direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijf
Plan: Kapel in 't Zand
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0957.BP00000126-VG01

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een bedrijf en /of het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de categorieën 1 tot en met 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels met uitzondering van bedrijven die vallen onder het Bevi en propaantanks met een inhoud kleiner dan 13 m³ waarvan de veiligheidsafstanden zoals aangegeven in artikel 3.28 van het Activiteitenbesluit tot buiten de bouwperceelgrens reiken.

Onder de in dit sub-lid bedoelde bedrijven worden niet begrepen geluidhinderlijke inrichtingen, horecabedrijven en detailhandelsbedrijven;

  • b. detailhandel in auto's, daar waar ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan een bedrijf uit de automobielbranche gevestigd is;
  • c. ondergeschikte detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
  • d. een bestaande bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • e. openbare nutsvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
  • f. (ondergrondse) infiltratie- en bergingsvoorzieningen;


met de daarbij behorende:

  • g. gebouwen, bijgebouwen bij bedrijfswoningen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en open terreinen;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. nutsvoorzieningen zoals noodzakelijk voor de bedrijfsvoering.


3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen, geen bedrijfswoningen en bijgebouwen bij woningen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. nieuwe hoofdbebouwing is niet toegestaan, behoudens herbouw waarbij de bouwregels, zoals opgenomen in dit artikel, van toepassing zijn en waarbij hemelwater afkomstig van schoon oppervlak, voor zover mogelijk, wordt afgekoppeld en geïnfiltreerd in de bodem;
  • b. ten behoeve van de uitbreiding van hoofdgebouwen mag worden gebouwd, mits door de uitbreiding het bestaande bebouwd oppervlak van het hoofdgebouw ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan met niet méér dan 20% van dezelfde functie wordt vergroot;
  • c. het maximale bebouwingspercentage bedraagt 80% per bouwperceel tenzij anders is aangegeven;
  • d. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte';
  • e. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient ten minste 5,00 meter te bedragen;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder sub b. t/m e. geldt voor gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen dat:
    • 1. de maximale bouwhoogte 3,00 m bedraagt;
    • 2. de maximale oppervlakte 15 m² bedraagt.

3.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van een bedrijfwoning gelden de volgende regels:

  • a. de woning is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', waarbij tevens geldt dat geen nieuwbouw is toegestaan, behoudens herbouw, waarbij de bouwregels, zoals opgenomen in dit artikel, van toepassing zijn en waarbij hemelwater afkomstig van schoon oppervlak, voor zover mogelijk, wordt afgekoppeld en geïnfiltreerd in de bodem;
  • b. de goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 6,50 m;
  • c. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 9,00 m;
  • d. de minimale afstand tot de zijdelingse perceelgrenzen bedraagt 3,00 m;
  • e. de inhoud van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 750 m³.

3.2.3 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen dienen tenminste 3,00 m achter het verlengde van de voorgevels van het hoofdgebouw te worden geplaatst, tenzij het een aan de wegzijde open stallingruimte voor personenauto's betreft;
  • b. het totale grondoppervlak van de bijgebouwen, mag per bouwperceel niet meer dan 70 m² bedragen;
  • c. bijgebouwen mogen met een kap met een dakhelling van maximaal 45° worden gerealiseerd en met een goothoogte van 2,70 m en een bouwhoogte van maximaal 5,00 m of met een platdak, waarbij de bouwhoogte maximaal 3,00 m mag zijn. Indien de bijgebouwen aansluitend aan het hoofdgebouw worden gerealiseerd, mag de goothoogte niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder sub c. geldt dat de bouwhoogte van de garageboxen maximaal 3,00 m mag zijn.

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel maximaal 1,00 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3,00 m bedragen;
  • c. in uitzondering op het bepaalde onder a. mag bij hoekpercelen voor de voorgevellijn de hoogte van de erfafscheiding aan een wegzijde ten hoogste 2,00 m bedragen, mits deze tenminste 1,00 m achter de perceelsgrens wordt geplaatst.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op het aspect externe veiligheid, ter beheersing van de blootstelling aan giftige stoffen en uitpandige vluchtroutes, nadere eisen stellen aan:

  • a. de situering van bouwwerken (gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde);
  • b. de inrichting van terreinen;
  • c. de bruto vloeroppervlakte (bvo) en de hoogte van gebouwen;
  • d. de wijze van afsluitbaarheid van mechanische ventilatiesystemen.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 3.2.4 voor het bij hoekpercelen op de perceelsgrens plaatsen van de daar bedoelde erfafscheiding onder de voorwaarden dat de erfafscheiding:

  • a. het vrije uitzicht van het wegverkeer niet mag belemmeren en voor het wegverkeer ook niet op andere wijze hinder of gevaar mag opleveren, en/of
  • b. geen fundamentele inbreuk op de groene danwel open structuur mag plegen.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  • b. wonen, behoudens in een bedrijfswoning als bedoeld in 3.1 sub d.;
  • c. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG), tenzij als zodanig is aangegeven;
  • d. (permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn.


3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Bedrijfsactiviteiten in hogere categorie

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 ten behoeve van de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in een hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 3.1 sub a. indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 3.1 sub a.

3.6.2 Voorwaarden

Bij het verlenen van de onder 3.6.1 bedoelde omgevingsvergunning dient het onderstaande in acht te worden genomen:

  • a. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. er mogen geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
  • c. de verkeersveiligheid mag niet onevenredig worden belemmerd;
  • d. er mag geen onevenredige inbreuk op de open en/of groene structuur ontstaan;
  • e. er wordt voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in bijlage 2 van deze regels, waarbij parkeren op eigen erf uitgangspunt is.

3.6.3 Gelijkwaardige bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 sub a. ten behoeve van de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die hoewel gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 3.1, maar niet in de Lijst van bedrijfsactiviteiten wordt genoemd.

Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.