2006 door de gemeenteraad van Roermond vastgesteld. Doel van deze nota is om voldoende parkeerplaatsen op de juiste locaties in de stad te realiseren. Het parkeerbeleid van de gemeente Roermond vormt zowel een volgend als een sturend beleid. Met een sturend beleid wil de gemeente het selectief gebruik van de auto bevorderen. Dit wordt toegepast op de functies werken, winkelen en recreëren. Bij de functie wonen wordt een volgend beleid toegepast dat inspeelt op de vraag naar parkeerplaatsen. Een sturend beleid weerhoudt burgers in die situatie niet om een tweede auto te kopen waardoor parkeerproblemen ontstaan. Bij het opstellen van bestemmingsplannen en de bouwverordening worden parkeernormen gehanteerd als norm voor het minimum aantal te realiseren parkeerplaatsen voor een gebouw of functie binnen een plangebied. Daarbij gaat het om nieuw te realiseren functies of uitbreidingen; bij bestaand gebruik blijft de parkeernorm gehandhaafd die bij het vaststellen van het oorspronkelijke bestemmingsplan is vastgesteld. Het aantal parkeerplaatsen is afhankelijk van de functie en omvang van het gebouw of de functies binnen het plangebied. De normen uit de parkeernota zijn gebaseerd op de parkeerkencijfers van het CROW en het ASVV 2004. Binnen Roermond geldt een omgevingsadressendichtheid van 1.200 adressen/km2. Daarmee wordt Roermond als matig stedelijk aangemerkt. In Roermond worden drie zones onderscheiden:

  • centrum;
  • schil/overloopgebied;
  • rest van de bebouwde kom.

Voor het plangebied geldt de zone "rest van de bebouwde kom".

3.4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en door buisleidingen.

Beleidskader

Op bovenstaande categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige landelijke beleid voor transport over weg, water en spoor staat beschreven in de circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (cRvgs), die op termijn vervangen zal worden door het "Besluit transportroutes externe veiligheid". Het rijksbeleid met betrekking tot het gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven is vastgelegd in het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi).
In het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb), dat op 1 januari 2011, in werking is getreden is het externe veiligheidsbeleid met betrekking tot het transporteren van gevaarlijke stoffen door buisleidingen weergegeven.
Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd onbeschermd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten, zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, gebouwen met grote aantallen personen, kampeerterreinen en dergelijke, geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten, zoals bedrijfsgebouwen, winkels en dergelijke, geldt de 10-6/jaar contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groeprisico (GR)

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet ‘op de kaart’ worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

Verantwoordingsplicht

Voor elke significante verandering van het groepsrisico in het invloedsgebied dient verantwoording afgelegd te worden, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering in de besluitvorming betrokken is. Naast de omvang van het groepsrisico dienen andere kwalitatieve aspecten meegewogen te worden in de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen onder andere zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Een verplicht onderdeel bij de invulling van de verantwoordingsplicht is advies vragen aan de veiligheidsregio (regionale brandweer).

Visie externe veiligheid Roermond

De "Visie externe veiligheid Roermond" (kortweg Visie) is op 10 juni 2010 door de gemeenteraad vastgesteld. In de Visie zijn de ambities en de visie van de gemeente Roermond geformuleerd die gebruikt worden bij de uitvoering van het externe veiligheidsbeleid binnen de gemeente. Bovendien zijn in de Visie planologische kaders opgesteld voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op het aspect externe veiligheid.

3.4.7 Mobiliteitsplan

Op 26 augustus 2009 heeft de raad het "Mobiliteitsplan Roermond 2020" vastgesteld. Het plan is een actualisering van de nota "Verkeer en Vervoer". De verschillende ontwikkelingsambities van de gemeente brengen extra verkeersbewegingen met zich mee. Om deze ambities te kunnen verwezenlijken is een verkeerssysteem noodzakelijk dat is afgestemd op deze ambities. Met behulp van het geactualiseerde verkeersrekenmodel zijn de verwachte verkeersknelpunten zichtbaar gemaakt. De verwachte knelpunten en de geformuleerde doelstellingen zijn vertaald in concrete maatregelen en projecten. Het realiseren van de doelstellingen kan via meerdere wegen, daarom is een aantal varianten opgesteld. Deze vormen een voorwaarde om de vastgestelde streefbeelden te bereiken. Ongeacht de uiteindelijke variantkeuze moeten deze worden uitgevoerd. Samenvattend houden deze basismaatregelen het volgende in:

  • belangrijke locaties moeten beter per voet te bereiken zijn;
  • door middel van stimuleringsmaatregelen moet het fietsgebruik toenemen;
  • het openbaar vervoer dient te worden verbeterd;
  • onderzocht moet worden of met behulp van stedelijke distributie het vrachtverkeer kan worden geclusterd waardoor het totaal aantal verkeersbeweging afneemt;
  • met behulp van dynamische verkeermanagement maatregelen en het optimaliseren van bewegwijzering dient de doorstroming van het autoverkeer te worden verbeterd.

Onderhavig bestemmingsplan staat het mobiliteitsplan niet in de weg.

3.4.8 Nota Archeologie en Monumenten- en Archeologieverordening

In de "Monumenten- en Archeologieverordening 2011", vastgesteld door de raad op 7 juli 2011, wordt het beleid van de gemeente op de beleidsterreinen monumentenzorg en archeologie geregeld. De belangrijkste zaken die in de verordening geregeld worden zijn:

- hoe de aanwijzing tot gemeentelijk monument in zijn werk gaat;

- gemeentelijke subsidiemogelijkheden op het vlak van monumentenzorg en archeologie;

- voor welke ingrepen aan een monument een omgevingsvergunning vereist is;

- archeologisch beleid;

- mogelijkheden voor vrijstelling van archeologisch onderzoek.

In de "Nota Archeologie gemeente Roermond 2011", vastgesteld door de raad op 7 juli 2011, is de gemeentelijke archeologievisie en het beleid voor de komende jaren geformuleerd. Leidraad daarbij is dat archeologie een integraal onderdeel vormt bij afwegingen betreffende de ruimtelijke ordening. In 2008 is de "Archeologieatlas" vastgesteld door de gemeenteraad. Deze atlas vormt de basis voor het archeologiebeleid dat transparant is voor burgers en investeerders en verantwoord omgaat met het ondergrondse erfgoed. Op basis van de atlas is de "Archeologie beleidskaart" opgesteld (zie figuur 5 voor een uitsnede). Op deze kaart wordt een onderscheid gemaakt in drie gebieden: "Historische kern", "Gebied met hoge archeologische verwachting" en "Overige gebieden". Het grootste deel van het plangebied is gewaardeerd als zijnde Overige gebieden. Ook zijn er delen gewaardeerd als Gebied met hoge archeologische verwachting. Een uiterst klein gedeelte is gewaardeerd als Historische kern. Per gebied worden verschillende eisen gesteld aan het archeologisch onderzoek. In de Nota Archeologie worden de drie fasen van archeologisch onderzoek beschreven. De eerste fase betreft het vooronderzoek. De tweede fase betreft het uitvoeren van vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. De laatste fase is een vervolgonderzoek in de vorm van een archeologische opgraving. Uit de in de planregels opgenomen dubbelbestemmingen blijkt of een vooronderzoek noodzakelijk is. Uit het vooronderzoek blijkt of verder onderzoek moet plaatsvinden. Voor het archeologisch vervolgonderzoek zijn de in de nota genoemde onderzoeksthema's van belang.

In paragraaf 4.5. wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000225-VG01_0005.png" Figuur 5: uitsnede Archeologische beleidskaart

3.4.9 Beleidsregel "Aan huis gebonden beroepen en kleine economie"

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 27 juni 2006 de beleidsregel "Aan huis gebonden beroepen en kleine economie" vastgesteld. Hierin wordt aangegeven welke bedrijfsmatige activiteiten als een "aan huis gebonden beroep" en welke als zogenaamde "kleine economie" beschouwd kunnen worden.

Aan huis gebonden beroepen

De zogenaamde aan huis gebonden beroepen vallen binnen de woonbestemming als de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft. Voor de toepassing van de beleidsregel wordt als definitie aangehouden: “de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, (para-)medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel.”. De zogenaamde vrije beroepen, die onderdeel uitmaken van de aan huis gebonden beroepen, worden geacht binnen de woonbestemming te passen als de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft. Onder vrije beroepen worden onder meer begrepen de beroepen van arts, advocaat, notaris en makelaar.

Kleine economie

Overige bedrijvigheid die niet valt onder de aan huis gebonden beroepen, maar in bepaalde gevallen wel daarmee gelijk te stellen is, wordt aangemerkt als kleine economie. De definitie van kleine economie is: “bedrijfsactiviteiten die wat betreft invloed op de woonomgeving gelijk te stellen zijn aan een aan huis gebonden beroep, waarvan de omvang en de activiteiten zodanig zijn dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende gebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.”. De activiteiten die tot de kleine economie behoren zijn niet rechtstreeks toegestaan. Wel is het mogelijk een omgevingsvergunning te verlenen. Voorwaarde daarbij is dat de ruimtelijke uitwerking overeenkomt met die van de aan huis gebonden beroepen. De uitoefening van deze beroepen mag immers niet ten koste gaan van een goed woon- en leefmilieu in de omgeving. Ter invulling hiervan worden bij de afweging om al dan niet een omgevingsvergunning te verlenen, de volgende voorwaarden aangehouden:

  • er mag geen onevenredige hinder worden toegebracht aan de kwaliteit van het woonmilieu;
  • door de uitoefening van de activiteit mag het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig veranderen, dat de woning het karakter van een woning geheel of gedeeltelijk verliest; dit houdt onder meer in dat er geen grote reclame-uitingen aan of bij de woning geplaatst mogen worden;
  • de oppervlakte van de woning welke voor de bedrijfsvoering wordt gebruikt, mag niet meer dan 50% van de begane grond en maximaal 30% van het totale vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen bedragen; de totale oppervlakte van de activiteit mag niet meer bedragen dan 25 m². Het te gebruiken oppervlak dient op een tekening te worden aangegeven die bij het besluit wordt gevoegd;
  • er mag geen sprake zijn van een verkeersaantrekkende activiteit die de woonomgeving onevenredig belast en ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen waaronder extra parkeerplaatsen, noodzakelijk worden, tenzij op eigen terrein gezorgd kan worden voor voldoende parkeervoorzieningen of er in de omgeving voldoende beschikbare plaatsen zijn;
  • de uitvoerder van de activiteit dient ter plaatse te wonen;
  • detailhandel is alleen als ondergeschikte activiteit toegestaan en uitsluitend van goederen die verband houden met de activiteit waarvoor een omgevingsvergunning wordt verleend;
  • activiteiten die op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer meldingsplichtig of op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vergunningsplichtig zijn, worden in beginsel niet toegestaan, tenzij kan worden aangetoond dat er geen overlast voor de omgeving op zal treden, waarbij maximaal bedrijven uit categorie 2 van Bijlage 1 Bedrijvenlijst kleine economie of daarmee qua aard en invloed op de woonomgeving vergelijkbare bedrijven worden toegestaan.

De hiervoor beschreven regeling is in de planregels van dit bestemmingsplan verwerkt. In de planregels is een afwijkingsmogelijkheid van de gebruiksregels opgenomen om nieuwe bedrijvigheid, die valt onder de categorie "kleine economie", toe te staan.

3.4.10 Planologische regeling evenementen

Bij besluit van 7 november 2006 is door het college van burgemeester en wethouders besloten in de te actualiseren bestemmingsplannen een regeling op te nemen ten aanzien van evenementen. Aan de betreffende bestemmingen dient aan de bestemmingsomschrijving toegevoegd te worden dat het houden van evenementen toegestaan is, zodat dit rechtstreeks mogelijk is, zonder afzonderlijke procedures te volgen. Voorgesteld wordt de bedoelde verruiming van de bestemming toe te passen bij gronden met een openbare functie in het stedelijk gebied en die nu reeds gebruikt worden voor het houden van evenementen, zoals straten, pleinen en groenvoorzieningen. De regeling "Evenementen" is opgenomen in de planregels van dit bestemmingsplan.