direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Schinkelsweg 8a-Hagelkruisbaan ongenummerd
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0946.WPSchinkelsw8a2011-VA01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik;
  • b. een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • c. een recreatieve functie in de vorm van verblijfsrecreatie in een groepsaccommodatie, doch uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - groepsaccommodatie';
  • d. een niet-agrarisch bedrijf in de vorm van de opslag van goederen, doch uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-bedrijfsmatige (statische) opslag;
  • e. verkeersvoorzieningen, mede in de vorm van onverharde wegen en paden;
  • f. waterhuishoudkundige doeleinden;
  • g. een boringsvrije zone, doch uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone-boringsvrije zone';
  • h. een straalpad, doch uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone-straalpad';
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. extensieve dagrecreatie, inclusief semi-verharde parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op de voor Agrarisch aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, die ten dienste staan aan de bestemming, waarbij de volgende eisen gelden:

3.2.1 Algemeen
  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. per bouwvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - groepsaccommodatie', is maximaal 1 (bedrijfs)woning toegestaan;
  • c. het gebruik van een woning voor een aan huis gebonden beroep en een aan huis gebonden bedrijf is toegestaan, mits:
    • 1. de functie ondergeschikt blijft aan de hoofdfunctie;
    • 2. er maximaal 30% van het totale vloeroppervlak als zodanig in gebruik wordt genomen;
    • 3. geen publiekgerichte functie wordt uitgeoefend;
    • 4. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd van ter plaatse vervaardigde producten;
  • d. nieuwvestiging van inrichtingen ex artikel 2.1 lid 3 jo. bijlage I, onderdeel D Bor is niet toegestaan;
  • e. buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan ten behoeve van het agrarisch grondgebruik en/of recreatief medegebruik, danwel verkeers- en/of nutsvoorzieningen met een maximale hoogte van 1 m en een maximale oppervlakte van 6 m² per bouwwerk;
  • f. de oppervlakte aan parkeervoorzieningen ten behoeve van de extensieve dagrecreatie mag per locatie maximaal 250 m² bedragen.

3.2.2 Recreatie

Voor de bouwwerken gelegen binnen het bouwvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - groepsaccommodatie' gelden de volgende eisen:

  • a. bedrijfsgebouwen:

goothoogte   maximaal 4,5 meter of maximaal de hoogte zoals bestaand  
bouwhoogte   maximaal 8 meter of maximaal de hoogte zoals bestaand  
dakhelling   minimaal 120  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens   minimaal 5 meter  
bebouwd oppervlak   maximaal 500 m2  

  • b. bedrijfswoningen:

goothoogte   maximaal 5,5 meter  
bouwhoogte   maximaal 8 meter  
dakhelling   minimaal 12 0  
inhoud (inclusief bijgebouwen t.b.v. privé-gebruik)   maximaal 1100 m3  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens   minimaal 5 meter  

  • c. bijgebouwen bij bedrijfswoningen:

goothoogte   maximaal 3,20 meter  
bouwhoogte   maximaal 5,5 meter  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens   minimaal 5 meter  
afstand tot bedrijfswoning   maximaal 20 meter uit dichtstbijzijnde gevel  

  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

bouwhoogte erfafscheidingen   maximaal 2 meter; voor de voorgevelrooilijn maximaal 1 meter  
bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   maximaal 6 meter  

3.2.3 Niet-agrarisch bedrijf

  • a. bedrijfsgebouwen:

goothoogte   maximaal 4,5 meter of maximaal de hoogte zoals bestaand  
bouwhoogte   maximaal 8 meter of maximaal de hoogte zoals bestaand  
bebouwd oppervlak   maximaal 2224 m2  

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

bouwhoogte erfafscheidingen   maximaal 2 meter; voor de voorgevelrooilijn maximaal 1 meter  
bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   maximaal 6 meter  

3.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
  • bebouwing;
  • verhardingen;
  • b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op:
  • de natuurlijke en/of landschappelijke waarden van het gebied;
  • stedenbouwkundige kwaliteit;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de milieusituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • de sociale veiligheid;
  • de externe veiligheid;
  • de hemelwaterproblematiek.
  • c. Voor zover sprake is van bebouwing en verhardingen in het kader van ontwikkelingen bij recreatiebedrijven, dient bij de aspecten natuurlijke en/of landschappelijke waarden, stedenbouwkundige kwaliteit en hemelwaterproblematiek in ieder geval het bepaalde in 9.2 in acht te worden genomen.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in 3.2.2 onder a en/of b en/of c en de bouw van bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen en bijgebouwen toestaan tot een minimale afstand van 3 m uit de perceelsgrens, onder de voorwaarden dat:
    • 1. deze kortere afstand vanwege bedrijfstechnische maatregelen noodzakelijk is;
    • 2. het perceel onvoldoende ruimte biedt om de bebouwing binnen 5 meter te realiseren;
    • 3. deze kortere afstand vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
    • 4. de belangen van naburige percelen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het bepaalde in 3.2.2 onder a en uitbreiding van een recreatiebedrijf met méér dan 10%, maar tot maximaal 25% van het bestaand bebouwd oppervlak toestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. aangetoond wordt dat de uitbreiding noodzakelijk is voor de continuïteit van het bedrijf;
    • 2. een uitbreiding met meer dan 10% van het bebouwd oppervlak is alleen aanvaardbaar mits op grond van het bepaalde in artikel 9.2 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
    • 3. de ontwikkeling geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie oplevert;
    • 4. de uitbreiding qua situering aansluit op bestaande (en reeds geplande) infrastructuur;
    • 5. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
    • 6. de ontwikkeling zowel landschappelijk/natuurlijk als stedenbouwkundig en architectonisch dient te worden ingepast.

3.4.2 Afwegingskader

Een in 3.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan bovendien slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c Wabo, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in 3.1, meer in het bijzonder:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens stacaravans of het permanent plaatsen van caravans op kampeerterreinen of kleinschalige campings, alsmede caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door arbeidsmigranten';
  • b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen;
  • c. het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel, anders dan toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels;
  • d. het gebruik van gronden en opstallen voor nevenactiviteiten, anders dan toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels;
  • e. het gebruik van de bebouwing voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten;
  • f. het gebruik van bedrijfsgebouwen (stallen) en bijgebouwen ten behoeve van (zelfstandige) bewoning;
  • g. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 3.5 onder a en toestaan dat de gronden worden gebruikt als kleinschalig kampeerterrein tot maximaal 25 kampeerplaatsen, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de kleinschalige kampeerplaats dient te worden voorzien van een adequate afschermende beplanting. Hiertoe dient een beplantingsplan te worden voorgelegd, dat de goedkeuring behoeft van het college van burgemeester en wethouders van Nederweert;
    • 2. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
    • 3. op grond van het bepaalde in artikel 9.2 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
  • b. artikel 3.5 onder d en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor verblijfs- en dagrecreatieve voorzieningen, onder de voorwaarden dat:
    • 1. sprake is van een landschappelijke inpassing. Hiertoe dient een beplantingsplan te worden voorgelegd, dat de goedkeuring behoeft van het college van burgemeester en wethouders van Nederweert;
    • 2. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
    • 3. uit een natuurwaardenonderzoek dient te blijken dat de activiteit niet strijdig is met de Flora- en faunawet;
    • 4. er mag geen (extra) hinder of belemmering worden veroorzaakt voor omliggende bedrijven of woningen;
    • 5. op grond van het bepaalde in artikel 9.2 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
  • c. het bepaalde in artikel 3.5 onder f en toestaan dat bijgebouwen gebruikt worden ten behoeve van mantelzorg onder de voorwaarden dat:
    • 1. sprake is van een mantelzorgindicatie;
    • 2. de voor mantelzorg te gebruiken wooneenheid niet geheel mag worden gescheiden van de hoofdbebouwing;
    • 3. sprake dient te zijn van een ondergeschikte functie bij de woning;
    • 4. er geen tweede woning mag ontstaan;
    • 5. het gebruikt dient te worden beëindigd, zodra de mantelzorg ter plaatse niet meer aan de orde is.

3.6.2 Afwegingskader

Een in 3.6.1 genoemde ontheffing kan bovendien slechts worden verleend indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit belemmert geen andere activiteiten in de omgeving;
  • b. er ontstaat geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie;
  • c. er vindt bovendien geen onevenredige aantasting plaats van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid en infrastructuur;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 5. de sociale veiligheid.