1.1 Plan
Het bestemmingsplan Colusdijk 8 van de gemeente Nederweert.
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0946.Colusdijk82015-VA01 met de bijbehorende regels.
1.3 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 Aan huis gebonden bedrijf
Een dienstverlenende ambachtelijke bedrijvigheid, die in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.6 Aan huis gebonden beroep
Een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.
1.7 Agrarisch bedrijf
Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, met daarin onderscheid tussen:
- grondgebonden agrarisch bedrijf, waaronder begrepen een akkerbouwbedrijf en een veehouderij, niet zijnde intensieve veehouderij en waaronder mede begrepen een productiegerichte paardenhouderij.
- intensief veehouderijbedrijf.
- glastuinbouwbedrijf.
- intensieve kwekerij, waaronder een viskwekerij en champignonkwekerij.
- melkveehouderij.
Met dien verstande dat een gebruikgerichte paardenhouderij (manege) niet als agrarisch bedrijf kan worden aangemerkt.
1.8 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 Bebouwde deel van de bouwkavel
Dat deel van de agrarische bouwkavel waarop alle gebouwen en andere bouwwerken zoals bedrijfswoning, stallen, waterbassins, mestopslag en silo’s opgericht dienen te worden.
1.10 Bedrijfswoning
Een woning, in of bij een bedrijf, bestemd voor (het gezin van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is.
1.11 Bestaand
Zoals bestond ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
1.12 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.13 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 Bijgebouw
Een vrijstaand dan wel aangebouwd gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen niet als hoofdgebouw kan worden aangemerkt.
1.15 BOM+
De uitwerking Bouwkavel op Maat plus van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), gericht op het mogelijk maken van (agrarische) bedrijfsontwikkelingen en tegelijkertijd winst behalen in de omgevingskwaliteit, vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Limburg d.d. 15 juli 2003 en inwerking getreden d.d. 11 september 2003.
1.16 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.17 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.18 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.19 Bouwperceelsgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.20 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.21 Bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.22 Burgerwoning
Een woning, niet zijnde een bedrijfswoning.
1.23 Detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.24 Extensieve dagrecreatie
Recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, fietsen, varen, paardrijden, zwemmen en vissen, onder extensieve (dag)recreatie vallen geen gemotoriseerde sporten.
1.25 Gebiedseigen functie
Functie die thuishoort in een specifiek gebied.
1.26 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.27 Glastuinbouwbedrijf
Een agrarische bedrijfsvoering, die gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen door het gebruik te maken van kassen.
1.28 Grondgebonden agrarisch bedrijf
Een agrarische bedrijfsvoering die geheel dan wel grotendeels afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend. Tot een grondgebonden agrarisch bedrijf worden met name een akkerbouwbedrijf, een veehouderij (niet zijnde een intensief veehouderijbedrijf) alsmede een productiegerichte paardenhouderij gerekend.
1.29 Hoge boogkassen (ook wel wandelkap)
Een verhoogde tunnel met veelal een breedte van 2 tot 6 meter en een hoogte van ca 2,25 meter tot maximaal 2,50 meter waarbij de overkapping van de teelt niet meer dan 6 maanden in het jaar aanwezig is. De constructie van de tunnel bestaat uit metalen bogen die rusten op ankers welke veelal met een trekker in de grond worden gebracht. Aan elke kopeind is een deuropening en het luchten geschiedt door plastic over de bogen te schuiven.
1.30 Hoofdgebouw
Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
1.31 Intensieve kwekerij
Een agrarisch bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren, zonder dat het productieproces afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend. Het productieproces vindt voornamelijk plaats binnen bebouwing, niet zijnde kassenbouw. Tot een intensieve kwekerij behoren met name bedrijven als een viskwekerij, een melkgeitenhouderij en champignonkwekerij. Een intensieve veehouderij wordt hiertoe niet gerekend.
1.32 Intensief veehouderijbedrijf
Het bedrijfsmatig houden van dieren zonder dat het bedrijf hoeft te beschikken over grond bestemd voor de voerproductie van deze dieren. De dieren worden in stallen of hokken gehouden. In principe wordt gedoeld op het hebben van een bedrijfsmatige tak van varkens, kippen, vleeskuikens, vleeskalveren, stieren voor de roodvleesproductie, eenden, pelsdieren, konijnen, kalkoenen, parelhoenders (waarvoor een omgevingsvergunning is verleend). Een melkveehouderij en een intensieve kwekerij worden niet beschouwd als intensief veehouderijbedrijf.
1.33 Kampeermiddel
a. een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
b. enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is;
één en ander voor zover de onder a en b bedoelde onderkomens of voertuigen gehee3l of ten dele blijvend zijn in- of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf. Stacaravans worden hiertoe niet gerekend.
1.34 Kampeerplaats
Plaats geschikt voor een kampeermiddel.
1.35 Kas
Een gebouw, bestaande uit glas of ander lichtdoorlatend en transparant materiaal dienend tot het kweken of trekken van bomen, vruchten, bloemen of planten.
1.36 Kleinschalig kamperen
Het gebruik van de gronden ten behoeve van een beperkt kampeerterrein met maximaal 25 kampeermiddelen.
1.37 Knelsituatie
Onder een knelsituatie in het kader van dit bestemmingsplan wordt verstaan:
1. bedrijven die gelegen zijn in extensiveringsgebieden in Nederweert, zijnde de gebieden met de bestemmingen Agrarisch met waarden – Openheid, Agrarisch met waarden – Esdorpen, Agrarisch met waarden – Ontwikkelingszone groen en de bestemming Natuur;
2. bedrijven die gelegen zijn in de verwevingsgebieden in Nederweert, zijnde de gebieden met de bestemming Agrarisch, waarbij:
a. de ligging zodanig is dat het bedrijf vanwege andere functies geen ontwikkelingsmogelijkheden heeft. Verplaatsing van het bedrijf is gewenst omdat dit de spanning tussen functies vermindert en daardoor bijdraagt aan de ontwikkeling tot plattelandsgemeente;
b. de ligging zodanig is dat een ontwikkeling op het gebied van woningbouw, toerisme en recreatie en dergelijke wordt belemmerd.
1.38 Landschapselement
Punt-, lijn- en vlakelementen met een maximale grootte van 5 ha, die een groene of blauwe component bezitten, en die voor de identiteit van het landschap van algemeen belang zijn vanwege hun leeftijd (ouder dan 35 jaar) of om andere redenen, zoals hun schoonheids- of plaatselijke zeldzaamheidswaarde of hun beeldbepalende functie voor de omgeving.
1.39 Maatschappelijke functies
Het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder gezondheidszorg, zorg en welzijn, kinderopvang, onderwijs, religie, uitvaart/begraafplaats en verenigingsleven, mede in het bijzonder een beheersboerderij, molen, opslag ten behoeve van weg/waterstaat en een schaapskooi.
1.40 Milieukwaliteit
Hierbij gaat het om alle aspecten die de milieusituatie kunnen beïnvloeden, zoals geur en ammoniak, waterhuishouding en ecologische waarden.
1.41 Nevenactiviteiten
Een activiteit die naar ruimtebeslag, inkomensvergaring en arbeidsintensiteit ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit (agrarisch bedrijf) ter plekke, zoals een speeltuin, kinderopvang, boerengolf, educatieve doeleinden.
1.42 Nieuwvestiging
Het vestigen van een bedrijf, waaronder begrepen zowel vestiging op een bestaand als een nieuw bouwvlak.
1.43 Normale onderhoudswerkzaamheden
Werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde.
1.44 Omschakeling
Omzetten van een bedrijfstype in een ander bedrijfstype.
1.45 Peil
Voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst
de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
in andere gevallen:
de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.46 Productiegerichte paardenhouderij
Een agrarisch bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het door middel van een gericht fok- en/of africhtingsprogramma trachten een paard op een hoger niveau te brengen, waardoor de waarde van dat paard in het economisch verkeer toeneemt, zoals (op)fokkerijbedrijven, hengstenstations, africhtings- en trainingsbedrijven.
1.47 Recreatief medegebruik
Vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, doch kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals wegbewijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes.
1.48 Regenkappen
Een constructie van houten of gegalvaniseerde of verzinkte stalen palen met daarop een boog met een kap van transparante folie. Deze kap is van bloei tot en met oogst voor een periode van maximaal 6 maanden aanwezig.
1.49 Stiltegebied
Stiltegebieden zijn milieubeschermingsgebieden waarin het aspect stilte bijzondere bescherming nodig heeft, aangezien het anders verloren dreigt te gaan.
Stiltegebieden worden door de provincies op grond van artikel 4.9 van de Wet milieubeheer vastgelegd in het provinciaal milieubeleidsplan. Tot de gebieden behoren ten minste:
1. de gebieden die krachtens de Natuurbeschermingswet zijn aangewezen als beschermd natuurmonument of als staatsnatuurmonument, en
2. de gebieden die zijn aangewezen ter uitvoering van de Overeenkomst inzake watergebieden van internationale betekenis, in het bijzonder als verblijfplaats voor watervogels (Conventie van Ramsar (1971), Trb. 1975, 84).
1.50 Teeltondersteunende voorzieningen
Uitgespreid afdekmateriaal, afdekmateriaal met ondersteunende constructie (lage, niet menstoegankelijke tunnels en tijdelijke menstoegankelijke tunnels), bestemd voor vollegrondsgroente-, fruit-, bloemen- en boomteelt.
1.51 Tijdelijke huisvesting arbeidsmigranten
Het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote Arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten.
1.52 Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Overkapping van de teelt, welke maximaal 6 maanden of korter in het jaar aanwezig is (al dan niet in een aaneengesloten periode).
1.53 Uitgespreid afdekmateriaal
Foliemateriaal dat teeltgebonden is en uitsluitend tijdens de teeltperiode voor het afdekken van gewassen mag worden gebruikt.
1.54 Verbeelding
De verbeelding behorend bij dit plan met idn-nummer NL.IMRO.0946.Colusdijk82015-VA01
1.55 Volwaardig agrarisch bedrijf
Een agrarisch bedrijf met ten minste de arbeidsomvang van een volwaardige arbeidskracht en een zodanige bedrijfsomvang dat de continuïteit ook op langere termijn in voldoende mate is gewaarborgd.
1.56 Woning
Een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden, met de daarbij behorende niet voor bewoning bestemde bergingen, stallingsruimten alsmede kantoor- en/of praktijkruimten, welke in de woning worden opgericht dan wel daaraan worden aangebouwd.
1.57 Woonunits
Een gebouw bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het
woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 De dakhelling:
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Kelders worden hierbij buiten beschouwing gelaten.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Artikel 3 Agrarisch met waarden – Openheid
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch met waarden – Openheid aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. agrarisch grondgebruik;
b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, meer in het bijzonder ter plaatse van de aanduiding Specifieke vorm van agrarisch met waarden – openheid – melkveehouderij (“saw-m”) uitsluitend een melkveehouderijbedrijf, een en ander met dien verstande dat:
1. nieuwvestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf, intensieve kwekerij of melkveehouderij niet is toegestaan;
2. nieuwvestiging van en omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf of een intensief veehouderijbedrijf niet is toegestaan;
3. niet agrarische nevenactiviteiten zijn toegestaan, voor zover deze ter plaatse zijn opgenomen in de in bijlage 1 opgenomen Lijst van functieaanduidingen, en wel in maximaal de omvang waarin ze rechtens mogen bestaan op het moment van het van kracht van het plan.
c. ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden uitgesloten- veestalling"; is het realiseren van gebouwen voor veestalling; wkk- installaties; mestverwerkingsinstallaties en installaties welke NOx en/of NH3 emitteren uitgesloten.
3.2 Bouwregels
Op de voor Agrarisch met waarden – Openheid aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan aan de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende eisen gelden:
3.2.1 Algemeen
a. De gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.
b. Op het bouwvlak met de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden
uitgesloten- veestalling"; is het realiseren van gebouwen voor veestalling; wkk- installaties; mestverwerkingsinstallaties en installaties welke NOx en/of NH3 emitteren uitgesloten.
c. Per bouwvlak met een aanduiding agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel 3.1. onder b is maximaal 1 (bedrijfs)woning toegestaan.
d. Het gebruik van een woning voor een aan huis gebonden beroep en een aan huis
gebonden bedrijf is toegestaan mits:
1. de functie ondergeschikt blijft aan de hoofdfunctie;
2. er maximaal 30% van het totale vloeroppervlak als zodanig in gebruik wordt genomen;
3. geen publiekgerichte functie wordt uitgeoefend;
4. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd van ter plaatse vervaardigde producten.
e. Kleinschalig kamperen behorend bij een woning of agrarisch bedrijf zijn toegestaan tot maximaal 15 kampeerplaatsen.
f. Nieuwvestiging van inrichtingen ex artikel 2.4 IVbM (lawaaisportterreinen) is niet toegestaan;
g. De oppervlakte aan parkeervoorzieningen ten behoeve van extensieve dagrecreatie mag per locatie maximaal 250 m2 bedragen.
3.2.2 Agrarisch bedrijf
Voor de bouwwerken gelegen binnen het bouwvlak met een aanduiding agrarisch bedrijf als bedoeld in 3.1. onder b gelden de volgende eisen:
1. bedrijfsgebouwen:
Goothoogte | maximaal 7 meter |
Bouwhoogte | maximaal 10 meter |
Dakhelling | minimaal 12° |
Afstand tot zijdelingse perceelsgrens | minimaal 5 meter |
2. bedrijfswoningen:
Dakhelling | minimaal 12° |
Inhoud, inclusief bijgebouwen t.b.v. privégebruik | maximaal 950 m³ |
Afstand tot zijdelingse perceelsgrens | minimaal 5 meter |
3. bijgebouwen bij de bedrijfswoning:
Goothoogte | maximaal 3,20 meter |
Bouwhoogte | maximaal 5,50 meter |
Afstand tot zijdelingse perceelsgrens | minimaal 5 meter |
Afstand tot bedrijfswoning | maximaal 20 meter uit de dichtstbijzijnde gevel |
4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
| bouwhoogte | inhoud | afstand tot zijdelingse perceelsgrens |
mestsilo’s | maximaal 8,50 meter | maximaal 2500 m³ | minimaal 5 meter |
Overige silo’s | maximaal 12 meter | n.v.t. | minimaal 5 meter |
Erfafscheidingen | maximaal 2 meter | n.v.t. | n.v.t. |
Overige bouwwerken, geen gebouw zijnde | maximaal 4,50 meter | n.v.t. | n.v.t. |
5. teeltondersteunende voorzieningen:
| bouwhoogte | oppervlakte | overig |
permanente teeltondersteunende voorzieningen (binnen bouwvlak) | maximaal 2,50 meter met uitzondering van ondersteunende kassen welke 8 meter hoog mogen zijn | maximaal 2.500 m² mits vooraf advies ingewonnen van de provinciale BOM+ adviescommissie | |
tijdelijke regenkappen | maximaal 2,50 meter | maximaal 10% van totale teeltoppervlakte | uitsluitend aan bebouwde deel van het bouwvlak mits vooraf advies ingewonnen van de provinciale BOM+ adviescommissie |
tijdelijke boogkassen | maximaal 2,50 meter | maximaal 10% van totale teeltoppervlakte | uitsluitend aan bebouwde deel van het bouwvlak mits vooraf advies ingewonnen van de provinciale BOM+ adviescommissie |
6. als specifieke activiteit bij agrarische bedrijven is de verkoop van streekeigen producten tot maximaal 200 m² toegestaan;
7. een minicamping is toegestaan binnen een bouwvlak met de aanduiding ‘minicamping’, tot 15 kampeerplaatsen en met uitzondering van stacaravans of permanente plaatsen voor caravans.
8. overige nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven zijn niet toegestaan, behoudens 3.1. lid b sub 3.
9. op bouwvlakken met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bouwvlak zonder bebouwing" zijn geen gebouwen toegestaan.
10. verhardingen, niet zijnde inritten tussen de weg en het bedrijf, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd.
3.3 Nadere eisen
a. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
1. bebouwing;
2. verhardingen.
b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op:
1. de natuurlijke en/of landschappelijke waarden van het gebied;
2. stedenbouwkundige kwaliteit;
3. het straat- en bebouwingsbeeld;
4. de milieusituatie;
5. de verkeersveiligheid;
6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
7. de sociale veiligheid;
8. de externe veiligheid;
9. de hemelwaterproblematiek.
c. Voor zover sprake is van bebouwing en verhardingen in het kader van agrarische ontwikkelingen, dient bij de aspecten natuurlijke en/of landschappelijke waarden, stedenbouwkundige kwaliteit en hemelwaterproblematiek in ieder geval het bepaalde in 10.2.2 in acht te worden genomen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Algemeen
Het bevoegde gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:
a. het bepaalde onder 3.2. en de bouw van bedrijfsgebouwen en bijgebouwen toestaan tot een minimale afstand van 3 meter uit de perceelsgrens, onder de voorwaarden dat:
1. deze kortere afstand vanwege bedrijfstechnische maatregelen noodzakelijk is;
2. het perceel onvoldoende ruimte biedt om de bebouwing binnen 5 meter te realiseren;
3. deze kortere afstand vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
4. de belangen van naburige percelen niet onevenredig worden geschaad.
b. het bepaalde in 3.2.1. en overschrijding van de begrenzing van de op de verbeelding aangeduide agrarische bouwvlakken met bebouwing toestaan, onder de voorwaarden dat:
1. een doelmatige bedrijfsvoering overschrijding van de maatvoering noodzakelijk maakt;
2. overschrijding enkel is toegestaan tot maximaal 10 % van het bestaand bouwvlak en slechts éénmalig tijdens de planperiode;
3. aanwezige landschapswaarden niet in onevenredige mate worden geschaad;
4. de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig mogen worden beperkt;
5. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
6. op grond van het bepaalde in 10.2.2 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
7. het woon- en leefklimaat niet worden aangetast.
c. het bepaalde in 3.2.2. en een maximale bouwhoogte van 12 meter voor bedrijfsgebouwen bij een agrarisch bedrijf toestaan, onder de voorwaarden dat:
1. een doelmatige bedrijfsvoering deze grotere hoogte noodzakelijk maakt;
2. de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig worden beperkt;
3. de bouwhoogte vanuit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar is.
d. het bepaalde in 3.2.2. en permanente teeltondersteunende voorzieningen binnen het bouwvlak met de aanduiding agrarisch bedrijf met een oppervlakte van méér dan 2.500 m² toestaan, uitsluitend indien:
1. op grond van het bepaalde in 10.2.2 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep(, met als doel de omgevingskwaliteit en bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
2. geen omschakeling plaatsvindt naar een glastuinbouwbedrijf;
3. een advies verkregen wordt van de provinciale BOM+ adviescommissie.
e. het bepaalde in 3.2.2. en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen ten behoeve van de aspergeteelt toestaan, onder de voorwaarden dat:
1. de voorzieningen maximaal gedurende 3 maanden op de gronden aanwezig zijn;
2. de maximale hoogte van de voorzieningen 3 meter bedraagt;
3. rekening gehouden wordt met de milieukwaliteit, met name de waterhuishouding en de ecologische waarden in het gebied;
4. na afloop van de periode van 3 maanden de aanwezige voorzieningen in zijn geheel van de gronden verwijderd worden.
3.4.2 Aanvullend afwegingskader
Een in 3.4.1. bedoelde omgevingsvergunning kan bovendien slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a. het straat- en bebouwingsbeeld;
b. de milieusituatie;
c. de verkeersveiligheid;
d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
e. de sociale veiligheid.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in 3.1. meer in het bijzonder:
a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens stacaravans of het permanent plaatsen van caravans op kampeerterreinen of kleinschalige campings, alsmede caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door arbeidsmigranten;
b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
c. het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel,
behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van het niet-agrarische bedrijf en dan uitsluitend in de producten die zijn vermeld in de staat van niet-agrarische bedrijven en in de omvang waarin deze op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan bestaan;
d. het gebruik van gronden en opstallen voor nevenactiviteiten, anders dan:
1. toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels, of
2. tot een oppervlakte van 200 meter per agrarisch bedrijf, mits geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking en er geen detailhandel plaatsvindt anders dan verkoop van lokaal geproduceerde streekeigen producten;
e. het gebruik van gronden en opstallen voor mestbewerking en -verwerking als nevenactiviteit ten behoeve van meerdere bedrijven is niet toegestaan, met dien verstande dat mestbewerking en -verwerking als nevenactiviteit voor het eigen agrarisch bedrijf wel is toegestaan;
f. het gebruik van de agrarische bebouwing voor de tijdelijke huisvesting van (zelfstandige) arbeidsmigranten;
g. het gebruik van bedrijfsgebouwen (stallen) en bijgebouwen ten behoeve van bewoning;
h. het gebruik van recreatiewoningen ten behoeve van permanente bewoning;
i. het gebruik van de binnen hetzelfde bouwvlak van een veehouderij gelegen agrarische bedrijfswoning voor burgerwoning. Dit verbod geldt niet voor bewoningssituaties die reeds op 1 september 2007 bestaand waren dan wel voor situaties waarvoor na 1 september 2007 een tijdelijk persoonsgebonden gedoogbeschikking is verleend;
j. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten.
k. het gebruik van gronden met de specifieke vorm van agrarisch met waarden uitgesloten- veestalling voor de functies veestalling, wkk installaties; mestopslag, mestverwerkingsinstallaties en andere installaties welke NOx en/of NH3 emitteren.
Als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt gerekend het gebruik van leegstaande gebouwen voor statische opslag, zonder dat er handels- of bedrijfsactiviteiten plaatsvinden.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Algemeen
Het bevoegde gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. artikel 3.5 onder a en toestaan dat de gronden bij een agrarisch bedrijf worden gebruikt als kleinschalig
kampeerterrein tot maximaal 25 kampeerplaatsen, onder de voorwaarden dat:
1. kampeermiddelen maximaal 75 meter van de grens van het agrarisch bouwvlak, waarbij het kleinschalig kamperen hoort, geplaatst mogen worden;
2. buiten het agrarisch bouwvlak mag geen extra bebouwing ten behoeve van het kleinschalig kamperen worden opgericht;
3. de kleinschalige kampeerplaats dient te worden voorzien van een adequate afschermende beplanting. Hiertoe dient een beplantingsplan te worden voorgelegd, dat de goedkeuring behoeft van het bevoegde gezag;
4. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
5. op grond van het bepaalde in artikel 10.2.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
b. artikel 3.5 onder d en de uitoefening van nevenactiviteiten toestaan, onder de voorwaarden dat:
1. de nevenactiviteit onderschikt blijft aan het bestaande gebruik van het perceel;
2. de nevenactiviteit qua aard en omvang dient te passen bij de specifieke kwaliteit en schaal van de omgeving;
3. de nevenactiviteit dient plaats te vinden in de bestaande bebouwing;
4. de nevenactiviteit geen (extra) hinder of belemmeringen mag veroorzaken voor omliggende bedrijven of woningen;
5. het een gebiedseigen functie betreft;
6. maximaal 1 nevenactiviteit per adres is toegestaan;
c. artikel 3.5 onder d en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor verblijfs- en dagrecreatieve voorzieningen, onder de voorwaarden dat:
1. sprake is van een landschappelijke inpassing. Hiertoe dient een beplantingsplan te worden voorgelegd, dat de goedkeuring behoeft van het bevoegd gezag;
2. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
3. uit een natuurwaardenonderzoek dient te blijken dat de activiteit niet strijdig is met de Flora- en faunawet;
4. er mag geen (extra) hinder of belemmering worden veroorzaakt voor omliggende bedrijven of woningen;
5. op grond van het bepaalde in artikel 10.2.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
d. artikel 3.5 onder f en toestaan dat de agrarische bebouwing gebruikt wordt ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten, onder de voorwaarden dat:
1. de huisvesting enkel plaatsvindt in de bestaande bebouwing, met dien verstande dat in afwijking hiervan oprichting van extra bebouwing is toegestaan, mits deze passend is bij de bestaande bedrijfsgebouwen,
voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 3.2.2 en sprake is van landschappelijke inpassing van de bebouwing;
2. een dergelijke huisvesting noodzakelijk is vanuit het oogpunt van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte in het betreffende agrarische bedrijf;
3. de huisvesting enkel werknemers betreft die alleen binnen het bedrijf, waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;
4. het gebruik dient te worden beëindigd, zodra de behoefte aan tijdelijke huisvesting ter plaatse niet meer aan de orde is.
e. artikel 3.5 onder g en toestaan dat bijgebouwen gebruikt worden ten behoeve van mantelzorg onder de voorwaarden dat:
1. sprake is van een mantelzorgindicatie;
2. de voor mantelzorg te gebruiken wooneenheid niet geheel mag worden gescheiden van de hoofdbebouwing;
3. sprake dient te zijn van een ondergeschikte functie bij de wonining;
4. er geen tweede woning mag ontstaan;
5. sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
6. het gebruik dient te worden beëindigd, zodra de mantelzorg ter plaatse niet meer aan de orde is.
f. artikel 3.5 onder i en toestaan dat de agrarische bedrijfswoning binnen hetzelfde bouwvlak van een veehouderij wordt gebruikt voor bewoning door burgers, onder de voorwaarden dat:
1. de bewoning is aangevangen na 1 september 2007;
2. de woning geen onevenredige milieubelemmeringen ondervindt op de
aspecten geluid, trilling fijnstof of verkeer.
3. er mag geen (extra) hinder of belemmering worden veroorzaakt voor omliggende bedrijven.
3.6.2 Aanvullend afwegingskader
Een in 3.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan bovendien slechts worden verleend indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
a. de activiteit belemmert geen andere activiteiten in de omgeving;
b. de activiteit uitsluitend in de bestaande bebouwing wordt gehuisvest;
c. er ontstaat geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie;
d. functiewijziging ten behoeve van nieuwe solitaire detailhandelsvestigingen, groothandel, kantoren, glastuinbouw, (zware) industrie, transport- en distributiefuncties en andere bedrijvigheid die op grond van rijks- of provinciaal beleid elders dient te worden gelokaliseerd en bedrijvigheid niet genoemd in de in bijlage 2 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten of gelijkwaardig is niet toegestaan;
e. functiewijziging ten behoeve van agrarische hulp- en nevenbedrijven enkel toegestaan is indien aangetoond wordt dat deze bedrijven een functie vervullen voor de ter plaatse aanwezige agrarische bedrijven en, indien sprake is van nieuwvestiging, door middel van een rapportage inzicht gegeven wordt in een vooraf uitgevoerd onderzoek naar hergebruik van agrarische bebouwing en het resultaat hiervan;
f. er vindt bovendien geen onevenredige aantasting plaats van:
1. het straat- en bebouwingsbeeld;
3. de verkeersveiligheid en infrastructuur;
4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
5. de sociale veiligheid.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Algemeen
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a. het afgraven, ophogen, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van de bodem tot meer dan 0,5 meter;
b. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet;
c. het aanleggen of verharden van wegen, voet-, fiets- en/of ruiterpaden of parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van:
1. het aanleggen en verharden van wegen en/of paden ter directe ontsluiting van agrarische bouwpercelen;
2. het aanleggen van koe- of kavelpaden;
3. het aanleggen van verhardingen op de gronden tussen de voorzijde van het agrarisch bouwvlak en de ontsluitingsweg of gebied tussen de voorzijde van een burgerwoning en de ontsluitingsweg of binnen 5 meter uit de bestaande bebouwing ten behoeve van de woning;
d. het vellen, rooien, zaaien of aanplanten van bomen en andere houtopstanden, voor zover het beplanting betreft die niet in een kapvergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening is geregeld, zoals deze regelingen luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
e. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik.
3.7.2 Uitzonderingen op verbod
Het in artikel 3.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op andere werken en werkzaamheden die:
a. uitgevoerd worden binnen een op de verbeelding opgenomen (bouw)vlak met een functieaanduiding, zoals nader omschreven in de bestemmingsomschrijving in deze bestemming;
b. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.7.3 Afwegingskader
Een in artikel 3.7.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan(direct of indirect) te venwachten gevolgen de agrarische en/of de landschappelijke waarden van deze gronden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind.
3.7.4 Strafregel
Overtreding van het verbod in 3.7.1 is een strafbaar feit.
3.9 Wijzigingsbevoegdheid
Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in 3.1. meer in het bijzonder:
a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens stacaravans of het permanent plaatsen van caravans op kampeerterreinen of kleinschalige campings, alsmede caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door arbeidsmigranten;
b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
c. het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel,
behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van het niet-agrarische bedrijf en dan uitsluitend in de producten die zijn vermeld in de staat van niet-agrarische bedrijven en in de omvang waarin deze op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan bestaan;
d. het gebruik van gronden en opstallen voor nevenactiviteiten, anders dan:
1. toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels, of
2. tot een oppervlakte van 200 meter per agrarisch bedrijf, mits geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking en er geen detailhandel plaatsvindt anders dan verkoop van lokaal geproduceerde streekeigen producten;
e. het gebruik van gronden en opstallen voor mestbewerking en -verwerking als nevenactiviteit ten behoeve van meerdere bedrijven is niet toegestaan, met dien verstande dat mestbewerking en -verwerking als nevenactiviteit voor het eigen agrarisch bedrijf wel is toegestaan;
f. het gebruik van de agrarische bebouwing voor de tijdelijke huisvesting van (zelfstandige) arbeidsmigranten;
g. het gebruik van bedrijfsgebouwen (stallen) en bijgebouwen ten behoeve van bewoning;
h. het gebruik van recreatiewoningen ten behoeve van permanente bewoning;
i. het gebruik van de binnen hetzelfde bouwvlak van een veehouderij gelegen agrarische bedrijfswoning voor burgerwoning. Dit verbod geldt niet voor bewoningssituaties die reeds op 1 september 2007 bestaand waren dan wel voor situaties waarvoor na 1 september 2007 een tijdelijk persoonsgebonden gedoogbeschikking is verleend;
j. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten.
k. het gebruik van gronden met de aanduiding specifieke vorm van agrarisch met waarden uitgesloten- veestalling; wkk installaties; mestverwerkingsinstallaties, mestopslag en andere installaties welke NOx en/of NH3 emitteren, voor de in deze zin genoemde functies
Als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt gerekend het gebruik van leegstaande gebouwen voor statische opslag, zonder dat er handels- of bedrijfsactiviteiten plaatsvinden.
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Algemeen
Het bevoegde gezag kan het plan wijzigen en:
a. omschakeling naar een grondgebonden agrarisch bedrijf toestaan tot maximaal 1,5 ha, onder de voorwaarden dat:
1. sprake dient te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf dan wel een bedrijf dat zich overtuigend in de richting van volwaardigheid ontwikkelt;
2. op grond van het bepaalde in artikel 11.2.2 inzicht wordt geboden in de bedrijfsontwikkeling en de effecten hiervan op de omgeving en de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
3. de maximale oppervlakte van de nieuwe bouwkavel mag de maat van 1,5 ha overschrijden indien op grond van het bepaalde in artikel 11.2.3 en 11.2.4 inzicht wordt geboden in de bedrijfsontwikkeling en de effecten hiervan op de omgeving en de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
4. bij nieuwvestiging of bij overschrijding van de oppervlaktemaat van 1,5 ha. een advies verkregen wordt van de provinciale BOM+ adviescommissie;
5. de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel landschappelijke waarden;
6. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
7. de milieuhygiënische uitvoerbaarheid is gewaarborgd;
8. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
9. de bedrijfswoning mag niet eerder worden gebouwd dan nadat de bedrijfsgebouwen zijn gebouwd;
10. de regels in artikel 3.2.2 in achtgenomen worden.
b.omschakeling naar een intensieve kwekerij toestaan tot maximaal 1,5 ha, onder de voorwaarden dat:
1. de noodzaak van vestiging (verplaatsing) aangetoond wordt, waarbij, ter voorkoming van onbeperkte en onnodige verstening van het buitengebied, getracht wordt zoveel mogelijk gebruik te maken van reeds bestaande bouwkavels of gebouwen, mits de situatie ter plaatse geschikt is voor hervestiging van een agrarisch bedrijf. Alternatieve mogelijkheden op in de regio vrijkomende bedrijfscomplexen dienen alvorens nieuwvestiging toe te staan, onderzocht te zijn;
2. er dient sprake te zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf dan wel een bedrijf dat zich overtuigend in de richting van volwaardigheid ontwikkelt;
3. op grond van het bepaalde in artikel 11.2.2 inzicht wordt geboden in de bedrijfsontwikkeling en de effecten hiervan op de omgeving en de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
4. de maximale oppervlakte van de nieuwe bouwkavel mag de maat van 1,5 ha overschrijden indien op grond van het bepaalde in artikel 11.2.3 en 11.2.4 inzicht wordt geboden in de bedrijfsontwikkeling en de effecten hiervan op de omgeving en de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren; de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel landschappelijke waarden;
5. een advies verkregen wordt van de provinciale BOM+ adviescommissie;
6. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;\
7. de milieuhygiënische uitvoerbaarheid is gewaarborgd;
8. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
9. de bedrijfswoning mag niet eerder worden gebouwd dan nadat de bedrijfsgebouwen zijn gebouwd;
10. de regels in artikel 3.2.2 in acht genomen worden.
c. het bouwvlak voor een melkveehouderij vergroten tot maximaal 1,5 ha, onder de voorwaarden dat:
1. de vergroting noodzakelijk is in verband met een vanwege bedrijfseconomische dan wel vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijke uitbreiding van het agrarische bedrijf;
2. uitbreiding van het bouwblok niet is toegestaan op een bouwblok met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - niet uitbreiden";
3. voor zover van toepassing, reëel zicht is op het verkrijgen van een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet;
4. het woon- en leefklimaat niet onevenredig worden aangetast;
5. op grond van het bepaalde in artikel 11.2.2 inzicht wordt geboden in de bedrijfsontwikkeling en de effecten hiervan op de omgeving en de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
6. de maximale oppervlakte van de nieuwe bouwkavel mag de maat van 1,5 ha overschrijden indien op grond van het bepaalde in artikel 11.2.3 en 11.2.4 inzicht wordt geboden in de bedrijfsontwikkeling en de effecten hiervan op de omgeving en de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
7. bij overschrijding van de oppervlaktemaat van 1,5 ha een advies verkregen wordt van de provinciale BOM+ adviescommissie;
8. de milieuhygiënische uitvoerbaarheid is gewaarborgd;
9. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
10. de regels in artikel 3.2.2 in acht genomen worden.
d. de bestemming agrarisch met waarden - openheid wijzigen in de bestemming natuur, ten behoeve van de ontwikkeling van een ecologische verbindingszone, onder de voorwaarden dat:
1. de inrichting van de gronden tot natuur geen onevenredige belemmering vormt voor het agrarisch gebruik van de belendende agrarische percelen;
2. geen afbreuk wordt gedaan aan de openheid in het gebied;
3. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
4. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
5. de voorschriften van Artikel 8 van het bestemmingsplan Buitengebied Nederweert van toepassing worden verklaard.
e. de aanduiding agrarisch bedrijf wijzigen in de aanduiding bedrijf (zijnde niet-agrarisch bedrijf), onder de voorwaarden dat:
1. het betreft een bedrijf passend binnen de lijst van categorie 1 en 2-bedrijven, zoals opgenomen in de in Bijlage 2 bij deze planregels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten en daarmee naar aard, omvang en invloed op milieu en omgeving vergelijkbare bedrijven
2. wijziging enkel is toegestaan in de wro-zone - bebouwingsconcentraties;
3. de bedrijfsactiviteiten uitgevoerd worden in de bestaande bebouwing; vervangende nieuwbouw is toegestaan, mits er sprake is van een afname van het bouwvolume en er een stedenbouwkundige/landschappelijke verbetering intreedt;
4. sprake dient te zijn van een goede landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische inpassing;
5. geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
6. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
7. op grond van het bepaalde in artikel 11.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
8. de daarvoor geldende regels uit het Bestemmingsplan Buitengebied Nederweert in acht genomen worden.
f. de aanduiding agrarisch bedrijf wijzigen in de aanduiding wonen, onder de voorwaarden dat:
1. ter plaatse alle agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd;
2. geen sprake is van een Ruimte-voor-Ruimte woning;
3. de daarvoor geldende regels uit het Bestemmingsplan Buitengebied Nederweert in acht genomen worden;
4. het aantal woningen niet mag toenemen;
5. geen belemmeringen optreden voor omliggende agrarische bedrijven;
6. de milieuhygiënische uitvoerbaarheid is gewaarborgd, met name wat betreft de aspecten geur en geluid;
7. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
8. sprake dient te zijn van een goede landschappelijke inpassing;
9. op grond van het bepaalde in artikel 11.3 inzicht wordt geboden in de wijze
waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
10. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden
aangegaan.
g. de aanduiding agrarisch bedrijf wijzigen in de aanduiding recreatieve doeleinden onder de voorwaarden dat:
1. voor zover van toepassing de agrarische- of bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd, danwel als nevenactiviteiten kunnen worden beschouwd;
2. sprake is van een bedrijfsmatige exploitatie van het recreatiebedrijf;
3. de ontwikkeling geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie oplevert;
4. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
5. op grond van het bepaalde in artikel 11.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
6. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
7. geen belemmeringen optreden voor omliggende agrarische bedrijven;
8. sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
h. de aanduiding agrarisch bedrijf wijzigen in de aanduiding maatschappelijk, onder de voorwaarden dat:
1. voor zover van toepassing de agrarische- of bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd, dan wel als nevenactiviteiten kunnen worden beschouwd;
2. de ontwikkeling geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie oplevert;
3. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
4. op grond van het bepaalde in artikel 11.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
5. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
6. geen belemmeringen optreden voor omliggende agransche bedrijven.
3.8.2 Aanvullend afwegingskader
Een in artikel 3.8.1 genoemde wijziging kan bovendien slechts worden vastgesteld mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
b. de verkeersveiligheid en infrastructuur;
c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d. de sociale veiligheid;
e. de waarden en functies die het plan beoogt te beschermen;
f. het straat- en bebouwingsbeeld.
Artikel 4 Waarde - Bufferzone hydrologisch gevoelige gebieden
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor
Waarde - Bufferzone hydrologisch gevoelige gebieden aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en herstel van de natte milieuomstandigheden in de natuurgebieden de Groote Peel, Sarsven/de Banen, De Zoom en de Groote Moost.
4.2.2 Uitzonderingen op verbod
Het bepaalde in
4.2.1 is niet van toepassing op:
a. bouwprojecten met een grondbeslag van niet meer dan 100 m²;
b. activiteiten waarvoor geen of een lichte bouwvergunning vereist is;
c. bouwprojecten waarvoor een reguliere bouwvergunning is verleend en waarvoor advies is ingewonnen bij het Waterschap Peel en Maasvallei;
d. binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
4.2.1 en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de overige voor deze gronden aangewezen bestemming(en).
4.3.2 Afwegingskader
Een in
4.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de natte milieuomstandigheden in de in
4.1 genoemde natuurgebieden geen bezwaar bestaat, hetgeen blijkt uit een integrale gemeentelijke afweging, waarbij expliciet de natuurwaarden van het hydrologisch gevoelig gebied worden betrokken.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Algemeen
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a. het afgraven, egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
b. het diepploegen of diepwoelen dieper dan 30 cm;
c. het aanbrengen van verhardingen en/of verharde oppervlakten anders dan een bouwwerk;
d. het verrichten van grondroeractiviteiten, zoals het aanbrengen van rioleringen, kabels leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
e. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van waterlopen.
4.4.2 Uitzonderingen op verbod
Het in
4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
a. die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c. ten dienste van de in
4.2.2 genoemde (bouw)werkzaamheden;
d. binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken.
4.4.3 Afwegingskader
Een in
4.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken of werkzaamheden of door de direct of indirect te verwachten gevolgen daarvan geen bezwaar of nadeel ontstaat voor de bescherming van natte milieuomstandigheden, hetgeen blijkt uit een integrale gemeentelijke afweging, waarbij expliciet de natuurwaarden van het hydrologisch gevoelig gebied worden betrokken.
4.4.4 Strafregel
Overtreding van het verbod in 19.4.1 is een strafbaar feit.
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die een maal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene bouwregels
6.1 Verhouding tussen bestemmingen
Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen van de basisbestemming zijn alsdan uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
7.1 Geoorloofd gebruik
Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan:
a. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van (jaarlijks) terugkerende evenementen en activiteiten –waaronder mede begrepen (groeps)kamperen- met een maximum van 3 keer per jaar per perceel en met een duur van minder dan 15 dagen per evenement, inclusief op- en afbouwen. Wanneer vergunningen zijn vereist als gevolg van een wettelijk voorschrift, dan dienen deze te zijn verleend. De in de vorige zin opgenomen uitzondering op het strijdig gebruik geldt niet voor gronden en bouwwerken gelegen binnen een afstand van 2 km uit Natura 2000 gebieden of gelegen in de bestemming Natuur of gelegen binnen een stiltegebied.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
8.1 Afwijkingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:
a. de planregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
b. de planregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangepast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
c. de planregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot, waarbij voor een vergroting tot meer dan 30 meter overleg dient plaats te vinden met Defensie in het kader van de veiligheid voor vliegverkeer binnen laagvlieggebieden;
d. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen;
e. de voorgeschreven maten met maximaal 10 %, mits niet elders in deze planregels wordt voorzien in een afwijking van de maatvoeringsregels.
8.2 Afwegingskader
Een in 8.1. genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a. het straat- en bebouwingsbeeld;
b. de milieusituatie;
c. de verkeersveiligheid;
d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
e. de sociale veiligheid;
f. de externe veiligheid.
8.3 Procedure
Een besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden gedurende twee weken in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk of mondeling hun zienswijze kenbaar te maken aan het bevoegd gezag.
Artikel 9 Algemene wijzigingsregels
9.1 Wijzigingsbevoegdheid
9.1.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen en:
a. nadere aanduidingen met betrekking tot de functie van de verbeelding verwijderen;
b. bestemmingsgrenzen met maximaal 5 meter verschuiven;
c. een aanduiding “uitbreiding niet toegestaan” opnemen op bouwvlakken waar de sloopregeling van artikel 9.2. is toegepast.
9.1.2 Afwegingskader
Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in 9.1.1 a en b genoemde wijzigingsregels vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:
a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden
geschaad;
b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
c. de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder de milieutechnische-, de waterhuiskundige-, de archeologische-, de ecologische-, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond.
9.2 Algemene sloopregeling
9.2.1 Algemeen
In de volgende omstandigheden wordt naast hetgeen reeds conform de overige regels wordt vereist, tevens een sloopregeling voorgeschreven:
a. het via wijziging splitsen van woningen;
b. de afwijkingsregels en wijzigingsregels waarin op basis van artikel 10.2.3 de kwaliteitsregel Ruimtelijke kwaliteit via het instrumenten kwaliteitsbijdrage is voorgeschreven.
9.2.2 Voorwaarden sloopverplichting
a. Voor zover sloop is voorgeschreven ingevolge 9.2.1. onder a moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:
1. het slopen van de overige gebouwen binnen het betreffende bouwvlak, voor zover deze het ingevolge de regels bij de betreffende woning toegestane inhoudsmaat voor de woning inclusief bijgebouwen overschrijden.
b. voor zover sloop is voorgeschreven ingevolge 9.2.1. onder b moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:
1. er dient en minste het dubbele oppervlak aan bestaande gebouwen binnen het betreffende bouwvlak te worden gesloopt in vergelijk met de nieuwe op te richten bebouwing;
2. de gebouwen mogen niet betrokken zijn geweest bij de ruimte-voor-ruimte regeling, Regeling Beëindiging Veehouderijtakken of een andere regeling waarvoor een sloopvergoeding wordt ontvangen.
9.2.3 Aanvullend afwegingskader
a. Deze sloopregeling is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan, doch zijn gebouwd in strijd met het toen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
b. De onder 9.2.1. bedoelde sloop van bestaande gebouwen mag ook inhouden de sloop van bestaande gebouwen elders in het buitengebied Nederweert, met dien verstande dat de bestemming van het bouwperceel waar gesloopt wordt, gewijzigd wordt in de gebiedsbestemming, dan wel de aanduiding wonen met inachtneming van de wijzigingsbevoegdheid.
Artikel 10 Overige regels
10.1.1 Afstand bebouwing tot wegen
10.1.1.1 Algemeen
Het is verboden nieuwe bebouwing te situeren binnen een afstand van:
a. 15 meter uit het hart van erftoegangswegen en onverharde wegen.
10.1.2 Boringsvrije zone
Ter plaatse van gronden met de aanduiding Boringsvrije zone mogen geen activiteiten worden ontplooid die strijdig zijn met de bescherming van de bodem en grondwater voor de openbare drinkwatervoorziening. Het gaat om activiteiten in de vorm van boringen en roeren van grond die dieper reiken dan 80 meter onder maaiveld.
10.2.1 Algemeen
Het bestemmingsplan maakt nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied mogelijk. Om verzekerd te zijn van kwaliteitsverbetering worden instrumenten ingezet die erop gericht zijn om de ontwikkelingen te combineren met die benodigde kwaliteitsverbetering.
Deze kwaliteitsverbetering vindt via een tweetal benaderingen plaats:
a. ruimtelijke kwaliteit via het instrument BOM+;
b. ruimtelijke kwaliteit via het instrument kwaliteitsbijdrage.
De ruimtelijke kwaliteit via het instrument BOM+ geldt ten aanzien van agrarische bedrijven. Voor zover sprake is van uitbreiding van verharding en bebouwing binnen het bouwblok kan het instrument worden ingezet via de nadere eisenregeling. Voor zover het betreft het oprichten van een nieuwe bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf dan wel bouwvlakuitbreiding of nieuwvestiging van agrarische bedrijven en omschakeling naar niet-grondgebonden agrarische bedrijven, wordt het instrument ingezet in het kader van de afwijkings- respectievelijk wijzigingsbevoegdheid.
De ruimtelijke kwaliteit via het instrument kwaliteitsbijdrage geldt voor niet-agrarische ontwikkelingen in het buitengebied. Voor zover het betreft:
- ontwikkelingen buiten het bouwvlak;
- een meer ingrijpende uitbreiding van niet-agrarische bedrijven/recreatiebedrijven;
- het toevoegen van nevenactiviteiten.
10.2.2 Ruimtelijke kwaliteit via het instrument POL-uitwerking BOM
10.2.2.1 Algemeen
Het bevoegd gezag is bevoegd medewerking te verlenen aan de in dit bestemmingsplan opgenomen afwijkings-, wijzigings- en nadere eisenregels, onder de voorwaarde dat –voor zover het betreft ontwikkelingen ten behoeve van agrarische bedrijven- naast de reeds in de betreffende regels opgenomen voorwaarden, tevens wordt voldaan aan de bepalingen op grond van de provinciale POL-uitwerking BOM+.
Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen een drietal pakketten, te weten:
- verplicht basispakket;
- basispakket-plus;
- basispakket-extra.
| Basispakket | Basispakket Plus | Basispakket Extra | Advies BOM+ adviescommissie |
Uitbreiding bebouwing of verharding binnen bouwblok alsmede vergroten agrarisch bouwvlak tot referentiemaat (1,5 ha) in agrarisch gebied met waarden | verplicht | verplicht | vervangend voor Basis pakket-plus | ja |
Omschakeling naar niet grondgebonden bedrijf | verplicht | verplicht | vervangend voor Basis pakket-plus | ja |
Uit de tabel blijkt dat het basispakket steeds verplicht is. Het basispakket-plus is bij zwaardere ingrepen verplicht. Het basispakket-extra is niet verplicht, maar kan als vervanging worden ingezet voor het basispakket-plus.
In de volgende artikelleden is uiteengezet welke (tegen)prestaties onderdeel vormen van het betreffende pakket. Om te komen tot een goede toepassing van de (tegen)prestaties, dienen alle fysieke omgevingscomponenten, die samenhangen met de beoogde agrarische bedrijfsontwikkeling, in ogenschouw te worden genomen, te weten: water, erosie, landschappelijke inpassing, cultuurhistorie, natuur en landschap, milieu, ontstening/ontglazing en veiligheid/overstroming.
Om inzicht te krijgen in de aard van de agrarische ontwikkeling(en) en de effecten op de omgevingskwaliteiten, dient een bedrijfsontwikkelingsplan (BOP) te worden overgelegd. In dit BOP wordt een duurzame tegenprestatie gericht op de omgevingskwaliteit geformuleerd, die dient te beantwoorden aan de doelstelling van de onderliggende gebiedsbestemming, en wordt ingegaan op de borging ervan.
10.2.2.2 Basispakket
In het kader van het basispakket dienen de volgende randvoorwaarden in acht te worden genomen:
a. er dient sprake te zijn van inpassing van de nieuwe bebouwing/verharding op basis van een inpassingsplan, waarbij een en ander is afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken (landschappelijke inpassing en ruimtelijke inpassing);
b. herinrichten bouwkavel onder meer met het oog op compact bouwen, de functionaliteit van de bebouwing en het herschikken van de bebouwing;
c. voorzieningen ter voorkoming van problematiek op het gebied van hemelwater als gevolg van nieuwe bebouwing/verharding (water- en erosie-aspecten). Hierbij dient uit te worden gegaan van afkoppeling van hemelwater, waarbij afhankelijk van de situatie sprake van infiltratie of retentie kan zijn.
10.2.2.3 Basispakket-plus
In het kader van het basispakket-plus dient aanvullend op het basispakket voldaan te worden aan één of meerdere van de onderstaande componenten, afhankelijk van het agrarische bedrijfstype en de in het geding zijnde omgevingswaarden:
a. architectonische vormgeving van de nieuw op te richten bebouwing;
b. voorzieningen ter voorkoming van problematiek op het gebied van hemelwater, als gevolg van bestaande bebouwing/verharding;
c. opruimen van oude gebouwen/verharding;
d. maatregelen op het gebied van veiligheid/overstroming in beekdalen;
e. herinrichten bouwkavel onder meer met het oog op compact bouwen, de functionaliteit van de bebouwing en het herschikken van de bebouwing;
f. het aanbrengen van extra milieureducerende maatregelen op het gebied van geluid, geur, ammoniak, stof of trilling.
10.2.2.4 Basispakket-extra
Op verzoek van de initiatiefnemer/ondernemer kan worden gekozen voor maatregelen buiten het bouwblok, met name gericht op bedrijfsgronden, waarbij deze maatregelen in voorkomende gevallen de onderdelen van het basispakket-plus kunnen vervangen. Hierbij kan gedacht worden aan:
a. aanvullende maatregelen op het gebied van waterbeheer (kwalitatief, kwantitatief, grondwater, oppervlaktewater);
b. aanvullende maatregelen op het gebied van erosie (inzaaien grasland op hellingen, aanleggen van lijnvormige landschapselementen);
c. extra maatregelen op vlak van inrichting/beheer van natuur en landschap;
d. ontsluiting/openstelling recreatief medegebruik en versterking/beheer cultuurhistorische relicten;
e. duurzaamheidsaspecten;
f. sloop van bedrijfsgebouwen elders;
g. andere, nog niet genoemde mogelijkheden die de ondernemer in zijn situatie ziet.
10.2.3 Ruimtelijke kwaliteit via het instrument kwaliteitsbijdrage
10.2.3.1 Algemeen
Het bevoegd gezag is bevoegd medewerking te verlenen aan de in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen afwijkings- of wijzigingsregels, onder de voorwaarde, dat naast de reeds genoemde voorwaarden, tevens wordt voldaan aan de bepalingen omtrent het leveren van een kwaliteitsbijdrage, waarbij het gaat om de volgende doelstellingen en bijdragen.
10.2.3.2 Agrarisch met waarden – openheid
Binnen de bestemming Agrarisch met waarden – Openheid is de kwaliteitsdoelstelling gericht op het behoud en versterken van de openheid van het landschap en zichtlijnen.
Deze doelstellingen kunnen worden bereikt door het inzetten van één of meer van de volgende maatregelen:
a. weghalen erfbeplanting;
b. accentueren en overgang open-dicht d.m.v. beplanting;
c. realiseren of versterken van landschappelijke waarden zoals beschreven in bestaande provinciale beleidskaders;
d. agrarisch natuurbeheer;
e. behoud en herstel cultuurhistorisch waardevolle panden;
f. vervangende nieuwbouw met hogere kwaliteit.
10.2.4 Bestuursrechtelijke borging kwaliteit
Uiterlijk 1 jaar na het gereedmelden van de sleufsilo’s mogelijk gemaakt door deze partiële herziening dient het beplantings- en infiltratieplan gerealiseerd te zijn en daarna zowel kwantitatief als kwalitatief in stand te worden gehouden. Mochten wijzigingen van het beplantings- en infiltratieplan gewenst zijn dan kan dit, indien getuigend van een goede ruimtelijke ordening, per besluit gewijzigd worden door het college van burgemeester en wethouders onder dezelfde aanplant- en instandhoudingsverplichting.
10.3 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
11.1.1 Algemeen overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
a. gedeeltelijk wordt vernieuwd of veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.1.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 11.1.1. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 11.1.1 met maximaal 10%.
11.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 11.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
11.2.1 Algemeen overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
11.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.2.1. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
11.2.3 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in 11.2.1, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
11.2.4 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 11.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam “Regels van de partiële herziening Colusdijk 8 Nederweert”