direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigingsplan Booldersdijk 19
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0946.WPBooldersdijk19-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Het plangebied Booldersdijk 19 te Nederweert is eigendom van initiatiefnemer. Initiatiefnemer is voornemens het rundveebedrijf en de daaraan verbonden (milieu)activiteiten ter plaatse van het plangebied te beëindigen, de stallen, de overige bedrijfsgebouwen, de sleufsilo's en alle overige verharding (met uitzondering van de toegangsweg naar de woning en verharding bij de woning) te slopen en de aanwezige bedrijfswoning om te zetten naar een reguliere burgerwoning. Dit voornemen is door initiatiefnemer kenbaar gemaakt bij de gemeente. Daartoe heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederweert een positief principestandpunt ingenomen (BW-22-040012). Om het beoogde planvoornemen mogelijk te maken is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk. In onderhavige toelichting wordt nader ingegaan op dit planvoornemen en op welke wijze voldaan zal worden aan een goede ruimtelijke ordening en de relevante milieuwetgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPBooldersdijk19-VA01_0001.png"

Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied.

Hoofdstuk 2 Plangebied en planontwikkeling

In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Nederweert. Het ligt op op ca. 1,6 km ten noordwesten van de kern Nederweert. De omgeving van het plangebied betreft voornamelijk agrarisch gebied. Naar het westen toe ligt op op ca. 250 meter afstand het Natura 2000-gebied Weerter en Budelerbergen & Ringelsven. Aan de noordoostzijde, direct aan de overzijde van de Booldersdijk, ligt een burgerwoning, Booldersdijk 24. Iets verder naar het noordoosten, op een afstand van ca. 30 meter ligt nog een burgerwoning, Booldersdijk 20. Achter Booldersdijk 20, langs de Kievitdijk, ligt een voormalige nertsenhouderij met de bestemming 'Agrarisch' en met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden'. Er worden geen dieren meer gehouden. De locatie Booldersdijk 19 is kadastraal bekend als gemeente Nederweert, sectie W, nummers 216. De perceelsoppervlakte waarbinnen het plangebied gelegen is bedraagt ca. 4.98 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPBooldersdijk19-VA01_0002.png"

Luchtfoto met aanduiding plangebied

De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van navolgende foto's.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPBooldersdijk19-VA01_0003.png"

Luchtfoto bestaande situatie Booldersdijk 19 te Nederweert (noord richting zuid).

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPBooldersdijk19-VA01_0004.png"

Foto bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPBooldersdijk19-VA01_0005.png"

Foto bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPBooldersdijk19-VA01_0006.png"

Foto bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPBooldersdijk19-VA01_0007.png"

Foto bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPBooldersdijk19-VA01_0008.png"

Foto bestaande situatie

2.2 Beoogde planontwikkeling

Initiatiefnemer wenst de bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied te beëindigen, de bedrijfsbebouwing en aanwezige verhardingen (m.u.v. de toegangsweg en verharding bij de woning) te slopen en de bedrijfswoning om te zetten naar een burgerwoning. Inmiddels zijn de hierboven vermelde te slopen onderdelen gesloopt. De bestemming ter plaatse van de te slopen bedrijfsbebouwing en woning zal hetzelfde blijven, namelijk 'Agrarisch met waarden - Openheid. Er zal, met uitzondering ter plaatse van de woning, enkel agrarische grond overblijven. De functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - melkveehouderij' komt te vervallen en de omgevingsvergunning-milieu zal worden ingetrokken. Met een voorwaardelijke verplichting is in de planregels geborgd dat de milieuvergunning wordt ingetrokken. Ten behoeve van de burgerwoning wordt ter plaatse van de bedrijfswoning een vlak opgenomen met de functieaanduiding 'wonen' en de aanduiding 'gevellijn'.

Het vlak met de functieaanduiding 'wonen' heeft een oppervlakte van ca. 1.400 m2. Aan de woning zelf wijzigt niets.

De nieuwe situatie is in de navolgende afbeelding inzichtelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPBooldersdijk19-VA01_0009.png"

Verbeelding nieuwe situatie

2.3 Ruimtelijke effecten

Met de sloop van de bedrijfsgebouwen en de sleufsilo's en het herbestemmen van de locatie wordt de openheid van het landschap ter plaatse enorm versterkt. Met het vervallen van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - melkveehouderij' wordt bovendien herbouw/bouwen van bedrijfsbebouwing ter plaatse onmogelijk gemaakt. Alleen ter plaatse van de woning blijft een vlak aanwezig waarin bebouwing conform de regels van dit wijzigingsplan mogelijk blijft. Ten opzichte van de huidige situatie heeft het planvoornemen een positief effect op het buitengebied en de omgevingskwaliteit van Nederweert. In de nieuwe situatie zal tevens worden voorzien in een landschappelijk inpassingplan, zie bijlage 1 van de regels.

Hoofdstuk 3 Planologisch-juridische situatie

Ter plekke van onderhavig plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert', vastgesteld door de gemeenteraad op 24 november 2009. Nadien is er een eerste herziening vastgesteld op 24 april 2012 en een tweede herziening op 13 mei 2015. Verder zijn vastgesteld: het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert 5e herziening - geitenhouderijen' (vastgesteld 9 juli 2019) en het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert 6e herziening - fijnstofknelpunten' (vastgesteld 8 oktober 2019). Binnen het plangebied geldt de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Openheid', de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' (deels) en de dubbelbestemming 'Waarde - Bufferzone hydrologisch gevoelige gebieden'. Tevens liggen op de locatie nog de volgende aanduidingen:

  • functieaanduiding 'bedrijfswoning';
  • functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - melkveehouderij';
  • gebiedsaanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone'.

De ligging van de locatie binnen de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie’, 'Waarde - Bufferzone hydrologisch gevoelige gebieden' alsmede binnen de gebiedsaanduiding ‘milieuzone – boringsvrije zone’ wordt verderop in deze toelichting nog nader beschreven. Het planvoornemen leidt zeker niet tot onevenredige aantasting van de betrokken waarden in het gebied.

Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPBooldersdijk19-VA01_0010.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied.

Onderhavige ontwikkeling ziet op het wijzigen van de functieaanduiding 'bedrijfswoning' naar de functieaanduiding 'wonen' met de aanduiding gevellijn', en waarbij binnen het plangebied de huidige functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden- melkveehouderij' komt te vervallen. Hierdoor wordt het gebruiken van de bestaande bedrijfswoning als burgerwoning mogelijk gemaakt en het realiseren van bedrijfsgebouwen/gebouwen in het overige deel van het plangebied onmogelijk gemaakt. De bestemming 'Agrarisch met waarden - Openheid' en de dubbelbestemmingen 'Waarde Archeologie' en 'Waarde - Bufferzone hydrologisch gevoelig gebied' alsook de gebiedsaanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone', blijven voor het gehele plangebied van toepassing.

Het vigerende bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om een agrarische bedrijfswoning om te zetten naar burgerwoning. Het bestemmingsplan voorziet in deze mogelijkheid door middel van een wijzigingsbevoegdheid, artikel 7.8.1. sub k. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid dient overtollige bebouwing te worden gesloopt.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale-, regionale en gemeentelijke beleid.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 NOVI

Op 11 september 2020 heeft het Rijk vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI omvat een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht aan grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.

Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak.

Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Binnen de NOVI worden drie afwegingsprincipes gehanteerd om te komen tot weloverwogen beleidskeuzes. Die zouden moeten helpen bij het afwegen en prioriteren van verschillende belangen en opgaven:

  • 1. combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. afwentelen wordt voorkomen.

De nationale overheid richt zich in de NOVI op de volgende 21 verschillende nationale belangen:

  • 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
  • 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
  • 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
  • 6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  • 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
  • 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
  • 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  • 10. Beperken van klimaatverandering.
  • 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2- arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
  • 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.
  • 13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
  • 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
  • 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  • 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
  • 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.
  • 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
  • 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
  • 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
  • 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

Toetsing

De realisatie van het voorliggende initiatief (ook al is het kleinschalig) draagt bij aan enkele van deze nationale belangen. Het draagt o.a. bij aan het behouden en versterken van landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten en het verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit. Door het wegvallen van de rundveehouderij en het intrekken van de milieuvergunning verdwijnt er immers uit het landschap veel bebouwing en vindt er een forse afname plaats van de stikstofdepositie op het nabijgelegen Natura 2000-gebied Weerter en Budelerbergen & Ringelsven. Ook op andere Natura 2000-gebieden zal sprake zijn van een afname in de stikstofdepositie. Naast het wegvallen van de ammoniak- en NOx-emissies zal er ook CO2-emissie wegvallen. De ontwikkeling draagt hiermee bij aan het verbeteren van de omgevingskwaliteit. De beoogde ontwikkeling is dan ook niet in strijd met de nationale belangen zoals verwoord in de Nationale Omgevingsvisie

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur.

Toetsing

Voor wat betreft de genoemde onderwerpen en vanwege de aard en kleinschaligheid van het planvoornemen, heeft het Barro geen gevolgen voor het planvoornemen. De planontwikkeling zal, hoe klein ook, een positieve bijdrage leveren aan de ecologische hoofdstructuur.

4.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplan/wijzigingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

Toetsing

Gelet op vorenstaande bestaan er vanuit het Rarro geen belemmeringen voor het planvoornemen.

4.1.4 Conclusie Rijksbeleid

De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Zoals uit bovenstaande blijkt draagt de planontwikkeling, hoe klein ook, in positieve zin bij aan de nationale belangen uit het NOVi en Barro. Vanuit het Rarro gelden er derhalve ook geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI)

Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg de Omgevingsvisie Limburg vastgesteld, met inachtneming van de aanvaarde amendementen. De Omgevingsvisie Limburg vervangt de Omgevingsvisie POL 2014. De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijnvisie (2030-2050) op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid, veiligheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen. Met de intrede van de POVI is relevant dat de benaming van de goudgroene natuurzone is gewijzigd naar de zone 'natuurnetwerk'. Daarnaast zijn de 'zilvergroene natuurzone' en de 'bronsgroene landschapszone' samengevoegd tot de 'Groenblauwe mantel'.

In de POVI is de provincie opgedeeld in zoneringen. Momenteel zijn deze zoneringen te raadplegen via de kaart 'Wonen, werken en recreëren' in de nieuwe Omgevingsverordening Limburg welke pas in werking treedt met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het plangebied ligt op basis van de POVI binnen de zone 'Buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPBooldersdijk19-VA01_0011.png"

Uitsnede kaart 'Wonen, werken en recreëren' met aanduiding plangebied.

Over 'Buitengebied' is in de POVI het volgende opgenomen.

Buitengebied

Het buitengebied betreft die delen van het landelijk gebied die niet onderdeel zijn van het Natuurnetwerk of de groenblauwe mantel. Het buitengebied betreft de landelijke gebieden op de Zuid-Limburgse plateaus en op de hogere zandgronden in Noord- en Midden-Limburg, samen zo’n 85.000 hectaren groot. Vergeleken met Noord- en Midden-Limburg zijn er in Zuid-Limburg minder mogelijkheden voor intensieve vormen van grondgebruik op de plateaus. Dit komt door de aard van de ondergrond en de aanwezige omgevingskwaliteiten. Op de hogere zandgronden van Noord- en Midden-Limburg is, rekening houdend met de natuurlijke omstandigheden en de ruimteclaims vanuit verschillende transitieopgaven, een breed scala aan grondgebruiksvormen mogelijk.

4.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014 (GC08) / Omgevingsverordening Limburg 2021

Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden. Onderhavige locatie is gelegen in de zone Roerdalslenk zone III.

Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig. In de Omgevingsverordening Limburg 2021, vastgesteld 17 december 2021, zijn provinciale regels opgenomen voor de fysieke leefomgeving, waaronder op het gebied van milieu, wegen, water, grond, landbouw, natuur, wonen en ruimte. De omgevingsverordening moet passen binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet, maar er worden meteen ook een aantal aanpassingen vanwege nieuwe gewijzigde beleidsinzichten doorgevoerd. Deze nieuwe en gewijzigde onderdelen vinden hun oorsprong in de Omgevingsvisie Limburg. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsvormen voor internationale werknemers. De omgevingsverordening Limburg 2021 zal pas in werking treden op het moment dat ook de Omgevingswet in werking treedt.

In artikel 4.4.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (GC08) wordt nader ingegaan op boringsvrije zones, waaronder de Roerdalslenk. In artikel 4.4.1 lid 2 is bepaald dat het roeren van de grond in de Roerdalslenk zone III, dieper dan 80 meter tot aan de Bovenste Brunssumklei, vier weken van tevoren schriftelijk moet worden gemeld aan gedeputeerde staten. Dit komt overeen met hetgeen is bepaald in de Omgevingsverordening Limburg 2014.

Aangezien onderhavig voornemen niet gepaard gaat met dergelijke diepe boringen in de bodem, vormt de ligging in de zone 'Roerdalslenk zone III' geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPBooldersdijk19-VA01_0012.png"

Uitsnede kaart 'milieubeschermings-gebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met ligging plangebied.

4.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie in de Omgevingsverordening Limburg bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.

Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Van een stedelijke ontwikkeling is bij voorliggende planontwikkeling geen sprake. Derhalve is de ladder voor onderhavig planvoornemen niet van toepassing.

4.2.4 Limburgs Kwaliteitsmenu

Voor (ruimtelijke) ontwikkelingen buiten de zogenaamde 'rode contouren' is het Limburgs Kwaliteitsmenu van kracht. In dit Kwaliteitsmenu geeft de provincie de Limburgse gemeenten een handreiking op welke wijze deze om moeten gaan met ontwikkelingen in het buitengebied. Gemeenten dienen in een structuurvisie dit provinciale beleidskader te verwerken en aan te geven op welke wijze zij toepassing geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu.

In z'n algemeenheid betreft het Limburgs Kwaliteitsmenu een beleidsregel die onder voorwaarden ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Limburg toestaat. Daarbij dient sprake te zijn van 'kwaliteitswinst'. Deze kwaliteitswinst kan op diverse wijze tot stand komen, zoals bijvoorbeeld het realiseren van een landschappelijke inpassing, het slopen van bedrijfsbebouwing of glasopstanden, het realiseren van natuur of het leveren van een financiële bijdrage in een (gemeentelijk) 'groenfonds'. De provincie geeft in het Limburgs Kwaliteitsmenu richtlijnen en drempelwaarden voor het bepalen van de hoogte van de tegenprestatie bij verschillende soorten ruimtelijke ontwikkelingen.

De gemeente Nederweert heeft het Limburgs Kwaliteitsmenu verankerd in een gemeentelijke structuurvisie, waarop nader wordt ingegaan in paragraaf 4.4.2

4.2.5 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022 tot en met 2025

Op 19 juli 2022 is de 'Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022 tot en met 2025' vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de 'Structuurvisie Wonen Midden - Limburg 2018 tot en met 2021' (hierna te noemen 'Structuurvisie Wonen 2018').

In de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022 tot en met 2025 (verder: Structuurvisie Wonen 2022) wordt ruimte gemaakt om te bouwen voor de juiste woning, op de juiste plek, op het juiste moment. Daarnaast is er aandacht voor transformatie/herstructurering.

In de Structuurvisie Wonen 2022 ligt de nadruk op het tegemoet komen aan een groeiende woningbehoefte met kwalitatief het juiste aanbod, Dat betekent dat er ambitie is voor - en ruimte wordt gegeven aan - nieuwe plannen die passen bij de kwalitatieve vraag, met aandacht voor aanpassing van plannen die niet (meer) passen bij een actuele behoefte. De Structuurvisie Wonen 2018 bevatte al de hoofdlijn om enerzijds de planvoorraad in beperkte mate terug te dringen én anderzijds mee te werken aan plannen waar kwalitatief behoefte aan bestaat.

In de Structuurvisie Wonen 2022 worden geen afspraken gemaakt met een concrete doelstelling om de planvoorraad terug te dringen. Het teveel aan plannen speelt wel een rol in de verplichte herbeoordeling van de planvoorraad c.q. de functie wonen in omgevingsplannen zoals opgenomen in de instructieregels van de provinciale omgevingsverordening. De eerste actualisatie van de bestaande planvoorraad moet voor 1 januari 2025 plaatsvinden. Deze regionale structuurvisie wordt beschouwd als deze actualisatie. Daarnaast zijn in de provinciale omgevingsvisie ook instructieregels opgenomen om woningbouw te stimuleren en ‘papierenplannen’ tegen te gaan. Dankzij deze Limburg-brede aanpak kunnen gemeenten gezamenlijk optrekken in het proces en beter sturen op een planvoorraad die past bij de actuele kwalitatieve en kwantitatieve behoefte.

Tussentijds blijven gemeenten in het kader van dynamisch voorraadbeheer verantwoordelijk om individuele plannen tegen het licht te houden en te beoordelen of aanpassing nodig is om aan te sluiten bij de lokale, kwalitatieve behoefte. De afgelopen jaren zijn diverse aansporingen gedaan en instrumenten in gang gezet richting initiatiefnemers (via overeenkomsten en/of aanpassingen van het bestemmingsplan) om plannen in overeenstemming te brengen met de vraag en de bouw te versnellen. Dit heeft een positieve invloed op het in evenwicht brengen van planvoorraad en behoefte.

Onderhavige planvoornemen ziet op het wijzigen van de functieaanduiding 'bedrijfswoning' naar de functieaanduiding 'wonen' en het vervallen van de huidige functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden- melkveehouderij'. Hierbij wordt de huidige bedrijfsbebouwing en bijbehorende verharding gesloopt en is realisatie van nieuwe bedrijfsbebouwing ook niet meer mogelijk. Daarnaast wordt het gebruiken van de bestaande bedrijfswoning als burgerwoning met dit wijzigingsplan mogelijk gemaakt. De Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022 tot en met 2025 staat deze ontwikkeling derhalve niet in de weg.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie Nederweert

Op 9 november 2010 heeft de gemeenteraad van Nederweert de Structuurvisie Nederweert vastgesteld. In deze structuurvisie worden de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn (op hoofdlijnen) vastgelegd. Nederweert doet dat voor de periode tot 2020 en voor het hele grondgebied van de gemeente. De structuurvisie heeft als doel voor burgers, bedrijven en andere overheden inzichtelijk te maken welke ruimtelijke ontwikkelingen gewenst zijn en op welke wijze de gemeente Nederweert deze ontwikkelingen wenst te realiseren.

De structuurvisie gaat in op de volgende onderdelen:

  • Ontwikkelingen die moeten kunnen plaatsvinden, omdat ze voorzien in de basisinrichtingen van de gemeente (PLICHT);
  • Ontwikkelingen die de gemeente graag zou willen om daarmee bepaalde doelen te bereiken waarvoor de gemeente dus eigen initiatieven ontplooit (AMBITIE);
  • Ontwikkelingen die zich voordoen waarop de gemeente wil kunnen anticiperen (KANS);
  • Ontwikkelingen die de gemeente wil voorkomen (BEDREIGING).

Bovengenoemde vier onderdelen zijn afgezet tegen de verschillende prioritaire beleidsvelden: Wonen, Voorzieningen, Werken, Omgevingskwaliteit en Mobiliteit. De uitwerking op structuurniveau vindt plaats in een aanvullende structuurvisie voor het buitengebied in het kader van het kwaliteitsmenu.

4.4.2 Aanvullende structuurvisie nieuwe bebouwing in het buitengebied

Op 8 november 2011 heeft de gemeenteraad van Nederweert de aanvullende Structuurvisie nieuwe bebouwing in het buitengebied en de bijbehorende Nota Kwaliteitsbijdrages vastgesteld. Deze aanvullende structuurvisie gaat alleen over het buitengebied van de gemeente Nederweert. De structuurvisie over het buitengebied is een vertaling van het Limburgs Kwaliteitsmenu dat Gedeputeerde Staten van Limburg begin 2010 hebben vastgesteld. In dit kwaliteitsmenu staat beschreven onder welke voorwaarden er nog nieuwe bebouwing in het buitengebied kan plaatsvinden. De structuurvisie heeft betrekking op ontwikkelingen in het buitengebied buiten het stedelijk gebied Nederweert en Budschop en buiten de rode contouren rondom Ospel, Ospeldijk, Nederweert-Eind, Leveroy en het bedrijventerrein Aan Veertien. Het kan gaan om alle soorten ruimtebeslag zoals nieuwe woongebieden, uitbreiding van agrarische bedrijven, nieuwe functies in bestaande vrijkomende bedrijfsgebouwen of het uitbreiden van bedrijventerreinen.

Het doel van deze aanvullende structuurvisie is een overzicht te geven van de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied en de relatie aan te geven met de compenserende maatregelen die bij nieuwe bebouwing in het buitengebied gevraagd worden.

In het bestemmingsplan “Buitengebied Nederweert” is een regeling opgenomen voor nieuwvestiging en uitbreiding van agrarische bedrijven (melkrundveehouderijen, intensieve veehouderij, glastuinbouw, productiegerichte paardenhouderij, akkerbouw en tuinbouw). Daarmee biedt het bestemmingsplan agrarische bedrijven de mogelijkheid om zich te ontwikkelen, mits deze ontwikkeling gepaard gaat met een landschappelijke inpassing en, naarmate de inbreuk op het landschap groter is, extra kwaliteitsbijdrages.

Onderhavig planvoornemen betreft het beëindigen van een bedrijf waarbij de bestaande bedrijfsgebouwen worden gesloopt en de bestaande bedrijfswoning wordt omgevormd naar een burgerwoning. Er is ook geen sprake van nieuwvestiging. Ruimtelijk en milieutechnisch is er geen sprake van een enorme impact op de omgeving. Het vlak met de functieaanduiding 'wonen' zal worden geaccentueerd door middel van beplanting, een en nader zoals is uitgewerkt in het landschappelijk inpassingplan dat is opgenomen in bijlage 1 van de regels behorende bij dit wijzigingsplan. Gesteld mag worden dat het planvoornemen juist bijdraagt aan de kwaliteitsverbetering van de omgeving.

4.4.3 Omgevingsvisie Buitengebied

De omgevingsvisie Buitengebied Nederweert is als voorbereiding op de nieuwe Omgevingswet op 20 juli 2021 vastgesteld. Deze omgevingsvisie geldt specifiek voor het buitengebied waar het plangebied onderdeel van uitmaakt. In de omgevingsvisie wordt beschreven hoe het staat met het buitengebied van Nederweert en vooral ook hoe het gebruik van deze ruimte in de toekomst wordt gezien en welke koers wordt gevaren. Gezamenlijk. Want in deze snel veranderende wereld wordt meer bereikt door open te staan voor elkaar en constructief samen te werken.

Het doel van de omgevingsvisie is het toewerken naar een buitengebied waar het goed wonen, werken en recreëren is. En dat vergt de komende jaren een forse kwaliteitsslag. De volgend acht hoofdopgaven worden in dit kader benoemd:

  • 1. Een gezonde en veilige leefomgeving.
  • 2. Een oplossing voor vrijkomende gebouwen.
  • 3. Beschikbaar houden van perspectiefvolle agrarische locaties.
  • 4. Een bijdrage leveren aan de energietransitie.
  • 5. Een bijdrage leveren aan de klimaatadaptatie
  • 6. Versterken van het groene karakter.
  • 7. Verbeteren van de infrastructuur.
  • 8. Versterking beleving en gastvrijheid

Met onderhavig planvoornemen wordt in meer of mindere mate invulling gegeven aan de hoofdopgaven 1, 2 en 5. Door de sloop van de bedrijfsgebouwen en het wijzigen van de bestemming ter plaatse wordt het probleem van vrijkomende gebouwen door bedrijfsbeëindiging opgelost. Omdat er geen landbouwhuisdieren meer gehouden kunnen worden vinden er ook geen emissies (fijn stof, ammoniak, geur) meer plaats, welke een nadelige invloed kunnen hebben op de leefomgeving. De leefomgeving wordt er in ieder geval gezonder en veiliger door. Het planvoornemen draagt bij aan de kwaliteitsverbetering van de omgeving en een oplossing voor de locatie. Het beëindigen van het bedrijf draagt door het wegvallen van de veehouderijtak ook bij aan de klimaatadaptatie. Denk hierbij bijvoorbeeld aan minder CO2- en NOx-uitstoot door het wegvallen van transporten van o.a. veevoederbedrijven en de melkophaaldienst, maar ook aan minder voerproductie voor de dieren.

4.4.4 Conclusie gemeentelijk beleid

Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.

Hoofdstuk 5 Milieutechnische aspecten

Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.

5.1 Besluit Milieueffectenrapportage

Bij woningbouw kan er sprake zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals aangegeven in onderdeel D 11.2, kolom 1: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.'

Als de ontwikkeling ook voldoet aan kolom 2 (de drempel), dan is er sprake van een m.e.r.-plicht. Dit is het geval als de activiteit betrekking heeft op:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat; of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

Onderhavig planvoornemen voorziet in een planologische functiewijziging van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning. De voorgenomen activiteit blijft hiermee ruimschoots onder de drempel. Derhalve is een m.e.r.-beoordeling niet aan de orde.

5.2 Bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik.

Bij onderhavige planontwikkeling is sprake van een planologische functiewijziging van een agrarische bedrijfslocatie met bedrijfswoning naar een regulier burgerwoning en agrarische grond. Er dient derhalve onderzocht te worden of de aanwezige bodemkwaliteit geschikt is voor het toekomstige gebruik.

Op 5, 6 en 7 september 2023 is door Aelmans Eco B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is bijgevoegd als bijlage 1.

In het rapport zijn de navolgende conclusies opgenomen:

  • 1. Enkele lichte verontreinigingen zijn van dien aard, dat ze geen directe belemmeringen veroorzaken voor het toekomstige gebruik als landbouwgrond.
  • 2. Ter plaatse van boring 55 is een overschrijding met PAK aangetroffen. Er moet een nader onderzoek worden uitgevoerd. Dit onderzoek zal worden uitgevoerd voordat het wijzigingsplan ter vaststelling zal worden aangeboden.
  • 3. Op locatie zijn geen asbestverontreinigingen aangetroffen.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.

5.3 Geluid

Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een bestemmingsplan/wijzigingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien de ontwikkeling een nieuwe geluidsbron of wijziging van een bestaande geluidsbron (aanpassing weg) mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan/wijzigingsplan.

Bij onderhavig planvoornemen is ter plaatse van de woning alleen wegverkeerslawaai aan de orde. Bij de wijziging van de functieaanduiding naar 'wonen' is echter géén sprake van het realiseren van een nieuw geluidsgevoelig object. Zowel in de bestaande en nieuwe situatie is reeds sprake van wonen. Het maakt daarbij niet uit of het gaat over een bedrijfswoning of een burgerwoning. Met onderhavig wijzigingsplan worden de mogelijkheden om te wonen ook niet verruimd. Een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer is derhalve niet noodzakelijk.

In het overige gedeelte van het plangebied worden als gevolg van het planvoornemen geen geluidsgevoelige objecten gerealiseerd en ook niet mogelijk gemaakt. Een akoestisch onderzoek is ook hier niet noodzakelijk.

Gelet op vorenstaande kan geconcludeerd worden dat aspect geluid geen belemmeringen vormt voor de beoogde planontwikkeling.

5.4 Milieuzonering

Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzoneringen om zodoende de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’. In de onderstaande tabel staan de richtafstanden bij de verschillende milieucategorieën weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPBooldersdijk19-VA01_0013.png"

Richtafstanden per milieucategorie

In onderhavige situatie is sprake van rustig buitengebied, wat overeenkomt met een rustige woonwijk.

In de omgeving van het plangebied liggen enkele agrarische bedrijven. Onderzocht moet worden of de bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de (agrarische) bedrijfslocaties invloed hebben op het woon- en leefklimaat van de woning binnen het plangebied en of door het planvoornemen sprake is van (extra) belemmeringen voor bedrijven in de directe omgeving.

Booldersdijk 20

Op een afstand van ca. 60 meter van de 'nieuwe functieaanduiding 'wonen' aan de Booldersdijk 19 ligt een agrarisch bedrijf, namelijk Booldersdijk 20. In de toelichting van het vigerende bestemmingsplan "Booldersdijk 20 Nederweert' wordt aangegeven dat de locatie Booldersdijk 20 is ingedeeld in de categorie 'Akkerbouw en fruitteelt'. Voor onderhavig planvoornemen is ten aanzien van dit grondgebonden agrarisch bedrijf het aspect ‘geluid’ (richtafstand = 30 meter) maatgevend. Er wordt dus voldaan aan de richtafstand. Bovendien is de woning aan de Booldersdijk 19 niet de meest nabij gelegen woning ten opzichte van Booldersdijk 20. Dat is de woning aan de Booldersdijk 24.

Booldesdijk 15

Op een afstand van ca. 400 meter van de 'nieuwe functieaanduiding 'wonen' aan de Booldersdijk 19 ligt aan de Booldersdijk 15 een dierenpension. Dit kan in de categorie ‘overige dienstverlening – dierenasiels en –pensions’ worden ingedeeld. Het aspect geluid is maatgevend en hiervoor geldt een richtafstand van 100 meter. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Karissteeg 32

Op een afstand van ca. 570 meter van de nieuwe functieaanduiding 'wonen' aan de Booldersdijk 19 ligt aan de Karissteeg 32 een intensieve veehouderij. Hiervoor geldt milieucategorie 4.1 en bedraagt de richtafstand 200 meter voor het aspect geur. Aan deze richtafstand wordt eveneens ruimschoots voldaan. Bovendien is de woning aan de Booldersdijk 19 niet de meest nabij gelegen woning ten opzichte van Karissteeg 32. De meer nabij gelegen woningen aan o.a. de Booldersdijk 20 en 24 zijn hier maatgevend voor de mogelijke ontwikkelingen van het bedrijf aan de Karissteeg 32. Zie verder ook paragraaf 5.5 inzake het aspect geur en leefklimaat.

Conclusie

Uit vorenstaande blijkt dat in de omgeving van Booldersdijk 19 geen bedrijfsactiviteiten aanwezig zijn die een belemmering vormen voor het omvormen van de bedrijfswoning naar burgerwoning. Het planvoornemen aan de Booldersdijk 19 vormt ook geen belemmering voor de bedrijfsontwikkeling van de omliggende bedrijven. Er wordt voldaan aan de richtafstanden. Een redelijk goed tot goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

5.5 Geur en leefklimaat

Gelet op de aanwezigheid van intensieve veehouderijen in de omgeving van het plangebied zal de geurbelasting ter plaatse van het plangebied beoordeeld moeten worden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij mogen gemeenten binnen bepaalde bandbreedtes zelf de geurnormen, afkomstig van agrarische bedrijven, vaststellen. Dit heeft de gemeente Nederweert in 2013 vastgelegd in de gebiedsvisie op basis van de Wet geurhinder en veehouderij en de bijbehorende verordening. De verordening wordt toegepast bij vergunningverlening aan agrarische bedrijven. In de gebiedsvisie is een relatie tussen het ruimtelijk beleid en geurhinder opgenomen.

Op 14 november 2017 heeft de gemeenteraad de nieuwe 'Verordening Geurhinder en Veehouderij Nederweert 2017' vastgesteld. Deze verordening vervangt de Verordening geurhinder en veehouderij Nederweert 2013 voor alle aanvragen die binnenkomen vanaf de datum van inwerkingtreding. Ook de nieuwe gebiedsvisie 2017 is op 14 november 2017 door de gemeenteraad vastgesteld.

Op 20 juli 2018 zijn de geurnormen voor gecombineerde luchtwassers gewijzigd. Om de gevolgen hiervan in beeld te brengen zijn met de vergunde gegevens van 1 oktober 2018 nieuwe kaarten gemaakt voor de achtergrondbelasting en de geurgevoelige objecten. 

Achtergrondbelasting

Uit de kaart van de achtergrondbelasting (2018) blijkt dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een geurbelasting tussen de 7 en 13 Ou/m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPBooldersdijk19-VA01_0014.png"

Uitsnede kaart achtergrondbelasting geur (2018).

De waarde voor het buitengebied van Nederweert bedraagt 20 OU/m³. Met een waarde tussen 7 en 13 OU/m³ is sprake van een beoordeling ‘redelijk goed’ en wordt voldaan aan de norm. Geconcludeerd kan worden dat met betrekking tot het aspect geur binnen het plangebied sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Voorgrondbelasting

De geurnorm voor de voorgrondbelasting bedraagt 9 Odour. In onderhavige situatie wordt de achtergrondbelasting gevormd door meerdere bedrijven in de omgeving (zie de kaartuitsnede in bovenstaande figuur). Op basis daarvan kan worden vastgesteld, dat er geen maatgevend bedrijf in de omgeving is, dat meer voorgrondbelasting dan 9 Odour heeft op de locatie Booldersdijk 19.

Bovendien is ten aanzien van het aspect voorgrondbelasting van belang dat op korte afstand van deze agrarische bedrijven (Karissteeg 32, Lage Kuilen 11 en Booldersdijk 12) al een aantal burgerwoningen zijn gelegen. Gelet op het feit dat deze woningen op kortere afstand van de betreffende bedrijven zijn gelegen dan onderhavig plangebied, zijn deze maatgevend voor de bedrijfsvoering van de betreffende bedrijven. Een uitbreiding van deze agrarische bedrijven wordt dan ook belemmerd door de meest nabijgelegen burgerwoningen. Onderhavig planvoornemen heeft daar geen invloed op. In dit kader wordt ook verwezen naar het gestelde onder paragraaf 5.4.

5.6 Luchtkwaliteit

5.6.1 Algemeen

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.

Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.
5.6.2 Het besluit NIBM

Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.

Onderhavig planvoornemen betreft het beëindigen van een bedrijf waarbij de bestaande bedrijfsgebouwen en het merendeel van de verhardingen worden gesloopt en de bestaande bedrijfswoning wordt omgevormd naar een burgerwoning. Er is ook geen sprake van nieuwvestiging. De huidige functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden- melkveehouderij' komt te vervallen. Het aantal dieren verdwijnt en ook het aantal verkeersbewegingen neemt zelfs fors af. Als gevolg hiervan neemt de uitstoot van PM10 en NO2 ook af. Het planvoornemen draagt derhalve 'niet in betekende mate' bij aan de luchtkwaliteit.

Met inachtneming van de aard van onderhavige ontwikkeling wordt geconcludeerd dat onderhavig voornemen geen negatieve invloed heeft op het aspect luchtkwaliteit. Het planvoornemen draagt zelfs bij tot een verbetering van de luchtkwaliteit.

De gemeente Nederweert heeft de indicatieve cumulatieve belasting van fijnstof (PM10) vanuit veehouderijbedrijven binnen de gemeente, vermeerderd met de voor bijdrage veehouderij gecorrigeerde achtergrondconcentratie in 2019 in kaart gebracht. Zie figuur hieronder. Hierin is de fijn stofemissie van Booldersdijk 19 nog meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPBooldersdijk19-VA01_0015.png"

Kaart indicatieve cumulatieve belasting van fijnstof

Uit bovenstaande kaart blijkt dat de indicatieve cumulatieve belasting van fijnstof (PM10) vanuit veehouderijbedrijven binnen de gemeente, vermeerderd met de voor bijdrage veehouderij gecorrigeerde achtergrondconcentratie in 2019. ter plaatse van het plangebied 18 tot 20 µg/m3 bedraagt. Dit is ruim lager dan de norm van 40 µg/m3.

5.6.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen.

Het Besluit gevoelige bestemmingen is niet op onderhavig planvoornemen van toepassing.

5.6.4 Conclusie

Aan de hand van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen vormt voor de onderhavige planontwikkeling aan de Booldersdijk 19 te Nederweert.

5.7 Externe veiligheid

In onderhavig geval is geen sprake van het realiseren van een nieuwe kwetsbaar object. Er wordt geen nieuwe woonfunctie toegevoegd. In de nieuwe situatie krijgt de huidige bedrijfswoning een reguliere woonbestemming. De woonfunctie wijzigt derhalve niet. Het plangebied is ook niet gelegen in een invloedsgebied van een risicovolle inrichting, transportas en buisleidingen.

5.7.1 Beleid

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

5.7.2 Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.

Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.

5.7.3 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, (vaar)wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde, binnen welke contour geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht.

5.7.4 Risicovolle inrichtingen

Ten behoeve van de beoordeling van de voor het onderhavige kwetsbare object mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de Risicokaart.nl geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over transportroutes, buisleidingen, en risicovolle inrichtingen.

Met inachtneming van de Risicokaart.nl staat voorop dat in de directe omgeving van onderhavig plangebied geen risicovolle inrichtingen (BEVI) zijn gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPBooldersdijk19-VA01_0016.png"

Uitsnede Risicokaart.nl met aanduiding plangebied.

5.7.5 Transportroutes gevaarlijke stoffen

In de nabijheid van het plangebied liggen volgens de risicokaart geen transportroutes waarover transport met gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

5.7.6 Transport-/buisleidingen

Op ruim 500 meter afstand in oostelijke richting ligt een leidingstrook met buisleidingen A-521, zie bovenstaande figuur. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen, zoals aardgas, olieproducten en chemicaliën. Door het planvoornemen vindt er geen toename plaats van het aantal personen ter plaatse en derhalve ontstaan er ook geen (extra) risico's in het kader van de externe veiligheid. De zelfredzaamheid ter plaatse is bovendien goed en ook de bereikbaarheid van de locatie voor de hulpdiensten bij een eventuele calamiteit is goed. De afstand tot de buisleidingen is dermate groot, dat dit geen belemmering vormt. Gesteld kan worden dat het planvoornemen geen hinder ondervindt van deze buisleidingen.

5.7.7 Resultaten en conclusies externe veiligheid

Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

Hoofdstuk 6 Overige ruimtelijke aspecten

Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten erfgoed, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.

6.1 Erfgoed

6.1.1 Archeologie

Archeologische waarden zijn bij wet beschermd (Monumentenwet 1988, hoofdstuk vijf 'Archeologische monumentenzorg'). Gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma's van Eisen. Voorheen werd dit door de provincie gedaan, maar deze beperkt zich momenteel tot zaken die van provinciaal belang zijn. Voor (gemeentelijke) bestemmingsplannen (daaronder tevens begrepen: wijzigingsplannen) betekent dit concreet het volgende:

  • de gemeenteraad dient bij de vaststelling van bestemmingsplannen/wijzigingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden en monumenten;
  • in een bestemmingsplan/wijzigingsplan kan in het belang van de archeologie een vergunningenstelsel worden opgenomen. De aanvrager van een vergunning, waarbij bodemverstoring plaats vindt, kan langs de weg van het bestemmingsplan/wijzigingsplan de verplichting krijgen tot het laten uitvoeren van een archeologisch (voor)onderzoek. Zo nodig kunnen aan dergelijke vergunningen regels worden verbonden ter bescherming van de archeologische waarden en monumenten.

De gemeenten Nederweert en Weert hebben op 22 september 2010 de Nota Archeologiebeleid vastgesteld. Ter ondersteuning van het beleid is een onderzoek gedaan naar de archeologische waarden en verwachtingen binnen de twee gemeenten. Hieruit is de gemeentelijke archeologische beleidskaart opgesteld, die met de beleidsnota het fundament vormt voor het gemeentelijk archeologiebeleid. In 2017 is dit beleid geactualiseerd in de ‘Nota update beleidskaart archeologie gemeenten Nederweert-Weert 2017’, met bijbehorende bijlagen.

Met inachtneming van het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert' is ter plekke van onderhavig plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen, waarmee eventuele archeologische elementen en terreinen worden beschermd. Op grond van het geactualiseerde gemeentelijke archeologiebeleid geldt ter plaatse van het plangebied de aanduiding ‘Categorie 5'. Dit zijn gebieden met een middelhoge archeologische verwachting. Binnen deze gebieden is sprake van een onderzoeksplicht bij een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm én een verstoringsoppervlakte van meer dan 2500 m².

In het kader van voorliggende bestemmingsplanprocedure is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek ten behoeve van onderhavig planvoornemen niet nodig. Er vinden immers alleen sloopwerkzaamheden en geen bouwactiviteiten plaats. Bij de sloopwerkzaamheden worden de fundamenten en mestkelders van de huidige bedrijfsgebouwen en bouwwerken verwijderd en vervolgens aangevuld met grond tot het huidige maaiveld. Er vinden dus geen nieuwe bodemingrepen plaats die leiden tot verstoring van de bodem. Het bouwvlak wordt verkleind en daarmee vervallen nieuwe bebouwingsmogelijkheden in dat gedeelte van het bouwvlak. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' blijft binnen het gehele plangebied van toepassing.

6.1.2 Cultuurhistorie

Binnen het plangebied en in de omgeving zijn geen cultuurhistorische objecten gelegen. Het aspect cultuurhistorie vormt daarmee geen belemmeringen voor onderhavig planvoornemen.

6.2 Kabels en leidingen

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen met een planologische beschermingszone. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.

6.3 Verkeer en parkeren

Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.

Het voornemen is gericht op het omvormen van een agrarische bedrijf met bedrijfswoning tot een locatie met 1 woning met tuin. Hierbij wordt de bestaande bedrijfswoning omgevormd tot een burgerwoning en de bestaande bedrijfsbebouwing en het merendeel van de verhardingen gesloopt. Het aantal bezoekers en het aantal verkeersbewegingen ten behoeve van de agrarische bedrijfsactiviteiten komen hiermee te vervallen. De parkeerbehoefte en het aantal verkeersbewegingen nemen dus af. Ten behoeve van de burgerwoning blijft voldoende parkeerruimte aanwezig op eigen terrein om te voldoen aan de parkeerbehoefte.

Ook aan de ontsluiting en wegstructuur hoeft ten behoeve van het planvoornemen derhalve niets te worden gewijzigd.

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen vormt voor onderhavig planvoornemen.

6.4 Waterhuishouding

Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de toelichting c.q. ruimtelijke onderbouwing aan te geven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Deze paragraaf kan als waterparagraaf worden beschouwd.

6.4.1 Beleid regelgeving Provincie en Waterschap

De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van het Nationaal waterplan om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.

Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.

Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het Waterschap Limburg.

Sinds de nieuwe keur van 1 april 2019 geldt geen ondergrens meer voor het aanvragen van een wateradvies. Alle ruimtelijke plannen waarbij het aspect water een rol kan spelen komen in aanmerking voor wateradvies.

Onderhavig plangebied is gelegen binnen de gemeente Nederweert en in het beheergebied van Waterschap Limburg. Het Waterschap Limburg is verantwoordelijk voor de waterhuishouding en waterveiligheid binnen haar beheergebied. Sinds 1 april 2019 is de nieuwe Keur van het Waterschap Limburg van kracht.

6.4.2 Waterhuishouding plangebied

Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de voorgenomen planontwikkeling fors af. Het uitvoeren van een watertoets is dus niet nodig en een wateradvies van het waterschap is eveneens niet noodzakelijk.

Ten aanzien van het afvoeren van het afval- en hemelwater van de bestaande en te handhaven woning binnen het onderhavige plangebied wijzigt niets.

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

6.5 Natuurbescherming

6.5.1 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

In paragraaf 4.2.1 is met betrekking tot onderhavig planvoornemen al ingegaan op het Natuurnetwerk Nederland. Het plangebied is niet gelegen binnen de zone Natuurnetwerk Nederland. De milieukundige effecten zijn in voorgaande paragraven behandeld. Onderhavig planvoornemen heeft geen gevolgen op het Natuurnetwerk Nederland.

6.5.2 Natura 2000

Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de 'Wet Natuurbescherming'.

Het plangebied is niet gelegen in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied betreft het 'Weerter- en Budelerbergen & Ringselven'. Dit Natura-2000 gebied ligt op ca. 250 meter ten westen van onderhavig plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPBooldersdijk19-VA01_0017.png"

Ligging plangebied t.o.v. het Natura 2000-gebied 'Weerter- en Budelerbergen & Ringselven'.

Omdat stikstofemissie mogelijk een effect kan veroorzaken op Natura-2000 gebieden, dient getoetst te worden of het planvoornemen mogelijk vergunningsplichtig is in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb).

Op 14 november 2013 is voor het bedrijf aan de Booldersdijk 19 een vergunning Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet 1998, zaaknummer 2011-0112 en kenmerk 2013/62851, verleend. Op basis van de huidige emissiefactoren zoals opgenomen in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) heeft deze vergunning betrekking op de emissie van 10.146,5 kg NH3/jaar.

Met onderhavig planvoornemen worden alle bedrijfsactiviteiten binnen het bedrijf beëindigd, de bestaande bedrijfsbebouwing en verhardingen (m.u.v. de toegangsweg naar de woning) gesloopt en de bestaande bedrijfswoning omgevormd tot burgerwoning. De vergunning Artikel 16/19d Natuurbeschermingswet 1998, zaaknummer 2011-0112 en kenmerk 2013/62851, wordt ingetrokken evenals de milieuvergunning. Hiermee komt de totale emissie van 10.146,5 kg NH3/jaar te vervallen. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de intrekking van voornoemde vergunningen.

Wat betreft de sloopfase, herinrichting van de locatie en het gebruik van de woning kan dan ook met zekerheid gesteld worden dat dit binnen de aanwezige stikstofruimte mogelijk is en zeker niet zal leiden tot een depositietoename in de Natura 2000-gebiedengen. De gebruiksfase zal zelf leiden tot een forse afname van de stikstofdepositie.

Geconcludeerd mag worden dat zowel in de sloopfase, de herinrichting van de locatie als in de gebruiksfase, negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden, ten gevolge van NOx- en NH3-emissies, uitgesloten kunnen worden. Een vergunning in het kader van de Wnb is derhalve niet nodig.

6.5.3 Flora en fauna

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er gelden een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.

Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Met het planvoornemen worden de bedrijfsactiviteiten ter plaatse van Booldersdijk 19 te Nederweert beëindigd en de bedrijfsbebouwing gesloopt. Het plan voorziet ook niet in extra bebouwing of bouwmogelijkheden. Het plangebied is altijd intensief in gebruik geweest. Het is dan ook niet te verwachten dat er beschermde planten- of diersoorten binnen het plangebied voorkomen. Een onderzoek naar de aanwezigheid van deze soorten wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Derhalve wordt geconcludeerd dat het aspect flora en fauna geen belemmeringen vormt voor onderhavige planontwikkeling.

6.6 Duurzaamheid

Met onderhavig planvoornemen worden alle bedrijfsactiviteiten binnen het bedrijf beëindigd, nieuwe bedrijfsactiviteiten uitgesloten, de bestaande bedrijfsbebouwing gesloopt en de bestaande bedrijfswoning omgevormd tot burgerwoning. Aan de bestaande woning wijzigt hierbij niets. Het aspect duurzaamheid speelt in zoverre geen rol.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

7.1 Grondexploitatie

7.1.1 Algemeen

Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.

7.1.2 Exploitatieplan

Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).

Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.

Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:

  • het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;
  • het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;
  • het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen
  • uitgevoerd moeten worden;
  • het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de
  • inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;
  • het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen
  • bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of
  • branches in de detailhandel.

Voorliggende ontwikkeling heeft betrekking op een planologische functiewijziging van een agrarische bedrijfslocatie met bedrijfswoning naar agrarische grond en een reguliere burgerwoning. De vergunningen (milieu en Wet natuurbescherming) worden ingetrokken, alle gebouwen en verharding, met uitzondering van de toegangsweg naar de woning en bij de woning, worden gesloopt. De woning blijft onveranderd in gebruik en omgevormd tot een reguliere burgerwoning. Er is dan ook geen sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Het opstellen van een exploitatieplan of een anterieure overeenkomst is dan ook niet noodzakelijk.

7.2 Planschade

Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt. Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.

De gemeente Nederweert sluit een planschade-verhaalsovereenkomst met initiatiefnemers. Eventuele tegemoetkomingen in planschade zijn dan ook niet voor rekening van de gemeente Nederweert.

7.3 Leges

Voor een wijziging van het bestemmingsplan worden conform de legesverordening van de gemeente Nederweert legeskosten in rekening gebracht.. Deze komen voor rekening van de initiatiefnemer.

Hoofdstuk 8 Planstukken

Het wijzigingsplan 'Booldersdijk 19 te Nederweert' van de gemeente Nederweert bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding op schaal.

8.1 Algemeen

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de nieuwe Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen/wijzigingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2008' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

Vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen, inpassingsplannen en wijzigingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:

  • er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist;
  • er is een verplichte 'analoge verbeelding' voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd;
  • er is een verplichte 'digitale verbeelding' voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).

Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan/wijzigingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend wijzigingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.

8.2 Toelichting, regels en verbeelding

Een wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.

8.2.1 Toelichting

De toelichting van het wijzigingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het wijzigingsplan.

8.2.2 Regels

Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:

- Hoofdstuk 1: Inleidende regels

  • Begrippen

- Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

  • Toepassingsverklaring bestemmingsregels

- Hoofdstuk 3: Algemene regels

  • Toepassingsverklaring verbeelding
  • Toepassingsverklaring algemene regels

- Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

  • Slotregel

Omdat in casu sprake is van een wijzigingsplan dienen voor voorliggende planontwikkeling de regels van het 'moederplan', het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert', één op één van toepassing te worden verklaard.

8.2.3 Verbeelding

De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.

De verbeelding met betrekking tot voorliggend wijzigingsplan is digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.

Verder voorziet bijbehorende verbeelding in de naam van voorliggend wijzigingsplan en een tekeningnummer. Dit zijn verplichtingen in het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.

De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.

8.3 Bestemmingen

Onderstaand worden de binnen het plangebied gelegen (dubbel)bestemmingen afzonderlijk toegelicht

Bestemming 'Agrarisch met waarden - Openheid'

Ter plaatse van het plangebied blijft de bestemming 'Agrarisch met waarden - Openheid' van kracht. De regels zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert', Buitengebied Nederweert 1e en 2e herziening, bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert 5e herziening - geitenhouderijen' en bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert 6e herziening - fijnstofknelpunten' blijven hierop van toepassing, met een aanvulling zoals is opgenomen in artikel 3 van de regels behorende bij onderhavig wijzigingsplan. Door het vervallen van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - melkveehouderij' is een melkveehouderij niet meer toegestaan. Door verder ook geen specifieke functieaanduiding binnen dit gedeelte op te nemen, zijn ook andere bedrijfsactiviteiten niet meer rechtstreeks toegestaan. Verder wordt ter plaatse van de woning de functieaanduiding 'bedrijfswoning' gewijzigd in 'wonen', zodat de woning ook door burgers bewoond mag worden.

In onderstaande afbeelding wordt de verbeelding van de nieuwe situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.WPBooldersdijk19-VA01_0018.png"

Verbeelding nieuwe situatie Booldersdijk 19 Nederweert.

Dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'

Het gehele plangebied kent de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. De voor 'Waarde -Archeologie middelhoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Dubbelbestemming 'Waarde - bufferzonde hydrologisch gevoelige gebieden'

De aanwezige waarden op de gronden met deze bestemming worden door een in de regels opgenomen vergunningstelsel beschermd tegen ongewenste ingrepen.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en formele procedure

9.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een wijzigingsplan is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpwijzigingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het wijzigingsplan van start gaan.

9.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen met andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.

De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.

9.3 Inspraak

Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een wijzigingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.

9.4 Formele procedure

9.4.1 Algemeen

De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 20 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:

  • 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp wijzigingsplan.
  • 2. Ter inzage legging van het ontwerp wijzigingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken.
  • 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.
  • 4. Vaststelling van het wijzigingsplan door het college van burgemeester en wethouders binnen 8 weken.
  • 5. Algemene bekendmaking van het wijzigingsplan door ter inzage legging binnen 2 weken.
  • 6. Mogelijkheid tot instellen beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking.
  • 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.4.2 Zienswijzen

Het ontwerp wijzigingsplan heeft vanaf 14 december 2023 tot en met 25 januari 2024 voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn tegen het ontwerp wijzigingsplan geen zienswijzen ingediend.