direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch met waarden - Openheid
Plan: Wijzigingsplan Bientjesweg 2, Ospel
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0946.WPBientjesweg22013-VA01

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Openheid

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Openheid' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik;
  • b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, meer in het bijzonder:
    • 1. een in hoofdzaak grondgebonden agrarisch bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "Specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid - grondgebonden" ("saw-o-gg");
    • 2. een intensief veehouderijbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij" ("iv");
    • 3. een glastuinbouwbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "glastuinbouw" ("gt");
    • 4. een intensieve kwekerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "intensieve kwekerij" "ik";
    • 5. ter plaatse van de aanduiding "Specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid - melkveehouderij" ("saw-o-m") uitsluitend een melkveehouderijbedrijf;

een en ander met dien verstande dat:

    • 1. omschakeling naar een grondgebonden agrarisch bedrijf, intensieve kwekerij of melkveehouderij is toegestaan, mits het bestaande bouwvlak gehandhaafd blijft en er geen sprake is van vergroting van het bouwvlak;
    • 2. nieuwvestiging van en omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf of een intensief veehouderijbedrijf is niet toegestaan;
    • 3. niet agrarische nevenactiviteiten zijn toegestaan, voor zover deze ter plaatse zijn opgenomen in de in bijlage 1 van deze regels opgenomen Lijst van functieaanduidingen, en wel in maximaal de omvang waarin ze rechtens mogen bestaan op het moment van het van kracht worden van het plan;
    • 4. de gronden met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bouwvlak zonder bebouwing" zijn bestemd voor bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van het bijbehorende agrarisch bedrijf, zoals teeltondersteunende voorzieningen, voederplaten en weegbruggen;
    • 5. de bouwvlakken met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bouwvlak niet uitbreiden" niet mogen worden vergroot;
  • c. behoud en versterking van de landschappelijke openheid van het landschap en de zichtlijnen in het gebied;
  • d. behoud van landschapselementen, zoals weergegeven op de kaart in bijlage 2 van deze regels;
  • e. verkeersvoorzieningen, mede in de vorm van onverharde wegen en paden;
  • f. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. extensieve dagrecreatie, inclusief semi-verharde parkeervoorzieningen;
  • i. een minicamping tot 15 kampeerplaatsen, uitgezonderd stacaravans of permanente plaatsen voor caravans, uitsluitend binnen een bouwvlak en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "minicamping".
3.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch met waarden - Openheid' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan aan de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende eisen gelden:

3.2.1 Algemeen
  • a. De gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.
  • b. Per bouwvlak met een aanduiding agrarisch bedrijf als bedoeld in 3.1 onder b, is maximaal 1 (bedrijfs)woning toegestaan, tenzij op de verbeelding een ander aantal woningen staat vermeld. In dat laatste geval is het aantal op de verbeelding voor dat perceel aangegeven toegestane woningen maatgevend;
  • c. Het gebruik van een woning voor een aan huis gebonden beroep en een aan huis gebonden bedrijf is toegestaan, mits:
    • 1. de functie ondergeschikt blijft aan de hoofdfunctie;
    • 2. er maximaal 30% van het totale vloeroppervlak als zodanig in gebruik wordt genomen;
    • 3. geen publiekgerichte functie wordt uitgeoefend;
    • 4. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd van ter plaatse vervaardigde producten;
  • d. Kleinschalige kampeerterreinen behorend bij een woning of agrarisch bedrijf zijn toegestaan tot maximaal 15 kampeerplaatsen;
  • e. Buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken zijn, behoudens het bepaalde in artikel 3.2.2 onder 6, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van het agrarisch grondgebruik en/of recreatief medegebruik, danwel verkeers- en/of nutsvoorzieningen met een maximale hoogte van 1 m en een maximale oppervlakte van 6 m2 per bouwwerk;
  • f. nieuwvestiging van inrichtingen ex artikel 2.4 IVbM (lawaaisportterreinen) is niet toegestaan;
  • g. de oppervlakte aan parkeervoorzieningen ten behoeve van de extensieve dagrecreatie mag per locatie maximaal 250 m2 bedragen.
3.2.2 Agrarisch bedrijf

Voor de bouwwerken gelegen binnen het bouwvlak met een aanduiding agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel 3.1 onder b gelden de volgende eisen:

  • a. voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. de goothoogte mag niet meer dan 7 meter bedragen;
    • 2. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 meter bedragen;
    • 3. de dakhelling bedraagt minimaal 12°;
    • 4. de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt 5 meter;
  • b. voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
    • 1. de dakhelling bedraagt minimaal 12°;
    • 2. de maximale inhoud, inclusief bijbehorende bouwwerken ten behoeve van het privé-gebruik, bedraagt 950 m3;
    • 3. de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt 5 meter;
  • c. voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:
    • 1. de goothoogte mag niet meer dan 3,2 meter bedragen;
    • 2. de bouwhoogte mag niet meer dan 5,5 meter bedragen;
    • 3. de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt 5 meter;
    • 4. de maximale afstand tot de bedrijfswoning bedraagt 20 meter tot de dichtstbijzijnde gevel;
  • d. voor het bouwen van mestsilo's gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte mag niet meer dan 8,5 meter bedragen;
    • 2. de inhoud mag niet meer dan 2.500 m3 bedragen;
    • 3. de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt 5 meter;
  • e. voor het bouwen van overige silo's gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte mag niet meer dan 12 meter bedragen;
    • 2. de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt 5 meter;
  • f. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt 2 meter;
  • g. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 4,5 meter.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, uitsluitend ten behoeve van:

  • a. de natuurlijke en/of landschappelijke waarden van het gebied;
  • b. stedenbouwkundige kwaliteit;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • g. de sociale veiligheid;
  • h. de externe veiligheid;
  • i. de hemelwaterproblematiek.

Voor zover sprake is van bebouwing en verhardingen in het kader van agrarische ontwikkelingen, dient bij de aspecten natuurlijke en/of landschappelijke waarden, stedenbouwkundige kwaliteit en hemelwaterproblematiek in ieder geval het Limburgs Kwaliteitsmenu van provincie Limburg in acht te worden genomen.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van:

  • a. het bepaalde in artikel 3.2.2 onder a en onder c en de bouw van bedrijfsgebouwen en bijbehorende bouwwerken toestaan tot een minimale afstand van 3 m. uit de perceelsgrens, onder de voorwaarden dat:
    • 1. deze kortere afstand vanwege bedrijfstechnische maatregelen noodzakelijk is;
    • 2. het perceel onvoldoende ruimte biedt om de bebouwing binnen 5 meter te realiseren;
    • 3. deze kortere afstand vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
    • 4. de belangen van naburige percelen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het bepaalde in artikel 3.2.2 onder a en een maximale bouwhoogte van 12 meter voor bedrijfsgebouwen bij een agrarisch bedrijf toestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. een doelmatige bedrijfsvoering deze grotere hoogte noodzakelijk maakt;
    • 2. de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig worden beperkt;
    • 3. de bouwhoogte vanuit landschappelijk oogpunt aanvraardbaar is;
3.4.2 Voorwaarden voor afwijken

Een afwijking als bedoeld in artikel 3.4.1 is uitsluitend toegestaan als geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid.
3.4.3 Procedure voor afwijking

Een besluit tot het bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels wordt niet eerder genomen dan nadat belanghebbenden gedurende twee weken in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk of mondeling hun zienswijze kenbaar te maken aan Burgemeester en Wethouders.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van artikel 3.1, meer in het bijzonder:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens stacaravans of het permanent plaatsen van caravans op kampeerterreinen of kleinschalige campings, alsmede caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door arbeidsmigranten, met uitzondering van de gronden met permanente bewoning of de aanduiding "minicamping";
  • b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  • c. het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel, anders dan toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels;
  • d. het gebruik van gronden en opstallen voor nevenactiviteiten, anders dan:
    • 1. toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels, of
    • 2. tot een oppervlakte van 200 m2 per agrarisch bedrijf, mits geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking en er geen detailhandel plaatsvindt, anders dan verkoop van lokaal geproduceerde streekeigen producten;
  • e. het gebruik van gronden en opstallen voor mestbewerking/-verwerking als nevenactiviteit ten behoeve van meerdere bedrijven is niet toegestaan, met dien verstande dat mestbewerking/-verwerking als nevenactiviteit voor het eigen agrarisch bedrijf wel is toegestaan;
  • f. het gebruik van de agrarische bebouwing voor de tijdelijke huisvesting van (zelfstandige) arbeidsmigranten;
  • g. het gebruik van bedrijfsgebouwen (stallen) en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van bewoning;
  • h. het gebruik van recreatiewoningen ten behoeve van permanente bewoning;
  • i. het gebruik van de agrarische bedrijfswoning voor burgerbewoning. Dit verbod geldt niet voor bewoningssituaties die reeds op 1 september 2007 bestaand waren dan wel voor situaties waarvoor na 1 september 2007 een tijdelijk persoonsgebonden gedoogbeschikking is verleend;
  • j. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Algemeen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3.5 en:

  • a. de uitoefening van nevenactiviteiten toestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de nevenactiviteit onderschikt blijft aan het bestaande gebruik van het perceel;
    • 2. de nevenactivteit qua aard en omvang dient te passen bij de specifieke kwaliteit en schaal van de omgeving;
    • 3. de nevenactiviteit dient plaats te vinden in de bestaande bebouwing;
    • 4. de nevenactiviteit geen (extra) hinder of belemmeringen mag veroorzaken voor omliggende bedrijven of woningen;
    • 5. het een gebiedseigen functie betreft;
    • 6. maximaal 1 nevenactiviteit per adres is toegestaan;
  • b. toestaan dat de gronden worden gebruikt voor verblijfs- en dagrecreatieve voorzieningen, onder de voorwaarden dat:
    • 1. sprake is van een landschappelijke inpassing. Hiertoe dient een beplantingsplan te worden voorgelegd, dat de goedkeuring behoeft van het college van Burgemeester en Wethouders van gemeente Nederweert;
    • 2. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
    • 3. uit een natuurwaardenonderzoek dient te blijken dat de activiteit niet strijdig is met de Flora- en faunawet;
    • 4. er mag geen (extra) hinder of belemmering worden veroorzaakt voor omliggende bedrijven of woningen;
    • 5. inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd aan de hand van het bepaalde in het Limburgs Kwaliteitsmenu van provincie Limburg;
  • c. toestaan dat de agrarische bebouwing gebruikt wordt ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de huisvesting enkel plaatsvindt in de bestaande bebouwing, met dien verstande dat in afwijking hiervan oprichting van extra bebouwing is toegestaan, mits deze passend is bij de bestaande bedrijfsgebouwen, voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 3.2.2 en sprake is van landschappelijke inpassing van de bebouwing;
    • 2. een dergelijke huisvesting noodzakelijk is vanuit het oogpunt van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte in het betreffende agrarische bedrijf;
    • 3. de huisvesting enkel werknemers betreft die alleen binnen het bedrijf, waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;
    • 4. het gebruik dient te worden beëindigd, zodra de behoefte aan tijdelijke huisvesting ter plaatse niet meer aan de orde is.
  • d. toestaan dat bijgebouwen gebruikt worden ten behoeve van mantelzorg onder de voorwaarden dat:
    • 1. sprake is van een mantelzorgindicatie;
    • 2. de voor mantelzorg te gebruiken wooneenheid niet geheel mag worden gescheiden van de hoofdbebouwing;
    • 3. sprake dient te zijn van een ondergeschikte functie bij de woning;
    • 4. er geen tweede woning mag ontstaan;
    • 5. sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
    • 6. het gebruik dient te worden beëindigd, zodra de mantelzorg ter plaatse niet meer aan de orde is.
  • e. toestaan dat de agrarische bedrijfswoning wordt gebruikt voor bewoning door burgers, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de bewoning is aangevangen na 1 september 2007;
    • 2. de woning geen onevenredige milieubelemmeringen ondervindt op de aspecten geluid, trilling fijnstof of verkeer.
3.6.2 Voorwaarden voor afwijking

Een in 3.6.1 genoemde afwijking kan bovendien slechts worden verleend indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit belemmert geen andere activiteiten in de omgeving;
  • b. de activiteit uitsluitend in de bestaande bebouwing wordt gehuisvest;
  • c. er ontstaat geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie;
  • d. functiewijziging ten behoeve van agrarische hulp- en nevenbedrijven enkel toegestaan is indien aangetoond wordt dat deze bedrijven een functie vervullen voor de ter plaatse aanwezige agrarische bedrijven en, indien sprake is van nieuwvestiging, door middel van een rapportage inzicht gegeven wordt in een vooraf uitgevoerd onderzoek naar hergebruik van agrarische bebouwing en het resultaat hiervan;
  • e. er vindt bovendien geen onevenredige aantasting plaats van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid en infrastructuur;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 5. de sociale veiligheid.
3.6.3 Procedure voor afwijking

Een besluit tot het bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels wordt niet eerder genomen dan nadat belanghebbenden gedurende twee weken in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk of mondeling hun zienswijze kenbaar te maken aan burgemeester en wethouders.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van Burgemeester en Wethouders op en in de hierna genoemde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven, ophogen, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van de bodem tot meer dan 0,5 meter;
  • b. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet;
  • c. het aanleggen of verharden van wegen, voet-, fiets- en/of ruiterpaden of parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van:
    • 1. het aanleggen en verharden van wegen en/of paden ter directe ontsluiting van agrarische bouwpercelen;
    • 2. het aanleggen van koe- of kavelpaden;
    • 3. het aanleggen van verhardingen op de gronden tussen de voorzijde van het agrarisch bouwvlak en de ontsluitingsweg of gebied tussen de voorzijde van een burgerwoning en de ontsluitingsweg of binnen 5 meter uit de bestaande bebouwing ten behoeve van de woning;
  • d. het vellen, rooien, zaaien of aanplanten van bomen en andere houtopstanden, voor zover het beplanting betreft die niet in een kapvergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening of de Boswet is geregeld, zoals deze regelingen luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan, behoudens beplanting welke noodzakelijk is voor de realisatie van een door Burgemeester en Wethouders goedgekeurd beplantingsplan;
  • e. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik.
3.7.2 Uitzondering

het in artikel 3.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. uitgevoerd worden binnen een op de verbeelding opgenomen (bouw)vlak met een functieaanduiding, zoals nader omschreven in de bestemmingsomschrijving in deze bestemming;
  • b. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.7.3 Verlening

De vergunning als bedoeld in artikel 3.7.1 wordt slechts verleend, indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de agrarische en/of de landschappelijke waarden van deze gronden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van artikel 3.6, lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen en:

  • a. het bouwvlak voor een intensief veehouderijbedrijf vergroten tot maximaal 1,5 ha, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de vergroting noodzakelijk is in verband met een vanwege bedrijfseconomische dan wel vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijke uitbreiding van het agrarische bedrijf;
    • 2. uitbreiding van het bouwblok niet is toegestaan op een bouwblok met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - niet uitbreiden";
    • 3. voor zover van toepassing, reëel zicht is op het verkrijgen van een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet;
    • 4. het woon- en leefklimaat niet onevenredig worden aangetast;
    • 5. op grond van het bepaalde in het Limburgs Kwaliteitsmenu van provincie Limburg inzicht wordt geboden in de bedrijfsontwikkeling en de effecten hiervan op de omgeving en de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
    • 6. de maximale oppervlakte van de nieuwe bouwkavel mag de maat van 1,5 ha overschrijden indien op grond van het bepaalde in het Limburgs Kwaliteitsmenu van provincie Limburg inzicht wordt geboden in de bedrijfsontwikkeling en de effecten hiervan op de omgeving en de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
    • 7. bij overschrijding van de oppervlaktemaat van 1,5 ha een advies verkregen wordt van de provinciale landschappelijke adviescommissie;
    • 8. de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel landschappelijke waarden;
    • 9. de milieuhygiënische uitvoerbaarheid is gewaarborgd;
    • 10. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
    • 11. de regels in artikel 3.2.2 in acht genomen worden;
  • b. de aanduiding agrarisch bedrijf wijzigen in de aanduiding wonen, onder de voorwaarden dat:
    • 1. ter plaatse alle agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd;
    • 2. geen sprake is van een Ruimte-voor-Ruimte woning;
    • 3. de regels in artikel 3.2 in acht genomen worden;
    • 4. het aantal woningen niet mag toenemen;
    • 5. geen belemmeringen optreden voor omliggende agrarische bedrijven;
    • 6. de milieuhygiënische uitvoerbaarheid is gewaarborgd, met name wat betreft de aspecten geur en geluid;
    • 7. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    • 8. sprake dient te zijn van een goede landschappelijke inpassing;
    • 9. op grond van het bepaalde in het Limburgs Kwaliteitsmenu van provincie Limburg inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
    • 10. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
  • c. de aanduiding agrarisch bedrijf wijzigen in de aanduiding recreatieve doeleinden onder de voorwaarden dat:
    • 1. voor zover van toepassing de agrarische (bedrijfs)activiteiten ter plaatse zijn beëindigd, danwel als nevenactiviteiten kunnen worden beschouwd;
    • 2. sprake is van een bedrijfsmatige exploitatie van het recreatiebedrijf;
    • 3. de ontwikkeling geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie oplevert;
    • 4. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
    • 5. op grond van het bepaalde in het Limburgs Kwaliteitsmenu van provincie Limburg inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
    • 6. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
    • 7. geen belemmeringen optreden voor omliggende agrarische bedrijven;
    • 8. sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • d. de aanduiding agrarisch bedrijf wijzigen in de aanduiding maatschappelijk, onder de voorwaarden dat:
    • 1. voor zover van toepassing de agrarische (bedrijfs)activiteiten ter plaatse zijn beëindigd, danwel als nevenactiviteiten kunnen worden beschouwd;
    • 2. de ontwikkeling geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie oplevert;
    • 3. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
    • 4. op grond van het bepaalde in het Limburgs Kwaliteitsmenu van provincie Limburg inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
    • 5. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
    • 6. geen belemmeringen optreden voor omliggende agrarische bedrijven;
3.8.2 Voorwaarden voor wijziging

Een in artikel 3.8.1 genoemde wijziging kan bovendien slechts worden vastgesteld mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de milieusituatie;
  • b. de verkeersveiligheid en infrastructuur;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de waarden en functies die het plan beoogt te beschermen;
  • f. het straat- en bebouwingsbeeld.