direct naar inhoud van 3.1 Europees- en Rijksbeleid
Plan: Oolder Veste
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0957.BP00000225-VG01

3.1 Europees- en Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De "Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte" (SVIR) geeft een totaalbeeld van het huidige ruimtelijke en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Centrale doel van de SVIR is Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Dit gebeurt aan de hand van drie deeldoelen:

1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk- economische structuur van Nederland;

2. het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;

3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Hieraan zijn 13 nationale belangen gekoppeld. Het Rijk is verantwoordelijk voor het veiligstellen van deze 13 nationale belangen.

De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wro, twee besluiten waarmee dat mogelijk is:

a. het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro): dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen, met daarin opgenomen:

1. het Project Mainportontwikkeling Rotterdam;

2. militaire terreinen en –objecten;

3. de Wadden;

4. de kust (inclusief primaire kering);

5. de grote rivieren;

6. de werelderfgoederen;

7. ecologische hoofdstructuur;

8. elektriciteitsvoorziening;

9. toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet;

10. veiligheid rond rijksvaarwegen;

11. verstedelijking in het IJsselmeer;

12. bescherming van primaire waterleidingen buiten het kustfundament;

13. toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

b. Het "Besluit ruimtelijke ordening" (Bro): dit stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder van duurzame verstedelijking is in het Bro opgenomen.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Deze zijn opgenomen in het Barro. Van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie) door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Een onderwerp uit het Barro dat in het kader van het voorliggende bestemmingsplan aan de orde is, is de ligging van het plangebied in het rivierbed van de Maas (zie figuur 2). De in het Barro geformuleerde regels voor de grote rivieren hebben hun doorwerking gevonden in de bij dit bestemmingsplan behorende regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000225-VG01_0002.png"

Figuur 2: Rivierbed conform Barro

3.1.2 Vogel- en Habitatrichtlijn

De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de "Natuurbeschermingswet 1998" en de "Flora- en faunawet". Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het "Natuurbeleidsplan" (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in het "Provinciaal Omgevingsplan Limburg" (POL) 2006 is uitgewerkt.

De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura-2000-gebieden en de beschermde natuurmonumenten. De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied (of beschermd natuurmonument) zijn vergunningsplichtig. De EHS is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot de EHS. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats door de uitwerking van het provinciaal beleid in gemeentelijke bestemmingsplannen.

Het plangebied grenst niet aan een Natura 2000-gebied. De volgende Natura 2000-gebieden zijn op geruime afstand gelegen: Swalmdal, Roerdal en Meinweg. De kwaliteit van leefgebieden van beschermde soorten in Natura 2000-gebieden mag niet verslechteren. Verder mogen geen storende factoren in of buiten de gebieden optreden die significante negatieve gevolgen hebben voor de instandhoudingsdoelstelling van het gebied. Door dit bestemmingsplan treedt er geen verandering voor de genoemde Natura 2000-gebieden op. In paragraaf 4.7 wordt verder ingegaan op flora en fauna.

3.1.3 Nationaal Waterplan

Op 22 december 2009 is het "Nationaal Waterplan" vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden opgenomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de "Vierde Nota Waterhuishouding" uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet. Op basis van de Wro heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op het aspect waterhuishouding.

3.1.4 Waterwet en Waterbesluit

Op 22 december 2009 is de "Waterwet" van kracht geworden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. De Waterwet schept een kader voor de noodzakelijke modernisering van het Nederlandse waterbeheer voor de komende decennia. Door het samenvoegen van meerdere vergunningen nemen de bureaucratie en de regeldruk voor burgers en bedrijven af. De Waterwet sluit goed aan op de Wro, waardoor de relatie met het ruimtelijke omgevingsbeleid wordt versterkt. Met één integrale wet is ook het uitvoeren van Europese waterrichtlijnen eenvoudiger geworden. Dat geldt ondermeer voor de "Kaderrichtlijn Water" die uitgaat van internationale stroomgebieden en watersystemen (rivieren, meren en delta’s), de richtlijn over beoordeling en beheer van overstromingsrisico’s en de "Kaderrichtlijn mariene strategie".

De Waterwet voegt acht bestaande waterbeheerwetten samen: de "Wet op de waterhuishouding", "Wet verontreiniging oppervlaktewateren", "Wet verontreiniging zeewater", "Grondwaterwet", "Wet droogmakerijen en indijkingen", "Wet op de waterkering", "Wet beheer rijkswaterstaatswerken" (de ‘natte’ delen daarvan) en de "Waterstaatswet 1900" (het ‘natte’ gedeelte daarvan). Daarnaast is vanuit de "Wet bodembescherming" de regeling voor waterbodems ondergebracht bij de Waterwet.

Paragraaf 6 van hoofdstuk 6 van het Waterbesluit regelt de handelingen die in Rijkswateren mogen plaatsvinden. Bepaalde handelingen mogen niet worden uitgevoerd zonder een vergunning van de Minister zoals bedoeld in artikel 6.5 Waterwet. Het afwegingskader voor de afgifte van een dergelijke vergunning wordt gevormd door de "Beleidsregels grote rivieren".

Veruit het grootste deel van het plangebied maakt deel uit van het gebied dat is vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van het waterstaatswerk (figuur 3 in gele kleur weergegeven). In dit gebied is geen vergunning in het kader van de Waterwet noodzakelijk. Als gevolg van de ligging direct aan de Maas kan in dit gebied wel hoogwater optreden. Bij schade als gevolg hiervan kan geen schadevergoeding worden verhaald op het Rijk.

Voor twee hele kleine gebiedjes in dit plangebied geldt respectievelijk het stroomvoerend en het waterbergend regime. Om de belangen goed te borgen zijn hiervoor toegesneden dubbelbestemmingen in de regels opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0957.BP00000225-VG01_0003.jpg"

Figuur 3: Kaart bijlage IV bij het Waterbesluit

3.1.5 Beleidslijn grote rivieren

In 1996 is de "Beleidslijn ruimte voor de rivier" tot stand gekomen. De doelstelling van de Beleidslijn is om de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden en ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken. In 1997 is deze beleidslijn gewijzigd. Bij besluit van 4 juli 2006 is de beleidslijn opnieuw herzien en is haar naam gewijzigd in "Beleidslijn grote rivieren" (hierna:de Beleidslijn).

Deze herziening bestaat uit twee onderdelen: een beleidsbrief en de beleidsregels. De "Beleidsregels grote rivieren" (hierna:de Beleidsregels) bieden een kader voor de beslissing omtrent de toelaatbaarheid vanuit rivierkundig opzicht bezien, die nodig is voor het verkrijgen van een vergunning op grond van de Waterwet/Waterbesluit.

Van belang is het onderscheid tussen stroomvoerend en waterbergend rivierbed. Uit figuur 2 volgt wat wordt aangemerkt als zijnde stroomvoerend rivierbed. Hetgeen binnen het rivierbed is gelegen, maar niet geel is gekleurd in figuur 3 wordt aangemerkt als zijnde waterbergend. In het rivierbed waarop het stroomvoerend regime van toepassing is wordt onder meer toestemming gegeven onder voorwaarden voor riviergebonden activiteiten voor de aanleg of wijziging van waterstaatkundige kunstwerken, de realisatie van natuur, de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden en de winning van oppervlaktedelfstoffen. In het bergend regime wordt toestemming gegeven onder voorwaarden voor activiteiten indien er sprake is van een zodanige situering en uitvoering van de activiteit dat het veilig functioneren van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft, er geen sprake is van een feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit en de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen als gevolg van de activiteit zo gering mogelijk is. Daarnaast moeten resterende waterstandeffecten of de afname van bergend vermogen duurzaam worden gecompenseerd waarbij financiering en realisering gezekerd zijn.

Wanneer onderhavig plan wordt afgezet tegen de Beleidsregels grote rivieren kan worden geconcludeerd dat dit plan geen ontwikkelingen mogelijk maakt in de gebieden die vallen onder het regime van de Beleidsregels grote rivieren.