direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 'Schoor 18-20, Nederweert'
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0946.WPSchoor18202019-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De eigenaren van de woning aan Schoor 20 te Nederweert hebben de gemeente Nederweert verzocht om hun (gesplitste) woning planologisch-juridisch te regelen. De woning is in het verleden zonder de benodigde vergunning gesplitst en is daarom op basis van de vigerende regeling niet geregeld. Het betreft een gesplitste woning als onderdeel van een boerderij gelegen aan Schoor 18-20. De boerderij kent een cultuurhistorische waarde en is door de vorige eigenaren in 1980 gesplitst. Sindsdien fungeert de boerderij als twee-onder-een-kapwoning en wordt door twee families bewoond. Onlangs is het Schoor 20 verkocht en is in het kader van de financieringsaanvraag aan het licht gekomen dat de huidige situatie dus in strijd is met het geldende bestemmingsplan.

 

Conform het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert' heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch met waarden - Esdorpen'. Tevens is aan de planlocatie de functieaanduiding 'wonen' toegekend. Op basis hiervan is maximaal 1 burgerwoning op het perceel toegestaan. In de feitelijke situatie is door de splitsing van de boerderij sinds lange tijd sprake van 2 wooneenheden binnen het plangebied. Derhalve geldt dat de huidige situatie in strijd is met wat planologisch-juridisch gezien is toegestaan.

Om de feitelijke situatie planologisch- juridisch te verankeren, is een wijziging van het bestemmingsplan aan de orde. Het moederplan staat middels een wijzigingsbevoegdheid toe dat, onder voorwaarden, de bestaande woning Schoor 18-20 gesplitst kan worden naar twee wooneenheden. In dit kader wordt het planvoornemen middels een wijzigingsplan planologisch verankert. Dit voornemen is besproken met de gemeente Nederweert en zij heeft aangegeven haar principemedewerking te willen verlenen ten aanzien van dit voornemen.

Met voorliggende toelichting wordt aangetoond dat het planvoornemen voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in het vigerend bestemmingsplan. Deze toelichting vormt een integraal onderdeel van dit wijzigingsplan.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan Schoor 18-20 in het buitengebied van Nederweert. Het betreffende perceel is kadastraal bekend als gemeente Nederweert, sectie AA, nummers 85 en 86.

Het plangebied bevindt zich in een bebouwingslint waaraan zowel woningen als (agrarische) bedrijven zijn gevestigd. Ten noorden wordt de locatie begrensd door een perceel met functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. In de huidige situatie geldt dat de vergunning voor intensieve veehouderij is ingetrokken (dus geen inrichting meer), het bedrijfsgebouw is gesloopt en zich enkel nog een woning op het perceel bevindt. Ten oosten wordt de locatie begrensd door de weg Schoor. Het zuiden en het westen van de planlocatie worden begrensd door agrarische percelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPSchoor18202019-VA01_0001.png"

 Uitsnede luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: kadviewer.map5.nl)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert' en de daarop volgende herzieningen 'Buitengebied Nederweert 1e herziening', 'Buitengebied Nederweert 2e herziening' en 'Buitengebied Nederweert 5e herziening - geitenhouderijen' van de gemeente Nederweert, zoals vastgesteld op respectievelijk 24 november 2009, 24 april 2012, 17 december 2013 en 9 juli 2019. Op basis van dit bestemmingsplan kent het plangebied de bestemming 'Agrarisch met Waarden - Esdorpen' en de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. Tevens is ter hoogte van de woning een functieaanduiding 'wonen' toegekend, met dien verstande dat er binnen deze bestemming slechts één wooneenheid is toegestaan. Twee wooneenheden dan wel het splitsen van de woning is op basis van de bij deze bestemming behorende planregels, niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPSchoor18202019-VA01_0002.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan met aanduiding plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het bestemmingsplan voorziet in een wijzigingsbevoegdheid die het mogelijk maakt om bestaande hoofdgebouwen te splitsen in maximaal 2 wooneenheden (artikel 5.8.1 lid m). Bij gebruikmaking van deze wijzigingsbevoegdheid, dient aangetoond te worden dat voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • de splitsing enkel is toegestaan in de wro-zone - bebouwingsconcentraties;
  • na splitsing de woningen elk een minimale inhoud hebben van 350 m³;
  • bijgebouwen bij de woning zijn toegestaan conform de maatvoering bij alle burgerwoningen zoals opgenomen in artikel 5.2.3;
  • sprake is van een minimaal evenredige kwaliteitsbijdrage door de sloop van overige niet cultuurhistorische waardevolle bebouwing en herstel van cultuurhistorische waardevolle panden; indien sloop of herstel als bedoeld in de vorige zin mogelijk is, dan dient op grond van artikel 32.4 inzicht te worden geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
  • sprake is van een landschappelijke inpassing;
  • een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
  • sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

In paragraaf 3.4.2 is aangetoond dat met het planvoornemen aan deze wijzigingsvoorwaarden wordt voldaan.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving opgenomen van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het Rijks-, provinciaal-, en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 4 wordt inzicht gegeven in de milieu- en waardenaspecten die van belang zijn voor het voorliggende wijzigingsplan. In de laatste hoofdstukken komt de wijze van bestemmen, de haalbaarheid alsmede de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Plangebied en planontwikkeling

2.1 Gebiedsbeschrijving

Het plangebied is gelegen aan Schoor 18-20 in het buitengebied van de gemeente Nederweert. De omgeving waarin de locatie zich bevindt is zeer open en wordt hoofdzakelijk gekenmerkt door gronden bestemd voor agrarisch gebruik. In de wijdere omgeving van het plangebied is ten noorden de kern van Nederweert gelegen, ten westen de A2 en de kern van Weert en ten oosten de natuurgebieden 'Sarsven' en 'de Banen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPSchoor18202019-VA01_0003.png"

Uitsnede luchtfoto met plangebied globaal aangeduid (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De planlocatie bevindt zich in een bebouwingslint, veelal bestaande uit karakteristieke boerderijen. De bestaande bebouwing op Schoor 18-20 bestaat uit een cultuurhistorisch waardevolle boerderij en een overkapping in de vorm van een vrijstaand bijgebouw. De cultuurhistorisch waardevolle boerderij is ook als zodanig opgenomen in de bijlage (Bijlage 5 Lijst van rijksmonumenten, cultuurhistorisch waardevolle panden en gemeentelijke monumenten) bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert'. De boerderij is met kopgevel aan de weg Schoor gelegen. De overkapping bevindt zich achter op het erf en is niet zichtbaar vanuit de openbare weg Schoor. De weg Schoor wordt met name gebruikt door bestemmingsverkeer (bewoners en verder gelegen bedrijven).

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPSchoor18202019-VA01_0004.png"

Impressie bestaande bebouwing aan Schoor 18-20 (bron: Google Maps)

2.2 Beoogde planontwikkeling

In de huidige situatie wordt de cultuurhistorisch waardevolle boerderij door twee families bewoond en fungeert het als het ware als een twee-onder-een-kapwoning. De twee woningen zijn gesitueerd binnen de contouren en het volume van de oorspronkelijke bebouwing, waarbij in het rechter deel (perceel 85: Schoor 18) de voormalige bedrijfswoning is gelegen en in het linker deel (perceel 86: Schoor 20) de tweede woning is gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPSchoor18202019-VA01_0005.png"

Kavel-/woningsplitsing Schoor 18-20 (BGT ondergrond)

Gezien de ligging, bebouwing, historie en het huidige gebruik kan het pand als geschikt worden gezien voor een woonfunctie. Echter, komt de huidige situatie niet overeen met wat planologisch gezien is toegestaan. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is namelijk maar één wooneenheid op het perceel toegestaan. Om de planologisch-juridisch toegestane situatie overeen te laten komen met de huidige situatie,beoogt dit plan middels een wijzigingsbevoegdheid het hoofdgebouw planologisch-juridisch te splitsen in twee wooneenheden. Het plan betreft enkel een planologische wijziging. Er zullen geen feitelijke wijzigingen (qua gebruiks- en bouwmogelijkheden) binnen het plangebied plaatsvinden, noch door de beoogde planologische wijziging mogelijk worden: de bestaande woningen met bijbehorende bouwwerken worden gehandhaafd.

2.3 Ruimtelijke effecten

In voorliggend planvoornemen is sprake van een planologische functiewijziging waarbij de splitsing van het hoofdgebouw in maximaal 2 wooneenheden wordt toegestaan. Daarvoor worden geen fysieke ingrepen uitgevoerd. Het huidige gebruik en de huidige situatie van de bestaande bebouwing wijzigen niet, omdat het hoofdgebouw door de huidige eigenaren reeds in de vorm van twee woningen wordt gebruikt.

De locatie is reeds landschappelijk in haar omgeving ingepast door de aanwezige beplantingselementen. Intensivering van deze beplantingselementen draagt verder niet bij aan een betere landschappelijke inpassing. Er ontstaat hiermee geen meerwaarde. De karakteristieke cultuurhistorische bebouwing en de grote hoeveelheid kwalitatief groen maken dat de locatie ruimtelijke gezien goed aansluit op de omgeving. Planologisch gezien heeft onderhavig voornemen vooral een positief ruimtelijke effect omdat met de realisatie van een 'nieuwe' woning de cultuurhistorische waarde van het pand behouden blijft en er geen leegstand ontstaat. Hiermee wordt verloedering en verpaupering voorkomen.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPSchoor18202019-VA01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPSchoor18202019-VA01_0007.png"

Landschappelijke inpassing o.b.v. aanwezige inheemse beplantingselementen

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) en de Omgevingsverordening Limburg (OvL2014). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert', de 'Strategische Visie Nederweert 2020' en de 'Structuurvisie Nederweert'.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. Daarin wordt de toekomstvisie gegeven van het kabinet met betrekking tot onder andere de ruimtelijke ordening. Deze structuurvisie vervangt (onder andere) de Nota Ruimte. Hiernavolgend wordt ingegaan op deze structuurvisie.

De structuurvisie beschrijft de principes voor de ruimtelijke inrichting in Nederland. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de beoogde ambities tot en met 2040. In de structuurvisie worden de hoofdlijnen van het beleid aangegeven, waarbij de nationale ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland een grote rol speelt.

In deze structuurvisie wordt benadrukt dat het van het grootste belang is dat de concurrentiepositie van Nederland verbetert. Hiertoe is het van belang dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd, te weten:

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland;
  • 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Om de regeldruk te verlagen heeft het kabinet besloten dat de ruimtelijke afwegingen zo dicht mogelijk bij de burger plaats moet vinden. Daarom zal er op basis van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte naar gestreefd worden om zoveel mogelijk verantwoordelijkheden bij de gemeenten en provincies onder te brengen. Het Rijk zal zeer terughoudend, en met name achteraf, bij het toezicht betrokken zijn.

Er zijn echter wel enkele ontwikkelingen waarbij het Rijk bij voorbaat al aangeeft dat er een Rijksverantwoordelijkheid aan de orde kan zijn. Een Rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien een onderwerp nationale baten/lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Voorbeelden hiervan zijn ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport en greenports. Maar ook onderwerpen waarover internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed. Daarnaast kunnen ook onderwerpen die provincie- of landgrensoverschrijdend of een hoog afwentelingsrisico kennen een Rijksverantwoordelijkheid zijn. Ontwikkelingen die niet onder het bovenstaande vallen zullen in principe alleen achteraf gecontroleerd worden door het Rijk. Rijkswaterstaat en de ministeries van Defensie en EL&I zullen als direct belanghebbenden wel de plannen vooraf blijven beoordelen.

De structuurvisie streeft een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen na. Hiertoe is in de structuurvisie een ladder voor duurzame verstedelijking ontwikkeld. De invulling van deze ladder wordt overgelaten aan de gemeenten en provincies. Zolang de ontwikkeling de rijksbeleidsdoeleinden niet frustreert, is er een grote mate van vrijheid voor de decentrale overheden. In paragraaf 3.2.3 wordt nader ingegaan op deze ladder voor duurzame verstedelijking.

Het Rijk streeft met het opstellen van de structuurvisie een goed werkende woningmarkt in Nederland na. Dit wil zeggen dat er qua omvang, kwaliteit en differentiatie een goede balans dient te zijn. Bovendien dient er ruimte te zijn voor het in stand houden van de bereikbaarheid van Nederland en dient er rekening gehouden te worden met het behoud van de natuur.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur.
3.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen/wijzigingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

3.1.4 Conclusie rijksbeleid

De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige, lokale, ondergeschikte ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de SVIR en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciaal omgevingsplan Limburg 2014

Provinciale Staten van Limburg hebben op 12 december 2014 het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) vastgesteld. In het POL2014 is de provincie opgedeeld in zoneringen. Onderhavig plangebied is gelegen binnen de zonering 'Buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPSchoor18202019-VA01_0008.png"

Uitsnede kaart 'zoneringen' POL2014 met globale ligging plangebied

Buitengebied

De gronden die gelegen zijn in de zone 'Buitengebied' betreffen alle gronden in het landelijk gebied die niet zijn gelegen in de 'Goudgroene natuurzone', 'Zilvergroene natuurzone' en/of 'Bronsgroene landschapszone'. Het betreffen met name gronden met een agrarisch karakter, waarbij (o.a.) ruimte wordt gegeven voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De provinciale beleidsaccenten in de zone 'Buitengebied' zijn gericht op ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe (landbouw)bedrijfslocaties, het terugdringen van de milieubelasting vanuit de landbouw en de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPSchoor18202019-VA01_0009.png"

Uitsnede kaart 'milieubeschermings-gebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied

Onderhavig plangebied is gelegen in het milieubeschermingsgebied 'Roerdalslenk III'. Binnen deze zone is het roeren van de grond en alle boringen dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei verboden.

In onderhavig geval worden geen (diepe) bodemingrepen uitgevoerd, omdat alleen sprake is van een planologische functiewijziging (woningplitsing in twee wooneenheden) binnen de bestaande bebouwing.

Verder geldt dat in de Omgevingsverordening regels zijn opgenomen ten aanzien van wonen. Hierbij geldt op basis van artikel 2.4.2 dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg niet voorziet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door gemeenteraden vastgestelde Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg. In onderhavig geval geldt dat de planologisch-juridisch toe te voegen bestaande woning reeds is meegenomen in de planvoorraad. Dit is nader beschreven in paragraaf 3.3.1.

Voor het toevoegen van woningen in het buitengebied specifiek geldt op basis van de Omgevingsverordening dat een dergelijk initiatief vooraf getoetst dient te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. In de navolgende paragraaf 3.2.3 is nader beschreven dat met onderhavige ontwikkeling geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de Ladder derhalve geen belemmering vormt voor het plan.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De structuurvisie streeft een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen na. Hiertoe is in de structuurvisie een ladder voor duurzame verstedelijking ontwikkeld. De invulling van deze ladder wordt overgelaten aan de gemeenten en provincies. Zolang de ontwikkeling de rijksbeleidsdoeleinden niet frustreert, is er een grote mate van vrijheid voor de decentrale overheden. De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmings-/wijzigingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmings-/wijzigingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarmee zal in eerste aanleg moeten worden bepaald of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling en of deze ontwikkeling een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De Ladder-onderbouwing is verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Voordat getoetst wordt of een voorziene ontwikkeling 'nieuw' is, dient te worden getoetst of deze ontwikkeling kan worden aangemerkt als een 'stedelijke' ontwikkeling. De definitie van 'stedelijke ontwikkeling' is: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro).

In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. In de literatuur wordt er bij voorziene ontwikkelingen met betrekking tot woningbouw zelfs gesproken over een daadwerkelijke ondergrens.

Volgens vaste jurisprudentie zijn elf woningen (welke op één dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd (ABRvS 18-11-2015, ECLI:NL: RVS:2015:3542, r.o. 8.2.). Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus twaalf (ABRvS 22-07-2015, ECLI:NL: RVS:2015:2329,r.o. 6.3).

Onderhavige planontwikkeling betreft het splitsen van een reeds bestaande woning naar twee wooneenheden. Daarmee voorziet het planvoornemen in de toevoeging van één extra wooneenheid binnen het plangebied. Daarmee blijft het planvoornemen ruimschoots onder de in de jurisprudentie bepaalde ondergrens van 11 woningen. Toetsing aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking is derhalve niet aan de orde.

3.2.4 Limburgs kwaliteitsmenu

Voor (ruimtelijke) ontwikkelingen buiten de zogenaamde 'rode contouren' is het Limburgs Kwaliteitsmenu van kracht. In dit Kwaliteitsmenu geeft de provincie de Limburgse gemeenten een handreiking op welke wijze deze om moeten gaan met ontwikkelingen in het buitengebied. Gemeenten dienen in een structuurvisie dit provinciale beleidskader te verwerken en aan te geven op welke wijze zij toepassing geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu.

De gemeente Nederweert heeft het Limburgs Kwaliteitsmenu verankerd in een gemeentelijke structuurvisie, waarop nader wordt ingegaan in paragraaf 3.4.2.

Met onderhavig planvoornemen wordt geen nieuwe bebouwing binnen het plangebied opgericht. Het plan voorziet enkel in een planologische functiewijziging waarbij één bestaande woning als extra wooneenheid planologisch-juridisch binnen het plangebied wordt toegevoegd en een deel van de primair agrarische gronden (bij de woning in gebruik zijnde tuin) bij de woonbestemming wordt betrokken. De functie wonen is reeds binnen het plangebied voorzien. Eveneens is binnen het vigerende bestemmingsplan reeds voorzien in de toevoeging van een extra wooneenheid middels de wijzigingsbevoegdheid. Enkel hieraan wordt binnen de bestaande bebouwing middels het planvoornemen invulling gegeven. Het feitelijke gebruik en de functie wijzigen niet. Derhalve is geen sprake van een 'nieuwe' ruimtelijke ontwikkeling buiten de rode contour. Het Limburgs Kwaliteitsmenu is derhalve niet van toepassing.

3.2.5 Conclusie Provinciaal beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling.

De ter plekke van onderhavig plangebied van toepassing zijnde provinciale zonering 'Buitengebied' impliceert geen belemmeringen vanuit beleidsoogpunt. Voorts is geen sprake van strijdigheid met de uitgangspunten van het milieubeschermingsgebied Roerdalslenk III'. De ladder voor duurzame verstedelijking is niet aan de orde voor onderhavig planvoornemen.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg

Op 18 december 2014 heeft de gemeente Nederweert de 'Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg' vastgesteld. De structuurvisie gaat in op de gevolgen van de demografische transitie en de daarmee samenhangende veranderende kwalitatieve woningbehoefte.

De structuurvisie geeft inzicht in de kwalitatieve en kwantitatieve opgave op het beleid van woningbouw per gemeente. Doel is om de woningvoorraad af te stemmen op de veranderende behoefte. Concreet zal het betekenen dat de planvoorraad zal worden afgebouwd.

In voorliggend planvoornemen is sprake van het planologisch vastleggen van een woningsplitsing die feitelijk al langere tijd aanwezig is. De betreffende wooneenheden ter plaatse van Schoor 18 en 20 zijn reeds meegenomen in de woningvoorraad. De in planologisch-juridische zin toe te voegen woning ter plaatse van Schoor 20 is in de huidige situatie ook al bewoond en in gebruik. Het betreft enkel het planologisch-juridisch regelen. Er is geen sprake van het toevoegen van een nieuwe extra woning aan de woningvoorraad. Dit zal ook in de toekomst na verkoop van de woning Schoor 20 zo blijven. Daarmee bestaat er een concrete behoefte van deze functie. Het voorliggend planvoornemen voldoet daarmee aan de Structuurvisie Wonen, Zorg en Woonomgeving Midden-Limburg.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert'

Ter plekke van de locatie Schoor 18-20 is het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert' van kracht, vastgesteld door de gemeenteraad op 24 november 2009. Het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert 1e herziening' (vastgesteld 24 april 2012) ziet in op een wijziging van de planregels ten aanzien van archeologie. De bestemmingsplannen 'Buitengebied Nederweert 2e herziening' (vastgesteld 17 december 2013) en 'Buitengebied Nederweert 5e herziening - geitenhouderijen' (vastgesteld 9 juli 2019) van de gemeente Nederweert, voorzien geen wijzigingen binnen onderhavig plangebied.

Onderhavige locatie is op grond van het bestemmingsplan bestemd tot 'Agrarisch met waarden – Esdorpen' met de functieaanduiding 'wonen'.

De voor 'Agrarisch met waarden – Esdorpen' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor:

  • behoud van het bestaande agrarisch grondgebruik;
  • de uitoefening van het agrarisch bedrijf
  • een burgerwoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
  • een niet-agrarisch bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding Specifieke vorm van agrarisch met waarden - Esdorpen met de nadere functieaanduiding bedrijf
  • recreatieve functies, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding Specifieke vorm van agrarisch met waarden - Esdorpen met de nadere functieaanduiding recreatie
  • maatschappelijke functies, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding Specifieke vorm van agrarisch met waarden - Esdorpen met de nadere functieaanduiding maatschappelijk
  • detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding Specifieke vorm van agrarisch met de nadere functieaanduiding detailhandel
  • behoud, herstel en ontwikkeling van de aanwezige cultuurhistorische waarden
  • behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke karakteristiek, met name de openheid van de bolle akkers en essen
  • behoud van landschapselementen
  • de schietsport, uitsluitend ter plaatse van de gebiedsaanduiding Veiligheidszone - schootsvelden
  • verkeersvoorzieningen, mede in de vorm van onverharde wegen en paden
  • waterhuishoudkundige doeleinden
  • een molen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van overige, met een daarbijbehorende molenbiotoop, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding vrijwaringszone molenbiotoop
  • groenvoorzieningen
  • extensieve dagrecreatie, inclusief semi-verharde parkeervoorzieningen.

Tevens geldt ter plekke de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. Ook zijn de gronden aangewezen binnen de gebiedsaanduidingen 'milieuzone – boringsvrije zone' en 'wro-zone – bebouwingsconcentratie'. Tevens is voor Schoor 18 en 20 (gedeeltelijk) de aanduiding 'wonen' van toepassing. Ter plaatse van deze aanduiding is planologisch-juridisch één woning toegestaan.

3.4.2 Voorwaarden wijzigingsbevoegdheid en toetsing aan de wijzigingsregels

In feite is de bestaande boerderij ter plekke van Schoor 18-20 reeds door twee families in gebruik als twee aparte woningen. Er bestaat de wens de woning nu ook planologisch gezien te splitsen. In het geldende bestemmingsplan is dit niet rechtstreeks mogelijk omdat op onderhavige locatie de aanduiding 'wonen' is opgenomen waarbij maximaal 1 wooneenheid op het perceel is toegestaan. Om het beoogde voornemen planologisch mogelijk te maken, dient het hoofdgebouw planologisch-juridisch te worden gesplitst in 2 wooneenheden door het toekennen van de aanduiding 'wonen' aan de afzonderlijke percelen. Dit is mogelijk middels een wijzigingsplan.

In artikel 5.8.1, sub m, van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de splitsing van een hoofdgebouw in maximaal 2 woningen mogelijk te maken, onder de voorwaarden dat:

  • 1. de splitsing enkel is toegestaan in de wro-zone - bebouwingsconcentratie;
  • 2. na splitsing de woningen elk een minimale inhoud hebben van 350 m³;
  • 3. bijgebouwen bij de woning zijn toegestaan conform de maatvoering bij alle burgerwoningen zoals opgenomen in artikel 5.2.3;
  • 4. sprake is van een minimaal evenredige kwaliteitsbijdrage door de sloop van overige niet cultuurhistorische waardevolle bebouwing en herstel van cultuurhistorische waardevolle panden; indien sloop of herstel als bedoeld in de vorige zin niet mogelijk is, dan dient op grond van artikel 32.4 inzicht te worden geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
  • 5. sprake is van een landschappelijke inpassing;
  • 6. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
  • 7. sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Hieronder wordt de uitwerking van die voorwaarden nader toegelicht.

Ad 1: de splitsing enkel is toegestaan in de wro-zone – bebouwingsconcentraties;

Conform het vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert', is de locatie gelegen in de 'wro zone – bebouwingsconcentraties'.

Ad 2: na splitsing de woningen elk een minimale inhoud hebben van 350 m³;

Na de splitsing hebben de woningen elk een minimale inhoud van 350m3.

Ad 3: bijgebouwen bij de woning zijn toegestaan conform de maatvoering bij alle burgerwoningen zoals opgenomen in artikel 5.2.3;

Op het perceel is één bijgebouw aanwezig. Voor wat betreft de bouwregels voor bijgebouwen geldt dat de gezamenlijke inhoud van de woning en de bijgebouwen maximaal 950 m3 mag bedragen, de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 5 meter moet zijn, de maximaal toegestane goothoogte van vrijstaande bijgebouwen 3,20 meter is en de maximale afstand van een bijgebouw tot een woning 20 meter. Aan deze bouwregels wordt voldaan, met uitzondering van de inhoud. Deze bedraagt 1.442 m3 voor de woning (inclusief bijgebouwen). Echter er is in onderhavige situatie sprake van een reeds bestaande situatie. Voorts zullen de bestemmingsregels van het moederplan, inclusief alle herzieningen, van toepassing worden verklaard binnen dit wijzigingsplan. De maatvoering zal conform deze bestemmingsregels worden geborgd.

Ad 4: sprake is van een minimaal evenredige kwaliteitsbijdrage door de sloop van overige niet cultuurhistorische waardevolle bebouwing en herstel van cultuurhistorische waardevolle panden; indien sloop of herstel als bedoeld in de vorige zin niet mogelijk is, dan dient op grond van artikel 32.4 inzicht te worden geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;

Op basis van artikel 32.4.4 uit het vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert' geldt dat een kwaliteitsbijdrage binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden – Esdorpen' is gericht op het open houden van de bolle akkers en essen alsmede op het behouden en versterken van de aanwezige cultuurhistorische waarden door bebouwing te concentreren aan randen van essen en rondom brinken. Deze doelstellingen kunnen worden bereikt door

het inzetten van één of meer van de volgende maatregelen:

  • a. sloop van bebouwing in Es/ bolle akker (niet aan randen);

Op de planlocatie is een bijgebouw in de vorm van een overkapping aanwezig. Deze overkapping heeft een functionele relatie met het hoofdgebouw en wordt daarom niet aangemerkt als overtollige bebouwing. Met het plan zal het bijgebouw daarom behouden blijven. Daarbij dient eveneens in acht te worden genomen dat de woonboerderij, inclusief bijgebouw, van cultuurhistorische waarde is. Sloop of sanering van bebouwing is in dit kader niet wenselijk. Daarnaast geldt ook dat er in de huidige situatie geen afbreuk aan de ruimtelijke kwaliteit wordt gedaan gezien het bijgebouw op ongeveer 40 meter van de doorgaande weg 'Schoor' is gelegen en door de aanwezigheid van een bomenrij en overig groen buiten het zicht ligt. Ook wordt het zicht vanaf de aangrenzende akkers/weilanden onttrokken door de aanwezigheid van de bestaande beplantingselementen op het perceel zelf.

  • b. primaire oriëntatie op monumentale/ beeldbepalende kwaliteiten;

Op de locatie is een oude boerderij aanwezig die door de gemeente Nederweert is aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol pand. De ongewijzigde situatie draagt, voor zover hier sprake van is, verder niet bij aan de accentuering van dit woongebouw in zijn omgeving.

  • c. hoogwaardige architectonische kwaliteit;

De aanwezige cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is karakteristiek voor het landschap en is zodanig van hoogwaardige architectonische kwaliteit.

  • d. agrarisch natuurbeheer;

Omdat in onderhavig plangebied sprake is van een woonkavel met tuin, is agrarisch natuurbeheer niet aan de orde.

  • e. behoud en herstel cultuurhistorisch waardevolle panden;

De cultuurhistorisch waardevolle boerderij blijft met dit plan behouden. De woningen zijn gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing. Verder geldt dat met het plan leegstand van het gebouw wordt voorkomen en zo ook verpaupering wordt tegengegaan.

  • f. vervangende nieuwbouw met hogere kwaliteit;

In voorliggend plan is geen sprake van vervangende nieuwbouw.

  • g. inpassende beplanting.

In de huidige situatie geldt dat de aanwezige beplantingselementen op de woonpercelen Schoor 18 en 20 (gedeeltelijk) de landschappelijk inpassing vormen. Dit is nader toegelicht in paragraaf 2.3. Dit zijn inheemse soorten en daarmee passend in de omgeving.

Ad 5: sprake is van een landschappelijke inpassing;

In de huidige situatie geldt dat het geheel (Schoor 18 en 20 (gedeeltelijk)) reeds volledig landschappelijk is ingepast door de aanwezige beplantingselementen. Dit is nader toegelicht in hoofdstuk 2.3.

Ad 6: een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;

Met de gemeente is een planschade verhaalovereenkomst getekend.

Ad 7: sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

In hoofdstuk 4 is uitvoerig beschreven dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

3.4.3 Strategische Visie Nederweert in 2020

Op 18 december 2007 heeft de gemeenteraad 'Strategische Visie Nederweert in 2020' vastgesteld. In deze toekomstvisie staat beschreven hoe de gemeente Nederweert in 2020 op het gebied van leefbaarheid, woningbouw, verkeer, economie en platteland zichzelf ziet. Wat betreft wonen is de visie voor 2020 dat Nederweert een bovengemiddelde woonkwaliteit biedt in alle opzichten. Steekwoorden zijn duurzaam, veilig, architectuur, vrijheid, rust, ruimte en leefbaarheid. De kwaliteit van het wonen in Nederweert hangt direct samen met de kwaliteit van het landschap eromheen. In voorliggend planvoornemen wordt een cultuurhistorisch waardevol pand planologisch gesplitst in twee wooneenheden, zonder verdere fysieke ingrepen. De planlocatie is reeds landschappelijk ingepast en met het planvoornemen wordt leegstand en zo ook verpaupering van het pand tegengegaan. Hiermee voorziet het plan naast het legaliseren van de bestaande 'extra' woning in het behouden van de aanwezige kwaliteit.

3.4.4 Structuurvisie Nederweert

Op 9 november 2010 is de 'Structuurvisie Nederweert: Ruimtelijke ontwikkelingen in een plattelandsgemeente 2010-2020' vastgesteld. In de gemeente Nederweert zijn op het gebied van de ruimtelijke ontwikkeling diverse beleidsnota's en visies opgesteld, en om een integrale samenhang van alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Nederweert weer te geven is deze structuurvisie opgesteld. De structuurvisie bevat een samenhangend en integraal overzicht van ruimtelijke en aanverwante ontwikkelingen en ambities binnen de gemeente Nederweert voor de periode 2010-2020. Met deze periode wordt aangesloten op de 'Strategische Visie Nederweert in 2020'.

Uitbreiding woonfunctie buitengebied

Aan initiatieven voor uitbreiding van de woonfunctie in het buitengebied zal door de gemeente Nederweert enkel medewerking worden verleend wanneer sprake is van het oplossen van een knelpunt op de locatie of in de directe omgeving waardoor door de toevoeging van de woonfunctie een meerwaarde ontstaat. Op onderhavige locatie is reeds een woonfunctie met twee wooneenheden aanwezig. De twee wooneenheden ter plekke zijn reeds opgenomen in de woningvoorraad. Met het planvoornemen wordt woningsplitsing toegestaan waarmee leegstand van het pand en zo ook verpaupering kan worden voorkomen. Op deze wijze kan gesproken worden over een toegevoegde meerwaarde van het plan. Deze splitsing is bovendien reeds voorzien in het vigerende moederplan middels een wijzigingsbevoegdheid.

3.4.5 Conclusie gemeentelijk beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijk beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.

Hoofdstuk 4 Milieutechnische aspecten

Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten onderzocht.

4.1 Besluit milieueffectrapportage

Bij woningbouw kan er sprake zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals aangegeven in de bijlage van het Besluit m.e.r., onderdeel D 11.2, kolom 1: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.'

Als de ontwikkeling ook voldoet aan kolom 2 (de drempel), dan is er sprake van een m.e.r.-plicht. Dit is het geval als de activiteit betrekking heeft op:

1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;

2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat; of

3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

Onderhavig planvoornemen voorziet in de planologisch-juridische verankering van de splitsing van een bestaande woonboerderij in twee wooneenheden. Gezien met het planvoornemen geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject omdat het reeds een bestaande situatie betreft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling niet aan de orde.

4.2 Bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

Ter plekke is feitelijk gezien reeds sprake van een woonfunctie op basis van de aanduiding 'wonen'. Al sinds langere tijd wordt de locatie gebruikt als twee-onder-een-kapwoning met bijbehorende tuin. In voorliggend planvoornemen wordt de woning enkel planologisch-juridisch gesplitst in twee woningen. Daarmee wordt planologisch-juridisch een 'nieuwe' woning gerealiseerd. In het verleden zijn de gronden behorende bij de woning Schoor 20 die in gebruik zijn als tuin reeds gesaneerd tot aan de maximaal toegestane waarden voor het gebruik als siertuin (Busbesluit provincie 3 december 2008, kenmerk DOC200800005783).

Er is geen sprake van een gevoeligere functie en voor de functiewijziging zijn geen fysieke ingrepen noodzakelijk. Ter plekke wordt geen nieuwe verblijfsruimte toegevoegd of andere bodemingrepen uitgevoerd. Derhalve is een bodemonderzoek niet aan de orde.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling.

4.3 Geluid

Op onderhavige locatie is sprake van een planologische functiewijziging waarmee een bestaande woning planologisch-juridisch wordt gesplitst in twee wooneenheden. Dit leidt ertoe dat de planologisch-juridisch toegestane situatie overeen komt met de reeds bestaande situatie. Door planologisch-juridisch gezien een 'nieuwe' woning te realiseren, is in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) sprake van toevoeging van een geluidgevoelig object. Ten aanzien van het wegverkeer maakt het bebouwingslint Schoor, waaraan de planlocatie is gelegen, onderdeel uit van een 30 km-gebied (zie onderstaand figuur). Deze wegen zijn niet zoneplichtig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPSchoor18202019-VA01_0010.png"

30-km zone bebouwingslint Schoor

Verder geldt dat de verkeersintensiteit zeer gering is. Feitelijk gezien wordt de Schoor enkel voor bestemmingsverkeer gebruikt en is er derhalve geen sprake van doorgaand verkeer. Dit te meer omdat de bebouwing die door onderhavige weg ontsloten wordt, zeer beperkt is. Het is in het licht van het voorgaande redelijkerwijs uit te sluiten dat dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen mogelijk wil maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.

Het plan voorziet in het planologisch-juridisch toevoegen van een 'nieuwe' woning op de locatie. Een woning heeft geen milieucategorie met richtafstanden die van toepassing zijn op de omliggende woningen. Dat neemt niet weg dat de planologisch-juridsch gezien 'nieuwe' woning mogelijk binnen de richtafstanden vallen van bedrijven en functies die gelegen zijn in de directe nabijheid van het plangebied. Buiten het plangebied zijn enkele functies in de directe omgeving gelegen.

Direct ten noorden van de planlocatie bevindt zich een perceel met functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. Het plangebied ligt binnen de richtafstand van deze veehouderij. In de feitelijke situatie geldt dat de voormalige bedrijfsbebouwing is gesloopt en de voormalige bedrijfswoning wordt bewoond. Er is derhalve geen uitvoering van de functie intensieve veehouderij meer voor dit perceel. Er is tevens geen vergunning meer voor het houden van dieren. Daarnaast geldt dat de locatie door de gemeente Nederweert in haar Verordening en gebiedsvisie 'Geurhinder en Veehouderij Nederweert 2017' niet meer wordt aangemerkt als veehouderij. Ten aanzien van de VNG brochure bedrijven en milieuzonering geldt dat er kan worden afgeweken van de geldende milieucategorie, indien gemotiveerd kan worden dat de feitelijke situatie en exploitatie van de functie niet overeenkomt met kenmerken en uitstraling die ten aanzien van de toegewezen milieucategorie aan de orde zouden moeten zijn. Gezien het feit dat voor de onderhavige locatie geldt dat de bedrijfsbebouwing ten dienste van de intensieve veehouderij danwel gesloopt, danwel niet meer in gebruik is, er voorts op de locatie geen dierrechten meer vergund zijn en dat de locatie tot slot niet is opgenomen als intensieve veehouderij in de geurverordening van de gemeente Nederweert, kan worden gesteld dat er hier in feitelijke zin sprake is van een inrichting die qua schaal, omvang en kenmerken niet overeenkomt met een intensieve veehouderij maar met een woonfunctie. Daarnaast is de woning Schoor 18, welke wel al planologisch-juridisch geregeld is, maatgevend voor de eventuele ontwikkelingsmogelijkheden aangezien het de dichstbijzijnde woning betreft. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ten aanzien van het planvoornemen geen belemmeringen aan de orde zijn met betrekking tot deze locatie. Zie in dit kader ook paragraaf 4.5 Geurhinder, waar specifiek zal worden ingegaan op het aspect geur dat ten aanzien van inrichtingen in gebruik als intensieve veehouderij de maximale richtafstand omvat.

Naast de voormalige intensieve veehouderij locatie, is het dichtstbij gelegen bedrijf een glastuinbedrijf op ca. 160 meter ten oosten van de planlocatie. Het betreft een sierteeltkwekerij gelegen aan Schoor 27. Glastuinbouwbedrijven worden op basis van de VNG brochure in de regel ingeschaald onder een milieucategorie 2 of indien er eveneens mestfermentatie plaastvindt tot categorie 3.2. Bij dergelijke milieucategorieën zijn richtafstanden van respectievelijk 30 en 100 meter aan de orde. Voor het planvoornemen geldt dat de locatie op ruimere afstand is gelegen.

De dichtstbijzijnde intensieve veehouderijen, gelegen aan Schoor 7 en Schoor 8, bevinden zich op respectievelijk ca. 300 meter en 275 meter ten westen van de planlocatie. Afhankelijk van het type veehouderij (rundvee, varkens) zijn milieucategorieën aan de orde van 3.1 tot en met 4.1. De maximale richtafstand voor de meest zware categorie (4.1) is 200 meter. Het plangebied is buiten deze zonering gelegen.

Omgekeerd moet blijken dat de aanwezigheid van de veehouderijen geen belemmering vormt voor het woon- en leefklimaat op de locatie. In de volgende paragraaf (4.5 Geurhinder) is nader toegelicht dat op de locatie geen sprake is van geuroverlast door de aanwezigheid van de intensieve veehouderijen.

De nabijgelegen functies vormen op basis van het voorgaande geen belemmering voor het planvoornemen. Omgekeerd vormt het planvoornemen eveneens geen belemmering voor de uitvoering van deze functies.

 

4.5 Geurhinder

Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet vormt het toetsingskader voor vergunningen op grond van de Wet milieubeheer, waar het gaat om stank veroorzaakt door het houden van dieren. Daarnaast is de wet van belang in verband met de zogenoemde 'omgekeerde werking' in het kader van de ruimtelijke ordening. Bij de 'omgekeerde werking' gaat het om de vraag of ter plaatse van geurgevoelige objecten sprake is van een goed woon en/of leefklimaat. Verder hebben gemeenten de mogelijkheid gekregen om binnen een wettelijk bepaalde bandbreedte van de stanstandaardnormen van de Wgv af te wijken. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen en vastleggen in een geurverordening, dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.

Met het planvoornemen wordt een 'nieuwe' woning planologisch-juridisch aan de planlocatie toegevoegd. Het planvoornemen vormt hiermee geen geuroverlast voor de nabije omgeving. Door een 'nieuwe' woning aan de planlocatie toe te voegen, is er sprake van de toevoeging van een geurgevoelig object. Derhalve dienen aspecten ten aanzien van geurhinder in de omgeving nader onderzocht te worden.

In de directe omgeving van het plangebied (<2km) zijn bronnen van geurhinder, in de vorm van intensieve veehouderijen, aanwezig. Ten aanzien van de verordening en gebiedsvisie Geurhinder en veehouderij Nederweert 2017 zijn door de gemeente Nederweert kaarten opgesteld die een indicatie geven van de geurhinder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPSchoor18202019-VA01_0011.png"

Uitsnede kaart 'Achtergrond geurbelasting 2018' Nederweert

Op basis van bovenstaande figuur kan worden geconcludeerd dat het plangebied is gelegen in een gebied dat is aangewezen als 'redelijk goed' ten aanzien van geurhinder. Er is derhalve geen geurhinder te verwachten voor het plangebied.

Geconcludeerd kan worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de 'nieuwe' woning. Het aspect geur vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde planontwikkeling.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Algemeen

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.

Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.

4.6.2 Het besluit NIBM

Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijnstof en stikstofdioxide in de lucht.

Voorliggend planvoornemen voorziet in het planologisch-juridisch toevoegen van een 'nieuwe' woning die feitelijk al bestaat, om daarmee invulling te geven aan de feitelijke situatie. Omdat er planologisch-juridsch gezien slechts één nieuwe woning wordt toegevoegd, doet voorliggende ontwikkeling niet in een betekenende mate bijdragen aan de concentratie fijnstof en stikstofdioxide.

NIBM-tool InfoMil

Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 1.665 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.

Omdat in voorliggend ontwikkeling slechts één woning planologisch-juridsch wordt toegevoegd zal de verkeersgeneratie zeer beperkt toenemen. Echter het betreft reeds een bestaande situatie waardoor deze verkeersbewegingen in de huidige situatie feitelijk reeds plaats vinden Er is daardoor feitelijke gezien geen sprake een toename van het aantal verkeersbewegingen.

4.6.3 Fijnstof

In het kader van beoordeling woon- en leefklimaat dient er gelet op de fijnstofproblematiek in het buitengebied van Nederweert ook aandacht te zijn voor de fijnstofconcentraties ter plaatse. Hiervoor zijn de NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) kaart en de kaart 'indicatieve cumulatieve belasting fijnstof PM10 vanuit veehouderijbedrijven in Nederweert (µg/m³) (11 maart 2019)' geraadpleegd. Uit deze kaarten blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 32,83 ìg/m3, 21,03 ìg/m3 en 12,36 ìg/m3 zijn. De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 ìg/m3) en PM2,5 (20 ìg/m3) wordt niet overschreden. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uur gemiddelde concentratie is maximaal 8,762, waardoor het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden. Het aandeel fijnstof afkomstig van intensieve veehouderijen bedraagt op de planlocatie 1-2,5 µg/m3. De concentratie fijnstof heeft geen negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat ter plekke van het plangebied. Het aspect fijnstof vormt geen belemmering voor voorliggend voornemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPSchoor18202019-VA01_0012.png"

Uitsnede kaart 'Fijnstof kaart 2019' Nederweert

4.6.4 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen.

Het besluit is niet van toepassing op onderhavig plan.

4.6.5 Conclusie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de risico's voor mens en milieu bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Op de Risicokaart kan worden bekeken welke risicovolle bedrijven, transportroutes of buisleidingen zich in de directe omgeving van het planvoornemen bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPSchoor18202019-VA01_0013.png"

Uitsnede risicokaart

Relevante aspecten voornemen

In het plangebied noch in de directe omgeving daarvan is sprake van een plaatsgebonden risicocontour 10-6 of een veiligheidsafstand tot een risicovolle inrichting gelegen. Wel is de A2, gelegen op ca. 750 meter afstand ten zuiden van de planlocatie, aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen. Aan de andere zijde van het kanaal (ca. 700 meter) en ten zuiden van de planlocatie (ca. 225 meter) is een aardgasbuisleiding van de Gasunie gelegen. Beide hebben geen plaatsgebonden risicocontour. Ten westen van de planlocatie zijn twee propaantanks gelegen op ca. 600 en 730 meter afstand. Tenslotte, op ongeveer 600 meter afstand ten zuiden van de planlocatie is een opslagplaats voor munitie van de plaatselijke schietvereniging gelegen. Het plangebied is niet binnen de richtafstand van deze inrichtingen gelegen.

Groepsgebonden risico

Het plangebied is gelegen op meer dan 200 meter van hierboven beschreven risicobronnen (gasleiding en transportroute gevaarlijke stoffen). Gezien de afstand tot deze bronnen zijn deze niet van invloed op het plangebied. Het aantal personen op het plangebied neemt door het planvoornemen planologisch-juridisch gezien toe maar feitelijk niet gezien de reeds bestaande situatie, er is daarmee echter geen sprake van een verhoging van de oriëntatiewaarde en het groepsgebonden risico. De kans dat er mogelijk extra slachtoffers vallen bij eventuele calamiteiten bij de risicobronnen wordt dan ook nihil geacht aangezien het hier reeds een bestaande situatie betreft.

De voorziene woning is in beginsel niet beoogt voor hulpbehoevende mensen die niet zelfredzaam zijn. Daarnaast zijn er in de directe omgeving geen veiligheidsrisico's gelegen die direct van invloed zijn voor het plangebied en planvoornemen. Verder is het plangebied goede bereikbaar voor hulpdiensten.

In de wijdere omtrek zijn echter de autosnelweg A2 en twee gasleidingen van Gasunie gelegen. Voor deze transportroute en buisleidingen geldt dat de PR 10-6 contour niet buiten het object is gelegen. Voor de autosnelweg geldt dat het plasbrandaandachtsgebied (pag) 30 meter bedraagt vanaf de buitenste rand van de buitenste rijstrook van de weg. Er is dus geen overlap met het plangebied. Wel is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied van de autosnelweg en gasleidingen. Daarom is op basis van het Bevt een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

Aangezien als gevolg van dit wijzigingsplan geen significante invloed wordt uitgeoefend op het groepsrisico, levert de ligging ten opzichte van de autosnelweg en gasleidingen geen directe belemmeringen op. Op basis van artikel 7 en 8 van het Bevt, dient in verband met de ligging binnen het invloedgebied van de A2 en de gasleidingen wel een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Op basis van artikel 8, lid 2, onderdeel b van het Bevt kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Zoals reeds beschreven is voor de snelweg A2 een beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Bij een dergelijke verantwoording dient op basis van artikel 7 en 8 van het Bevt aandacht besteed te worden aan de volgende items:

  • De mogelijkheden ter voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval.
  • De mogelijkheden van personen binnen het invloedsgebied om zichzelf in veiligheid te brengen (zelfredzaamheid).

Mogelijkheden ter voorbereiding van bestrijding en beperking omvang ramp en/of zwaar

ongeval

Voor wat betreft de weg en gasleidingen bestaan er met name risico's in verband met ongelukken:

  • met brandbare vloeistoffen;
  • met brandbaar gas (BLEVE10);
  • met giftige gassen en vloeistoffen (toxisch scenario)

De kans op overlijden ten gevolge van een incident met gevaarlijke stoffen binnen het plangebied is gezien de ruime afstand zeer klein. Er bestaan geen feitelijke mogelijkheden om middels dit wijzigingsplan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp direct te beïnvloeden.

De bestrijding vindt voor zover mogelijk plaats bij de risicobron. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het plangebied bij eventuele calamiteiten over het algemeen goed bereikbaar is voor de hulpdiensten.

Mogelijkheden van personen binnen het invloedsgebied om zichzelf in veiligheid te brengen/ zelfredzaamheid

Bij het beschrijven van de mogelijkheden tot zelfredzaamheid is het van belang om in te gaan op de verschillende soorten calamiteiten, zijnde calamiteiten:

  • met brandbare vloeistoffen;
  • met brandbaar gas (BLEVE10);
  • met giftige gassen en vloeistoffen (toxisch scenario)

Indien bij een calamiteit met brandbare vloeistoffen personen betrokken zijn, dienen zij zich in veiligheid te brengen door zich van de bron af te wenden. Hierbij dient de hulpverlening de risicocommunicatie in te zetten ter bevordering van het juiste zelfreddende gedrag.

De mogelijkheden tot zelfredzaamheid bij een BLEVE bestaan met name uit vluchten en in tweede instantie uit schuilen in combinatie met het sluiten van ramen en deuren. Voor het vluchten geldt dat dit bij voorkeur tot buiten het directe invloedsgebied dient plaats te vinden. De functies binnen het plangebied zijn goed ontsloten en er zijn vluchtroutes in meerdere richtingen aanwezig.

Voor blootstelling aan een toxische gaswolk (het bepalende scenario), biedt “schuilen” in combinatie met het sluiten van ramen en deuren de eerste wijze van zelfredzaamheid. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters. Bij bestaande bouwwerken worden geen aanvullende maatregelen getroffen om mogelijke indringing van toxisch gas te verminderen. Aanpassing van bijvoorbeeld oude woningen op dit punt is ingrijpend en kostbaar. Bij nieuwe bouwwerken is sprake van een steeds betere isolatie, welke zorgt voor een goede bescherming tegen het binnendringen van het toxische gas. Nieuwe gebouwen die voorzien zijn van een luchtbehandelingsinstallatie, waardoor het toxisch gas naar binnen kan worden gezogen dienen voorzien te zijn van mogelijkheden om dit systeem met één druk op de knop uit te schakelen.

Vluchten is een andere wijze van zelfredzaamheid bij een toxische gaswolk. Het plangebied is goed ontsloten en er zijn vluchtroutes in meerdere richtingen aanwezig. Van belang is verder dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding en via NL-alert. Verder informeert de veiligheidsregio c.q. gemeente haar inwoners over de handelingsstrategie bij calamiteiten.

4.8 Kabels en leidingen

In of direct nabij het plangebied zijn geen kabels of leidingen gelegen die ten behoeve van het gebruik en/of de veiligheid planologische bescherming behoeven en daarmee een belemmering voor het planvoornemen betekenen.

Hoofdstuk 5 Overige ruimtelijke aspecten

Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in hoofdstuk 4, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.

5.1 Archeologie

5.1.1 Archeologische monumentenzorg (Erfgoedwet)

Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen.

In voorliggend planvoornemen is sprake van het planologisch vastleggen van een feitelijke situatie. Omdat geen sprake is van (ver)bouwplannen en bodemverstorende maatregelen, is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.

5.1.2 Dubbelbestemming Waarde - Archeologie

Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert' is het plangebied mede bestemd tot 'Waarde – Archeologie'. Op basis van deze dubbelbestemming is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk, indien bodemverstorende activiteiten bij een diepte groter dan 40 cm en als de oppervlakte meer bedraagt dan 100 m². Om de archeologische waarde ter plekke te beschermen, blijven de regels met betrekking tot de bestemming 'Waarde – Archeologie' uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert' van toepassing op voorliggend plangebied.

5.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor voorliggend planvoornemen.

5.2 Cultuurhistorie

De binnen het plangebied aanwezige bebouwing is door de gemeente Nederweert aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Met het plan blijft de bestaande bebouwing behouden en worden er geen ingrepen beoogd die een inbreuk zouden kunnen zijn op de aanwezige cultuurhistorische waarden. Met het planologisch-juridisch toestaan van de woningsplitsing wordt juist beoogd om het gebruik van de bebouwing te waarborgen zodat er geen leegstand en verpaupering optreedt.

Het aspect cultuurhistorie vormt dan ook geen belemmering voor voorliggend voornemen.

5.3 Verkeer en parkeren

Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.

Met onderhavig planvoornemen wordt planologisch-juridisch gezien een 'nieuwe' woning aan de planlocatie toegevoegd. In feite is er al langere tijd sprake van twee wooneenheden op de planlocatie. Er is derhalve geen sprake van extra verkeersbewegingen of een toename van de parkeerbehoefte in feitelijke zin, maar zal in planologisch-juridische zin wel moeten worden gemotiveerd dat het planvoornemen kan voorzien in het parkeervraagstuk. Op basis van de CROW kencijfers geldt dat voor twee-onder-een kapwoningen een parkeerbehoefte aan de orde is van minimaal 1,6 en maximaal 2,8 parkeerplekken. Het plangebied kan gezien de omvang van de percelen ruimschoots op eigen terrein aan deze norm voldoen.

Het aspect verkeer en parkeren vormt derhalve geen belemmering voor voorliggend plan.

5.4 Waterhuishouding

5.4.1 Nationaal Waterplan 2016-2021

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS).

5.4.2 Provinciaal beleid

De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.

Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.

5.4.3 Watertoets Waterschap Limburg

Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.

In voorliggend planvoornemen is geen sprake van een fysieke ingreep of bouwplan. De feitelijke situatie wordt door voorliggend wijzigingsplan planologisch-juridisch vastgelegd. Omdat geen sprake is van het bouwplannen of aanleggen van nieuwe verharding, is het doorlopen van een uitgebreide watertoets niet noodzakelijk. De digitale watertoets kan daarmee als afgerond worden beschouwd.

5.4.4 Afvalwater en hemelwater

De planologisch-juridisch gezien 'nieuwe' woning is reeds aangesloten op het gemeentelijk riool. Omdat de feitelijke situatie niet wijzigt, vinden er ook geen wijzigingen plaats met betrekking tot het afvoeren van afvalwater en hemelwater.

5.4.5 Conclusie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmering voor onderhavige planontwikkeling.

5.5 Natuur en landschap

Blijkens de kaart 'Natuur' van het POL2014 is onderhavig plangebied gelegen in de zonering 'Buitengebied' (zie tevens paragraaf 3.2.1). Er is derhalve geen sprake van conflicten met natuurlijke belangen ter plekke.

Het plangebied is gelegen binnen de milieubeschermingszone 'Roerdalslenk III' zoals opgenomen binnen in de Omgevingsverordening Limburg 2014. Echter, omdat slechts sprake is van een planologisch-juridische functiewijziging waarin de bestaande en feitelijke situatie wordt vastgelegd en geen nieuwe bouwplannen mogelijk worden gemaakt, heeft voorliggend plan geen negatieve invloed op de natuur en het landschap te plekke.

In de wijzigingsbevoegdheden van het vigerend bestemmingsplan 'Nederweert Buitengebied' is opgenomen dat voor voorliggende ontwikkeling moet worden voldaan aan de kwaliteitsregel in artikel 32.4. Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Esdorpen' is de kwaliteitsdoelstelling gericht op het open houden van de bolle akkers en essen alsmede op het behouden en versterken van de aanwezige cultuurhistorische waarden door bebouwing te concentreren aan randen van essen en rondom brinken.

De karakteristieke cultuurhistorische bebouwing en de grote hoeveelheid kwalitatief groen maken dat de locatie reeds landschappelijk is ingepast.

5.6 Flora en fauna

5.6.1 Algemeen

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er gelden een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.

Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

5.6.2 Natura 2000

Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura 2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura 2000 gebieden worden beschermd door de 'Wet Natuurbescherming'.

Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is het op ca. 1,3 kilometer gelegen 'Sarsven en de Banen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPSchoor18202019-VA01_0014.png"

Uitsnede kaart 'Veehouderij en Natura 2000' Omgevingsverordening Limburg 2014

Gezien het ondergeschikte karakter van het planvoornemen, de feitelijk reeds bestaande situatie en de betrekkelijk ruime afstand tot het meest dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is redelijkerwijs uit te sluiten dat het planvoornemen een negatieve invloed zal hebben op dit gebied.

5.6.3 Natuurgegevens provincie Limburg

De provincie Limburg heeft in 2016 haar beschikbare natuurgegevens geactualiseerd. Blijkens deze gegevens zijn er geen beschermde plant- of diersoorten aangetroffen in of in de directe nabijheid het plangebied aangetroffen. Alleen wat betreft vegetatie geldt dat oever- en watervegetaties zich nabij het plangebied bevinden. Dit is door de provincie echter nog onvoldoende onderzocht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPSchoor18202019-VA01_0015.png"

Kaart met natuurgegevens provincie en aanduiding planlocatie

5.6.4 Gebiedsbescherming

Het plangebied bevindt zich niet in of direct nabij Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Sarsven en de Banen' bevindt zich op ca. 1,3 km afstand. Het planvoornemen betreft enkel het mogelijk maken van woningsplitsing in maximaal twee woningen. Het is derhalve redelijkerwijs uit te sluiten dat het voorgenomen plan negatieve effecten tot gevolg zal hebben op Natura 2000-gebieden.

5.6.5 Conclusie flora en fauna

Voorliggend planvoornemen voorziet in het planologisch vastleggen van de feitelijke situatie ter plekke, waarbij op voorliggende locatie de woning planologisch-juridisch wordt gesplitst in twee woningen, wat feitelijk reeds de bestaande situatie is. Er worden geen fysieke ingrepen als een verbouwing, nieuwbouw of sloop beoogd. Het planvoornemen heeft derhalve geen negatieve gevolgen op het aspect flora en fauna.

Het aspect flora en fauna vormt derhalve geen belemmering voor voorliggend voornemen.

5.7 Duurzaamheid

Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.

In het kader van duurzaamheid moet worden gelet op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig). In voorliggend planvoornemen is echter geen sprake van bouwactiviteiten. Het aspect duurzaamheid is derhalve niet aan de orde.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

6.1 Grondexploitatie

6.1.1 Algemeen

Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.

6.1.2 Exploitatieplan

Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).

Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.

Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:

  • het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
  • het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
  • het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen uitgevoerd moeten worden;
  • het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
  • het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of branches in de detailhandel.

Er wordt planologisch-juridisch een reeds bestaande woning geregeld. Deze woning is al aangesloten op de bestaande infrastructuur. Hiermee zijn geen kosten gemoeid. Er is dus geen sprake is van verhaalbare kosten vanuit de Wro. De gemeentelijke kosten voor de procedure voor dit wijzigingsplan worden gedekt door leges. Er hoeft dus geen kostenverhaal plaats te vinden en is dus het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig.

6.2 Planschade

Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.

Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.

Tussen initiatiefnemer en de gemeente Nederweert is een planschade verhaalsovereenkomst gesloten, zodat eventuele toegewezen aanvragen van een tegemoetkoming in planschade voor rekening van initiatiefnemer komen.

Hoofdstuk 7 Planstukken

Het wijzigingsplan 'Schoor 18-20 te Nederweert' van de gemeente Nederweert bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding schaal 1 : 1.000.

7.1 Algemeen

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de nieuwe Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2008' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:

  • er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist;
  • er is een verplichte 'analoge verbeelding' voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd;
  • er is een verplichte 'digitale verbeelding' voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).

Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan/wijzigingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend wijzigingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.

7.2 Toelichting, regels en verbeelding

Een bestemmingsplan/wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan/wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.

7.2.1 Toelichting

De toelichting van het wijzigingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het wijzingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het wijzigingsplan.

In de toelichting van onderhavig wijzigingsplan is nadrukkelijk ingegaan op de voorwaarden behorende bij de van toepassing zijnde wijzigingsbevoegdheid.

7.2.2 Regels

Voor voorliggend wijzigingsplan wordt verwezen naar de regels van het moederplan 'Nederweert Buitengebied' inclusief alle herzieningen van dit plan. De regels van dit moederplan inclusief herzieningen zijn van toepassing.

7.2.3 Verbeelding

Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.

De verbeelding met betrekking tot voorliggend wijzigingsplan is ingetekend op schaal 1 : 1.000 en digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.

Verder voorziet bijbehorende verbeelding in de naam van voorliggend wijzigingsplan en een tekeningnummer. Dit zijn verplichtingen in het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.

De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 De te volgen procedure

Het wijzigingsplan doorloopt als ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk wijzigingsplan de volgende procedure, te weten:

Ontwerp:

ter inzage legging (ontwerpwijzigingsplan)

Vaststelling door het college:

2e ter inzage legging (vastgesteld wijzigingsplan)

Reactieve aanwijzing

Beroep:

1. (Gedeeltelijk) onherroepelijk wijzigingsplan

2. Beroep bij Raad van State

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzage ligging van het ontwerp wijzigingsplan zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan en kan het onherroepelijk worden.

8.2 Zienswijzen en vaststelling

Het ontwerp van voorliggend wijzigingsplan heeft vanaf 27 september 2019 tot en met 7 november 2019, gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingekomen. Wel heeft de provincie in een reactie aangegeven geen aanleiding te zien voor het indienen van een zienswijze. Er zijn geen provinciale belangen in het geding. Verder is door het Waterschap Limburg aangegeven dat het planvoornemen valt onder de zogenaamde 'ondergrens'. Dit betekent dat er geen advies van het waterschap noodzakelijk is. Tevens wordt verwezen naar de nieuwe Keur waarin een nieuwe eis van 100 mm in 24 uur is opgenomen. Echter in onderhavige situatie betreft het een reeds bestaande situatie waarbij de waterhuishouding en het verhard oppervlak ter plaatse ongewijzigd blijft.

Het wijzigingsplan is door het college ongewijzigd vastgesteld in haar vergadering van 19 november 2019.