direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hagelkruisbaan 5 te Ospel
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0946.WPhagelkruisbaan5-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Initiatiefnemers hebben de locatie Hagelkruisbaan 5 te Ospel in eigendom. Deze locatie is kadastraal bekend als gemeente Nederweert - sectie M - nummer 960 en betreft een voormalige kleinschalige agrarische bedrijfslocatie aan de noordzijde van de dorpskern van Ospel.

Sinds 2001 zijn de agrarische bedrijfsactiviteiten op deze locatie beëindigd en zijn de aanwezige veestallen gesloopt. De locatie is vervolgens specifiek bestemd voor het oprichten en exploiteren van een paardenhouderij. Een paardenhouderij is ter plaatse echter nooit opgericht, waardoor feitelijk al geruime tijd sprake is van een reguliere woonfunctie.

Initiatiefnemers zijn voornemens om de locatie Hagelkruisbaan 5 te Ospel te verkopen. In dat verband is van belang dat een paardenhouderij zich ter plaatse, vanwege de te beperkte omvang van de bouwkavel en de beperkte oppervlakte landbouwgrond bij de locatie, niet duurzaam kan ontwikkelen. Ook is er op dit moment, behoudens een bedrijfswoning geen bedrijfsbebouwing op de locatie aanwezig. Daarnaast wordt onderhavige locatie al ruim negentien jaren als reguliere woonlocatie gebruikt. Met voorliggend wijzigingsplan wordt beoogd om het geldend planologisch-juridisch kader in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie ter plaatse.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPhagelkruisbaan5-VA01_0001.png"

Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied

Ter plaatse van de locatie Hagelkruisbaan 5 te Ospel is het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert' inclusief bijbehorende herzieningen van kracht.
Op basis van dit bestemmingsplan is onderhavige locatie bestemd tot 'Agrarisch'. De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn in hoofdzaak bestemd voor agrarisch grondgebruik. Daarnaast zijn ter plaatse de functieaanduidingen 'bedrijfswoning' en 'specifieke vorm van agrarisch - paarden (houderij/fokker) van toepassing. Het gebruik van onderhavige locatie als reguliere woonlocatie is niet toegestaan.

In artikel 3.7 sub l van de planregels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee het college van burgemeester en wethouders onder specifieke voorwaarden de aanduiding 'agrarisch bedrijf' kan wijzigen in de aanduiding 'wonen'. Initiatiefnemers wensen gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid om onderhavige ontwikkeling mogelijk te maken. Daartoe heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederweert een positief principestandpunt ingenomen (BW-20-03165).

Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling dient de aanduiding 'agrarisch bedrijf' te worden gewijzigd in de aanduiding 'wonen'. Voor deze bestemmingswijziging dient een wijzigingsprocedure te worden doorlopen met toepassing van artikel 3.6 en artikel 3.9a Wro. Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor de bestemmingswijziging.

Hoofdstuk 2 Plangebied en planontwikkeling

In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Ligging plangebied

Onderhavig plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Nederweert. Concreet is onderhavig perceel gelegen aan de noordzijde van de dorpskern Ospel. Ospel is ten noordoosten van Nederweert gelegen en ten zuiden van Horickheide. Het plangebied is gelegen aan de Hagelkruisbaan 5 te Ospel. De directe omgeving van onderhavige locatie wordt gekenmerkt door een aantal reguliere burgerwoningen en enkele (agrarische) bedrijven.

Ondanks dat in planologisch opzicht sprake is van een agrarisch bedrijf, is feitelijk al vele jaren sprake van een woning met bijbehorende bouwwerken en een tuin. De locatie is al 19 jaar (sinds medio 2001) niet meer in gebruik als agrarische bedrijfslocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPhagelkruisbaan5-VA01_0002.png"

Uitsnede luchtfoto met aanduiding plangebied

Kadastraal is onderhavige locatie bekend als gemeente Nederweert - sectie M - nummer 960 (gedeeltelijk).

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPhagelkruisbaan5-VA01_0003.png"

Uitsnede kadastrale kaart met aanduiding onderhavige locatie ( kadastrale kavel 960)

De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van navolgende foto's.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPhagelkruisbaan5-VA01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPhagelkruisbaan5-VA01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPhagelkruisbaan5-VA01_0006.png"

Foto's bestaande situatie met woning, garage en tuin

2.2 Beoogde planontwikkeling

Op basis van het geldend planologisch-juridisch kader wordt de locatie Hagelkruisbaan 5 te Ospel aangemerkt als een agrarische bedrijfslocatie. De ouders van initiatiefnemers hebben de agrarische bedrijfsactiviteiten echter al in 2001 gestaakt en sindsdien is onderhavige locatie feitelijk in gebruik als reguliere woonlocatie. Initiatiefnemers zijn voornemens om deze locatie als reguliere burgerwoning te verkopen. Gezien de ligging, de bebouwing, de historie en het huidige gebruik is onderhavig pand geschikt als burgerwoning. Vanwege de te beperkte omvang van de bouwkavel en de beperkte oppervlakte landbouwgrond bij de locatie, kan een paardenhouderij zich op deze locatie niet duurzaam ontwikkelen.

Onderhavig perceel (kad. kavel 960) aan de Hagelkruisbaan 5 te Ospel heeft in totaal een oppervlak van 12.130 m2. Initiatiefnemers zijn voornemens om ter plaatse van de woning en de omliggende tuin een bestemmingswijziging door te voeren door de aanduiding 'agrarisch bedrijf' te wijzigen in de aanduiding 'wonen'. Op het achterterrein en aan de noord- en zuidzijde van onderhavige locatie zijn agrarische gronden aanwezig. Het feitelijke gebruik van deze gronden wijzigt echter niet met als gevolg dat deze niet behoren tot het plangebied van voorliggend wijzigingsplan.

Voorliggend planvoornemen voorziet in een wijziging van de aanduiding 'agrarisch bedrijf' naar 'wonen'. De feitelijke situatie en het bestaande gebruik ter plaatse zal niet wijzigen. Er zal, behoudens een mogelijke (interne) verbouwing, geen sprake zijn van (ver)bouwplannen; de bestaande (bedrijfs)woning met bijbehorende bouwwerken worden gehandhaafd.

In onderstaande figuur is de beoogde situatie op onderhavige locatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPhagelkruisbaan5-VA01_0007.png"

Beoogde situatie Hagelkruisbaan 5 Ospel

2.3 Ruimtelijke effecten

In voorliggend planvoornemen is sprake van een planologische functiewijziging van agrarische bedrijfslocatie naar reguliere woonlocatie. Ten behoeve van deze ontwikkeling zijn geen fysieke ingrepen benodigd. Het feitelijke gebruik en de feitelijke functie van de bestaande bebouwing wijzigt niet omdat de agrarische bedrijfsvoering al geruime tijd is gestaakt en de bedrijfswoning al een aantal jaren als burgerwoning wordt gebruikt. Dat betekent dat de ruimtelijke effecten van deze bestemmingswijziging gering zijn, omdat bestaande gebouwen alleen een andere functie krijgen.

Planologisch gezien heeft onderhavig voornemen tot gevolg dat een toename van negatieve ruimtelijke effecten wordt voorkomen. Omdat ter plekke het uitoefenen van een agrarisch bedrijf planologisch onmogelijk wordt gemaakt, wordt voorkomen dat er een toename plaatsvindt van negatieve ruimtelijke milieueffecten zoals geur, uitstoot van stof, geluid en gevaar. De beoogde planologische functie wonen heeft dan ook tot gevolg dat een toename aan negatieve ruimtelijke effecten voor omliggende woningen wordt voorkomen.

Hoofdstuk 3 Beleid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) en de Omgevingsverordening Limburg (OvL2014). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert', de 'Strategische Visie Nederweert 2020' en de 'Structuurvisie Nederweert'.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

In het kader van de nieuwe Omgevingswet, die per 1 januari 2022 in werking treedt, heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze visie is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 wordt in de Nationale Omgevingsvisie de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden vier prioriteiten onderscheiden:

  • Ruimte voor klimaat adaptatie.
  • Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het rijk de volgende drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • Afwentelen wordt voorkomen.

Bovendien worden hieronder de belangrijkste keuzes en bijbehorende doelen in de Nationale Omgevingsvisie toegelicht.

  • Gestreefd wordt naar een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat Nederland zo wordt ingericht dat het de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) worden ingepast. Een voorbeeld hiervan is het op termijn verhogen van grondwaterstanden in veenweidegebieden;
  • Bovendien wordt een verandering van de energievoorziening beoogd. Bij de inpassing van duurzame energie bestaat oog voor omgevingskwaliteit. Een voorbeeld hiervan is dat eerst wordt gekeken naar ongebruikte daken om zonnepanelen op te plaatsen;
  • Overgang naar een circulaire economie, waarbij we tegelijk goed kunnen blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat bieden. Een voorbeeld is het aanpassen van productieprocessen en het gebruik van reststoffen in het haven- en industriegebied;
  • De ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland wordt nagestreefd. Hiermee wordt gestuurd op een goed bereikbaar netwerk van steden waarbij de ambities en mogelijkheden in steden en regio’s in heel Nederland zo goed mogelijk worden gebruikt. Voorbeelden van regionale uitwerking hiervan zijn de verstedelijkingsstrategieën, waarin vooruitgekeken wordt hoe verschillende ruimtelijke functies in en rondom steden het beste ingepast kunnen worden;
  • Het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een voorkeursvolgorde logistieke functies;
  • Het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap. Daarbij wordt gewerkt aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.
3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. Daarin wordt de toekomstvisie gegeven van het kabinet met betrekking tot onder andere de ruimtelijke ordening. Deze structuurvisie vervangt (onder andere) de Nota Ruimte. Hiernavolgend wordt ingegaan op deze structuurvisie.

De structuurvisie beschrijft de principes voor de ruimtelijke inrichting in Nederland. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de beoogde ambities tot en met 2040. In de structuurvisie worden de hoofdlijnen van het beleid aangegeven, waarbij de nationale ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland een grote rol speelt.

In deze structuurvisie wordt benadrukt dat het van het grootste belang is dat de concurrentiepositie van Nederland verbetert. Hiertoe is het van belang dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd, te weten:

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland;
  • 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving, waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Om de regeldruk te verlagen heeft het kabinet besloten dat de ruimtelijke afwegingen zo dicht mogelijk bij de burger plaats moet vinden. Daarom wordt er op basis van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte naar gestreefd, om zoveel mogelijk verantwoordelijkheden bij de gemeenten en provincies onder te brengen. Het Rijk zal zeer terughoudend, en met name achteraf, bij het toezicht betrokken zijn.

Er zijn echter wel enkele ontwikkelingen waarbij het Rijk bij voorbaat al aangeeft dat er een Rijksverantwoordelijkheid aan de orde kan zijn. Een Rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien een onderwerp nationale baten/lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Voorbeelden hiervan zijn ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport en greenports. Maar ook onderwerpen waarover internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed. Daarnaast kunnen ook onderwerpen die provincie- of landgrensoverschrijdend of een hoog afwentelingsrisico kennen een Rijksverantwoordelijkheid zijn. Ontwikkelingen die niet onder het bovenstaande vallen zullen in principe alleen achteraf gecontroleerd worden door het Rijk. Rijkswaterstaat en de ministeries van Defensie en EL&I zullen als direct belanghebbenden wel de plannen vooraf blijven beoordelen.

De structuurvisie streeft een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen na. Hiertoe is in de structuurvisie een ladder voor duurzame verstedelijking ontwikkeld. De invulling van deze ladder wordt overgelaten aan de gemeenten en provincies. Zolang de ontwikkeling de rijksbeleidsdoeleinden niet frustreert, is er een grote mate van vrijheid voor de decentrale overheden. In paragraaf 3.2.3 wordt nader ingegaan op deze ladder voor duurzame verstedelijking.

Het Rijk streeft met het opstellen van de structuurvisie een goed werkende woningmarkt in Nederland na. Dit wil zeggen dat er qua omvang, kwaliteit en differentiatie een goede balans dient te zijn. Bovendien dient er ruimte te zijn voor het in stand houden van de bereikbaarheid van Nederland en dient er rekening gehouden te worden met het behoud van de natuur.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • Grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • Verstedelijking in het IJsselmeer;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Ecologische hoofdstructuur.
3.1.4 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen/wijzigingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

3.1.5 Conclusie Rijksbeleid

De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de SVIR en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Provinciale Staten van Limburg hebben op 12 december 2014 het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) vastgesteld. In het POL2014 is de provincie opgedeeld in zoneringen.

Onderhavig plangebied is gelegen binnen de zone 'Buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPhagelkruisbaan5-VA01_0008.png"

Uitsnede kaart 'zoneringen' POL2014 met ligging plangebied

Buitengebied

De gronden die gelegen zijn in de zone 'Buitengebied' betreffen alle gronden in het landelijk gebied die niet zijn gelegen in de 'Goudgroene natuurzone', 'Zilvergroene natuurzone' en/of 'Bronsgroene landschapszone'. Het betreffen met name gronden met een agrarisch karakter, waarbij (o.a.) ruimte wordt gegeven voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De provinciale beleidsaccenten in de zone 'Buitengebied' zijn gericht op ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe (landbouw)bedrijfslocaties, het terugdringen van de milieubelasting vanuit de landbouw en de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPhagelkruisbaan5-VA01_0009.png"

Uitsnede kaart 'milieubeschermings-gebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied

Onderhavig plangebied is gelegen in het milieubeschermingsgebied 'Roerdalslenk III'. Binnen deze zone is het roeren van de grond en alle boringen dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei verboden. Met onderhavig planvoornemen worden geen (diepe) bodemingrepen uitgevoerd, omdat alleen sprake is van een planologische functiewijziging (gebruikswijziging naar wonen).

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De structuurvisie streeft een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen na. Hiertoe is in de structuurvisie een ladder voor duurzame verstedelijking ontwikkeld. De invulling van deze ladder wordt overgelaten aan de gemeenten en provincies. Zolang de ontwikkeling de rijksbeleidsdoeleinden niet frustreert, is er een grote mate van vrijheid voor de decentrale overheden.

De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onderhavige planontwikkeling ziet op het doorvoeren van een planologische functiewijziging aan de Hagelkruisbaan 5 te Ospel. Met behulp van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.7 sub l van de planregels wordt beoogd om de aanduiding 'agrarisch bedrijf' te wijzigen naar de aanduiding 'wonen'. Uit de jurisprudentie vloeit voort dat indien sprake is van een planologische functiewijziging, in beginsel geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 20 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1075). Voorliggende planontwikkeling wordt derhalve niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.

3.2.4 Limburgs Kwaliteitsmenu

Voor (ruimtelijke) ontwikkelingen buiten de zogenaamde 'rode contouren' is het Limburgs Kwaliteitsmenu van kracht. In dit Kwaliteitsmenu geeft de provincie de Limburgse gemeenten een handreiking op welke wijze deze om moeten gaan met ontwikkelingen in het buitengebied. Gemeenten dienen in een structuurvisie dit provinciale beleidskader te verwerken en aan te geven op welke wijze zij toepassing geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu.

Onderhavig planvoornemen voorziet in een planologische functiewijziging van 'agrarisch bedrijf' naar 'wonen', waarbij het feitelijke gebruik en de bestaande functie niet wijzigen. Derhalve is geen sprake van een 'nieuwe' ruimtelijke ontwikkeling buiten de rode contour. Het Limburgs Kwaliteitsmenu is derhalve niet van toepassing.

3.2.5 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling.

De ter plekke van onderhavig plangebied van toepassing zijnde provinciale zonering 'Buitengebied' impliceert geen belemmeringen vanuit beleidsoogpunt. Voorts is geen sprake van strijdigheid met de uitgangspunten van het milieubeschermingsgebied Roerdalslenk III'. Daarnaast is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing bij onderhavig planvoornemen.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021

De samenwerkende gemeenten in Midden-Limburg (Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond en Weert) hebben naar aanleiding van de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving en het verrichte woningmarktonderzoek een geactualiseerde structuurvisie opgesteld waarin concrete afspraken zijn gemaakt voor het woningbouwbeleid in de periode 2018 tot en met 2021. Daarnaast wordt een doorkijk gegeven op de verwachte behoefte tot 2030. Deze Structuurvisie luidt als volgt: 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021, Bouwen aan de toekomst'. De gemeenteraad van Nederweert heeft deze structuurvisie op 9 juli 2019 vastgesteld.

In de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021 wordt aangegeven dat in de regio Midden-Limburg wordt gestreefd naar planreductie. Dat heeft echter niet tot gevolg dat het toevoegen van woningen die daadwerkelijk inspelen op de actuele behoefte niet mogelijk is. Ondanks het reduceren van de planvoorraad, is het nog altijd mogelijk om woningen toe te voegen, mits deze tegemoet komen aan de kwalitatieve behoefte en deze op de juiste plek worden gerealiseerd. Derhalve wordt in de structuurvisie benadrukt dat gemeenten medewerking kunnen verlenen aan kwalitatief goede woningbouwplannen.

Onderhavig planvoornemen is gericht op het planologisch vastleggen van het feitelijke gebruik van een bestaande (bedrijfs)woning die ruim 19 jaren als burgerwoning in gebruik is. Concreet is derhalve geen sprake van het toevoegen van een woning. Voorliggend planvoornemen is dan ook in overeenstemming met de 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2018 tot en met 2021'.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert'

Ter plekke van de locatie Hagelkruisbaan 5 te Ospel is het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert' van kracht, vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweert op 24 november 2009. De bestemmingsplannen 'Buitengebied Nederweert 1e herziening' (vastgesteld op 24 april 2012) en 'Buitengebied Nederweert 2e herziening' (vastgesteld 17 december 2013) voorzien geen wijzigingen in onderhavig plangebied.

Onderhavige locatie is op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert' bestemd tot 'Agrarisch'. De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn in hoofdzaak bestemd voor agrarisch grondgebruik. Daarnaast zijn ter plaatse de functieaanduidingen 'bedrijswoning' en 'specifieke vorm van agrarisch - paarden (houderij/fokker' van toepassing. De functieaanduiding 'bedrijfswoning' heeft tot gevolg dat ter plekke van onderhavige locatie een bedrijfswoning aanwezig mag zijn. Daarnaast impliceert de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paarden (houderij/fokker) dat ter plaatse een paardenhouderij respectievelijk paardenfokkerij mag worden geëxploiteerd.

Tevens zijn ter plekke de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de gebiedsaanduiding 'milieuzone - boringsvrijze zone' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPhagelkruisbaan5-VA01_0010.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert' met aanduiding plangebied

Met inachtneming van het geldende bestemmingsplan is het gebruiken van onderhavige locatie ten behoeve van reguliere woondoeleinden niet rechtstreeks mogelijk. Om onderhavige ontwikkeling mogelijk te maken, ziet onderhavige bestemmingsplanprocedure op het wijzigen van de aanduiding 'agrarisch bedrijf' naar de aanduiding 'wonen' met behulp van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.7 sub l van de planregels.

De wijzigingsbevoegdheid in artikel 3.7 sub l van de planregels geeft het college van burgemeester en wethouders van Nederweert de mogelijkheid om de gronden waarop de aanduiding 'agrarisch bedrijf' van toepassing is, te wijzigen in de aanduiding 'wonen', mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de aanduiding agrarisch bedrijf wijzigen in de aanduiding wonen, onder de voorwaarden dat:

1. ter plaatse alle agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd;

De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn ter plaatse al sinds 2001 beëindigd. Feitelijk wordt onderhavige locatie al geruime tijd gebruikt ten behoeve van reguliere woondoeleinden.

2. geen sprake is van een Ruimte-voor-Ruimte woning;

In casu is geen sprake van een Ruimte-voor-Ruimte woning.

3. de regels in artikel 3.2.3 in acht genomen worden;

De regels in artikel 3.2.3 van het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert' betreffen de bouwregels met betrekking tot de aanduiding 'wonen' in het kader van de bestemming 'Agrarisch'. Voor bouwwerken in of op de gronden met de aanduiding 'wonen' gelden de volgende eisen:

1. Woningen, inclusief bijgebouwen:

a. Hebben een dakhelling van minimaal 12°, deze eis geldt niet voor bijgebouwen;

Rekening houdend met de dakhelling van de woning Hagelkruisbaan 5 te Ospel staat voorop dat aan deze voorwaarde wordt voldaan.

b. De inhoud van de woning (inclusief bijgebouwen) bedraagt maximaal 1.100 m³;

Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

c. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens voor woning én bijgebouwen bedraagt minstens 5 m;

In onderhavige situatie bedraagt de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens voor de woning en de noordelijk gelegen garage meer dan 5 meter.

d. De afstand tot het hart van de weg bedraagt minstens 30 m tot gebiedsontsluitingswegen;

In casu bedraagt de afstand van de woning tot het hart van de Hagelkruisbaan circa 24 meter. Wat betreft de situering van de bestaande woning staat voorop dat deze in het verleden als zodanig is vergund. Daarnaast heeft onderhavig planvoornemen niet tot gevolg dat de situering van de bestaande woning wordt gewijzigd. De afstand tot de Hagelkruisbaan wordt dan ook niet verkleind.

e. Situering Ruimte voor Ruimte-woning in of maximaal 2 m achter de gevellijn;

Deze voorwaarde is niet van toepassing.

f. Goothoogte vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 3,20 m;

De vrijstaande garage heeft een maximale goothoogte van 3,20 meter. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

g. Bouwhoogte vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 5,50 m;

De vrijstaande garage heeft een maximale bouwhoogte van 5,50 meter. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

h. De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de woning bedraagt maximaal 20 meter uit de dichtstbijzijnde gevel.

De vrijstaande garage is op circa 3 meter afstand gelegen van de woning. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

2. Bouwwerken, geen gebouw zijnde, uitsluitend binnen een afstand van maximaal 50 m achter de voorgelvelrooilijn:

a. De bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 2 m; erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn zijn toegestaan tot een hoogte van 1 m;

Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

b. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 6 m;

Ter plaatse van onderhavige locatie zijn momenteel geen overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde aanwezig. Aan deze voorwaarde wordt voldaan.

c. De oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 30 m².

Ter plaatse van onderhavig plangebied zijn geen overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde aanwezig.

3. Nieuwbouw van woningen is niet toegestaan;

Van nieuwbouw is ten aanzien van onderhavig planvoornemen geen sprake.

4. Vervangende nieuwbouw is toegestaan, mits dit plaatsvindt op de bestaande fundamenten;

Van vervangende nieuwbouw is geen sprake.

5. een minicamping is toegestaan binnen een bouwvlak met de aanduiding 'minicamping', tot 15 kampeerplaatsen en met uitzondering van stacaravans of permanente plaatsen voor caravans.

Onderhavig planvoornemen is niet gericht op het exploiteren van een minicamping.

4. het aantal woningen niet mag toenemen;

De bestaande bedrijfswoning wordt omgevormd tot een reguliere burgerwoning waardoor het aantal wooneenheden ter plaatse niet toeneemt.

5. geen belemmeringen optreden voor omliggende agrarische bedrijven;

In paragraaf 4.4 van voorliggende toelichting wordt nader ingegaan op het aspect milieuzonering. Daar wordt beargumenteerd dat onderhavig voornemen geen belemmeringen oplevert voor nabijgelegen (agrarische) bedrijven.

6. de milieuhygiënische uitvoerbaarheid is gewaarborgd, met name wat betreft de aspecten geur en geluid;

Indien sprake is van een planologische functiewijziging dient beoordeeld te worden of ter plaatse van de nieuwe burgerwoning een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. In casu wordt de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – paarden (houderij/fokker) gewijzigd naar de aanduiding 'wonen' zodat ter plekke reguliere woondoeleinden zijn toegestaan.

De aspecten geur en geluid vormen geen milieuhygiënische belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van onderhavig planvoornemen. Voor het aspect geur wordt verwezen naar paragraaf 4.5 (geurhinder) en voor het aspect geluid naar paragraaf 4.3 (geluid).

7. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;

Rekening houdend met de situatie in het verleden staat voorop dat de contouren van de bestaande bedrijfswoning met bijbehorende tuin gelijk zijn aan de beoogde situatie ter plaatse. De omvang van de woning en de bijbehorende tuin blijven namelijk ongewijzigd. Dat neemt niet weg dat onderhavig planvoornemen voorziet in een planologische functiewijziging waarbij de aanduiding 'agrarisch bedrijf' wordt gewijzigd naar de aanduiding 'wonen'. In dat verband dient een historisch bodemonderzoek plaats te vinden. Voor een nadere uitwerking van het aspect bodem wordt verwezen naar paragraaf 4.2.

8. sprake dient te zijn van een goede landschappelijke inpassing;

Als uitgangspunt geldt dat onderhavige ontwikkeling enkel ziet op het doorvoeren van een planologische functiewijziging waardoor de natuurlijke en landschappelijke belangen in de directe omgeving niet worden geschaad. Onderhavig initiatief ziet op het saneren van de agrarische bedrijfsactiviteiten en de specifieke functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – paarden (houderij/fokker). Daarmee worden de landschappelijke waarden juist versterkt, omdat de bebouwingsmogelijkheden worden beperkt. Tevens is relevant dat ter plaatse van onderhavige locatie zeer veel opgaande beplanting aanwezig is waardoor onderhavige locatie landschappelijk al zeer goed is ingepast.

9. op grond van het bepaalde in artikel 32.4 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;

Wat betreft de bestemming 'Agrarisch' is in artikel 32.4 het volgende opgenomen:

Binnen de bestemming Agrarisch is de kwaliteitsdoelstelling gericht op het versterken van de aanwezige landschappelijke en stedenbouwkundige structuur/identiteit.

Deze doelstelling kan worden door het inzetten van één of meer van de volgende maatregelen:

  • a. er dient sprake te zijn van een inpassing van de nieuwe bebouwing/verharding op basis van een inpassingsplan, waarbij een en ander is afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken (landschappelijke inpassing en ruimtelijke inpassing);

Vooropgesteld moet worden dat ter plaatse van onderhavige locatie reeds veel opgaande beplanting aanwezig is. Onderhavige locatie wordt namelijk omgeven door bomen en struiken. Derhalve staat voorop dat deze locatie al goed landschappelijk is ingepast. Tevens ziet onderhavig planvoornemen op het planologisch onmogelijk maken van agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse (welke al medio 2001 zijn beëindigd) en het verwijderen van de specifieke functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paarden (houderij/fokker). Daarmee wordt voorkomen dat negatieve ruimtelijke effecten op onderhavige locatie toenemen en daarnaast wordt geborgd dat de bouwmogelijkheden afnemen. Een aanvullende inpassing van de bestaande bebouwing/verharding is dan ook niet vereist.

Daarnaast wordt in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen, inhoudende dat het gebruik van de gronden met de aanduiding 'wonen' uitsluitend is toegestaan indien de landschappelijke inpassing in een zone van 3 meter aan de buitenzijde van de de aanduiding 'wonen' in stand wordt gehouden.

  • b. versterking omliggende openbare ruimte;

Onderhavig planvoornemen ziet enkel op het doorvoeren van een planologische functiewijziging waardoor de omliggende openbare ruimte niet wordt aangetast. Ook vindt er geen wijziging in de ontsluiting plaats. Tevens worden de bestaande bouwmogelijkheden ten behoeve van de vigerende agrarische bestemming gesaneerd. Daarmee wordt de omliggende openbare ruimte versterkt.

  • c. realiseren of versterken van landschappelijke waarden zoals beschreven in bestaande provinciale beleidskaders;

Gelet op het feit dat onderhavig plangebied reeds voldoende landschappelijk is ingepast, is een aanvullende landschappelijke inpassing niet benodigd.

  • d. behoud en herstel cultuurhistorisch waardevolle panden;

Ter plaatse van onderhavig plangebied is geen sprake van een pand met hoge cultuurhistorische waarde.

  • e. vervangende nieuwbouw met hogere kwaliteit;

Voorliggend planvoornemen voorziet niet in vervangende nieuwbouw.

  • f. inpassende beplanting.

Onderhavig plangebied is reeds voldoende landschappelijk ingepast waardoor een aanvullende landschappelijke inpassing niet vereist is. Aanvullend kan worden gewezen op het hiervoor gestelde onder voorwaarde 9 sub a.

10. een planschade verhaalsovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;

Initiatiefnemers hebben met de gemeente Nederweert een planschade verhaalsovereenkomst afgesloten.

3.4.2 Strategische Visie Nederweert in 2020

Op 18 december 2007 heeft de gemeenteraad van Nederweert de 'Strategische Visie Nederweert in 2020' vastgesteld. In deze toekomstvisie staat beschreven hoe de gemeente Nederweert zich in 2020 ziet op het gebied van leefbaarheid, woningbouw, verkeer, economie en platteland. Wat betreft wonen is de visie voor 2020 dat Nederweert een bovengemiddelde woonkwaliteit biedt in alle opzichten. Steekwoorden zijn duurzaam, veilig, architectuur, vrijheid, rust, ruimte en leefbaarheid. De kwaliteit van het wonen in Nederweert hangt direct samen met de kwaliteit van het landschap eromheen. In voorliggend planvoornemen wordt een agrarische bedrijfswoning planologisch gewijzigd naar een reguliere burgerwoning, zonder verdere ingrepen in de fysieke ruimte. In de feitelijke situatie is sprake van een woning met tuin op een groot perceel. Onderhavig planvoornemen voorziet in een kwaliteitsverbetering. De milieubelastende effecten van de (theoretisch) mogelijke agrarische bedrijfsvoering met bijbehorende bedrijfsbebouwing worden onmogelijk gemaakt (gesaneerd).

3.4.3 Structuurvisie Nederweert

Op 9 november 2010 heeft de gemeenteraad van Nederweert de 'Structuurvisie Nederweert: ontwikkelingen in een plattelandsgemeente 2010-2020' vastgesteld.

De gemeente Nederweert heeft met de 'Structuurvisie Nederweert' ten doel om alle beleidsnota's en visies te bundelen in een structuurvisie. Daarmee wordt een integraal beoordelingskader weergegeven waaraan alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Nederweert moeten worden getoetst. Onderhavige structuurvisie bevat een samenhangend en integraal overzicht van ruimtelijke en aanverwante ontwikkelingen en ambities binnen de gemeente Nederweert voor de periode 2010-2020. Met deze periode wordt aangesloten op de 'Strategische Visie Nederweert in 2020'.

Uitbreiding woonfunctie buitengebied

Aan initiatieven voor uitbreiding van de woonfunctie in het buitengebied zal door de gemeente Nederweert enkel medewerking worden verleend, wanneer sprake is van het oplossen van een knelpunt op de locatie of in de directe omgeving waardoor door de toevoeging van de woonfunctie een meerwaarde ontstaat.

Binnen onderhavige locatie wordt een agrarische bedrijfslocatie planologisch gewijzigd in 'wonen'. Deze ontwikkeling wordt doorgevoerd aangezien een paardenhouderij zich ter plaatse, vanwege de te beperkte omvang van de bouwkavel en de beperkte oppervlakte landbouwgrond bij de locatie, niet duurzaam kan ontwikkelen. Ook is er op dit moment, behoudens een bedrijfswoning geen bedrijfsbebouwing op de locatie aanwezig.
Daar komt bij dat in de nabije omgeving van onderhavige locatie Natura 2000-gebieden aanwezig zijn, namelijk de 'Groote Peel' op circa 2,15 kilometer afstand van onderhavig plangebied en het 'Sarsven en De Banen', dat is gelegen op circa 3,27 kilometer van onderhavig plangebied.

Vooropgesteld moet worden dat onderhavig voornemen geen negatieve invloed heeft op deze nabijgelegen Natura 2000-gebieden omdat met onderhavig plan wordt uitgesloten dat ter plekke nog sprake is van stikstofemissie van een agrarisch bedrijf. Daar komt bij dat onderhavig planvoornemen goed past binnen de omgevingskarakteristiek daar deze wordt gekenmerkt door meerdere aanwezige burgerwoningen.

Onderhavig planvoornemen heeft verder geen negatief effect op het nabijgelegen natuurgebied omdat het ter plaatse exploiteren van agrarische activiteiten onmogelijk wordt gemaakt. Het omvormen van onderhavige locatie tot een reguliere woonlocatie heeft immers minder milieubelastende activiteiten tot gevolg.

3.4.4 Conclusie gemeentelijk beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd, dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.

Hoofdstuk 4 Milieutechnische aspecten

Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten onderzocht.

4.1 Besluit Milieueffectrapportage

Bij woningbouw kan er sprake zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals aangegeven in onderdeel D 11.2, kolom 1: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.'

Als de ontwikkeling ook voldoet aan kolom 2 (de drempel), dan is er sprake van een m.e.r.-plicht. Dit is het geval als de activiteit betrekking heeft op:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat; of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

Onderhavig planvoornemen voorziet in een planologische functiewijziging van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning. De voorgenomen activiteit blijft hiermee ruimschoots onder de drempel. Derhalve is een m.e.r.-beoordeling niet aan de orde.

4.2 Bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

Voorliggende onderbouwing heeft betrekking op het wijzigen van het gebruik van een bestaande bedrijfswoning met tuin naar een reguliere burgerwoning met tuin. Momenteel rust op onderhavige locatie de bestemming 'Agrarisch'. Het voornemen is om de aanduiding 'agrarisch bedrijf' te wijzigen naar de aanduiding 'wonen'. Derhalve moet worden beoordeeld of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het beoogde gebruik.

Op 5 maart 2021 is door Aelmans Eco B.V. een historisch bodemonderzoek verricht voor de locatie Hagelkruisbaan 5 te Ospel. De rapportage hiervan is bijgevoegd als Bijlage 1 .

Uit de voorhanden zijnde historische informatie zijn geen aanwijzingen aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van mogelijke bodemverontreinigingen en/of bodembedreigende activiteiten. Daarnaast zijn tijdens de terreininspectie geen aanwijzingen geweest, welke zouden kunnen wijzen op enige vorm van bodemverontreiniging.

Wel is naar voren gekomen dat buiten de onderzoekslocatie mogelijk een voormalige petroleum tank gelekt zou hebben. Uit een eerder onderzoek blijkt dat ter plaatse sprake is van een lichte verontreiniging met minerale olie in de ondergrond. Aangezien deze lichte verontreiniging niet is gelegen binnen de onderzoekslocatie, vormt deze geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

Bovendien is gebleken dat bij de voormalige varkensstal, welke ten westen op de voormalige bedrijfslocatie was gesitueerd, een HBO-tank was gelegen. Uit eerder onderzoek blijkt dat bij deze varkensstal geen verhogingen zijn aangetroffen qua minerale olie.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.

4.3 Geluid

Onderhavig planvoornemen ziet op het doorvoeren van een planologische functiewijziging op de locatie Hagelkruisbaan 5 te Ospel. De bestaande (bedrijfs)woning ter plaatse is al geruime tijd op onderhavige locatie aanwezig. Onderhavig voornemen heeft geen betrekking op het realiseren van nieuwe bebouwing dan wel het creëren van een nieuwe geluidsgevoelige functie. Kort gezegd wordt de feitelijke situatie ter plaatse planologisch-juridisch verankerd. Omdat geen sprake is van een nieuwe woningbouwontwikkeling, is een akoestisch onderzoek niet aan de orde.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.

4.4 Milieuzonering

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen mogelijk wil maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.

Vooropgesteld moet worden dat in de directe omgeving van onderhavig plangebied van oudsher een aantal agrarische bedrijven zijn gelegen met daartussen een aantal burgerwoningen.
Daarnaast zijn in de omgeving een aantal woningen aanwezig die in het verleden deel uitmaakten van een agrarisch bedrijf waar vee werd gehouden. Voor deze woningen buiten de bebouwde kom worden vaste afstanden gehanteerd. Hierdoor wordt een woning bij een (voormalige) veehouderij minder beschermd tegen geur afkomstig van een andere veehouderij. In onderhavige situatie is daarvan sprake bij een voormalige bedrijfswoning op de locatie Hagelkruisbaan 4.

Hagelkruisbaan 2H Ospel

Op de locatie Hagelkruisbaan 2H te Ospel wordt momenteel een tuinbouwbedrijf geëxploiteerd. De afstand van de grens van de inrichting van de locatie Hagelkruisbaan 2H tot de grens van onderhavige locatie bedraagt ruim 110 meter. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering (versie 2009)' geldt voor 'tuinbouw: kassen zonder verwarming' (SBI-2008:011, 012, 013) respectievelijk 'tuinbouw: kassen met gasverwarming' (SBI-2008:011, 012, 013) een minimale richtafstand van 30 meter. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert' is ter plaatse van de locatie Hagelkruisbaan 2H de aanduiding 'intensieve veehouderij' van toepassing. Ter plaatse wordt echter geen intensieve veehouderij geëxploiteerd, maar een tuinbouwbedrijf. Dat neemt niet weg dat het geldende bestemmingsplan mogelijkheden biedt om ter plekke een intensieve veehouderij te exploiteren. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan het fokken en houden van rundvee, varkens en kippen (SBI-codes 2008: 0141, 0142, 0146, 0147,). Voor deze activiteiten dient een minimale richtafstand te worden aangehouden van 100 en 200 meter. Aan de richtafstand van 200 meter wordt niet voldaan.

Het vestigen en/of uitbreiden van een intensieve veehouderij op de locatie Hagelkruisbaan 2H loopt echter al aan tegen beperkingen van bestaande, van oudsher aanwezige burgerwoningen in de directe omgeving van die locaite. In dat verband is van belang dat de burgerwoning Hagelkruisbaan 6 te Ospel direct grenst aan de locatie Hagelkruisbaan 2H. De woning Hagelkruisbaan 6 is van oudsher een burgerwoning. Dit blijkt uit de plankaart van het voormalige bestemmingsplan Buitengebied Nederweert uit 1988 (zie hieronder).

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPhagelkruisbaan5-VA01_0011.png"

Uitsnede plankaart voormalig bestemmingsplan Buitengebied Nederweert met aanduiding woning Hagelkruisbaan 6

De afstand tussen de meest noordelijke zijde van de woning Hagelkruisbaan 6 en de meest noordwestelijke punt van de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' op de locatie Hagelkruisbaan 2H bedraagt circa 105 meter. De (kortste) afstand tussen de meest noordwestelijke punt van de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' en de voorgevel van de woning in onderhavig plangebied (Hagelkruisbaan 5) bedraagt circa 113 meter.

Gelet op het voorstaande kan worden vastgesteld dat de bestaande burgerwoning Hagelkruisbaan 6 te Ospel de meest beperkende werking heeft op mogelijke uitbreidingsplannen van de locatie Hagelkruisbaan 2H. Omdat de afstand tussen de locaties Hagelkruisbaan 6 en Hagelkruisbaan 2H korter is dan de afstand tussen onderhavig plangebied en de locatie Hagelkruisbaan 2H, is de woning Hagelkruisbaan 6 in dat kader maatgevend. Daar komt bij dat in voorliggend wijzigingsplan een voorgevelrooilijn wordt opgenomen waarmee wordt geborgd dat het niet mogelijk is vóór de voorgevelrooilijn van het pand Hagelkruisbaan 5 nieuwe gevoelige ruimten op te richten. De bestaande afstand tussen het bouwvlak Hagelkruisbaan 2H en de bouwmogelijkheden op Hagelkruisbaan 5 wordt daarmee geborgd.

Geconcludeerd wordt dat een mogelijk toekomstige exploitatie van een intensieve veehouderij op de locatie Hagelkruisbaan 2H reeds wordt beperkt door de van oudsher aanwezige burgerwoning Hagelkruisbaan 6. Derhalve kan in redelijkheid worden aangenomen dat het woon- en leefklimaat op de locatie Hagelkruisbaan 5 minimaal vergelijkbaar is en blijft met het woon- en leefklimaat op de bestaande woonbestemming op de locatie Hagelkruisbaan 6.


Horick 30 Ospel

Op de locatie Horick 30 te Ospel is een transportbedrijf gevestigd. De afstand van de grens van de inrichting van dit bedrijf tot de gevel van de bestaande bedrijfswoning bedraagt circa 108 meter. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering (versie 2009)' geldt voor 'goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks met een bedrijfsoppervlak kleiner dan 1000 m2)' (SBI-2008:494) een minimale richtafstand van 50 meter. Aan deze afstand wordt ruim voldaan.

Schinkelsweg 3 Ospel

Op de locatie Schinkelsweg 3 te Ospel is een melkveehouderij gevestigd. De afstand van de grens van de inrichting van dit bedrijf tot de gevel van de bestaande bedrijfswoning bedraagt circa 200 meter. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering (versie 2009)' geldt voor het 'fokken en houden van rundvee' (SBI-2008:0141, 0142) een minimale richtafstand van 100 meter. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.

Schinkelsweg 7 Ospel

Op de locatie Schinkelsweg 7 te Ospel is een vleesvarkensbedrijf gevestigd. De afstand van de grens van de inrichting van dit bedrijf tot de gevel van de bestaande bedrijfswoning bedraagt circa 170 meter. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering (versie 2009)' geldt voor het 'fokken en houden van varkens' (SBI-2008:0146) een minimale richtafstand van 200 meter. Aan deze richtafstand wordt niet voldaan.

Bij een mogelijke uitbreiding van dit bedrijf dient echter rekening te worden gehouden met het feit dat reeds van oudsher burgerwoningen zijn gelegen op korte afstand van dit bedrijf. Dit betreffen de woningen Schinkelsweg 5 en Hagelkruisbaan 7. De afstand van deze woningen tot de agrarische bedrijfslocatie Schinkelsweg 7 bedraagt 0 meter respectievelijk 90 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPhagelkruisbaan5-VA01_0012.png"

Uitsnede plankaart voormalig bestemmingsplan Buitengebied Nederweert

De afstand tussen onderhavig plangebied en het agrarisch bedrijf aan de Schinkelsweg 7 bedraagt meer dan 90 meter. Derhalve wordt geconcludeerd dat de intensieve veehouderij op de locatie Schinkelsweg 7 al aanloopt tegen beperkingen van bestaande burgerwoningen, welke maatgevend zijn voor de uitbreidingsmogelijkheden van dit bedrijf.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

4.5 Geurhinder

In de directe omgeving van het plangebied zijn een aantal agrarische bedrijven aanwezig die eventueel voor geurhinder zouden kunnen zorgen. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf is gelegen op de locatie Hagelkruisbaan 2H Ospel. Dit bedrijf betreft een intensieve veehouderij locatie waar een tuinbouwbedrijf is gevestigd. Dit bedrijf is gelegen op een afstand van circa 110 meter. Daarnaast is op de locaties Horick 37 en Schinkelsweg 7 een intensieve veehouderij aanwezig. Deze bevinden zich op een afstand van circa 200 meter. Aan deze afstanden wijzigt echter niets. Tevens wordt binnen onderhavig plangebied niet voorzien in activiteiten die geurhinder op de omgeving kunnen veroorzaken.

4.5.1 Verordening geurhinder en veehouderij

- Achtergrondbelasting
Volgens de 'Verordening geurhinder en veehouderij' en de kaart 'Achtergrond Geurbelasting 2018' bedraagt de geurnorm binnen het plangebied 10,0 OuE/m³. De achtergrond geurbelasting ter plaatse van de bestaande bedrijfswoning ligt op het niveau van 7-13 OuE/m³ (redelijk goed).

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPhagelkruisbaan5-VA01_0013.png"

Uitsnede kaart 'Achtergrond Geurbelasting 2018'

Het doorvoeren van onderhavig planvoornemen heeft geen invloed op de bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven. In de directe omgeving van onderhavig plangebied zijn namelijk meerdere burgerwoningen aanwezig, zijnde bestaande voor geurhinder gevoelige objecten. Daardoor kan er geen sprake zijn van aantasting van bestaande rechten van veehouderijen (omgekeerde werking), aangezien er altijd een reeds bestaand voor geurhinder gevoelig object dichter bij elke veehouderij in de omgeving van het plangebied gelegen is dan de reeds bestaande woning (Hagelkruisbaan 5) in onderhavig plangebied.

- Voorgrondbelasting
De geurnorm voor de voorgrondbelasting bedraagt 9 Odour.
In onderhavige situatie wordt de achtergrondbelasting gevormd door meerdere bedrijven in de omgeving (zie de kaartuitsnede in bovenstaande figuur). Op basis daarvan kan worden vastgesteld, dat er geen maatgevend bedrijf in de omgeving is, dat meer voorgrondbelasting dan 9 Odour heeft op de locatie Hagelkruisbaan 5.

Bovendien is ten aanzien van het aspect voorgrondbelasting van belang dat op korte afstand van nabijgelegen agrarische bedrijven (Schinkelsweg 3 en 7 evenals Hagelkruisbaan 2H) van oudsher een aantal burgerwoningen zijn gelegen. Gelet op het feit dat deze woningen op kortere afstand van betreffende bedrijven zijn gelegen dan onderhavig plangebied, zijn deze maatgevend voor de bedrijfsvoering van betreffende bedrijven. Een uitbreiding van deze agrarische bedrijven wordt dan ook belemmerd door de meest nabijgelegen burgerwoningen. Onderhavig planvoornemen heeft daar geen invloed op. In dit kader wordt ook verwezen naar het gestelde onder paragraaf 4.4.

Een aanvaardbaar woon- leefklimaat binnen het plangebied is derhalve gewaarborgd. Het aspect geur vormt derhalve geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Algemeen

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de inwerkingtreding van de Wet luchtkwaliteit is het besluit luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen.

Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.
4.6.2 Het besluit NIBM

Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.

NIBM-tool InfoMil

Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit.

Dit rekenmodel toont aan dat tot 1.655 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer. Van een dergelijk aantal verkeersbewegingen is vanwege onderhavig project geenszins sprake.

4.6.3 Fijnstof

In het kader van de beoordeling van het woon- en leefklimaat dient er gelet op de fijnstofproblematiek in het buitengebied van Nederweert ook aandacht te zijn voor de fijnstofconcentraties ter plaatse. Hiervoor zijn de kaarten 'indicatieve cumulatieve belasting fijnstof PM10 vanuit veehouderijbedrijven in Nederweert (µg/m³)' en 'indicatieve cumulatieve belasting fijnstof PM10 vanuit veehouderijbedrijven in Nederweert (ìg/m³), vermeerderd met de voor bijdrage veehouderij Nederweert gecorrigeerde achtergrondconcentratie in 2018' geraadpleegd.

Zoals in onderstaande kaart gevisualiseerd aangegeven, bedraagt de indicatieve cumulatieve belasting fijnstof ter plekke 2,5-5 ìg/m³.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPhagelkruisbaan5-VA01_0014.png"

Uitsnede kaart 'Indicatieve cumulatieve belasting fijnstof PM10 vanuit veehouderijbedrijven in Nederweert'

Voor wat betreft de concentratie fijnstof is er tevens gekeken naar de in het gebied heersende achtergrondconcentratie. Hiervoor is gebruik gemaakt van de kaart 'Indicatieve cumulatieve belasting fijnstof PM10 vanuit veehouderijbedrijven in Nederweert (ìg/m³), vermeerderd met de voor bijdrage veehouderij Nederweert gecorrigeerde achtergrondconcentratie in 2018'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPhagelkruisbaan5-VA01_0015.png"

Indicatieve cumulatieve belasting fijnstof PM10 vanuit veehouderijbedrijven in Nederweert (ìg/m³)

Uit deze kaart blijkt dat de achtergrondconcentratie PM10 ligt tussen de 18 – 20 ug/m3. Dat blijft ver onder de norm voor de grenswaarde van 40ug/m3 voor het jaargemiddelde. Gelet op het feit dat wordt voldaan aan de norm PM10, kan men er gevoeglijk vanuit gaan dat eveneens wordt voldaan aan PM2,5 daar die categorie ook onderdeel uitmaakt van PM10.

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd, dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen vormt voor onderhavig planvoornemen.

4.6.4 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen.

Het besluit gevoelige bestemmingen is niet van toepassing op onderhavige ontwikkeling.

4.6.5 Conclusie

Gelet op de aard van onderhavig planvoornemen mag worden aangenomen dat dit NIBM is. Het doorvoeren van een planologische functiewijziging heeft geen invloed op de luchtkwaliteit. Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavig planvoornemen.

4.7 Externe veiligheid

In onderhavig geval is sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object. Het beleid is derhalve van toepassing en er is een afweging gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.

4.7.1 Beleid

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, alsook op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

4.7.2 Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.

Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.

4.7.3 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, (vaar)wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde, binnen welke contour geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht.

4.7.4 Risicovolle inrichtingen

Ten behoeve van de beoordeling van de voor onderhavige kwetsbare objecten mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over transportroutes, buisleidingen, en risicovolle inrichtingen.

Ondergronds reservoir LPG-afleverinstallatie

Uit de Risicokaart volgt dat op een afstand van circa 330 meter ten zuidoosten van onderhavige locatie een ondergronds reservoir is gelegen, zijnde een LPG-afleverinstallatie. De PR 10-6-risicocontour voor deze afleverinstallatie bedraagt 25 meter. Gelet op de afstand tot onderhavig plangebied vormt deze geen belemmering voor het planvoornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPhagelkruisbaan5-VA01_0016.png"

Uitsnede Risicokaart Limburg met aanduiding plangebied

Als gevolg van onderhavige ontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de ontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Overige ruimtelijke aspecten

5.1 Archeologie

5.1.1 Archeologische monumentenzorg (Erfgoedwet)

Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen.

Onderhavige planontwikkeling ziet op het doorvoeren van een planologische functiewijziging op de locatie Hagelkruisbaan 5 te Ospel. Het voornemen is om de bestaande bedrijfswoning met tuin om te vormen naar een reguliere burgerwoning met tuin. Deze ontwikkeling heeft dan ook geen invloed op eventueel aanwezige archeologische waarden en/of overblijfselen.
Verder rusten er, met uitzondering van een zeer kleine oppervlakte in de zuid-oostelijke hoek (tuingedeelte) geen archeologische aanduidingen op de kavel. Er worden daarnaast geen extra bouwmogelijkheden gecreëerd, met een mogelijke verstoring van de bodem tot gevolg.

Vorenstaande impliceert dat ten behoeve van de beoogde ontwikkeling geen archeologisch onderzoek behoeft te worden verricht.

5.2 Kabels en leidingen

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen met een planologische beschermingszone. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.

5.3 Verkeer en parkeren

Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.

Onderhavig planvoornemen is gericht op het doorvoeren van een planologische functiewijziging waarbij de bestaande bedrijfswoning wordt omgevormd tot een reguliere burgerwoning. Dit voornemen heeft geen invloed op de verkeerstructuur ter plaatse. De bestaande woning wordt immers gehandhaafd en daarnaast voorziet onderhavige ontwikkeling niet in het mogelijk maken van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Derhalve wordt geconcludeerd dat geen sprake is van een toenemend aantal verkeersbewegingen richting onderhavig plangebied en eveneens geen toename van de parkeerbehoefte. Daarnaast is binnen onderhavig plangebied voldoende ruimte om de parkeerbehoefte van bestaande woning op te vangen.

Het aspect verkeer en parkeren vormt derhalve geen belemmering voor voorliggend plan.

5.4 Waterhuishouding

5.4.1 Nationaal Waterplan 2016-2021

In het Nationaal waterplan is het (strategische) waterbeleid van het Rijk vastgelegd. De hoofdlijnen van het Nationaal waterplan luiden als volgt (artikel 4.1, lid 2 Waterwet):

    • a. een aanduiding, in het licht van de wettelijke doelstellingen en normen, van de gewenste ontwikkeling, werking en bescherming van de watersystemen, alsmede van de bijbehorende termijnen;
    • b. een uiteenzetting van de maatregelen en voorzieningen, die met het oog op die ontwikkeling, werking en bescherming nodig zijn;
    • c. een aanduiding van de redelijkerwijze te verwachten financiële en economische gevolgen van het te voeren beleid;
    • d. een visie op de gewenste ontwikkelingen in verband met de voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen en waterschaarste, voor een periode van ten minste veertig jaren mede in verband met de verwachte klimaatveranderingen.

Het Nationaal waterplan kent een looptijd van 2016 tot 2021 en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.

5.4.2 Provinciaal beleid

De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.

Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.

5.4.3 Watertoets

Onderhavig planvoornemen ziet op het doorvoeren van een functiewijziging aan de Hagelkruisbaan 5 te Ospel. Het voornemen is om de bestaande bedrijfswoning om te vormen tot een reguliere burgerwoning. Dit voornemen gaat niet gepaard met het oprichten van nieuwe bebouwing dan wel het aanleggen van nieuwe verharding. Rekening houdend met deze functiewijziging treden geen wijzigingen op in de waterhuishouding. Derhalve hoeft onderhavig planvoornemen niet te worden voorgelegd aan het Waterschap Limburg.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige functiewijziging.

5.5 Natuur en landschap

5.5.1 Kernkwaliteiten

Blijkens de kaart 'Natuur' van het POL2014 is onderhavig plangebied gelegen in de zonering 'Buitengebied'. De provinciale beleidsaccenten in de zone 'Buitengebied' zijn onder andere gericht op het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe (landbouw)bedrijfslocaties. Onderhavig voornemen ziet op het ter plaatse onmogelijk maken van een agrarisch bedrijf waardoor de natuurlijke belangen ter plaatse juist worden versterkt.

Tevens is onderhavig plangebied gelegen binnen de milieubeschermingszone 'Roerdalslenk III'. Binnen deze zone is het roeren van de grond en alle boringen dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei verboden. Aangezien onderhavige ontwikkeling ziet op het doorvoeren van een planologische functiewijziging, vormt dit milieubeschermingsgebied geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

Onderhavige ontwikkeling betreft een planologische functiewijziging waarbij de bestaande en feitelijke situatie wordt vastgelegd en geen nieuwe bouwplannen mogelijk worden gemaakt. Onderhavig voornemen heeft dan ook geen negatieve invloed op de natuur en het landschap te plekke. Tevens heeft een woonfunctie minder belastende milieueffecten op de omgeving dan een agrarisch bedrijf. De ecologische en natuurlijke waarden van de omliggende gronden worden daarmee beter beschermd dan in de huidige planologische situatie.

5.5.2 Natura2000

Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de 'Wet Natuurbescherming'.

De Wet natuurbescherming vormt in Nederland het wettelijke kader voor o.a. de aanwijzing en bescherming van Natura 2000-gebieden. Projecten en andere handelingen die de kwaliteit van natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of die een significant verstorend effect kunnen hebben op soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mogen niet plaatsvinden zonder vergunning (artikelen 2.7 en 5.6 Wet-Nb).

Op circa 2,17 kilometer ten noorden van onderhavig plangebied is het Natura 2000-gebied 'Groote Peel' gelegen. Onderhavige ontwikkeling ziet op het omvormen van de bestaande bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning. Daarmee worden agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse onmogelijk gemaakt. Met deze ontwikkeling wordt voorkomen dat zich ter plekke een agrarisch bedrijf gaat vestigen, hetgeen op basis van de Wet natuurbescherming minder negatieve effecten met zich meebrengt; waaronder geurhinder, uitspoeling van meststoffen in de bodem, etc. Daarmee wordt voorkomen dat er meer negatieve effecten kunnen optreden op omliggende natuurgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPhagelkruisbaan5-VA01_0017.png"

Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden

5.5.3 Flora en fauna

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn.

Er gelden een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten. Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Voorliggende ontwikkeling heeft betrekking op het doorvoeren van een functiewijziging ter plekke van een bestaande bedrijfswoning. Deze functiewijziging heeft geen invloed op eventueel aanwezige flora en fauna omdat deze binnen de bestaande bouwmassa wordt doorgevoerd. Daarnaast gaat onderhavig initiatief niet gepaard met nieuwbouw dan wel sloop en zal enkel de bestaande feitelijke situatie planologisch-juridisch worden verankerd.

Geconcludeerd wordt dat vanwege de aard van de ontwikkeling, het doorvoeren van een planologische functiewijziging binnen de bestaande bouwmassa, geen belemmeringen aanwezig zijn voor het aspect flora- en fauna.

Landschappelijke inpassing

In de planregels van voorliggend wijzigingsplan wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen, zijnde een landschappelijk inpassings- en instandhoudingsplicht, waamee wordt geborgd dat de bestaande groene aanplant in een zone van 3 meter respectievelijk 5 meter aan de buitenzijde van de aanduiding 'wonen' in stand moet worden gehouden. Daarnaast wordt in deze voorwaardelijke verplichting de mogelijkheid geboden om de landschappelijke inpassing met goedkeuring van het bevoegd gezag te wijzigen. Dit biedt de nodige flexibiliteit voor de beoogde verkoop van de woning en voor de toekomstige bewoners van onderhavige locatie.

In onderstaande figuur worden de gronden waarop deze voorwaardelijke verplichting van toepassing is, nader gevisualiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPhagelkruisbaan5-VA01_0018.png"

Uitsnede luchtfoto met aanduiding gronden waarop voorwaardelijke verplichting rust

5.6 Duurzaamheid

Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.

In het kader van duurzaamheid moet worden gelet op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig). Onderhavig planvoornemen ziet enkel op het doorvoeren van een functiewijziging, bouwactiviteiten zijn dan ook niet aan de orde.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

6.1 Grondexploitatie

6.1.1 Algemeen

Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.

6.1.2 Exploitatieplan

Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).

Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.

Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:

  • het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
  • het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
  • het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
  • het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
  • het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of branches in de detailhandel.

Voorliggende ontwikkeling heeft betrekking op het doorvoeren van een inpandige functieverandering waarbij de bestaande bedrijfswoning wordt omgevormd tot een reguliere burgerwoning. Er is dan ook geen sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Het opstellen van een exploitatieplan of een anterieure overeenkomst is dan ook niet noodzakelijk.

6.2 Planschade

Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.

Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.

De gemeente Nederweert sluit een planschade-verhaalsovereenkomst met initiatiefnemers. Eventuele tegemoetkomingen in planschade zijn dan ook niet voor rekening van de gemeente Nederweert.

Hoofdstuk 7 Planstukken

Het wijzigingsplan 'Hagelkruisbaan 5 te Ospel' van de gemeente Nederweert bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een digitale verbeelding schaal.

7.1 Algemeen

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de nieuwe Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen/wijzigingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2008' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

Vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen, inpassingsplannen en wijzigingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:

  • er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist;
  • er is een verplichte 'analoge verbeelding' voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd;
  • er is een verplichte 'digitale verbeelding' voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).

Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan/wijzigingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend wijzigingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.

7.2 Toelichting, regels en verbeelding

Een wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.

7.2.1 Toelichting

De toelichting van het wijzigingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het wijzigingsplan.

7.2.2 Regels

Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:

- Hoofdstuk 1: Inleidende regels

  • Begrippen

- Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

  • Toepassingsverklaring bestemmingsregels

- Hoofdstuk 3: Algemene regels

  • Toepassingsverklaring verbeelding
  • Toepassingsverklaring algemene regels

- Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

  • Slotregel

Omdat in casu sprake is van een wijzigingsplan dienen voor voorliggende planontwikkeling de regels van het 'moederplan', het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert', één op één van toepassing te worden verklaard.

7.2.3 Verbeelding

De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.

De verbeelding met betrekking tot voorliggend wijzigingsplan is digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.

Verder voorziet bijbehorende verbeelding in de naam van voorliggend wijzigingsplan en een tekeningnummer. Dit zijn verplichtingen in het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.

De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg, inspraak en formele procedure

8.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een wijzigingsplan is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp wijzigingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het wijzigingsplan van start gaan.

8.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen met andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.

De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.

8.3 Inspraak

Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.

De gemeente Nederweert heeft kenbaar gemaakt dat voor voorliggende planontwikkeling geen inspraak hoeft te worden gehouden met als gevolg dat direct wordt overgegaan tot de formele wijzigingsplanprocedure (vanaf ontwerp plan).

8.4 Formele procedure

8.4.1 Algemeen

De wettelijke (formele) wijzigingsplanprocedure, die circa 20 weken in beslag neemt, bestaat uit de volgende stappen:

  • 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp wijzigingsplan.
  • 2. Ter inzage legging van het ontwerp wijzigingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken.
  • 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kunnen belanghebbenden zienswijzen naar voren brengen.
  • 4. Vaststelling van het wijzigingsplan door het college van burgemeester en wethouders binnen 8 weken.
  • 5. Algemene bekendmaking van het vastgestelde wijzigingsplan door ter inzage legging binnen 2 weken.
  • 6. Mogelijkheid tot instellen beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking.
  • 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.4.2 Zienswijzen

Het ontwerp van voorliggend wijzigingsplan heeft vanaf 1 oktober 2021 tot en met 11 november 2021 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingekomen.

Bijlagen bij toelichting