Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Walbreukergraaf Egelbroek
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0957.BP00000203-VG01

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen met bijbehorende voorzieningen zoals tuinen en erven, alsmede aan huis verbonden beroepen.
    met daarbij behorende:
  2. verkeersvoorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. speelvoorzieningen;
  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels: 
3.2.1 Algemeen
  1. op de voor ‘Wonen’  bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de onder 3.1 genoemde functies worden gebouwd;
  2. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  3. het bebouwingspercentage bedraagt maximaal 50%. Het bebouwingspercentage wordt berekend over de gronden van het bouwperceel welke gelegen zijn binnen het bouwvlak;
  4. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - leiding’ mogen geen bouwwerken  worden gebouwd.
3.2.2 Hoofdgebouwen
  1. per bouwperceel mag binnen het bouwvlak maximaal één vrijstaande grondgebonden woning worden opgericht;
  2. de bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 7 meter;
  3. het hoofdgebouw wordt afgedekt met een plat dak.
3.2.3 Bijgebouwen
  1. de situering van bijgebouwen binnen het bouwvlak is vrij. Buiten het bouwvlak worden bijgebouwen tenminste 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw geplaatst, tenzij het een aan de wegzijde gelegen open stallingsruimte voor personenauto’s en/of fietsen betreft;
  2. het totale grondoppervlak van bijgebouwen bedraagt per bouwperceel voor woondoeleinden maximaal 200 m2;
  3. de maximale bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt 3 meter;
  4. bijgebouwen worden afgedekt met een plat dak;
  5. de goothoogte van bijgebouwen aansluitend aan het hoofdgebouw, bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
3.2.4 Bouwwerken geen gebowen zijnde
De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,00 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarbij de hoogte voor de voorgevelrooilijn maximaal 1,00 meter bedraagt en achter de voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter. In afwijking hiervan mag bij hoekpercelen de hoogte van de erfafscheiding aan één wegzijde voor de voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter bedragen, mits deze ten minste 1,00 meter achter de perceelsgrens wordt geplaatst.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder:
  1. 1 onder d voor het oprichting van gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen - leiding’, mits aan de omgevingsvergunning aanvullende voorwaarden worden verbonden ter bescherming van de nabijgelegen rioolwatertransportleiding. 
  2. 3 voor het plaatsen van erfafscheidingen op de perceelsgrens bij hoekpercelen, onder de voorwaarden dat de erfafscheiding:
    1. het vrije uitzicht van het wegverkeer niet mag belemmeren en voor het wegverkeer ook niet anderszins hinder of gevaar mag opleveren;
    2. geen fundamentele inbreuk op de groene dan wel open structuur pleegt.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:
het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Kleine economie
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.1 voor de uitoefening van bedrijven, vallende onder de kleine economie, met dien verstande dat:
  1. geen onevenredige hinder mag worden toebracht aan de kwaliteit van het woonmilieu;
  2. door de uitoefening van de activiteit het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig mag veranderen, dat het karakter ervan geheel of gedeeltelijk verloren gaat, dit houdt onder meer in dat er geen grote reclame-uitingen aan of bij de woning geplaatst mogen worden;
  3. de oppervlakte van de woning welke voor de bedrijfsvoering wordt gebruikt, niet meer dan 50 % van de begane grond en maximaal 30 % van het totale vloeroppervlak van de woning en de bijgebouwen bedraagt en de totale oppervlakte van de activiteit niet meer bedraagt dan 25 m²;
  4. het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft, die de woonomgeving onevenredig belasten en ten gevolge waarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeerplaatsen, noodzakelijk worden, tenzij op eigen terrein gezorgd kan worden voor voldoende parkeervoorzieningen of in de omgeving voldoende beschikbare plaatsen zijn;
  5. de uitvoerder van de activiteiten op hetzelfde perceel woont;
  6. detailhandel alleen als ondergeschikte activiteit is toegestaan en uitsluitend van goederen die verband houden met de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning wordt verleend;
  7. activiteiten die op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer meldingsplichtig zijn of activiteiten die op grond van artikel 2.1 lid 1 onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vergunningplichtig zijn, in beginsel niet worden toegestaan, tenzij kan worden aangetoond dat geen overlast voor de omgeving op zal treden, waarbij maximaal bedrijven uit categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten of daarmee qua aard en invloed op de woonomgeving vergelijkbare bedrijven worden toegestaan (Bijlage 1).
3.5.2 Afhankelijke woonruimte
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.1 voor het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw of (gedeelte van) het hoofdgebouw als afhankelijke woonruimte voor het verlenen van mantelzorg, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. er sprake is van een objectieve indicatiestelling (bijvoorbeeld een doktersverklaring) waaruit de noodzaak van mantelzorg blijkt met uitzondering van een familierelatie in de eerste lijn (ouder-kind-relatie);
  2. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en omliggende bedrijven;
  3. er moet sprake zijn van een ruimtelijke eenheid tussen hoofdgebouw en afhankelijke woonruimte;
  4. de vloeroppervlakte van de afhankelijke woonruimte bedraagt maximaal 70 m2;
  5. de afhankelijke woonruimte mag niet worden gerealiseerd in een tijdelijke woonunit (bijv. een stacaravan);
  6. er mag geen tweede zelfstandige woning ontstaan;
  7. per bouwperceel kan op enig moment slechts één omgevingsvergunning van kracht zijn voor het gebruik van een gebouw als afhankelijke woonruimte;
  8. de omgevingsvergunning vervalt van rechtswege op het moment dat de behoefte aan mantelzorg voor de desbetreffende persoon komt te vervallen;
    in zeer uitzonderlijke situaties kan van bovenstaande voorwaarden worden afgeweken.