direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied Nederweert, deellocaties
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0946.BPbgbdeelloc2014-VA02

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert, deellocaties' met identificatienummer NL.IMRO.0946.BPbgbdeelloc2014-VA02 van de gemeente Nederweert.

1.2 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.3 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.4 aan huis gebonden bedrijf:

een dienstverlenende ambachtelijke bedrijvigheid, die in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.5 aan huis gebonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.6 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, met daarin onderscheid tussen:

  • grondgebonden agrarisch bedrijf, waaronder wordt begrepen een akkerbouw bedrijf en een veehouderij, niet zijnde intensieve veehouderij en waaronder mede begrepen een productiegerichte paardenhouderij.
  • intensief veehouderijbedrijf:
  • glastuinbouwbedrijf;
  • intensieve kwekerij, waaronder een viskwekerij en champignonkwekerij;
  • melkveehouderij.

Met dien verstande dat een gebruiksgerichte paardenhouderij (manege) niet als agrarisch bedrijf kan worden aangemerkt.

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bebouwde deel van de bouwkavel:

dat deel van de agrarische bouwkavel waarop alle gebouwen en andere bouwwerken zoals bedrijfswoning, stallen, loodsen, waterbassins, mestopslag, (folie)kassen, schaduwhallen, silo's en permanente teeltondersteunende voorzieningen opgericht dienen te worden.

1.9 bebouwingsconcentraties:

bebouwingsclusters en/of bebouwingslinten, zoals aangegeven op de verbeelding.

1.10 bedrijfswoning:

een woning, in of bij een bedrijf, bestemd voor (het gezin van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is.

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bezoekerscentrum:

bezoekerscentrum voor nationaal park de Groote Peel, bedoeld voor informatievoorziening en educatieve, toeristische en recreatieve activiteiten met daaraan ondergeschikt en ten dienste hiervan detailhandel en horeca.

1.14 bestaand:

zoals bestond ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.

1.15 bijgebouw:

een vrijstaand dan wel aangebouwd gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen niet als hoofdgebouw kan worden aangemerkt.

1.16 boomkwekeriij

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen en overige sierheesters, een en ander in de vorm van vollegrondsteelt dan wel containerteelt.

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 burgerwoning:

een woning, niet zijnde een bedrijfswoning.

1.24 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.25 extensieve dagrecreatie:

recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, fietsen, varen, paardrijden, zwemmen en vissen; onder extensieve (dag)recreatie vallen geen gemotoriseerde sporten.

1.26 gebiedseigen functie:

functie die thuishoort in een specifiek gebied.

1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 geluidszoneringsplichtige inrichting:

een inrichting conform artikel 2.1. lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kan veroorzaken.

1.29 glastuinbouw:

een agrarische bedrijfsvoering, die gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen door gebruik te maken van kassen;

1.30 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarische bedrijfsvoering die geheel dan wel grotendeels afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend. Tot een grondgebonden agrarisch bedrijf worden met name een akkerbouwbedrijf, een veehouderij (niet zijnde een intensief veehouderijbedrijf), alsmede een productiegerichte paardenhouderij gerekend.

1.31 hoge boogkassen (ook wel wandelkap):

een verhoogde tunnel met veelal een breedte van 2 tot 6 meter en een hoogte van ca. 2,25 m. tot maximaal 2,50 m. waarbij de overkapping van de teelt niet meer dan 6 maanden in het jaar aanwezig is. De constructie van de tunnel bestaat uit metalen bogen die rusten op ankers welke veelal met een trekker in de grond worden gebracht. Aan elke kopeind is een deuropening en het luchten geschiedt door plastic over de bogen te schuiven.

1.32 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.33 intensief veehouderijbedrijf:

het bedrijfsmatig houden van dieren zonder dat het bedrijf hoeft te beschikken over grond bestemd voor de voerproductie van deze dieren. De dieren worden in stallen of hokken gehouden. In principe wordt gedoeld op het hebben van een bedrijfsmatige tak van varkens, kippen, vleeskuikens, vleeskalveren, stieren voor de roodvleesproductie, eenden, pelsdieren, konijnen, kalkoenen, parelhoenders (waarvoor een milieuvergunning is verleend). Een melkveehouderij en een intensieve kwekerij worden niet beschouwd als intensief veehouderijbedrijf.

1.34 intensieve kwekerij:

een agrarisch bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van produkten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren, zonder dat het productieproces afhankelijk is van de groeikracht van de bodem waarop het bedrijf wordt uitgeoefend. Het produktieproces vindt voornamelijk plaats binnen bebouwing, niet zijnde kassenbouw. Tot een intensieve kwekerij behoren met name bedrijven als een viskwekerij, een melkgeitenhouderij en champignonkwekerij. Een intensieve veehouderij wordt hiertoe niet gerekend.

1.35 kampeermiddel:
  • a. een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
  • b. enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is;

één en ander voorzover de onder a en b bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn in- of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf. Stacaravans worden hiertoe niet gerekend.

1.36 kampeerplaats:

plaats geschikt voor een kampeermiddel.

1.37 kanaal:

een door de mens (al dan niet met machines) gegraven vaarweg, meestal in een rechte lijn aangelegd en ten behoeve van de scheepvaart of de aan- of afvoer van water.

1.38 kas:

een gebouw, bestaande uit glas of ander lichtdoorlatend en transparant materiaal dienen tot het kweken of trekken van bomen, vruchten, bloemen of planten.

1.39 kleinschalig kamperen:

het gebruik van de gronden ten behoeve van een beperkt kampeerterrein met maximaal 25 kampeermiddelen.

1.40 knelsituatie:

onder een knelsituatie in het kader van dit bestemmingsplan wordt verstaan:

  • 1. bedrijven die gelegen zijn in extensiveringsgebieden in Nederweert, zijnde de gebieden met de bestemmingen Agrarisch met waarden - Openheid, Agrarisch met waarden - Esdorpen, Agrarisch met waarden - Ontwikkelingszone groen en de bestemming Natuur;

  • 2. bedrijven die gelegen zijn in verwevingsgebieden in Nederweert, zijnde de gebieden met de bestemming Agrarisch, waarbij:
    • a. de ligging zodanig is dat het bedrijf vanwege andere functies geen ontwikkelingsmogelijkheden heeft. Verplaatsing van het bedrijf is gewenst omdat dit de spanning tussen functies vermindert en daardoor bijdraagt aan de ontwikkeling tot plattelandsgemeente;
    • b. de ligging zodanig is dat een ontwikkeling op het gebied van woningbouw, toerisme en recreactie en dergelijke wordt belemmerd.
1.41 landschapselement:

punt-, lijn- en vlakelementen met een maximale grootte van 5 ha, die een groene of blauwe component bezitten, en die voor de identiteit van het landschap van algemeen belang zijn vanwege hun leeftijd (ouder dan 35 jaar) of om andere redenen, zoals hun schoonheids- of plaatselijke zeldzaamheidswaarde of hun beeldbepalende functie voor de omgeving.

1.42 maatschappelijke functies:

het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder gezondheidszorg, zorg en welzijn, kinderopvang, onderwijs, religie, uitvaart/begraafplaats en verenigingsleven, mede in het bijzonder een beheersboerderij, molen, opslag ten behoeve van weg/waterstaat en een schaapskooi.

1.43 mestbewerking/-verwerking:

de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals scheiding, bezinking, toevoeging van additieven, vergisting, beluchting, droging, compostering, indamping, vergassing en verbranding.

1.44 milieuhygiënische uitvoerbaarheid:

indien geen sprake is van een onaanvaardbare milieusituatie, beoordeeld aan de hand van op dat moment van kracht zijnde regelgeving en bestaande milieukwaliteit op het gebied van bodem, geur, geluid en luchtkwaliteit. De milieuhygiënische uitvoerbaarheid houdt bovendien in dat bij de ontwikkeling wordt getoetst of de natuur- en milieukwaliteit voldoet aan vigerende regelgeving.

1.45 milieukwaliteit:

Hierbij gaat het om alle aspecten die de milieusituatie kunnen beïnvloeden, zoals geur en ammoniak, waterhuishouding en ecologische waarden.

1.46 molenbiotoop:

de gehele omgeving van een molen, voor zover die van invloed is op het functioneren van de molen als maalwerktuig én als monument, waarbij naast windvang ook gelet moet worden op de belevingswaarde van de molen.

1.47 nevenactiviteiten:

een activiteit die naar ruimtebeslag, inkomensvergaring en arbeidsintensiteit ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit (agrarisch bedrijf) ter plekke, zoals een speeltuin, kinderopvang, boerengolf, educatieve doeleinden.

1.48 nieuwvestiging:

het vestigen van een bedrijf, waaronder begrepen zowel vestiging op een bestaand als een nieuw bouwvlak.

1.49 normale onderhoudswerkzaamheden:

werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde.

1.50 omschakeling:

omzetten van een bedrijfstype in een ander bedrijfstype.

1.51 onbebouwde deel van de bouwkavel:

dat deel van de agrarische bouwkavel waarop containervelden, tijdelijke hoge boogkassen, tijdelijke regenkappen en lage boogkassen opgericht dienen te worden.

1.52 peil:

voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst:
de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

in andere gevallen:
de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.53 permanente teeltondersteunende voorzieningen:

overkapping van de teelt, welke gedurende meer dan 6 maanden in het jaar aanwezig is.

1.54 productiegerichte paardenhouderij:

een agrarisch bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het door middel van een gericht fok- en/of africhtingsprogramma trachten een paard op een hoger niveau te brengen, waardoor de waarde van dat paard in het economische verkeer toeneemt, zoals (op)fokkerijbedrijven, hengstenstations, africhtings- en trainingsbedrijven.

1.55 recreatief medegebruik:

vorm van recreatie waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is, doch kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn en ondergeschikte voorzieningen zoals wegbewijzeringsbordjes, picknickbanken en draaihekjes.

1.56 regenkappen:

een constructie van houten of gegalvaniseerde of verzinkte stalen palen met daarop een boog met een kap van transparantie folie. Deze kap is van bloei tot en met oogst voor een periode van maximaal 6 maanden aanwezig.

1.57 stiltegebied:

stiltegebieden zijn milieubeschermingsgebieden waarin het aspect stilte bijzondere bescherming nodig heeft, aangezien het anders verloren dreigt te gaan. Stiltegebieden worden door de provincies op grond van artikel 4.9 van de Wet milieubeheer vastgelegd in het provinciaal milieubeleidsplan. Tot de gebieden behoren ten minste:

  • 1. de gebieden die krachtens de Natuurbeschermingswet zijn aangewezen als beschermd natuurmonument of als staatsnatuurmonument, en
  • 2. de gebieden die zijn aangewezen ter uitvoering van de Overeenkomst inzake watergebieden van internationale betekenis, in het bijzonder als verblijfplaats voor watervogels (Conventie van Ramsar (1971), Trb. 1975, 84).
1.58 straalpad:

een voorziening voor het transport van signalen via de ether tussen zender en ontvanger voor bijvoorbeeld radio en TV.

1.59 teeltondersteunende voorzieningen:

uitgespreid afdekmateriaal, afdekmateriaal met ondersteunende constructie (lage, niet menstoegankelijke tunnels en tijdelijke menstoegankelijke tunnels), bestemd voor vollegrondsgroente-, fruit-, bloemen- en boomteelt.

1.60 tijdelijke huisvesting arbeidsmigranten:

het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten.

1.61 tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen:

overkapping van de teelt, welke maximaal 6 maanden of korter in het jaar aanwezig is (al dan niet in een aaneengesloten periode).

1.62 uitgespreid afdekmateriaal:

foliemateriaal dat teeltgebonden is en uitsluitend tijdens de teeltperiode voor het afdekken van gewassen mag worden gebruikt.

1.63 verbeelding:

de verbeelding behorend bij dit plan met idn-nummer NL.IMRO.0946.BPbgb2009DEF.

1.64 volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf met ten minste de arbeidsomvang van een volwaardige arbeidskracht en een zodanige bedrijfsomvang dat de continuïteit ook op langere termijn in voldoende mate is gewaarborgd.

1.65 voorgevelrooilijn:

een virtuele lijn die samenvalt met de bestaande voorgevel van de woning, alsmede zich uitstrekt tot maximaal 10 m. ter weerszijden van die voorgevel.

1.66 watergang:

natuurlijk of kunstmatig kanaal waarlangs water vervoerd kan worden.

1.67 waterstaat:

toestand van het oppervlakte- en grondwater.

1.68 woning:

een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden, met de daarbij behorende niet voor bewoning bestemde bergingen, stallingsruimten alsmede kantoor- en/of praktijkruimten, welke in de woning worden opgericht dan wel daaraan worden aangebouwd.

1.69 woonunit:

een gebouw bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Kelders worden hierbij buiten beschouwing gelaten.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.7 de rooilijn (langs de rijksweg):

de 50 en 100 meter rooilijn wordt gemeten vanuit de dichtstbijgelegen rijbaan van de (rijks)weg, waarbij de toe- en afrit ook als rijbaan beschouwd worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik;
  • b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, meer in het bijzonder:
    • 1. een boomkwekerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - boomkwekerij', een en ander met dien verstande dat:
      • nieuwvestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf, intensieve kwekerij of melkveehouderij is niet toegestaan;
      • nieuwvestiging van en omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf of intensief veehouderijbedrijf niet is toegestaan;
      • de gronden met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen" zijn bestemd voor bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van het bijbehorende agrarisch bedrijf, zoals teeltondersteunende voorzieningen, voederplaten en weegbruggen;
  • c. een burgerwoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
  • d. een bedrijfswoning bij een niet-agrarisch bedrijf zoals bepaald onder sub e, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • e. een niet-agrarisch bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch toeleveringsbedrijf', zoals omschreven in de in de bijlagen opgenomen Staat van niet-agrarische bedrijven;
  • f. versterking van de aanwezige landschappelijke en stedenbouwkundige structuur;
  • g. behoud van de landschapselementen, zoals weergegeven op de kaart Landschapselementen in de bijlagen;
  • h. verkeersvoorzieningen, mede in de vorm van onverharde wegen en paden;
  • i. waterhuishoudingkundige doeleinden;
  • j. een molenbiotoop, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop';
  • k. stiltegebied als bedoeld in artikel artikel 4.9 van de Wet milieubeheer, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - stiltegebied';
  • l. groenvoorzieningen;
  • m. extensieve dagrecreatie, inclusief semi-verharde parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, die ten dienste staan aan de bestemming, waarbij de volgende eisen gelden:

3.2.1 Algemeen
  • a. De gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.
  • b. Per bouwvlak met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen' zijn enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van maximaal 1 m. toegestaan, zoals kuilvoerplaten;
  • c. Per bouwvlak met de aanduiding 'agrarisch bedrijf' als bedoeld in artikel 3.1. onder b, de aanduiding 'bedrijfswoning' in combinatie met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch toeleveringsbedrijf' als bedoeld in artikel 3.1. onder d en e, en ter plaatse van de aanduiding 'wonen' als bedoeld in artikel 3.1. onder c, is maximaal 1 (bedrijfs)woning toegestaan, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', waar geen bedrijfswoning is toegestaan.
  • d. Het gebruik van een woning voor een aan huis gebonden beroep en een aan huis gebonden bedrijf is toegestaan, mits:
    • 1. de functie ondergeschikt blijft aan de hoofdfunctie;
    • 2. er maximaal 30% van het totale vloeroppervlak als zodanig in gebruik wordt genomen;
    • 3. geen publiekgerichte functie wordt uitgeoefend;
    • 4. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd van ter plaatse vervaardigde producten.
  • e. Nieuwvestiging van geluidszoneringsplichtige inrichtingen is niet toegestaan.
  • f. Buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken zijn, behoudens het bepaalde in 3.2.2 onder 3, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van het agrarisch grondgebruik en/of recreatief medegebruik, met een maximale hoogte van 5 m en een maximale oppervlakte van 100 m², danwel verkeers- en/of nutsvoorzieningen met een maximale hoogte van 1 m en een maximale oppervlakte van 6 m² per bouwwerk.
  • g. De oppervlakte aan parkeervoorzieningen ten behoeve van de extensieve dagrecreatie mag per locatie maximaal 250 m² bedragen.
3.2.2 Agrarisch bedrijf

Voor de bouwwerken gelegen binnen het bouwvlak met een aanduiding agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel 3.1. onder b gelden de volgende eisen:

  • 1. bedrijfsgebouwen:

goothoogte   max. 7 m.  
bouwhoogte   max. 10 m.  
dakhelling   min. 12°  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens   min. 5 m.  

  • 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  bouwhoogte   inhoud   afstand tot zijdelingse perceelsgrens  
mestsilo's   max. 8,5 m.   max. 2500 m³   min. 5 m.  
overige silo's   max. 12 m.   n.v.t.   min. 5 m.  
erfafscheidingen   max. 2 m.   n.v.t.   n.v.t.  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   max. 4,5 m.   n.v.t.   n.v.t.  

  • 3. teeltondersteunende voorzieningen:

  bouwhoogte   oppervlakte   overig  
permanente teeltondersteunende voorzieningen (binnen bouwvlak)   max. 2,50 m., met uitzondering van ondersteunende kassen welke 8 m. hoog mogen zijn   max. 5.000 m²    
tijdelijke regenkappen   max. 2,50 m.   max. 10% van totale teeltoppervlakte   aansluitend aan bebouwde deel van het bouwvlak  
tijdelijke hoge boogkassen   max. 2,50 m.   max. 10% van totale teeltoppervlakte   aansluitend aan bebouwde deel van het bouwvlak  

  • 4. als specifieke nevenactiviteit bij agrarische bedrijven is de verkoop van streekeigen produkten tot max. 200 m² toegestaan;
  • 5. overige nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven zijn niet toegestaan;
  • 6. op bouwvlakken met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen" zijn geen gebouwen toegestaan;
  • 7. verhardingen, niet zijnde inritten tussen de weg en het bedrijf, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd.
3.2.3 Wonen

Voor de bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'wonen', gelden de volgende eisen:

  • 1. woningen, inclusief bijgebouwen:

dakhelling   min. 12°; deze eis geldt niet voor bijgebouwen  
inhoud (woning, inclusief alle bijbehorende bijgebouwen zowel binnen als buiten het vlak met de aanduiding 'wonen')   maximaal 1.100 m³, met uitzondering van de locatie Schansstraat 7 waar de huidige omvang van de bebouwing is toegestaan  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens voor woning én bijgebouwen   min. 5 m.  
afstand tot hart van de weg   min. 30 m. bij gebiedsontsluitingswegen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 22.1;
min. 15 m. bij erftoegangs- en onverharde wegen  
goothoogte vrijstaande bijgebouwen   max. 3,20 m.  
bouwhoogte vrijstaande bijgebouwen   max. 5,50 m.  
afstand tot woning voor vrijstaande bijgebouwen   max. 20 m. uit dichtstbijzijnde gevel  

  • 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend binnen een afstand van maximaal 50 m. achter de voorgevelrooilijn:

bouwhoogte erfafscheidingen   max. 2 m.; erfafscheidingen zijn ook vóór de voorgevelrooilijn toegestaan tot een bouwhoogte van max. 1 m.  
bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   max. 6 m.  
oppervlakte   max. 30 m²  

  • 3. nieuwbouw van woningen is niet toegestaan;
  • 4. vervangende nieuwbouw is toegestaan, mits dit plaatvindt op de bestaande fundamenten;
3.2.4 Bedrijf

Voor de bouwwerken gelegen binnen het bouwvlak met de aanduiding Specifieke vorm van agrarisch met een nadere functie-aanduiding bedrijf, gelden de volgende eisen:

  • 1. bedrijfsgebouwen:

goothoogte   max. 4,5 m., of maximaal de hoogte zoals bestaand.  
bouwhoogte   max. 8 m., of maximaal de hoogte zoals bestaand.  
bebouwd oppervlakte   maximaal de oppervlakte zoals bestaand.  

  • 2. bedrijfswoningen:

goothoogte   max. 5,5 m.  
bouwhoogte   max. 8 m.  
dakhelling   minimaal 12°  
inhoud, inclusief bijgebouwen t.b.v. privé-gebruik   max. 1.100 m³  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens   min. 5 m.  

  • 3. bijgebouwen bij de bedrijfswoning:

goothoogte   max. 3,20 m.  
bouwhoogte   max. 5,5 m.  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens   min. 5 m.  
afstand tot bedrijfswoning   max. 20 m. uit dichtsbijzijnde gevel  

  • 4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

bouwhoogte erfafscheidingen   max. 2 m.; vóór de voorgevelrooilijn max. 1 m.  
bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   max. 6 m.  

  • 5. omschakeling van niet-agrarische bedrijven is toegestaan voorzover het betreft bedrijven passend binnen de lijst van categorie 1 en 2-bedrijven, zoals opgenomen in de in de bijlagen bij deze planregels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten en daarmee naar aard, omvang en invloed op milieu en omgeving vergelijkbare bedrijven;
  • 6. uitbreiding van een niet-agrarisch bedrijf is toegestaan tot het in de bijlagen bij deze planregels opgenomen percentage van het bestaand bebouwde oppervlak, waarbij de regels onder 1 t/m 4 van dit sublid in acht genomen dienen te worden;
  • 7. nieuwvestiging van niet-agrarische bedrijven is niet toegestaan.

3.3 Nadere eisen
  • a. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. bebouwing;
    • 2. verhardingen;
  • b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op:
    • 1. de natuurlijke en/of landschappelijke waarden van het gebied;
    • 2. stedenbouwkundige kwaliteit;
    • 3. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. de verkeersveiligheid;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 7. de sociale veiligheid;
    • 8. de externe veiligheid;
    • 9. de hemelwaterproblematiek.
  • c. Voor zover sprake is van bebouwing en verhardingen in het kader van agrarische ontwikkelingen, dient bij de aspecten natuurlijke en/of landschappelijke waarden, stedenbouwkundige kwaliteit en hemelwaterproblematiek in ieder geval het bepaalde in artikel 23.2 in acht te worden genomen.
    Voor zover sprake is van bebouwing en verhardingen in het kader van ontwikkelingen bij niet-agrarische bedrijven en recreatiebedrijven, dient bij de aspecten natuurlijke en/of landschappelijke waarden, stedenbouwkundige kwaliteit en hemelwaterproblematiek in ieder geval het bepaalde in artikel 23.3 in acht te worden genomen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in artikel 3.2 en de bouw van bedrijfsgebouwen en bijgebouwen toestaan tot een minimale afstand van 3 m. uit de perceelsgrens, onder de voorwaarden dat:
    • 1. deze kortere afstand vanwege bedrijfstechnische maatregelen noodzakelijk is;
    • 2. het perceel onvoldoende ruimte biedt om de bebouwing binnen 5 meter te realiseren;
    • 3. deze kortere afstand vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
    • 4. de belangen van naburige percelen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het bepaalde in 3.2.1 en de oprichting van een nieuwe bedrijfswoning toestaan, daar waar middels de aanduiding -bw op de verbeelding geen bedrijfswoning is toegestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de locatie waar een woning wordt opgericht een op zichzelf staand en volwaardig agrarisch bedrijf betreft;
    • 2. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    • 3. de milieuhygiënische uitvoerbaarheid is gewaarborgd, met name wat betreft de aspecten geur en geluid;
    • 4. op grond van het bepaalde in artikel 23.2 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
    • 5. uit een onderzoek verkeerslawaai blijkt dat aan de voorkeursgrenswaarden wordt voldaan dan wel dat hiervoor een procedure hogere grenswaarden wordt doorlopen;
    • 6. de regels in 3.2.2 in acht genomen worden;
  • c. het bepaalde in 3.2.1 en overschrijding van de begrenzing van de op de verbeelding aangeduide agrarische bouwvlakken met bebouwing toestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. een doelmatige bedrijfsvoering overschrijding van het bouwvlak noodzakelijk maakt;
    • 2. overschrijding enkel is toegestaan tot maximaal 10% van het bestaand bouwvlak en slechts éénmalig tijdens de planperiode;
    • 3. deze afwijking geldt niet voor de gronden ter plaatse van de aanduiding "Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied";
    • 4. aanwezige landschapswaarden niet in onevenredige mate worden geschaad;
    • 5. de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden beperkt;
    • 6. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    • 7. op grond van het bepaalde in artikel 23.2 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
    • 8. het woon- en leefklimaat niet worden aangetast;
  • d. het bepaalde in artikel 3.2.1 en overschrijding van de op de verbeelding aangegeven begrenzingen van het bouwvlak met de aanduiding "wonen" toe te staan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de maximale inhoudsmaat van de woning, inclusief bijgebouwen zoals genoemd in artikel 3.2.3 lid 1 mag niet worden overschreden;
    • 2. aanwezige landschapswaarden niet in onevenredige mate worden geschaad;
    • 3. de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden beperkt;
    • 4. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
  • e. het bepaalde in 3.2.1 en het oprichten van schuilgelegenheden ten behoeve van het hobbymatig houden van vee toestaan tot een maximum van 25 m², onder de voorwaarden dat:
    • 1. de oprichting van schuilgelegenheden enkel is toegestaan in wro-zone - bebouwingsconcentraties, zoals aangeduid op de verbeelding;
    • 2. de oprichting van schuilgelegenheden niet mogelijk is binnen het bouwvlak, danwel het perceel waarop de schuilgelegenheid wordt opgericht te ver van het bouwvlak af ligt;
    • 3. sprake moet zijn van een landschappelijke inpassing van de schuilgelegenheid;
    • 4. op grond van het bepaalde in artikel 23.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
  • f. het bepaalde in 3.2.2 en permanente teeltondersteunende voorzieningen binnen het bouwvlak met de aanduiding agrarisch bedrijf met een oppervlakte van méér dan 5.000 m² toe te staan, uitsluitend indien:
    • 1. op grond van het bepaalde in artikel 23.2 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
    • 2. geen omschakeling plaatsvindt naar een glastuinbouwbedrijf;
    • 3. een advies verkregen wordt van de Kwaliteitscommissie Weert, Nederweert, Leudal;
  • g. het bepaalde in 3.2.2 en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen ten behoeve van de aspergeteelt toestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de voorzieningen maximaal gedurende 3 maanden op de gronden aanwezig zijn;
    • 2. de maximale hoogte van de voorzieningen 3 m. bedraagt;
    • 3. rekening gehouden wordt met de milieukwaliteit, met name de waterhuishouding en de ecologische waarden in het gebied;
    • 4. na afloop van de periode van 3 maanden de aanwezige voorzieningen in zijn geheel van de gronden verwijderd worden.
  • h. het bepaalde in 3.2.2 en een maximale bouwhoogte van 12 m. voor bedrijfsgebouwen bij een agrarisch bedrijf toestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. een doelmatige bedrijfsvoering deze grotere hoogte noodzakelijk maakt;
    • 2. de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig worden beperkt;
    • 3. de bouwhoogte vanuit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar is.
  • i. het bepaalde in 3.2.3 en de bouw van bijgebouwen bij Ruimte voor Ruimte-woningen en Ruimte voor Ruimte-woningen met afwijkende inhoudsmaat aan één zijde toestaan in de perceelsgrens, onder de voorwaarde dat het bijgebouw minimaal 15 meter achter de voorgevelrooilijn van de woning wordt gesitueerd.
  • j. het bepaalde in 3.2.3 en een vergroting van de inhoud van een burger- of bedrijfswoning, inclusief bijgebouwen, tot 1.200 m³, indien het perceel niet groter is dan 1.000 m² en tot 1.400 m³, indien het perceel groter is dan 1.000 m² toestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. sprake is van een samenhangend geheel, waarbij de woning tezamen met de uitbreiding een eenheid dient te vormen;
    • 2. de uitbreiding planologisch aanvaardbaar is;
    • 3. de uitbreiding niet voor/aan de voorgevel van de woning plaatsvindt;
    • 4. de uitbreiding niet zodanig is dat woningsplitsing via eenvoudige bouwkundige ingrepen mogelijk wordt;
    • 5. op grond van het bepaalde in artikel 23.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
  • k. het bepaalde in 3.2.3 en het oprichten van vervangende nieuwbouw buiten de bestaande fundamenten toestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de nieuwe locatie vanuit stedenbouwkundig en/of milieuhygiënisch oogpunt gewenst of toelaatbaar is;
    • 2. de afstand tot een perceelsgrens niet minder dan 3 m. bedraagt;
    • 3. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente wordt aangegaan;
  • l. het bepaalde in 3.2.4 en uitbreiding van een niet-agrarisch bedrijf boven het percentage zoals genoemd in de in de bijlagen opgenomen Staat van niet-agrarische bedrijven toestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. aangetoond wordt dat de ontwikkeling niet op een bedrijventerrein gerealiseerd kan worden;
    • 2. aangetoond wordt dat de ontwikkeling redelijkerwijs niet binnen de bestaande bebouwing gerealiseerd kan worden;
    • 3. aangetoond wordt dat de uitbreiding noodzakelijk is voor de continuïteit van het bedrijf;
    • 4. de ontwikkeling geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie oplevert;
    • 5. de uitbreiding qua situering aansluit op bestaande (en reeds geplande) infrastructuur;
    • 6. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
    • 7. de ontwikkeling zowel landschappelijk/natuurlijk als stedenbouwkundig en architectonisch dient te worden ingepast;
    • 8. op grond van het bepaalde in artikel 23.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
3.4.2 Aanvullend afwegingskader

Een in artikel 3.4.1 genoemde afwijking kan bovendien slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik en/of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens stacaravans of het permanent plaatsen van caravans op kampeerterreinen of kleinschalige campings, alsmede caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door arbeidsmigranten';
  • b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  • c. het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel, anders dan toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels, en in het bijzonder behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van het niet-agrarische bedrijf en dan uitsluitend in de producten die zijn vermeld in de Staat van niet-agrarische bedrijven en in de omvang waarin deze op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaan;
  • d. het gebruik van gronden en opstallen voor nevenactiviteiten, anders dan:
    • 1. toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels, of
    • 2. tot een oppervlakte van 200 m2 per agrarisch bedrijf, mits geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking en er geen detailhandel plaatsvindt anders verkoop van lokaal geproduceerde streekeigen producten;
  • e. het gebruik van gronden en opstallen voor mestbewerking/-verwerking als nevenactiviteit ten behoeve van meerdere bedrijven is niet toegestaan, met dien verstande dat mestbewerking/-verwerking als nevenactiviteit voor het eigen agrarisch bedrijf wel is toegestaan;
  • f. het gebruik van de bebouwing voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten;
  • g. het gebruik van bedrijfsgebouwen (stallen) en bijgebouwen ten behoeve van (zelfstandige) bewoning;
  • h. het gebruik van de agrarische bedrijfswoning voor burgerbewoning. Dit verbod geldt niet voor bewoningssituaties die reeds op 1 september 2007 bestaand waren dan wel voor situaties waarvoor na 1 september 2007 een tijdelijk persoonsgebonden gedoogbeschikking is verleend;
  • i. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten.

Als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt gerekend het gebruik van leegstaande gebouwen voor statische opslag, zonder dat er handels- of bedrijfsactiviteiten plaatsvinden.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in artikel 3.5 onder a en toestaan dat de gronden bij een burgerwoning of agrarisch bedrijf worden gebruikt als kleinschalig kampeerterrein tot maximaal 25 kampeerplaatsen, onder de voorwaarden dat:
    • 1. kampeermiddelen maximaal 75 m. van de grens van het agrarisch bouwvlak of van de bestaande bebouwing behorende bij de burgerwoning, waarbij het kleinschalig kamperen hoort, geplaatst mogen worden;
    • 2. buiten het agrarisch bouwvlak mag geen extra bebouwing ten behoeve van het kleinschalig kamperen worden opgericht;
    • 3. de kleinschalige kampeerplaats dient te worden voorzien van een adequate afschermende beplanting. Hiertoe dient een beplantingsplan te worden voorgelegd, dat de goedkeuring behoeft van het college van burgemeester en wethouders van Nederweert;
    • 4. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
    • 5. op grond van het bepaalde in artikel 23.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
  • b. het bepaalde in artikel 3.5 onder d en de uitoefening van nevenactiviteiten toestaan met een grotere oppervlakte dan 200 m2, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de nevenactiviteit onderschikt blijft aan het bestaande gebruik van het perceel;
    • 2. de nevenactivteit qua aard en omvang dient te passen bij de specifieke kwaliteit en schaal van de omgeving;
    • 3. de nevenactiviteit dient plaats te vinden in de bestaande bebouwing;
    • 4. de nevenactiviteit geen (extra) hinder of belemmeringen mag veroorzaken voor omliggende bedrijven of woningen;
  • c. het bepaalde in artikel 3.5 onder d en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor verblijfs- en dagrecreatieve voorzieningen, onder de voorwaarden dat:
    • 1. sprake is van een landschappelijke inpassing. Hiertoe dient een beplantingsplan te worden voorgelegd, dat de goedkeuring behoeft van het college van burgemeester en wethouders van Nederweert;
    • 2. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
    • 3. uit een natuurwaardenonderzoek dient te blijken dat de activiteit niet strijdig is met de Flora- en faunawet;
    • 4. er mag geen (extra) hinder of belemmering worden veroorzaakt voor omliggende bedrijven of woningen;
    • 5. op grond van het bepaalde in artikel 23.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
  • d. het bepaalde in artikel 3.5 onder f en toestaan dat de agrarische bebouwing gebruikt wordt ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de huisvesting enkel plaatsvindt in de bestaande bebouwing, met dien verstande dat in afwijking hiervan oprichting van extra bebouwing is toegestaan, mits deze passend is bij de bestaande bedrijfsgebouwen, voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 3.2.2 en sprake is van landschappelijke inpassing van de bebouwing;
    • 2. een dergelijke huisvesting noodzakelijk is vanuit het oogpunt van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte in het betreffende agrarische bedrijf;
    • 3. de huisvesting enkel werknemers betreft die alleen binnen het bedrijf, waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;
    • 4. sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
    • 5. het gebruik dient te worden beëindigd, zodra de behoefte aan tijdelijke huisvesting ter plaatse niet meer aan de orde is;
  • e. het bepaalde in artikel 3.5 onder g en toestaan dat bijgebouwen gebruikt worden ten behoeve van mantelzorg onder de voorwaarden dat:
    • 1. sprake is van een mantelzorgindicatie;
    • 2. de voor mantelzorg te gebruiken wooneenheid niet geheel mag worden gescheiden van de hoofdbebouwing;
    • 3. sprake dient te zijn van een ondergeschikte functie bij de woning;
    • 4. er geen tweede woning mag ontstaan;
    • 5. het gebruikt dient te worden beëindigd, zodra de mantelzorg ter plaatse niet meer aan de orde is.
  • f. het bepaalde in artikel 3.5 onder i en toestaan dat de agrarische bedrijfswoning wordt gebruikt voor bewoning door burgers, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de bewoning is aangevangen na 1 september 2007;
    • 2. het betreft een bestaande woning die binnen een agrarisch bouwblok ligt;
    • 3. er dient sprake te zijn van een aanvaardbaar leef- en woonklimaat;
    • 4. er mag geen (extra) hinder of belemmering worden veroorzaakt voor het bedrijf waarbij de woning hoort alsmede voor omliggende bedrijven.
3.6.2 Aanvullend afwegingskader

Een in 3.6.1 genoemde afwijking kan bovendien slechts worden verleend indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit belemmert geen andere activiteiten in de omgeving;
  • b. er ontstaat geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie;
  • c. functiewijziging ten behoeve van nieuwe solitaire detailhandelsvestigingen, groothandel, kantoren, glastuinbouw, (zware) industrie, transport- en distributiefuncties en andere bedrijvigheid die op grond van rijks- of provinciaal beleid elders dient te worden gelokaliseerd en bedrijvigheid niet genoemd in de in bijlagen opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten of gelijkwaardig is niet toegestaan;
  • d. er vindt bovendien geen onevenredige aantasting plaats van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid en infrastructuur;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 5. de sociale veiligheid.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:

  • a. het bouwvlak voor een grondgebonden agarisch bedrijf vergroten tot maximaal 1,5 ha, onder de voorwaarden dat:
    • 1. er geen omschakeling plaatsvindt naar een glastuinbouwbedrijf, intensieve kwekerij of intensief veehouderijbedrijf;
    • 2. uitbreiding van het bouwblok niet is toegestaan op een bouwblok met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - niet uitbreiden";
    • 3. de vergroting noodzakelijk is in verband met een vanwege bedrijfseconomische dan wel vanwege andere bedrijfsomstandigheden ter plaatse noodzakelijke uitbreiding van het agrarische bedrijf;
    • 4. voor zover van toepassing, reëel zicht is op het verkrijgen van een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet;
    • 5. het woon- en leefklimaat niet onevenredig worden aangetast.
    • 6. op grond van het bepaalde in artikel 23.3.2 inzicht wordt geboden in de bedrijfsontwikkeling en de effecten hiervan op de omgeving en de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
    • 7. de maximale oppervlakte van de nieuwe bouwkavel mag de maat van 1,5 ha overschrijden indien op grond van het bepaalde in artikel 23.3.4 inzicht wordt geboden in de bedrijfsontwikkeling en de effecten hiervan op de omgeving en de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
    • 8. bij overschrijding van de oppervlakte van meer dan 1,5 ha een positief advies verkregen wordt van de Kwaliteitscommissie Weert, Nederweert, Leudal;
    • 9. de wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en visueel landschappelijke waarden;
    • 10. de milieuhygiënische uitvoerbaarheid is gewaarborgd;
    • 11. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
    • 12. de regels in artikel 3.2.2 in acht genomen worden;
  • b. de bestemming 'Agrarisch' wijzigen in de bestemming 'Natuur', ten behoeve van de ontwikkeling van een ecologische verbindingszone, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de inrichting van de gronden tot natuur geen onevenredige belemmering vormt voor het agrarisch gebruik van de belendende agrarische percelen;
    • 2. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    • 3. de regels in Artikel 7 van toepassing worden verklaard;
  • c. de aanduiding 'agrarisch bedrijf' of 'wonen' wijzigen in de aanduiding 'bedrijf' (zijnde niet-agrarisch bedrijf), onder de voorwaarden dat:
    • 1. het betreft een bedrijf passend binnen de lijst van categorie 1 en 2-bedrijven, zoals opgenomen in de in de bijlagen bij deze planregels opgenomen Staat van bedrijfstypen en daarmee naar aard, omvang en invloed op milieu en omgeving vergelijkbare bedrijven;
    • 2. wijziging enkel is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - bebouwingsconcentraties';
    • 3. de bedrijfsactiviteiten uitgevoerd worden in de bestaande bebouwing; vervangende nieuwbouw is toegestaan, mits er sprake is van een afname van het bouwvolume en er een stedenbouwkundige/landschappelijke verbetering intreedt;
    • 4. sprake dient te zijn van een goede landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische inpassing;
    • 5. geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
    • 6. op grond van het bepaalde in artikel 23.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
    • 7. de regels in artikel 3.2.4 in acht genomen worden;
  • d. de aanduiding 'agrarisch bedrijf' wijzigen in de aanduiding 'wonen', onder de voorwaarden dat:
    • 1. ter plaatse alle agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd;
    • 2. geen sprake is van een Ruimte-voor-Ruimte woning;
    • 3. de regels in artikel 3.2.3 in acht genomen worden;
    • 4. het aantal woningen niet mag toenemen;
    • 5. geen belemmeringen optreden voor omliggende agrarische bedrijven;
    • 6. de milieuhygiënische uitvoerbaarheid is gewaarborgd, met name wat betreft de aspecten geur en geluid;
    • 7. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    • 8. sprake dient te zijn van een goede landschappelijke inpassing;
    • 9. op grond van het bepaalde in artikel 23.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
    • 10. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
  • e. bestaande hoofdgebouwen splitsen in maximaal 2 woningen, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de splitsing enkel is toegestaan in bebouwingsconcentraties;
    • 2. na splitsing de woningen elk een minimale inhoud hebben van 350 m³;
    • 3. bijgebouwen bij de woning zijn toegestaan conform de maatvoering bij alle burgerwoningen zoals opgenomen in artikel 3.2.3;
    • 4. sprake is van een minimaal evenredige kwaliteitsbijdrage door de sloop van overige niet cultuurhistorische waardevolle bebouwing en/of herstel van cultuurhistorische waardevolle panden; indien sloop of herstel als bedoeld in de vorige zin niet mogelijk is, dan dient op grond van artikel 23.3 inzicht te worden geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
    • 5. sprake is van een landschappelijke inpassing;
    • 6. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
    • 7. sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • f. de aanduiding 'agrarisch bedrijf', 'bedrijf' of 'wonen' wijzigen in de aanduiding 'recreatieve doeleinden', onder de voorwaarden dat:
    • 1. voor zover van toepassing de agrarische- of bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd, danwel als nevenactiviteiten kunnen worden beschouwd;
    • 2. sprake is van een bedrijfsmatige exploitatie van het recreatiebedrijf;
    • 3. de ontwikkeling geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie oplevert;
    • 4. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
    • 5. op grond van het bepaalde in artikel 23.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
    • 6. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
    • 7. geen belemmeringen optreden voor omliggende agrarische bedrijven;
    • 8. sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • g. de aanduiding 'agrarisch bedrijf', 'bedrijf' of 'wonen' wijzigen in de aanduiding 'maatschappelijk', onder de voorwaarden dat:
    • 1. voor zover van toepassing de agrarische- of bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd, danwel als nevenactiviteiten kunnen worden beschouwd;
    • 2. de ontwikkeling geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie oplevert;
    • 3. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
    • 4. op grond van het bepaalde in artikel 23.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
    • 5. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
    • 6. geen belemmeringen optreden voor omliggende agrarische bedrijven;
  • h. de aanduiding 'wonen' wijzigen in de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – logies', uitsluitend ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten, onder de voorwaarden dat:
    • 1. geen sprake mag zijn van onevenredige aantasting van de parkeerbalans;
    • 2. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
    • 3. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
    • 4. sprake is van een veilige woonsituatie in de bebouwing.
3.7.2 Aanvullend afwegingskader

Een in artikel 3.7.1 genoemde wijziging kan bovendien slechts worden vastgesteld mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de milieusituatie;
  • b. de verkeersveiligheid en infrastructuur;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de waarden en functies die het plan beoogt te beschermen;
  • f. het straat- en bebouwingsbeeld.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Esdorpen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Esdorpen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik;
  • b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, meer in het bijzonder:
    • 1. een in hoofdzaak grondgebonden agrarisch bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - Esdorpen - grondgebonden';
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - Esdorpen - melkveehouderij', uitsluitend een melkveehouderijbedrijf,

een en ander met dien verstande dat:

      • nieuwvestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf, intensieve kwekerij of melkveehouderij is niet toegestaan;
      • nieuwvestiging van en omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf of intensief veehouderijbedrijf niet is toegestaan;
      • de gronden met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen" zijn bestemd voor bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van het bijbehorende agrarisch bedrijf, zoals teeltondersteunende voorzieningen, voederplaten en weegbruggen;
  • c. een burgerwoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
  • d. behoud, herstel en ontwikkeling van de aanwezige cultuurhistorische waarden;
  • e. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke karakteristiek, met name de openheid van de bolle akkers en essen;
  • f. behoud van landschapselementen, zoals weergegeven op de kaart Landschapselementen in de bijlagen;
  • g. verkeersvoorzieningen, mede in de vorm van onverharde wegen en paden;
  • h. waterhuishoudkundige doeleinden;
  • i. een molenbiotoop, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding vrijwaringszone - molenbiotoop;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. extensieve dagrecreatie, inclusief semi-verharde parkeervoorzieningen.
4.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch met waarden - Esdorpen' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan aan de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende eisen gelden:

4.2.1 Algemeen
  • a. De gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. Per bouwvlak met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen' zijn enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van maximaal 1 m. toegestaan, zoals kuilvoerplaten;
  • c. Per bouwvlak is ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - Esdorpen - grondgebonden' en 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - Esdorpen - melkveehouderij' als bedoeld in artikel 5.1. onder b of ter plaatse van de aanduiding 'wonen', maximaal 1 (bedrijfs)woning toegestaan;
  • d. Het gebruik van een woning voor een aan huis gebonden beroep en een aan huis gebonden bedrijf is toegestaan, mits:
    • 1. de functie ondergeschikt blijft aan de hoofdfunctie;
    • 2. er maximaal 30% van het totale vloeroppervlak als zodanig in gebruik wordt genomen;
    • 3. geen publiekgerichte functie wordt uitgeoefend;
    • 4. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd van ter plaatse vervaardigde producten;
  • e. Buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken zijn, behoudens het bepaalde in 4.2.2 onder 6, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van het agrarisch grondgebruik en/of recreatief medegebruik, met een maximale hoogte van 5 m en een maximale oppervlakte van 100 m², danwel verkeers- en/of nutsvoorzieningen met een maximale hoogte van 1 m en een maximale oppervlakte van 6 m² per bouwwerk, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bebouwing toegestaan' waar gebouwen, ten behoeve van niet-agrarische activiteiten gerelateerd aan de aangrenzende bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' zijn toegestaan tot een maximum oppervlak van 800 m2 met een maximum goot- en maximum bouwhoogte van respectievelijk 3,20 m en 5,50 m;
  • f. Nieuwvestiging van geluidszoneringsplichtige inrichtingen (lawaaisportterreinen) is niet toegestaan;
  • g. De oppervlakte aan parkeervoorzieningen ten behoeve van de extensieve dagrecreatie mag per locatie maximaal 250 m² bedragen.
4.2.2 Agrarisch bedrijf

Voor de bouwwerken gelegen binnen het bouwvlak ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - Esdorpen - grondgebonden' en 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - Esdorpen - melkveehouderij' als bedoeld in artikel 5.1. onder b gelden de volgende eisen:

  • 1. bedrijfsgebouwen:

goothoogte   max. 7 m.  
bouwhoogte   max. 10 m.  
dakhelling   min. 12°  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens   min. 5 m.  

  • 2. bedrijfswoningen:

dakhelling   min. 12°  
inhoud, inclusief bijgebouwen t.b.v. privé-gebruik   max. 950 m³  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens   min. 5 m.  

  • 3. bijgebouwen bij de bedrijfswoning:

goothoogte   max. 3,20 m.  
bouwhoogte   max. 5,50 m.  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens   min. 5 m.  
afstand tot bedrijfswoning   max. 20 m uit de dichtstbijzijnde gevel  

  • 4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  bouwhoogte   inhoud   afstand tot zijdelingse perceelsgrens  
mestsilo's   max. 8,50 m.   max. 2500 m³   min. 5 m.  
overige silo's   max. 12 m.   n.v.t.   min. 5 m.  
erfafscheidingen   max. 2 m.   n.v.t.   n.v.t.  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   max. 4,50 m.   n.v.t.   n.v.t.  

  • 5. teeltondersteunende voorzieningen:

  bouwhoogte   oppervlakte   overig  
permanente teeltondersteunende voorzieningen (binnen bouwvlak)   max. 2,50 m., met uitzondering van ondersteunende kassen welke 8 m. hoog mogen zijn   max. 2.500 m², mits vooraf advies wordt ingewonnen van de Kwaliteitscommissie Weert, Nederweert, Leudal    
tijdelijke regenkappen   max. 2,50 m.   max. 10% van totale teeltoppervlakte   aansluitend aan bebouwde deel van het bouwvlak, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de Kwaliteitscommissie Weert, Nederweert, Leudal  
tijdelijke hoge boogkassen   max. 2,50 m.   max. 10% van totale teeltoppervlakte   aansluitend aan bebouwde deel van het bouwvlak, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de Kwaliteitscommissie Weert, Nederweert, Leudal  

  • 6. als specifieke activiteit bij agrarische bedrijven is de verkoop van streekeigen produkten tot max. 200 m² toegestaan;
  • 7. overige nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven zijn niet toegestaan;
  • 8. op bouwvlakken met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen" zijn geen gebouwen toegestaan;
  • 9. verhardingen, niet zijnde inritten tussen de weg en het bedrijf, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd.
4.2.3 Wonen

Voor de bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'wonen' gelden de volgende eisen:

  • 1. woningen, inclusief bijgebouwen:

dakhelling   min. 12°, deze eis geldt niet voor bijgebouwen  
inhoud (woning, inclusief alle bijbehorende bijgebouwen zowel binnen als buiten het vlak met de aanduiding 'wonen')   maximaal 950 m³  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens voor woning én bijgebouwen   min. 5 m.  
afstand tot hart van de weg   min. 30 m. bij gebiedsontsluitingswegen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 22.1;
min. 15 m. bij erftoegangs- en onverharde wegen  
goothoogte vrijstaande bijgebouwen   max. 3,20 m.  
bouwhoogte vrijstaande bijgebouwen   max. 5,50 m.  
afstand tot woning voor vrijstaande bijgebouwen   max. 20 m. uit dichtstbijzijnde gevel  

  • 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend binnen een afstand van maximaal 50 m. achter de voorgevelrooilijn:

bouwhoogte erfafscheidingen   max. 2 m.; erfafscheidingen zijn ook vóór de voorgevelrooilijn toegestaan tot een bouwhoogte van max. 1 m.  
bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   max. 6 m.  
oppervlakte   max. 30 m²  

  • 3. nieuwbouw van woningen is niet toegestaan, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'woning' aan de Roeventerschans tussen de huisnummers 5 en 7, waar maximaal het nieuw bouwen van 1 woning is toegestaan;
  • 4. vervangende nieuwbouw is toegestaan, mits dit plaatvindt op de bestaande fundamenten.
4.3 Nadere eisen
  • a. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. bebouwing;
    • 2. verhardingen;
  • b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op:
    • 1. de natuurlijke en/of landschappelijke waarden van het gebied;
    • 2. stedenbouwkundige kwaliteit;
    • 3. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. de verkeersveiligheid;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 7. de sociale veiligheid;
    • 8. de externe veiligheid;
    • 9. de hemelwaterproblematiek.
  • c. Voor zover sprake is van bebouwing en verhardingen in het kader van agrarische ontwikkelingen, dient bij de aspecten natuurlijke en/of landschappelijke waarden, stedenbouwkundige kwaliteit en hemelwaterproblematiek in ieder geval het bepaalde in artikel 23.2 in acht te worden genomen.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in artikel 4.2 en de bouw van bedrijfsgebouwen en bijgebouwen toestaan tot een minimale afstand van 3 m. uit de perceelsgrens, onder de voorwaarden dat:
    • 1. deze kortere afstand vanwege bedrijfstechnische maatregelen noodzakelijk is;
    • 2. het perceel onvoldoende ruimte biedt om de bebouwing binnen 5 meter te realiseren;
    • 3. deze kortere afstand vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
    • 4. de belangen van naburige percelen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het bepaalde in artikel 4.2.1 en het oprichten van schuilgelegenheden ten behoeve van het hobbymatig houden van vee toestaan tot een maximum van 25 m², onder de voorwaarden dat:
    • 1. de oprichting van schuilgelegenheden enkel is toegestaan in de wro-zone - bebouwingsconcentraties, zoals aangeduid op de verbeelding;
    • 2. de oprichting van schuilgelegenheden niet mogelijk is binnen het bouwvlak, danwel het perceel waarop de schuilgelegenheid wordt opgericht te ver van het bouwvlak af ligt;
    • 3. sprake moet zijn van een landschappelijke inpassing van de schuilgelegenheid;
    • 4. op grond van het bepaalde in artikel 23.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
  • c. het bepaalde in artikel 4.2.1 en overschrijding van de begrenzing van de op de verbeelding aangeduide agrarische bouwvlakken met bebouwing toestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. een doelmatige bedrijfsvoering overschrijding van de maatvoering noodzakelijk maakt;
    • 2. overschrijding enkel is toegestaan tot maximaal 10% van het bestaand bouwvlak en slechts éénmalig tijdens de planperiode;
    • 3. deze afwijking geldt niet voor de gronden ter plaatse van de aanduiding "Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied";
    • 4. aanwezige landschapswaarden niet in onevenredige mate worden geschaad;
    • 5. de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig mogen worden beperkt;
    • 6. het woon- en leefklimaat niet worden aangetast;
    • 7. de milieuhygiënische uitvoerbaarheid is gewaarborgd, met name wat betreft de aspecten geur en geluid;
    • 8. op grond van het bepaalde in artikel 23.2 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
    • 9. de regels in 4.2.2 in acht genomen worden;
  • d. het bepaalde in artikel 4.2.1 en overschrijding van de op de verbeelding aangegeven begrenzingen van het bouwvlak met de aanduiding "wonen" toe te staan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de maximale inhoudsmaat van de woning, inclusief bijgebouwen zoals genoemd in artikel 5.2.3 lid 1 mag niet worden overschreden;
    • 2. aanwezige landschapswaarden niet in onevenredige mate worden geschaad;
    • 3. de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden beperkt;
    • 4. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
  • e. het bepaalde in artikel 4.2.2 en een maximale bouwhoogte van 12 m. voor bedrijfsgebouwen bij een agrarisch bedrijf toestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. een doelmatige bedrijfsvoering deze grotere hoogte noodzakelijk maakt;
    • 2. de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig worden beperkt;
    • 3. de bouwhoogte vanuit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar is;
  • f. het bepaalde in artikel 4.2.2 en permanente teeltondersteunende voorzieningen binnen het bouwvlak met de aanduiding agrarisch bedrijf met een oppervlakte van méér dan 2.500 m² toestaan, uitsluitend indien:
    • 1. op grond van het bepaalde in artikel 23.2 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
    • 2. geen omschakeling plaatsvindt naar een glastuinbouwbedrijf;
    • 3. een advies verkregen wordt van de Kwaliteitscommissie Weert, Nederweert, Leudal;
  • g. het bepaalde in artikel 4.2.2 en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen ten behoeve van de aspergeteelt toestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de voorzieningen maximaal gedurende 3 maanden op de gronden aanwezig zijn;
    • 2. de maximale hoogte van de voorzieningen 3 m. bedraagt;
    • 3. rekening gehouden worden met de milieukwaliteit, met name de waterhuishouding en de ecologische waarden in het gebied;
    • 4. na afloop van de periode van 3 maanden de aanwezige voorzieningen in zijn geheel van de gronden verwijderd worden.
  • h. het bepaalde in artikel 4.2.3 en een vergroting van de inhoud van een burger- of bedrijfswoning inclusief bijgebouwen tot 1.100 m³, indien het perceel niet groter is dan 1.000 m² en tot 1.300 m³, in het perceel groter is dan 1.000 m² toestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. sprake is van een samenhangend geheel, waarbij de woning tezamen met de uitbreiding een eenheid dient te vormen;
    • 2. de uitbreiding planologisch aanvaardbaar is;
    • 3. de uitbreiding niet voor/aan de voorgevel van de woning plaatsvindt;
    • 4. de uitbreiding niet zodanig is dat woningsplitsing via eenvoudige bouwkundige ingrepen mogelijk wordt;
    • 5. op grond van het bepaalde in artikel 23.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
  • i. het bepaalde in artikel 4.2.3 en het oprichten van vervangende nieuwbouw buiten de bestaande fundamenten toestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de nieuwe locatie vanuit stedenbouwkundig en/of milieuhygiënisch oogpunt gewenst of toelaatbaar is;
    • 2. de afstand tot een perceelsgrens niet minder dan 3 m. bedraagt;
    • 3. een planschade verhaalsovereenkomst met de gemeente wordt aangegaan.
4.4.2 Aanvullend afwegingskader

Een in artikel 4.4.1 genoemde afwijking kan bovendien slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik en/of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens stacaravans of het permanent plaatsen van caravans op kampeerterreinen of kleinschalige campings, alsmede caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door arbeidsmigranten, met uitzondering van de gronden met permanente bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  • c. het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel, anders dan toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels;
  • d. het gebruik van gronden en opstallen voor nevenactiviteiten, anders dan:
    • 1. toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels, of
    • 2. tot een oppervlakte van 200 m2 per agrarisch bedrijf, mits geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking en er geen detailhandel plaatsvindt anders verkoop van lokaal geproduceerde streekeigen producten;
  • e. het gebruik van gronden en opstallen voor mestbewerking/-verwerking als nevenactiviteit ten behoeve van meerdere bedrijven is niet toegestaan, met dien verstande dat mestbewerking/-verwerking als nevenactiviteit voor het eigen agrarisch bedrijf wel is toegestaan;
  • f. het gebruik van de agrarische bebouwing voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten;
  • g. het gebruik van bedrijfsgebouwen (stallen) en bijgebouwen ten behoeve van (zelfstandige) bewoning;
  • h. het gebruik van de agrarische bedrijfswoning als burgerwoning. Dit verbod geldt niet voor bedrijfswoningen die reeds op 1 september 2007 voor burgerbewoning gebruikt worden waarbij de hoofdbewoner sindsdien niet gewijzigd is, danwel waarvoor na die datum een persoonsgebonden beschikking is verleend danwel waarvoor na die datum een ontheffing/afwijking is verkregen ten behoeve van het gebruik voor burgerwoning;
  • i. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten,

Als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt gerekend het gebruik van leegstaande gebouwen voor statische opslag, zonder dat er handels- of bedrijfsactiviteiten plaatsvinden.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in artikel 4.5 onder a en toestaan dat de gronden bij een burgerwoning of agrarisch bedrijf worden gebruikt als kleinschalig kampeerterrein tot maximaal 25 kampeerplaatsen, onder de voorwaarden dat:
    • 1. kampeermiddelen maximaal 75 m. van de grens van het agrarisch bouwvlak of van de bestaande bebouwing behorende bij de burgerwoning, waarbij het kleinschalig kamperen hoort, geplaatst mogen worden;
    • 2. buiten het agrarisch bouwvlak mag geen extra bebouwing ten behoeve van het kleinschalig kamperen worden opgericht;
    • 3. de kleinschalige kampeerplaats dient te worden voorzien van een adequate afschermende beplanting. Hiertoe dient een beplantingsplan te worden voorgelegd, dat de goedkeuring behoeft van het college van burgemeester en wethouders van Nederweert;
    • 4. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
    • 5. op grond van het bepaalde in artikel 23.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
  • b. het bepaalde in artikel 4.5 onder d en de uitoefening van nevenactiviteiten toestaan met een groter oppervlakte dan 200 m2, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de nevenactiviteit onderschikt blijft aan het bestaande gebruik van het perceel;
    • 2. de nevenactivteit qua aard en omvang dient te passen bij de specifieke kwaliteit en schaal van de omgeving;
    • 3. de nevenactiviteit dient plaats te vinden in de bestaande bebouwing;
    • 4. de nevenactiviteit niet mag leiden tot vergroting van de bestaande bebouwing;
    • 5. de nevenactiviteit geen (extra) hinder of belemmeringen mag veroorzaken voor omliggende bedrijven of woningen;
    • 6. het een gebiedseigen functie betreft;
    • 7. maximaal 1 nevenactiviteit per adres is toegestaan;
  • c. het bepaalde in artikel 4.5 onder d en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor verblijfs- en dagrecreatieve voorzieningen, onder de voorwaarden dat:
    • 1. sprake is van een landschappelijke inpassing. Hiertoe dient een beplantingsplan te worden voorgelegd, dat de goedkeuring behoeft van het college van burgemeester en wethouders van Nederweert;
    • 2. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
    • 3. uit een natuurwaardenonderzoek dient te blijken dat de activiteit niet strijdig is met de Flora- en faunawet;
    • 4. er mag geen (extra) hinder of belemmering worden veroorzaakt voor omliggende bedrijven of woningen;
    • 5. op grond van het bepaalde in artikel 23.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
  • d. het bepaalde in artikel 4.5 onder f en toestaan dat de agrarische bedrijfsgebouwen gebruikt worden ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de huisvesting enkel plaatsvindt in de bestaande bebouwing, met dien verstande dat oprichting van extra bebouwing enkel is toegestaan, mits deze passend is bij de bestaande bedrijfsgebouwen, voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 4.2.2 en sprake is van landschappelijke inpassing van de bebouwing;
    • 2. een dergelijke huisvesting noodzakelijk is vanuit het oogpunt van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte in het betreffende agrarische bedrijf;
    • 3. de huisvesting enkel werknemers betreft die alleen binnen het bedrijf, waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;
    • 4. er dient sprake te zijn van een aanvaardbaar leef- en woonklimaat;
    • 5. het gebruik dient te worden beëindigd, zodra de behoefte aan tijdelijke huisvesting ter plaatse niet meer aan de orde is.
  • e. het bepaalde in artikel 4.5 onder g en toestaan dat bijgebouwen gebruikt worden ten behoeve van mantelzorg onder de voorwaarden dat:
    • 1. sprake is van een mantelzorgindicatie;
    • 2. de voor mantelzorg te gebruiken wooneenheid niet geheel mag worden gescheiden van de hoofdbebouwing;
    • 3. sprake dient te zijn van een ondergeschikte functie bij de woning;
    • 4. er geen tweede woning mag ontstaan;
    • 5. het gebruik dient te worden beëindigd, zodra de mantelzorg ter plaatse niet meer aan de orde is.
  • f. het bepaalde in artikel 4.5 onder i en toestaan dat de agrarische bedrijfswoning wordt gebruikt voor bewoning door burgers, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de bewoning is aangevangen na 1 september 2007;
    • 2. het betreft een bestaande woning die binnen een agrarisch bouwblok ligt;
    • 3. er dient sprake te zijn van een aanvaardbaar leef- en woonklimaat;
    • 4. er mag geen (extra) hinder of belemmering worden veroorzaakt voor het bedrijf waarbij de woning hoort alsmede voor omliggende bedrijven.
4.6.2 Aanvullend afwegingskader

Een in 4.6.1 genoemde afwijking kan bovendien slechts worden verleend indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteit belemmert geen andere activiteiten in de omgeving;
  • b. er ontstaat geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie;
  • c. functiewijziging ten behoeve van nieuwe solitaire detailhandelsvestigingen, groothandel, kantoren, glastuinbouw, (zware) industrie, transport- en distributiefuncties en andere bedrijvigheid die op grond van rijks- of provinciaal beleid elders dient te worden gelokaliseerd en bedrijvigheid niet genoemd in de in de bijlagen opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten of gelijkwaardig is niet toegestaan;
  • d. er vindt bovendien geen onevenredige aantasting plaats van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid en infrastructuur;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 5. de sociale veiligheid.

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.7.1 Algemeen

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden om op of in de voor 'Agrarisch met waarden - Esdorpen' aangewezen gronden de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. het afgraven, ophogen, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van de bodem tot meer dan 0,5 meter;
  • b. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet;
  • c. het aanleggen of verharden van wegen, voet-, fiets- en/of ruiterpaden of parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van:
    • 1. het aanleggen en verharden van wegen en/of paden ter directe ontsluiting van agrarische bouwpercelen;
    • 2. het aanleggen van koe- of kavelpaden;
    • 3. het aanleggen van verhardingen op de gronden tussen de voorzijde van het agrarisch bouwvlak en de ontsluitingsweg of gebied tussen de voorzijde van een burgerwoning en de ontsluitingsweg of binnen 5 m. uit de bestaande bebouwing ten behoeve van de woning;
  • d. het vellen, rooien, zaaien of aanplanten van bomen en andere houtopstanden, voor zover het beplanting betreft die niet in een kapvergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening is geregeld, zoals deze regelingen luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
  • e. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik.
4.7.2 Uitzonderingen op verbod

Het in artikel 4.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op andere werken en werkzaamheden die:

  • a. uitgevoerd worden binnen een op de verbeelding opgenomen (bouw)vlak met een functieaanduiding, zoals nader omschreven in de bestemmingsomschrijving in deze bestemming;
  • b. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
4.7.3 Afwegingskader

Een in artikel 4.7.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de agrarische en/of de landschappelijke waarden van deze gronden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind.

4.8 Wijzigingsbevoegdheid
4.8.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:

  • a. de bestemming 'Agrarisch met waarden - Esdorpen' wijzigen in de bestemming 'Natuur', ten behoeve van de ontwikkeling van een ecologische verbindingszone, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de inrichting van de gronden tot natuur geen onevenredige belemmering vormt voor het agrarisch gebruik van de belendende agrarische percelen;
    • 2. geen afbreuk wordt gedaan aan de landchappelijke waarden (esdorp) in het gebied;
    • 3. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    • 4. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
    • 5. de regels van Artikel 7 van toepassing worden verklaard;
  • b. de aanduiding 'agrarisch bedrijf' of 'wonen' wijzigen in de aanduiding 'bedrijf' (zijnde niet-agrarisch bedrijf), onder de voorwaarden dat:
    • 1. het betreft een bedrijf passend binnen de lijst van categorie 1 en 2-bedrijven, zoals opgenomen in de in de bijlagen bij deze planregels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten en daarmee naar aard, omvang en invloed op milieu en omgeving vergelijkbare bedrijven;
    • 2. wijziging enkel is toegestaan in de 'wro-zone - bebouwingsconcentraties';
    • 3. de bedrijfsactiviteiten uitgevoerd worden in de bestaande bebouwing; vervangende nieuwbouw is toegestaan, mits er sprake is van een afname van het bouwvolume en er een stedenbouwkundige/landschappelijke verbetering intreedt;
    • 4. sprake dient te zijn van een goede landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische inpassing;
    • 5. geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
    • 6. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
    • 7. op grond van het bepaalde in artikel 23.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
  • c. de aanduiding agrarisch bedrijf wijzigen in de aanduiding wonen, onder de voorwaarden dat:
    • 1. ter plaatse alle agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd;
    • 2. de regels in artikel 4.2.3 in acht genomen worden;
    • 3. het aantal woningen niet mag toenemen;
    • 4. geen belemmeringen optreden voor omliggende agrarische bedrijven;
    • 5. de milieuhygiënische uitvoerbaarheid is gewaarborgd, met name wat betreft de aspecten geur en geluid;
    • 6. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    • 7. sprake dient te zijn van een goede landschappelijke inpassing;
    • 8. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
    • 9. op grond van het bepaalde in artikel 23.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
  • d. de aanduiding 'agrarisch bedrijf' of 'wonen' wijzigen in de aanduiding recreatieve doeleinden onder de voorwaarden dat:
    • 1. voor zover van toepassing de agrarische- of bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd, danwel als nevenactiviteiten kunnen worden beschouwd;
    • 2. sprake is van een bedrijfsmatige exploitatie van het recreatiebedrijf;
    • 3. de ontwikkeling geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie oplevert;
    • 4. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
    • 5. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
    • 6. op grond van het bepaalde in artikel 23.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
    • 7. geen belemmeringen optreden voor omliggende agrarische bedrijven;
    • 8. sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  • e. de aanduiding agrarisch bedrijf of wonen wijzigen in de aanduiding maatschappelijk, onder de voorwaarden dat:
    • 1. voor zover van toepassing de agrarische- of bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd, danwel als nevenactiviteiten kunnen worden beschouwd;
    • 2. de ontwikkeling geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie oplevert;
    • 3. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
    • 4. op grond van het bepaalde in artikel 23.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
    • 5. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
    • 6. geen belemmeringen optreden voor omliggende agrarische bedrijven.
4.8.2 Aanvullend afwegingskader

Een in artikel 4.8.1 genoemde wijziging kan bovendien slechts worden vastgesteld mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de milieusituatie;
  • b. de verkeersveiligheid en infrastructuur;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de waarden en functies die het plan beoogt te beschermen;
  • f. het straat- en bebouwingsbeeld.

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Ontwikkelingszone groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Ontwikkelingszone groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud van het bestaande agrarisch grondgebruik;
  • b. een bezoekerscentrum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - bezoekerscentrum';
  • c. opslag, waaronder begrepen de berging en stalling van machines en materieel, een daaraan ondergeschikte werkplaats en een daaraan ondergeschikt kantoor, ten behoeve van het onderhouden en beheren van natuurgebied 'De Grote Peel', uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • d. behoud, herstel en ontwikkeling van droge en natte natuurgebieden en wateren met natuurwaarden;
  • e. behoud en versterking van de ecologische structuur;
  • f. behoud en versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  • g. behoud van landschapselementen, zoals weergegeven op de kaart Landschapselementen in de bijlagen;
  • h. verkeersvoorzieningen, mede in de vorm van onverharde wegen en paden;
  • i. waterhuishoudkundige doeleinden;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. extensieve dagrecreatie, inclusief semi-verharde parkeervoorzieningen.
5.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch met waarden - Ontwikkelingszone groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan aan de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende eisen gelden:

5.2.1 Algemeen
  • a. De gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. Per bouwvlak is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - bezoekerscentrum' of 'opslag' geen (bedrijfs)woning toegestaan;
  • c. Het gebruik van een woning voor een aan huis gebonden beroep en een aan huis gebonden bedrijf is toegestaan, mits:
    • 1. de functie ondergeschikt blijft aan de hoofdfunctie;
    • 2. er maximaal 30% van het totale vloeroppervlak als zodanig in gebruik wordt genomen;
    • 3. geen publiekgerichte functie wordt uitgeoefend;
    • 4. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd van ter plaatse vervaardigde producten;
  • d. Buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvblokken zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van het agrarisch grondgebruik en/of recreatief medegebruik, met een maximale hoogte van 5 m en een maximale oppervlakte van 100 m², danwel verkeers- en/of nutsvoorzieningen met een maximale hoogte van 1 m en een maximale oppervlakte van 6 m² per bouwwerk;
  • e. Nieuwvestiging van geluidszoneringsplichtige inrichtingen (lawaaisportterreinen) is niet toegestaan;
  • f. De oppervlakte aan parkeervoorzieningen ten behoeve van de extensieve dagrecreatie mag per locatie maximaal 250 m² bedragen.
5.2.2 Bezoekerscentrum

Voor de bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - bezoekerscentrum' gelden de volgende eisen:

  • 1. gebouwen:

goothoogte   max. 4,5 m., of maximaal de hoogte zoals bestaand.  
bouwhoogte   max. 8 m., of maximaal de hoogte zoals bestaand.  
dakhelling   min. 12°.  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens   min. 5 m.  
bebouwde oppervlakte   maximaal de oppervlakte zoals bestaand.  

  • 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

bouwhoogte erfafscheidingen   max. 2 m.; vóór de voorgevelrooilijn max. 1 m.  
bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   max. 6 m.  

  • 3. uitbreiding van gebouwen is toegestaan tot maximaal 10% van het bestaand toelaatbaar bebouwd oppervlak;
  • 4. verhardingen, niet zijnde inritten tussen de weg en het bedrijf, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd.
5.2.3 Opslag

Voor de bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'opslag' gelden de volgende eisen:

  • 1. bedrijfsgebouwen:

goothoogte   max. 7 m., of maximaal de hoogte zoals bestaand.  
bouwhoogte   max. 10 m., of maximaal de hoogte zoals bestaand.  
dakhelling   min. 12°  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens   min. 5 m.  
bebouwd oppervlakte   maximaal de oppervlakte zoals bestaand.  

  • 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

bouwhoogte erfafscheidingen   max. 2 m.; vóór de voorgevelrooilijn max. 1 m.  
bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   max. 6 m.  

  • 3. uitbreiding van de bedrijfsgebouwen voor opslag is toegestaan tot maximaal 10% van het bestaand toelaatbaar bebouwd oppervlak;
  • 4. verhardingen, niet zijnde inritten tussen de weg en het bedrijf, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd.
5.3 Nadere eisen
  • a. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. bebouwing;
    • 2. verhardingen;
  • b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op:
    • 1. de natuurlijke en/of landschappelijke waarden van het gebied;
    • 2. stedenbouwkundige kwaliteit;
    • 3. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. de verkeersveiligheid;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 7. de sociale veiligheid;
    • 8. de externe veiligheid;
    • 9. de hemelwaterproblematiek.
  • c. Voor zover sprake is van bebouwing en verhardingen in het kader van ontwikkelingen bij het bezoekerscentrum of ten behoeve van de opslag, dient bij de aspecten natuurlijke en/of landschappelijke waarden, stedenbouwkundige kwaliteit en hemelwaterproblematiek in ieder geval het bepaalde in artikel 23.3 in acht te worden genomen.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in artikel 5.2 en en de bouw van het bezoekerscentrum en bedrijfsgebouwen toestaan tot een minimale afstand van 3 m. uit de perceelsgrens, onder de voorwaarden dat:
    • 1. deze kortere afstand vanwege bedrijfstechnische maatregelen noodzakelijk is;
    • 2. het perceel onvoldoende ruimte biedt om de bebouwing binnen 5 meter te realiseren;
    • 3. deze kortere afstand vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
    • 4. de belangen van naburige percelen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het bepaalde in artikel 5.2.2 en uitbreiding van het bezoekerscentrum met méér dan 10%, maar tot maximaal 25% van het bestaand bebouwd oppervlak toestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de ontwikkeling geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie oplevert;
    • 2. de uitbreiding qua situering aansluit op bestaande (en reeds geplande) infrastructuur;
    • 3. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
    • 4. voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is;
    • 5. de ontwikkeling zowel landschappelijk/natuurlijk als stedenbouwkundig en architectonisch dient te worden ingepast;
    • 6. de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden beperkt.
5.4.2 Aanvullend afwegingskader

Een in artikel 5.4.1 genoemde afwijking kan bovendien slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid.
5.5 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik en/of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens stacaravans of het permanent plaatsen van caravans op kampeerterreinen of kleinschalige campings, alsmede caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door arbeidsmigranten, met uitzondering van de gronden met permanente bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen;
  • c. het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel, anders dan toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels;
  • d. het gebruik van gronden en opstallen voor nevenactiviteiten, anders dan toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels
  • e. het gebruik van gronden en opstallen voor mestbewerking/-verwerking als nevenactiviteit is niet toegestaan;
  • f. het gebruik van de bebouwing voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten;
  • g. het gebruik van bedrijfsgebouwen en bijgebouwen ten behoeve van (zelfstandige) bewoning;
  • h. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten;

Als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt gerekend het gebruik van leegstaande gebouwen voor statische opslag, zonder dat er handels- of bedrijfsactiviteiten plaatsvinden.

Bij het bezoekerscentrum, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - bezoekerscentrum' zijn evenementen, voor zover verband houdend met het natuurlijke karakter van het gebied en in overeenstemming met de aard van een bezoekerscentrum toegestaan. Tevens zijn heir detailhandel en horeca ondergeschikt en ten dienste van het bezoekerscentrum toegestaan.

5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijjnde of van werkzaamheden
5.6.1 Algemeen

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden om op of in de voor 'Agrarisch met waarden - Ontwikkelingszone groen' aangewezen gronden de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. het afgraven, ophogen, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van de bodem tot meer dan 0,5 meter;
  • b. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet;
  • c. het aanleggen of verharden van wegen, voet-, fiets- en/of ruiterpaden of parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van:
    • 1. het aanleggen en verharden van wegen en/of paden ter directe ontsluiting van agrarische bouwpercelen;
    • 2. het aanleggen van koe- of kavelpaden;
    • 3. het aanleggen van verhardingen op de gronden tussen de voorzijde van het agrarisch bouwvlak en de ontsluitingsweg of gebied tussen de voorzijde van een burgerwoning en de ontsluitingsweg of binnen 5 m. uit de bestaande bebouwing ten behoeve van de woning;
  • d. het vellen, rooien, zaaien of aanplanten van bomen en andere houtopstanden, voor zover het beplanting betreft die niet in een kapvergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening is geregeld, zoals deze regelingen luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
  • e. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik.
5.6.2 Uitzonderingen op verbod

Het in artikel 5.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. uitgevoerd worden binnen een op de verbeelding opgenomen (bouw)vlak met een functieaanduiding, zoals nader omschreven in de bestemmingsomschrijving in deze bestemming;
  • b. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
5.6.3 Afwegingskader

Een in artikel 5.6.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan(direct of indirect) te verwachten gevolgen de agrarische en/of de landschappelijke waarden van deze gronden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind.

5.7 Wijzigingsbevoegdheid
5.7.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Agrarisch met waarden - Ontwikkelingszone groen' wijzigen in de bestemming 'Natuur', onder de voorwaarden dat:

    • 1. het agrarisch gebruik op de gronden is beëindigd;
    • 2. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    • 3. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
    • 4. de regels van Artikel 7 van toepassing worden verklaard;
5.7.2 Aanvullend afwegingskader

Een in artikel 5.7.1 genoemde wijziging kan bovendien slechts worden vastgesteld mits sprake is van een kwalitatieve en kwantitatieve versterking van de ecologische structuur en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de milieusituatie;
  • b. de verkeersveiligheid en infrastructuur;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de waarden en functies die het plan beoogt te beschermen;
  • f. het straat- en bebouwingsbeeld.

Artikel 6 Agrarisch met waarden - Openheid

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Openheid' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch grondgebruik;
  • b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, meer in het bijzonder:
    • 1. een intensieve kwekerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding intensieve kwekerij "ik", een en ander met dien verstande dat:
      • nieuwvestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf, intensieve kwekerij of melkveehouderij is niet toegestaan;
      • nieuwvestiging van en omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf of intensief veehouderijbedrijf niet is toegestaan;
  • c. een burgerwoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
  • d. behoud en versterking van de landschappelijke openheid van het landschap en de zichtlijnen in het gebied;
  • e. behoud van landschapselementen, zoals weergegeven op de kaart Landschapselementen in de bijlagen;
  • f. verkeersvoorzieningen, mede in de vorm van onverharde wegen en paden;
  • g. waterhuishoudkundige doeleinden;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. extensieve dagrecreatie, inclusief semi-verharde parkeervoorzieningen.
6.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch met waarden - Openheid' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan aan de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende eisen gelden:

6.2.1 Algemeen
  • a. De gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.
  • b. Per bouwvlak met een aanduiding agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel 7.1 onder b, of per aanduiding wonen als bedoeld in artikel 7.1. onder c, is maximaal 1 (bedrijfs)woning toegestaan.
  • c. Het gebruik van een woning voor een aan huis gebonden beroep en een aan huis gebonden bedrijf is toegestaan, mits:
    • 1. de functie ondergeschikt blijft aan de hoofdfunctie;
    • 2. er maximaal 30% van het totale vloeroppervlak als zodanig in gebruik wordt genomen;
    • 3. geen publiekgerichte functie wordt uitgeoefend;
    • 4. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd van ter plaatse vervaardigde producten;
  • d. Buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken zijn, behoudens het bepaalde in 7.2.2 onder 6, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van het agrarisch grondgebruik en/of recreatief medegebruik, met een maximale hoogte van 5 m en een maximale oppervlakte van 100 m², danwel verkeers- en/of nutsvoorzieningen met een maximale hoogte van 1 m en een maximale oppervlakte van 6 m² per bouwwerk;
  • e. nieuwvestiging van geluidszoneringsplichtige inrichtingen (lawaaisportterreinen) is niet toegestaan;
  • f. de oppervlakte aan parkeervoorzieningen ten behoeve van de extensieve dagrecreatie mag per locatie maximaal 250 m² bedragen.
6.2.2 Agrarisch bedrijf

Voor de bouwwerken gelegen binnen het bouwvlak met een aanduiding agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel 7.1. onder b gelden de volgende eisen:

  • 1. bedrijfsgebouwen:

goothoogte   max. 7 m.  
bouwhoogte   max. 10 m.  
dakhelling   min. 12°  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens   min. 5 m.  

  • 2. bedrijfswoningen:

dakhelling   min. 12°  
inhoud, inclusief bijgebouwen t.b.v. privé-gebruik   max. 950 m³  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens   min. 5 m.  

  • 3. bijgebouwen bij de bedrijfswoning:

goothoogte   max. 3,20 m.  
bouwhoogte   max. 5,50 m.  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens   min. 5 m.  
afstand tot bedrijfswoning   max 20 m uit de dichtstbijzijnde gevel  

  • 4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  bouwhoogte   inhoud   afstand tot zijdelingse perceelsgrens  
mestsilo's   max. 8,50 m.   max. 2500 m³   min. 5 m.  
overige silo's   max. 12 m.   n.v.t.   min. 5 m.  
erfafscheidingen   max. 2 m.   n.v.t.   n.v.t.  
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   max. 4,50 m.   n.v.t.   n.v.t.  

  • 5. teeltondersteunende voorzieningen:

  bouwhoogte   oppervlakte   overig  
permanente teeltondersteunende voorzieningen (binnen bouwvlak)   max. 2,50 m., met uitzondering van ondersteunende kassen welke 8 m. hoog mogen zijn   max. 2.500 m², mits vooraf advies wordt ingewonnen van de Kwaliteitscommissie Weert, Nederweert, Leudal    
tijdelijke regenkappen   max. 2,50 m.   max. 10% van totale teeltoppervlakte   aansluitend aan bebouwde deel van het bouwvlak, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de Kwaliteitscommissie Weert, Nederweert, Leudal  
tijdelijke hoge boogkassen   max. 2,50 m.   max. 10% van totale teeltoppervlakte   aansluitend aan bebouwde deel van het bouwvlak, mits vooraf aadvies wordt ingewonnen van de Kwaliteitscommissie Weert, Nederweert, Leudal  

  • 6. als specifieke activiteit bij agrarische bedrijven is de verkoop van streekeigen produkten tot max. 200 m² toegestaan;
  • 7. overige nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven zijn niet toegestaan;
  • 8. verhardingen, niet zijnde inritten tussen de weg en het bedrijf, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd.
6.2.3 Wonen

Voor de bouwwerken gelegen binnen het bouwvlak met de aanduiding wonen als bedoeld in artikel 7.1 onder c gelden de volgende eisen:

  • 1. woningen, inclusief bijgebouwen:

dakhelling   min. 12°, deze eis geldt niet voor bijgebouwen  
inhoud (woning, inclusief alle bijbehorende bijgebouwen zowel binnen als buiten het vlak met de aanduiding 'wonen')   maximaal 950 m³, tenzij sprake is van een ruimte voor ruimte woning, welke een maximale inhoud van 1.100 m³ mag hebben  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens voor woning én bijgebouwen   min. 5 m.  
afstand tot hart van de weg   min. 30 m. bij gebiedsontsluitingswegen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 22.1;
min. 15 m. bij erftoegangs- en onverharde wegen  
situering Ruimte voor Ruimte-woning   in of maximaal 2 meter achter de gevellijn  
goothoogte vrijstaande bijgebouwen   max. 3,20 m.  
bouwhoogte vrijstaande bijgebouwen   max. 5,50 m.  
afstand tot woning voor vrijstaande bijgebouwen   max. 20 m. uit dichtstbijzijnde gevel  

  • 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend binnen een afstand van maximaal 50 m. achter de voorgevelrooilijn:

bouwhoogte erfafscheidingen   max. 2 m.; erfafscheidingen zijn ook vóór de voorgevelrooilijn toegestaan tot een bouwhoogte van max. 1 m.  
bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   max. 6 m.  
oppervlakte   max. 30 m²  

  • 3. nieuwbouw van woningen is niet toegestaan;
  • 4. vervangende nieuwbouw is toegestaan, mits dit plaatvindt op de bestaande fundamenten.
6.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. bebouwing;
    • 2. verhardingen;
  • b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op:
    • 1. de natuurlijke en/of landschappelijke waarden van het gebied;
    • 2. stedenbouwkundige kwaliteit;
    • 3. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. de verkeersveiligheid;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 7. de sociale veiligheid;
    • 8. de externe veiligheid;
    • 9. de hemelwaterproblematiek.
  • c. Voor zover sprake is van bebouwing en verhardingen in het kader van agrarische ontwikkelingen, dient bij de aspecten natuurlijke en/of landschappelijke waarden, stedenbouwkundige kwaliteit en hemelwaterproblematiek in ieder geval het bepaalde in artikel 23.2 in acht te worden genomen.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in artikel 6.2 en de bouw van bedrijfsgebouwen en bijgebouwen toestaan tot een minimale afstand van 3 m. uit de perceelsgrens, onder de voorwaarden dat:
    • 1. deze kortere afstand vanwege bedrijfstechnische maatregelen noodzakelijk is;
    • 2. het perceel onvoldoende ruimte biedt om de bebouwing binnen 5 meter te realiseren;
    • 3. deze kortere afstand vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
    • 4. de belangen van naburige percelen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het bepaalde in artikel 6.2.1 en het oprichten van schuilgelegenheden ten behoeve van het hobbymatig houden van vee toestaan tot een maximum van 25 m², onder de voorwaarden dat:
    • 1. de oprichting van schuilgelegenheden enkel is toegestaan in de wro-zone - bebouwingsconcentraties, zoals aangeduid op de verbeelding;
    • 2. de oprichting van schuilgelegenheden niet mogelijk is binnen het bouwvlak, danwel het perceel waarop de schuilgelegenheid wordt opgericht te ver van het bouwvlak af ligt;
    • 3. sprake moet zijn van een landschappelijke inpassing van de schuilgelegenheid;
    • 4. op grond van het bepaalde in artikel 23.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
  • c. het bepaalde in artikel 6.2.1 en overschrijding van de begrenzing van de op de verbeelding aangeduide agrarische bouwvlakken met bebouwing toestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. een doelmatige bedrijfsvoering overschrijding van de maatvoering noodzakelijk maakt;
    • 2. overschrijding enkel is toegestaan tot maximaal 10% van het bestaand bouwvlak en slechts éénmalig tijdens de planperiode;
    • 3. deze afwijking niet geldt voor intensieve veehouderijen gelegen ter plaatse van de aanduiding "Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied" en nieuwvestigingen van glastuinbouwbedrijven;
    • 4. deze afwijking geldt niet voor de gronden ter plaatse van de aanduiding "Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied";
    • 5. aanwezige landschapswaarden niet in onevenredige mate worden geschaad;
    • 6. de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig mogen worden beperkt;
    • 7. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    • 8. op grond van het bepaalde in artikel 23.2 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
    • 9. het woon- en leefklimaat niet worden aangetast;
  • d. het bepaalde in artikel 6.2.1 en overschrijding van de op de verbeelding aangegeven begrenzingen van het bouwvlak met de aanduiding 'wonen' toe te staan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de maximale inhoudsmaat van de woning, inclusief bijgebouwen zoals genoemd in artikel 7.2.3 lid 1 mag niet worden overschreden;
    • 2. aanwezige landschapswaarden niet in onevenredige mate worden geschaad;
    • 3. de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden beperkt;
    • 4. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
  • e. het bepaalde in 6.2.2 en een maximale bouwhoogte van 12 m. voor bedrijfsgebouwen bij een agrarisch bedrijf toestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. een doelmatige bedrijfsvoering deze grotere hoogte noodzakelijk maakt;
    • 2. de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig worden beperkt;
    • 3. de bouwhoogte vanuit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar is;
  • f. het bepaalde in artikel 6.2.2 en permanente teeltondersteunende voorzieningen binnen het bouwvlak met de aanduiding agrarisch bedrijf met een oppervlakte van méér dan 2.500 m² toestaan, uitsluitend indien:
    • 1. op grond van het bepaalde in artikel 23.2 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een verbetering van de omgevingskwaliteit wordt nagestreefd (tegenprestatie voor eventuele negatieve effecten van de ingreep), met als doel de omgevingskwaliteit en de bedrijfsontwikkeling in onderlinge samenhang te kunnen realiseren;
    • 2. geen omschakeling plaatsvindt naar een glastuinbouwbedrijf;
    • 3. een advies verkregen wordt van de Kwaliteitscommissie Weert, Nederweert, Leudal;
  • g. het bepaalde in artikel 6.2.2 en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen ten behoeve van de aspergeteelt toestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de voorzieningen maximaal gedurende 3 maanden op de gronden aanwezig zijn;
    • 2. de maximale hoogte van de voorzieningen 3 m. bedraagt;
    • 3. rekening gehouden worden met de milieukwaliteit, met name de waterhuishouding en de ecologische waarden in het gebied;
    • 4. na afloop van de periode van 3 maanden de aanwezige voorzieningen in zijn geheel van de gronden verwijderd worden.
  • h. het bepaalde in artikel 6.2.3 en een vergroting van de inhoud van een burger- of bedrijfswoning inclusief bedrijfsgebouwen tot 1.100 m³, indien het perceel niet groter is dan 1.000 m² en tot 1.300 m³, indien het perceel groter is dan 1.000 m² toestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. sprake is van een samenhangend geheel, waarbij de woning tezamen met de uitbreiding een eenheid dient te vormen;
    • 2. de uitbreiding planologisch aanvaardbaar is;
    • 3. de uitbreiding niet voor/aan de voorgevel van de woning plaatsvindt;
    • 4. de uitbreiding niet zodanig is dat woningsplitsing via eenvoudige bouwkundige ingrepen mogelijk wordt;
    • 5. op grond van het bepaalde in artikel 23.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd;
  • i. het bepaalde in artikel 6.2.3 onder 4 en het oprichten van vervangende nieuwbouw buiten de bestaande fundamenten, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de nieuwe locatie vanuit stedenbouwkundig en/of milieuhygiënisch oogpunt gewenst of toelaatbaar is;
    • 2. de afstand tot een perceelsgrens niet minder dan 3 m. bedraagt;
    • 3. op grond van het bepaalde in artikel 23.3 inzicht wordt geboden in de wijze waarop een afdoende kwaliteitsbijdrage wordt geleverd.
6.4.2 Aanvullend afwegingskader

Een in artikel 6.4.1 genoemde afwijking kan bovendien slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid.
6.5 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik en/of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens stacaravans of het permanent plaatsen van caravans op kampeerterreinen of kleinschalige campings, alsmede caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door arbeidsmigranten, met uitzondering van de gronden met permanente bewoning of de aanduiding 'minicamping;
  • b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  • c. het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel, anders dan toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels, en in het bijzonder behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van het niet-agrarische bedrijf en dan uitsluitend in de producten die zijn vermeld in de Staat van niet-agrarische bedrijven en in de omvang waarin deze op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaan;
  • d. het gebruik van gronden en opstallen voor nevenactiviteiten, anders dan:
    • 1. toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels, of
    • 2. tot een oppervlakte van 200 m2 per agrarisch bedrijf, mits geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking en er geen detailhandel plaatsvindt anders verkoop van lokaal geproduceerde streekeigen producten;
  • e. het gebruik van gronden en opstallen voor mestbewerking/-verwerking als nevenactiviteit ten behoeve van meerdere bedrijven is niet toegestaan, met dien verstande dat mestbewerking/-verwerking als nevenactiviteit voor het eigen agrarisch bedrijf wel is toegestaan;
  • f. het gebruik van de agrarische bebouwing voor de tijdelijke huisvesting van (zelfstandige) arbeidsmigranten;
  • g. het gebruik van bedrijfsgebouwen (stallen) en bijgebouwen ten behoeve van bewoning;
  • h. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten.

Als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt gerekend het gebruik van leegstaande gebouwen voor statische opslag, zonder dat er handels- of bedrijfsactiviteiten plaatsvinden.

6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijjnde of van werkzaamheden
6.6.1 Algemeen

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden om op of in de voor 'Agrarisch met waarden - Openheid' aangewezen gronden de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. het afgraven, ophogen, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van de bodem tot meer dan 0,5 meter;
  • b. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet;
  • c. het aanleggen of verharden van wegen, voet-, fiets- en/of ruiterpaden of parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van:
    • 1. het aanleggen en verharden van wegen en/of paden ter directe ontsluiting van agrarische bouwpercelen;
    • 2. het aanleggen van koe- of kavelpaden;
    • 3. het aanleggen van verhardingen op de gronden tussen de voorzijde van het agrarisch bouwvlak en de ontsluitingsweg of gebied tussen de voorzijde van een burgerwoning en de ontsluitingsweg of binnen 5 m. uit de bestaande bebouwing ten behoeve van de woning;
  • d. het vellen, rooien, zaaien of aanplanten van bomen en andere houtopstanden, voor zover het beplanting betreft die niet in een kapvergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening is geregeld, zoals deze regelingen luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
  • e. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik.
6.6.2 Uitzonderingen op verbod

Het in artikel 6.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op andere-werken en werkzaamheden die:

  • a. uitgevoerd worden binnen een op de verbeelding opgenomen (bouw)vlak met een functieaanduiding, zoals nader omschreven in de bestemmingsomschrijving in deze bestemming;
  • b. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
6.6.3 Afwegingskader

Een in artikel 6.6.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan(direct of indirect) te verwachten gevolgen de agrarische en/of de landschappelijke waarden van deze gronden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind.

6.7 Wijzigingsbevoegdheid
6.7.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Agrarisch met waarden - Openheid' wijzigen in de bestemming 'Natuur', ten behoeve van de ontwikkeling van een ecologische verbindingszone, onder de voorwaarden dat:

    • 1. de inrichting van de gronden tot natuur geen onevenredige belemmering vormt voor het agrarisch gebruik van de belendende agrarische percelen;
    • 2. geen afbreuk wordt gedaan aan de openheid in het gebied;
    • 3. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    • 4. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente dient te worden aangegaan;
    • 5. de regels van Artikel 7 van toepassing worden verklaard;
6.7.2 Aanvullend afwegingskader

Een in artikel 6.7.1 genoemde wijziging kan bovendien slechts worden vastgesteld mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de milieusituatie;
  • b. de verkeersveiligheid en infrastructuur;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de waarden en functies die het plan beoogt te beschermen;
  • f. het straat- en bebouwingsbeeld.

Artikel 7 Natuur

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud en versterking van de ecologische structuur;
  • b. behoud, herstel en ontwikkeling van droge en natte natuurgebieden en wateren met natuurwaarden;
  • c. het behoud, bescherming en/of herstel van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden;
  • d. behoud van kleine bosgebieden;
  • e. behoud van landschapselementen, zoals weergegeven op de kaart Landschapselementen in de bijlagen;
  • f. agrarisch medegebruik;
  • g. een bezoekerscentrum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - bezoekerscentrum';
  • h. een recreatiewoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning';
  • i. verkeersvoorzieningen, mede in de vorm van onverharde wegen en paden;
  • j. waterhuishoudkundige doeleinden;
  • k. stiltegebied als bedoeld in artikel artikel 4.9 van de Wet milieubeheer, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding Milieuzone - stiltegebied;
  • l. extensieve dagrecreatie, inclusief semi-verharde parkeervoorzieningen;
  • m. een ecoduct.
7.2 Bouwregels

Op de voor Natuur aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan aan de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende eisen gelden:

7.2.1 Algemeen

Op de voor Natuur aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die ten dienste staan aan de bestemming worden gebouwd, waarbij de volgende eisen gelden:

  • a. Per bouwvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - bezoekerscentrum' is geen (bedrijfs)woning toegestaan;
  • b. Per bouwvlak met de aanduiding 'recreatiewoning' is maximaal 1 recreatiewoning toegestaan;
  • c. De gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • d. Buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van recreatief medegebruik, danwel verkeers- en/of nutsvoorzieningen met een maximale hoogte van 1 m en een maximale oppervlakte van 6 m² per bouwwerk;
  • e. Nieuwvestiging van geluidszoneringsplichtige inrichtingen (lawaaisportterreinen) is niet toegestaan;
  • f. De oppervlakte aan parkeervoorzieningen ten behoeve van de extensieve dagrecreatie mag per locatie maximaal 250 m² bedragen.
7.2.2 Bezoekerscentrum

Voor de bouwwerken gelegen binnen het bouwvlak met de aanduiding Specifieke vorm van natuur met de nadere functieaanduiding bedrijf gelden de volgende eisen:

  • 1. bedrijfsgebouwen:

goothoogte   max. 4,50 m., of maximaal de hoogte zoals bestaand  
bouwhoogte   max. 8 m., of maximaal de hoogte zoals bestaand.  
dakhelling   min. 12°.  
afstand tot zijdelingse perceelsgrens   min. 5 m.  
bebouwde oppervlakte   maximaal de oppervlakte zoals bestaand.  
  • 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

bouwhoogte erfafscheidingen   max. 2 m.; vóór de voorgevelrooilijn max. 1 m.  
bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   max. 6 m.  

  • 3. uitbreiding van het bezoekerscentrum is toegestaan tot maximaal 10% van het bestaand toelaatbaar bebouwd oppervlak;
  • 4. verhardingen, niet zijnde inritten tussen de weg en het bedrijf, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd.
7.2.3 Recreatiewoning

Voor de bouwwerken gelegen binnen het bouwvlak met de aanduiding 'recreatiewoning' gelden de volgende eisen:

  • 1. recreatiewoning:

goothoogte   max. 3,50 m., of maximaal de hoogte zoals bestaand  
bouwhoogte   max. 5,50 m., of maximaal de hoogte zoals bestaand.  
bebouwde oppervlakte   max. bestaand + 10%  
  • 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

bouwhoogte erfafscheidingen   max. 2 m.; vóór de voorgevelrooilijn max. 1 m.  
bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde   max. 6 m.  
7.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. bebouwing;
    • 2. verhardingen;
  • b. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op:
    • 1. de natuurlijke en/of landschappelijke waarden van het gebied;
    • 2. stedenbouwkundige kwaliteit;
    • 3. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 4. de milieusituatie;
    • 5. de verkeersveiligheid;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 7. de sociale veiligheid;
    • 8. de externe veiligheid;
    • 9. de hemelwaterproblematiek.
  • c. Voor zover sprake is van bebouwing en verhardingen in het kader van ontwikkelingen bij het bezoekerscentrum dient bij de aspecten natuurlijke en/of landschappelijke waarden, stedenbouwkundige kwaliteit en hemelwaterproblematiek in ieder geval het bepaalde in artikel 23.3 in acht te worden genomen.
7.4 Afwijken van de bouwregels
7.4.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in artikel 7.2 en de bouw van het bezoekerscentrum toestaan tot een minimale afstand van 3 m. uit de perceelsgrens, onder de voorwaarden dat:
    • 1. deze kortere afstand vanwege bedrijfstechnische maatregelen noodzakelijk is;
    • 2. het perceel onvoldoende ruimte biedt om de bebouwing binnen 5 meter te realiseren;
    • 3. deze kortere afstand vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
    • 4. de belangen van naburige percelen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het bepaalde in artikel 7.2.2 en uitbreiding van het bezoekerscentrum met méér dan 10%, maar tot maximaal 25% van het bestaand bebouwd oppervlak toestaan, onder de voorwaarden dat:
    • 1. de ontwikkeling geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie oplevert;
    • 2. de uitbreiding qua situering aansluit op bestaande (en reeds geplande) infrastructuur;
    • 3. geen noodzaak is voor aanpassing van het wegennet wegens onvoldoende capaciteit;
    • 4. voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is;
    • 5. de ontwikkeling zowel landschappelijk/natuurlijk als stedenbouwkundig en architectonisch dient te worden ingepast;
    • 6. de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden beperkt.
7.4.2 Aanvullend afwegingskader

Een in artikel 7.4.1 genoemde afwijking kan bovendien slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
7.5 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik en/of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in elk geval verstaan:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens stacaravans of het permanent plaatsen van caravans op kampeerterreinen of kleinschalige campings, alsmede caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door arbeidsmigranten;
  • b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen;
  • c. het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel, anders dan toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels;
  • d. het gebruik van gronden en opstallen voor mestbewerking/-verwerking als nevenactiviteit is niet toegestaan;
  • e. het gebruik van gronden en opstallen voor nevenactiviteiten;
  • f. het gebruik van bedrijfsgebouwen (stallen) en bijgebouwen ten behoeve van (zelfstandige) bewoning;
  • g. het gebruik van recreatiewoningen ten behoeve van permanente bewoning;
  • h. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten;
  • i. het gebruik van knalapparatuur in stiltegebieden.

Toepassing van artikel 3.22 Wet ruimtelijke ordening is uitgesloten in verband met het belang ter bescherming waarvan deze bestemming is opgenomen.

7.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
7.6.1 Algemeen

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden om op of in de voor 'Natuur' aangewezen gronden de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. het afgraven, ophogen, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van de bodem tot meer dan 0,5 meter;
  • b. het aanleggen of verharden van wegen, voet-, fiets- en/of ruiterpaden of parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m², met uitzondering van:
    • 1. het aanleggen en verharden van wegen en/of paden ter directe ontsluiting van agrarische bouwpercelen;
    • 2. het aanleggen van koe- of kavelpaden;
    • 3. het aanleggen van verhardingen op de gronden tussen de voorzijde van het agrarisch bouwvlak en de ontsluitingsweg of gebied tussen de voorzijde van een burgerwoning en de ontsluitingsweg of binnen 5 m. uit de bestaande bebouwing ten behoeve van de woning;
  • c. het vellen, rooien, zaaien of aanplanten van bomen en andere houtopstanden, voor zover het beplanting betreft die niet in een kapvergunning op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening is geregeld, zoals deze regelingen luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
  • d. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik
  • e. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
7.6.2 Uitzonderingen op verbod

Het in artikel 7.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden:

  • a. uitgevoerd worden binnen een op de verbeelding opgenomen (bouw)vlak met een functieaanduiding, zoals nader omschreven in de bestemmingsomschrijving in deze bestemming;
  • b. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
7.6.3 Afwegingskader

Een in artikel 7.6.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurwetenschappelijke en/of landschappelijke waarden van de gronden en een positieve bijdrage wordt geleverd aan de ontwikkeling van de ecologische structuur.

Artikel 8 Verkeer

De regels van de bestemming 'Verkeer' van het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweer op 24 november 2009 en (deels) onherroepelijk geworden op 19 november 2011 met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbDEF-va01, in combinatie met bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert 1e herziening', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweert op 24 april 2012, zoals onherroepelijk geworden bij bij uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 april 2013 (zaaknummer 201206438/1/R1) met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbpartherz2012-VA01 blijven van toepassing.

Artikel 9 Verkeer - Railverkeer

De regels van de bestemming 'Verkeer - Railverkeer' van het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweer op 24 november 2009 en (deels) onherroepelijk geworden op 19 november 2011 met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbDEF-va01, in combinatie met bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert 1e herziening', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweert op 24 april 2012, zoals onherroepelijk geworden bij bij uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 april 2013 (zaaknummer 201206438/1/R1) met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbpartherz2012-VA01 blijven van toepassing.

Artikel 10 Water - Kanaal

De regels van de bestemming 'Water - Kanaal' van het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweer op 24 november 2009 en (deels) onherroepelijk geworden op 19 november 2011 met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbDEF-va01, in combinatie met bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert 1e herziening', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweert op 24 april 2012, zoals onherroepelijk geworden bij bij uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 april 2013 (zaaknummer 201206438/1/R1) met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbpartherz2012-VA01 blijven van toepassing.

Artikel 11 Water - Watergang

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water - Watergang aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de berging en/of afvoer van water;
  • b. recreatief medegebruik;
  • c. ontwikkeling van natuurlijke oevers;
  • d. extensieve dagrecreatie.

met daarbij behorende beschermingszone, ten behoeve van de bescherming, beheer en onderhoud van het water, voor zover sprake van een watergang als opgenomen in de legger van de primaire wateren van het waterschap. Voor het te voeren beleid wordt tevens verwezen naar het Waterbeheersplan van de betreffende waterschappen.

Op de gronden zijn de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van het betreffende waterschap van toepassing.

11.2 Bouwregels

Op de voor Water - Watergang aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming worden gebouwd, zoals bruggen, dammen en/of duikers.

11.3 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik en/of laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in elk geval verstaan:

  • a. gebruik van de grond, daaronder mede begrepen wateren, voor het aanleggen, aanmeren of als ligplaats innemen van woonschepen;
  • b. de grond, daaronder mede begrepen wateren, voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voorzover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. de grond, daaronder mede begrepen wateren, en opstallen als opslag-, stort- en/of lozingsplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voertuigen, goederen, grond, stoffen en materialen, behoudens voorzover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond en opstallen.
11.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Water - Watergang' wijzigen in een aangrenzende bestemming, onder de voorwaarden dat:

  • a. de waarden die het plan beoogt te beschermen niet in onevenredige mate worden geschaad;
  • b. de waterhuishouding niet onevenredig wordt geschaad;
  • c. de belangen van gebruikers en/of eigenaren van aanliggende gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • d. de milieuhygiënische uitvoerbaarheid is gewaarborgd;
  • e. de regels van de betreffende bestemming worden van overeenkomstige toepassing verklaard.

Artikel 12 Leiding - Gas

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van hoofdtransportleidingen, waarbij aan de op de verbeelding onderscheiden soorten hoofdtransportleidingen de volgende functies zijn toegekend:

  • a. hogedruk gastransportleiding, met een strook van 5 m. ter weerszijden van de op de verbeelding aangeduide leiding;
  • b. hogedruk gasvoedingsleiding, met een strook van 5 m. ter weerszijden van de op de verbeelding aangeduide leiding.
12.2 Bouwregels

Op de tot Leiding - Gas bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de hoofdtransportleidingen. Overige bouwwerken zijn niet toegestaan.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.2 en toestaan dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van en conform de overige voor deze gronden aangewezen bestemming(en), onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de energievoorziening. Daartoe wordt vooraf advies ingewonnen van de leidingbeheerder.

12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijjnde of van werkzaamheden
12.4.1 Algemeen

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden om op of in de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  • c. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en of bomen;
  • e. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding en ophoging;
  • f. het vellen of rooien van houtgewas.
12.4.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 12.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en beheer van de hoofdtransportleiding betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
12.4.3 Afwegingskader

Een in 12.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de genoemde werken en werkzaamheden, danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de hoofdtransportleidingen ontstaat of kan ontstaan.

  • a. alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder 12.4.1 wordt advies ingewonnen van de leidingbeheerder/directeur van het energiebedrijf.

Artikel 13 Leiding - Hoogspanningsverbinding

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor de aanleg, het beheer en instandhouding van een hoogspanningsverbinding; met de daarbijhorende:

  • a. belemmerende strook;
  • b. masten en (veiligheids)voorzieningen.
13.2 Bouwregels

Op de tot Leiding - Hoogspanningsverbinding bestemde gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend ten dienste van deze bestemming, zoals hoogspanningsmasten, worden gebouwd. Voor de hoogspanningsmasten geldt dat de maximale hoogte niet meer mag bedragen dan 45 m.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2 en toestaan dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van en conform de overige voor deze gronden aangewezen bestemming(en), onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de energievoorziening. Daartoe wordt vooraf schriftelijk advies ingewonnen bij de netbeheerder.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijjnde of van werkzaamheden
13.4.1 Algemeen

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden om op of in de voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:

  • a. het aanbrengen en/of rooien van hoogopgaande beplanting of bomen;
  • b. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties of apparatuur hoger dan 2,5 m.;
  • c. het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren;
  • d. het ophogen en egaliseren, bodemverlaging of afgraven of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte;
  • e. het aanleggen van zonnepanelen.
13.4.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 13.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en beheer van de hoogspanningsverbinding betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
13.4.3 Afwegingskader

Een in 13.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de genoemde werken en werkzaamheden, danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de hoofdtransportleidingen ontstaat of kan ontstaan.

Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder 13.4.1 wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de netbeheerder.

Artikel 14 Leiding - Leidingstrook

De regels van de bestemming 'Leiding - Leidingstrook' van het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweer op 24 november 2009 en (deels) onherroepelijk geworden op 19 november 2011 met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbDEF-va01, in combinatie met bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert 1e herziening', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweert op 24 april 2012, zoals onherroepelijk geworden bij bij uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 april 2013 (zaaknummer 201206438/1/R1) met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbpartherz2012-VA01 blijven van toepassing.

Artikel 15 Leiding - Riool

De regels van de bestemming 'Leiding - Riool' van het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweer op 24 november 2009 en (deels) onherroepelijk geworden op 19 november 2011 met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbDEF-va01, in combinatie met bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert 1e herziening', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweert op 24 april 2012, zoals onherroepelijk geworden bij bij uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 april 2013 (zaaknummer 201206438/1/R1) met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbpartherz2012-VA01 blijven van toepassing.

Artikel 16 Waarde - Archeologie

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.

16.2 Bouwregels

Op de tot Waarde - Archeologie bestemde gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:

  • a. verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, voor zover bij de bouw de bestaande oppervlakte van een gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,4 meter ten opzicht van het maaiveld;
  • b. de bouw van een bijgebouw van, of uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een bruto-oppervlak van de bodemingreep van ten hoogste 100 m2;
  • c. bouwwerken ten dienste van de in lid 16.1 genoemde doeleinden en ten dienste van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,40 meter ten opzichte van het maaiveld.
16.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, de fundering en de afmetingen van bouwwerken, voor zover die worden gebouwd op, of binnen een afstand van 25 meter tot gebieden die op de verbeelding zijn aangeduid als Waarde - Archeologie, zulks ter voorkoming van onevenredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van het betreffende waardevolle terrein, maar ook omdat de exacte begrenzing van archeologische terreinen niet in alle gevallen vaststaat.

16.4 Afwijken van de bouwregels
16.4.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.2 en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de overige voor deze gronden aangewezen bestemming(en).

16.4.2 Afwegingskader

Een in 16.4.1 genoemde afwijking kan slechts worden verleend mits:

  • a. uit gemeentelijk archeologisch beleid blijkt dat geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is, of
  • b. uit archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, blijkt dat de archeologische waarde van het terein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en zo nodige zeker is gesteld.
    In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de afwijking de volgende verplichtingen worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties. In dit geval worden aan de vergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
16.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
16.5.1 Algemeen

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte van 100 m2 of meer:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,4 meter onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij stobben worden verwijderd;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren;
  • g. het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
  • h. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies;
  • i. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,4 meter.
16.5.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 16.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • b. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan;
  • c. het normaal onderhoud en beheer betreffen.
16.5.3 Afwegingskader

Een in 16.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. uit gemeentelijk archeologisch beleid blijkt dat geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is, of
  • b. uit archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en zo nodig zeker is gesteld. In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de vergunning de volgende verplichtingen worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties. In dit geval worden aan de vergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
16.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de verbeelding van het plan zodanig te wijzigen dat het bestemmingsvlak:

  • a. naar ligging wordt verschoven, dan wel
  • b. naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel
  • c. van de verbeelding wordt verwijderd,

voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 17 Waarde - Bufferzone hydrologisch gevoelige gebieden

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Bufferzone hydrologisch gevoelige gebieden' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en herstel van de natte milieuomstandigheden in de natuurgebieden de Groote Peel, Sarsven/de Banen, De Zoom en de Groote Moost.

17.2 Bouwregels
17.2.1 Algemeen

Op de voor Waarde - Bufferzone hydrologisch gevoelige gebieden aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

17.2.2 Uitzonderingen op verbod

Het bepaalde in 17.2.1 is niet van toepassing op:

  • a. bouwprojecten met een grondbeslag van niet meer dan 100 m²;
  • b. activiteiten waarvoor geen of een lichte bouwvergunning vereist is;
  • c. bouwprojecten waarvoor een reguliere bouwvergunning is verleend en waarvoor advies is ingewonnen bij het Waterschap Peel en Maasvallei;
  • d. binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken.
17.3 Afwijken van de bouwregels
17.3.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.2.1 en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de overige voor deze gronden aangewezen bestemming(en) .

17.3.2 Afwegingskader

Een in 17.3.1 genoemde afwijking kan slechts worden verleend indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de natte milieuomstandigheden in de in 17.1 genoemde natuurgebieden geen bezwaar bestaat, hetgeen blijkt uit een integrale gemeentelijke afweging, waarbij expliciet de natuurwaarden van het hydrologisch gevoelig gebied worden betrokken.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijjnde of van werkzaamheden
17.4.1 Algemeen

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden om op of in de voor 'Waarde - Bufferzone hydrologisch gevoelige gebieden' aangewezen gronden de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren :

  • a. het afgraven, egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het diepploegen of diepwoelen dieper dan 30 cm;
  • c. het aanbrengen van verhardingen en/of verharde oppervlakten anders dan een bouwwerk;
  • d. het verrichten van grondroeractiviteiten, zoals het aanbrengen van rioleringen, kabels leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • e. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van waterlopen.
17.4.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 17.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. ten dienste van de in 17.2.2 genoemde (bouw)werkzaamheden;
  • d. binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken.
17.4.3 Afwegingskader

Een in 17.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken of werkzaamheden of door de direct of indirect te verwachten gevolgen daarvan geen bezwaar of nadeel ontstaat voor de bescherming van natte milieuomstandigheden, hetgeen blijkt uit een integrale gemeentelijke afweging, waarbij expliciet de natuurwaarden van het hydrologisch gevoelig gebied worden betrokken.

Artikel 18 Waarde - Gebied met kwetsbaar reliëf

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Gebied met kwetsbaar reliëf' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. behoud van de aanwezige hoogteverschillen in de bodemopbouw.
18.2 Bouwregels

Op de voor 'Waarde - Gebied met kwetsbaar reliëf' aangewezen gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijjnde of van werkzaamheden
18.3.1 Algemeen

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden om op of in de voor 'Waarde - Gebied met kwetsbaar reliëf' aangewezen gronden de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:

  • a. het afgraven, egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het diepploegen of diepwoelen dieper dan 30 cm;
  • c. het verrichten van grondroeractiviteiten, zoals het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • d. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
18.3.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 18.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
18.3.3 Afwegingskader

Een in 18.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken of werkzaamheden of door de direct of indirect te verwachten gevolgen daarvan geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het kwetsbare reliëf.

Artikel 19 Waterstaat - Beschermingszone watergang

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de bescherming en het onderhoud van de in deze zone gelegen dan wel daaraan grenzende watergang.

met dien verstande dat de beschermingszones zijn opgenomen in de legger van de primaire wateren van het betreffende waterschap. Op de gronden zijn tevens de gebods- en verbodsbepalingen van de Keur van het betreffende waterschap van toepassing.

19.2 Bouwregels

Op de voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

19.3 Afwijken van de bouwregels
19.3.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 19.2 en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de overige voor deze gronden aangewezen bestemming(en).

19.3.2 Afwegingskader

Een in 19.3.1 genoemde afwijking kan slechts worden verleend indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade mag worden of kan worden toegebracht aan de watergang, en onder de voorwaarden dat:

  • a. vooraf advies wordt ingewonnen van de beheersinstantie van de in 19.1 bedoelde watergang;
  • b. de beslissing met betrekking tot de afwijking aan de beheersinstantie wordt meegedeeld.
19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
19.4.1 Algemeen

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden om op of in de voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren :

  • a. het verrichten van grondroeractiviteiten, zoals het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • b. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
19.4.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 19.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
19.4.3 Afwegingskader

Een in 19.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken of werkzaamheden of door de direct of indirect te verwachten gevolgen daarvan geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van de watergang. Hieromtrent wordt advies gevraagd aan de beheersinstantie van de bedoelde watergang.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 20 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 21 Algemene aanduidingsregels

21.1 Milieuzone - boringsvrije zone

Ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - boringsvrije zone' mogen geen activiteiten worden ontplooit die strijdig zijn met de bescherming van de bodem en grondwater voor de openbare drinkwatervoorziening. Het gaat om activiteiten in de vorm van boringen en roeren van grond die dieper reiken dan 80 meter onder maaiveld.

21.2 Milieuzone - stiltegebied

De regels ter plaatse van de aanduiding 'Milieuzone - stiltegebied' van het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweer op 24 november 2009 en (deels) onherroepelijk geworden op 19 november 2011 met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbDEF-va01, in combinatie met bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert 1e herziening', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweert op 24 april 2012, zoals onherroepelijk geworden bij bij uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 april 2013 (zaaknummer 201206438/1/R1) met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbpartherz2012-VA01 blijven van toepassing.

21.3 reconstructiewetzone - extensiveringsgebied

De regels ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' van het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweer op 24 november 2009 en (deels) onherroepelijk geworden op 19 november 2011 met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbDEF-va01, in combinatie met bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert 1e herziening', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweert op 24 april 2012, zoals onherroepelijk geworden bij bij uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 april 2013 (zaaknummer 201206438/1/R1) met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbpartherz2012-VA01 blijven van toepassing.

21.4 Vrijwaringszone - molenbiotoop
21.4.1 Algemeen

Binnen de 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn de gronden primair bestemd voor de aanleg en instandhouding van de belangen van de bestaande molen als werktuig en beeldbepalend element.

21.4.2 Bouwregels

Bij het oprichten van nieuwe bebouwing binnen de molenbiotoop dient rekening te worden gehouden met het zicht op de molen en de windvang.

21.4.3 Afwijken van de bouwregels
a Algemeen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 21.4.2 teneinde hogere bouwwerken op te richten overeenkomstig de overige voor deze gronden geldende bestemmingen.

b Afwegingskader

Een onder a genoemde afwijking kan slechts worden verleend, indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing de belangen van de molen niet onevenredig worden aangetast. Hierover dient tevoren advies te zijn ingewonnen bij een door het College van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen onafhankelijke ter zake deskundige.

21.4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden
a Algemeen

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden om op of in de voor 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' aangewezen gronden de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren :

  • a. het beplanten met bomen, heesters en andere hoog opgaande beplanting;
  • b. het ophogen van gronden.
b Uitzondering op verbod

Het in a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan vergunning is verleend.
c Afwegingskader

Een in a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien en voor zover door de werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de belangen van de molen niet onevenredig worden aangetast. Hierover dient tevoren advies te zijn ingewonnen bij een door het College van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen onafhankelijke ter zake deskundige.

21.5 vrijwaringszone - spoor

De regels ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - spoor' van het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweer op 24 november 2009 en (deels) onherroepelijk geworden op 19 november 2011 met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbDEF-va01, in combinatie met bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert 1e herziening', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweert op 24 april 2012, zoals onherroepelijk geworden bij bij uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 april 2013 (zaaknummer 201206438/1/R1) met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbpartherz2012-VA01 blijven van toepassing.

21.6 vrijwaringszone - straalpad

De regels ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' van het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweer op 24 november 2009 en (deels) onherroepelijk geworden op 19 november 2011 met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbDEF-va01, in combinatie met bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert 1e herziening', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweert op 24 april 2012, zoals onherroepelijk geworden bij bij uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 april 2013 (zaaknummer 201206438/1/R1) met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbpartherz2012-VA01 blijven van toepassing.

21.7 vrijwaringszone - vaarweg

De regels ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' van het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweer op 24 november 2009 en (deels) onherroepelijk geworden op 19 november 2011 met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbDEF-va01, in combinatie met bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert 1e herziening', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweert op 24 april 2012, zoals onherroepelijk geworden bij bij uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 april 2013 (zaaknummer 201206438/1/R1) met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbpartherz2012-VA01 blijven van toepassing.

21.8 vrijwaringszone - weg

De regels ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - weg' van het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweer op 24 november 2009 en (deels) onherroepelijk geworden op 19 november 2011 met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbDEF-va01, in combinatie met bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert 1e herziening', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweert op 24 april 2012, zoals onherroepelijk geworden bij bij uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 april 2013 (zaaknummer 201206438/1/R1) met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbpartherz2012-VA01 blijven van toepassing.

21.9 wetgevingzone - bebouwingsconcentraties

De regels ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - bebouwingsconcentraties' van het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweer op 24 november 2009 en (deels) onherroepelijk geworden op 19 november 2011 met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbDEF-va01, in combinatie met bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert 1e herziening', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweert op 24 april 2012, zoals onherroepelijk geworden bij bij uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 april 2013 (zaaknummer 201206438/1/R1) met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbpartherz2012-VA01 blijven van toepassing.

21.10 wetgevingzone - wijzigingsgebied

De regels ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' van het bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweer op 24 november 2009 en (deels) onherroepelijk geworden op 19 november 2011 met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbDEF-va01, in combinatie met bestemmingsplan 'Buitengebied Nederweert 1e herziening', vastgesteld door de gemeenteraad van Nederweert op 24 april 2012, zoals onherroepelijk geworden bij bij uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 april 2013 (zaaknummer 201206438/1/R1) met planIDN NL.IMRO.0946.BPbgbpartherz2012-VA01 blijven van toepassing.

Artikel 22 Overige regels

22.1 Afstand bebouwing tot (spoor-)wegen en kanalen
22.1.1 Algemeen

Het is verboden nieuwe bebouwing te situeren binnen een afstand van:

  • a. 30 m. uit het hart van de weg langs gebiedsontsluitingswegen, met dien verstande dat voor:
    • 1. de Booldersdijk ter westzijde een afstand van 20 m. geldt en ter oostzijde een afstand van 25 m.;
    • 2. de Hoofdstraat een afstand van 20 m. geldt;
    • 3. de Klaarstraat, voorzover noord-zuid lopend, een afstand van 20 m. geldt;
    • 4. de Meijelsdijk, voorzover gelegen ter oosten van Ospel, een afstand van 25 m. geldt;
    • 5. de Wetering (Rijksweg noord) aan de oostzijde een afstand van 50 m. geldt;
    • 6. de Rijksweg A2 een afstand van 100 m. geldt, toe- en afritten meegerekend;
  • b. 15 m. uit het hart van erftoegangswegen en onverharde wegen;
  • c. 20 m. uit spoorwegen, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf;
  • d. 20 m. vanaf de oeverlijn van kanalen.
22.1.2 Afwijkingsmogelijkheden

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 22.1.1 onder a sub 6. teneinde de afstand van bebouwing tot de Rijksweg A2 te verkleinen tot 50 m. Hiertoe dient de wegbeheerder te worden gehoord;
  • b. 22.1.1 onder c. teneinde de afstand van bebouwing tot spoorwegen te verkleinen. Hiertoe dient de spoorwegbeheerder te worden gehoord.
22.2 Veldkruizen en veldkapellen
22.2.1 Algemeen

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de op de verbeelding aangegeven veldkapellen en veldkruizen geheel of gedeeltelijk te slopen.

22.2.2 Uitzondering op het verbod

Het in 22.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op:

  • a. werken of werkzaamheden welke betreffen het normale onderhoud of beheer;
  • b. werken en werkzaamheden welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  • c. het slopen ter uitvoering van een bouwplan waarvoor bouwergunning is verleend.
22.2.3 Afwegingskader

Een in 22.2.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de beeldbepalende waarde van het desbetreffende bouwwerk niet onevenredig wordt aangetast. Hieromtrent wordt advies gevraagd aan de gemeentelijke monumentencommissie.

22.3 Boringsvrije zone

Ter plaatse van de gronden met de aanduiding Boringsvrije zone mogen geen activiteiten worden ontplooit die strijdig zijn met de bescherming van de bodem en grondwater voor de openbare drinkwatervoorziening. Het gaat om activiteiten in de vorm van boringen en roeren van grond die dieper reiken dan 80 meter onder maaiveld.

22.4 Parkeren

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een nieuw gebouw, de uitbreiding van een bestaand gebouw of de verbouw van een bestaand gebouw, wordt uitsluitend verleend indien voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd. Voldoende parkeergelegenheid betekent dat wordt voldaan aan de normen die zijn neergelegd in de CROW-publicatie 317 Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie.

22.5 Voorrangsregels
22.5.1 Voorrang dubbelbestemming

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en een dubbelbestemming gaat het belang van de dubbelbestemming voor.

22.5.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen

Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat de dubbelbestemmingen gericht op het instandhouden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven dubbelbstemmingen met bebouwing. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming:

Artikel 23 Kwaliteitsregels

23.1 Algemeen

Het bestemmingsplan maakt nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied mogelijk. Om verzekerd te zijn van kwaliteitsverbetering worden instrumenten ingezet die erop gericht zijn om de ontwikkelingen te combineren met die benodigde kwaliteitsverbetering.


Deze kwaliteitsverbetering vindt via een drietal benaderingen plaats:

  • a. ruimtelijke kwaliteit intensief veehouderijbedrijf binnen landbouwontwikkelingsgebieden;
  • b. ruimtelijke kwaliteit via het instrument basispakketten (voorheen BOM+);
  • c. ruimtelijke kwaliteit via het instrument kwaliteitsbijdrage.


De ruimtelijke kwaliteit intensief veehouderijbedrijf binnen landbouwontwikkelingsgebieden heeft betrekking op de nieuwvestiging (waaronder mede begrepen omschakeling naar) en uitbreiding van intensieve veehouderijbedrijven binnen de op de verbeelding aangeduide Landbouwontwikkelingsgebieden.


De ruimtelijke kwaliteit via het instrument basispakketten geldt ten aanzien van agrarische bedrijven. Voor zover sprake is van uitbreiding van verharding en bebouwing binnen het bouwblok kan het instrument worden ingezet via de nadere eisenregeling. Voor zover het betreft het oprichten van een nieuwe bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf dan wel bouwvlakuitbreiding of nieuwvestiging van agrarische bedrijven en omschakeling naar niet-grondgebonden agrarische bedrijven, wordt het instrument ingezet in het kader van de afwijkings- respectievelijk wijzigingsbevoegdheid.


De ruimtelijke kwaliteit via het instrument kwaliteitsbijdrage geldt voor niet-agrarische ontwikkelingen in het buitengebied. Voor zover het betreft:

  • ontwikkelingen buiten het bouwvlak
  • een meer ingrijpende uitbreiding van niet-agrarische bedrijven/recreatiebedrijven
  • het toevoegen van nevenactiviteiten
23.2 Ruimtelijke kwaliteit via het instrument basispakketten
23.2.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd medewerking te verlenen aan de in dit bestemmingsplan op opgenomen afwijkings-, wijzigings- en nadere eisenregels, onder de voorwaarde dat - voor zover het betreft ontwikkelingen ten behoeve van agrarische bedrijven - naast de reeds in de betreffende regels opgenomen voorwaarden, tevens wordt voldaan aan de navolgende bepalingen omtrent het van toepassing zijn van basispakketten.


Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen een drietal pakketten, te weten:

  • verplicht basispakket;
  • basispakket-plus;
  • basispakket-extra.


In de volgende tabel is aangegeven wanneer de diverse pakketten verplicht zijn en wanneer advies moet worden ingewonnen bij de Kwaliteitscommissie Weert, Nederweert, Leudal:

  Basispakket   Basispakket-
plus  
Basispakket-
extra  
Advies Kwaliteitscommissie Weert, Nederweert, Leudal  
Uitbreiding bebouwing of verharding binnen bouwblok alsmede het vergroten agrarisch bouwvlak tot referentiemaat (1,5 ha) in agrarisch gebied /landbouwontwikkelingsgebied   Verplicht   Vrijwillig   Vrijwillig   Nee  
Uitbreiding bebouwing of verharding binnen bouwblok alsmede vergroten agrarisch bouwvlak tot referentiemaat (1,5 ha) in agrarisch gebied met waarden   Verplicht   Verplicht   Vervangend voor Basispakket-plus   Ja  
Vergroten agrarisch bouwvlak of nieuwvestiging boven de referentiemaat (1,5 ha in alle gebieden met uitzondering van landbouwontwikkelingsgebied)   Verplicht   Verplicht   Verplicht; eventueel te vervangen door een extra tegenprestatie uit het Basispakket-plus   Ja  
Vergroten agrarisch bouwvlak of nieuwvestiging van niet intensief veehouderijbedrijf boven de referentiemaat (1,5 ha) in landbouwontwikkelingsgebied   Verplicht   Verplicht   Vervangend voor Basispakket-plus   Ja  
Vergroten agrarisch bouwvlak of nieuwvestiging van intensief veehouderijbedrijf boven de 3 ha. in landbouwontwikkelingsgebied   Verplicht   Verplicht   Verplicht; eventueel te vervangen door een extra tegenprestatie uit het Basispakket-plus   Ja  
Omschakeling naar niet grondgebonden bedrijf   Verplicht   Verplicht   Vervangend voor Basispakket-plus   Ja  

Uit de tabel blijkt dat het basispakket steeds verplicht is. Het basispakket-plus is bij zwaardere ingrepen verplicht. Het basispakket-extra is niet verplicht, maar kunnen als vervanging worden ingezet voor het basispakket-plus.

In de volgende artikelleden is uiteengezet welke (tegen)prestaties onderdeel vormen van het betreffende pakket. Om te komen tot een goede toepassing van de (tegen)prestaties, dienen alle fysieke omgevingscomponenten, die samenhangen met de beoogde agrarische bedrijfsontwikkeling, in ogenschouw te worden genomen, te weten: water, erosie, landschappelijke inpassing, cultuurhistorie, natuur en landschap, milieu, ontstening/ontglazing en veiligheid/overstroming.

Om inzicht te krijgen in de aard van de agrarische ontwikkeling(en) en de effecten op de omgevingskwaliteiten, dient een bedrijfsontwikkelingsplan (BOP) te worden overgelegd. In dit BOP wordt een duurzame tegenprestatie gericht op de omgevingskwaliteit geformuleerd, die dient te beantwoorden aan de doelstelling van de onderliggende gebiedsbestemming, en wordt ingegaan op de borging ervan

23.2.2 Basispakket

In het kader van het basispakket dienen de volgende randvoorwaarden in acht te worden genomen:

  • a. er dient sprake te zijn van een inpassing van de nieuwe bebouwing/verharding op basis van een inpassingsplan, waarbij een en ander is afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken (landschappelijke inpassing en ruimtelijke inpassing);
  • b. herinrichten bouwkavel onder meer met het oog op compact bouwen, de functionaliteit van de bebouwing en het herschikken van de bebouwing;
  • c. voorzieningen ter voorkoming van problematiek op het gebied van hemelwater als gevolg van nieuwe bebouwing/verharding (water- en erosie-aspecten). Hierbij dient uit te worden gegaan van afkoppeling van hemelwater, waarbij afhankelijk van de situatie sprake van infiltratie of retentie kan zijn.
23.2.3 Basispakket-plus

In het kader van het basispakket-plus dient aanvullend op het basispakket voldaan te worden aan één of meerdere van de onderstaande componenten, afhankelijk van het agrarische bedrijfstype en de in het geding zijnde omgevingswaarden:

  • a. architectonische vormgeving van de nieuw op te richten bebouwing;
  • b. voorzieningen ter voorkoming van problematiek op het gebied van hemelwater, als gevolg van bestaande bebouwing/verharding;
  • c. opruimen oude gebouwen/verharding;
  • d. maatregelen op het gebied van veiligheid/overstroming in beekdalen;
  • e. herinrichten bouwkavel onder meer met het oog op compact bouwen, de functionaliteit van de bebouwing en het herschikken van de bebouwing;
  • f. het aanbrengen van extra milieureducerende maatregelen op het gebied van geluid, geur, ammoniak, stof of trilling;
  • g. voor intensieve veehouderij bij meerdere bedrijfslocaties: beste locatiemethode gericht op afbouw van de tweede en/of volgende locaties, waarbij op een vast te leggen moment sloop van de gebouwen zal plaatsvinden.
23.2.4 Basispakket-extra

Op verzoek van de initiatiefnemer/ondernemer kan worden gekozen voor maatregelen buiten het bouwblok, met name gericht op bedrijfsgronden, waarbij deze maatregelen in voorkomende gevallen de onderdelen van het basispakket-plus kunnen vervangen. Hierbij kan gedacht worden aan:

  • a. aanvullende maatregelen op het gebied van waterbeheer (kwalitatief, kwantitatief, grondwater, oppervlaktewater);
  • b. aanvullende maatregelen op het gebied van erosie (inzaaien grasland op hellingen, aanleggen van lijnvormige landschapselementen);
  • c. extra maatregelen op vlak van inrichting/beheer van natuur en landschap;
  • d. ontsluiting/openstelling recreatief medegebruk en versterking/beheer cultuurhistorische relicten;
  • e. duurzaamheidsaspecten;
  • f. sloop van bedrijfsgebouwen elders;
  • g. andere, nog niet genoemde mogelijkheden die de ondernemer in zijn situatie ziet.
23.3 Ruimtelijke kwaliteit via het instrument kwaliteitbijdrage
23.3.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd medewerking te verlenen aan de in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen afwijkings- en wijzigingsregels, onder de voorwaarde, dat naast de reeds genoemde voorwaarden, tevens wordt voldaan aan de bepalingen omtrent het leveren van een kwaliteitsbijdrage, waarbij het gaat om de volgende doelstellingen en bijdragen.

23.3.2 Bestemming Agrarisch

Binnen de bestemming Agrarisch is de kwaliteitsdoelstelling gericht op het versterken van de aanwezige landschappelijke en stedenbouwkundige structuur/identiteit.

Deze doelstelling kan worden door het inzetten van één of meer van de volgende maatregelen:

  • a. er dient sprake te zijn van een inpassing van de nieuwe bebouwing/verharding op basis van een inpassingsplan, waarbij een en ander is afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken (landschappelijke inpassing en ruimtelijke inpassing);
  • b. versterking omliggende openbare ruimte;
  • c. realiseren of versterken van landschappelijke waarden zoals beschreven in bestaande provinciale beleidskaders;
  • d. behoud en herstel cultuurhistorisch waardevolle panden;
  • e. vervangende nieuwbouw met hogere kwaliteit;
  • f. inpassende beplanting.
23.3.3 Bestemming Agrarisch - Landbouwontwikkelingsgebied

Binnen de bestemming Agrarisch - Landbouwontwikkelingsgebied is de kwaliteitsdoelstelling gericht op het versterken van de aanwezige landschappelijke en stedenbouwkundige structuur/identiteit.


Deze doelstelling kan worden bereikt door het inzetten van één of meer van de volgende maatregelen:

  • a. agrarisch natuurbeheer;
  • b. behoud en herstel cultuurhistorisch waardevolle panden;
  • c. vervangende nieuwbouw met hogere kwaliteit;
  • d. inpassende beplanting.
23.3.4 Agrarisch met waarden - Esdorpen

Binnen de bestemming Agrarisch met waarden - Esdorpen is de kwaliteitsdoelstelling gericht op het open houden van de bolle akkers en essen alsmede op het behouden en versterken van de aanwezige cultuurhistorische waarden door bebouwing te concentreren aan randen van essen en rondom brinken. Deze doelstellingen kunnen worden bereikt door het inzetten van één of meer van de volgende maatregelen:

  • a. sloop van bebouwing in Es/ bolle akker (niet aan randen);
  • b. primaire oriëntatie op monumentale/ beeldbepalende kwaliteiten;
  • c. hoogwaardige architectonische kwaliteit;
  • d. agrarisch natuurbeheer;
  • e. behoud en herstel cultuurhistorisch waardevolle panden;
  • f. vervangende nieuwbouw met hogere kwaliteit;
  • g. inpassende beplanting.
23.3.5 Agrarisch met waarden - Ontwikkelingszone groen

Binnen de bestemming Agrarisch met waarden - Ontwikkelingszone groen is de kwaliteitsdoelstelling gericht op het behoud van de aanwezige landbouw en de bescherming en het verder ontwikkelen van de ecologische, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten alsmede op het opwaarderen van de ecologische waarde van de oevers en het herstellen van de natuurlijke beekloop.


Deze doelstellingen kunnen worden bereikt door het inzetten van één of meer van de volgende maatregelen:

  • a. realiseren of versterken natuurwaarden zoals beschreven in bestaande provinciale beleidskaders;
  • b. agrarisch natuurbeheer;
  • c. bijdrage leveren aan hermeandering beken en/of herinrichting van beekoevers;
  • d. behoud en herstel cultuurhistorisch waardevolle panden;
  • e. vervangende nieuwbouw met hogere kwaliteit;
  • f. inpassende beplanting.
23.3.6 Agrarisch met waarden - Openheid

Binnen de bestemming Agrarisch met waarden - Openheid is de kwaliteitsdoelstelling gericht op het behoud en versterken van de openheid van het landschap en zichtlijnen.


Deze doelstellingen kunnen worden bereikt door het inzetten van één of meer van de volgende maatregelen:

  • a. weghalen erfbeplanting;
  • b. accentueren overgang open-dicht d.m.v. beplanting;
  • c. realiseren of versterken van landschappelijke waarden zoals beschreven in bestaande provinciale beleidskaders;
  • d. agrarisch natuurbeheer;
  • e. behoud en herstel cultuurhistorisch waardevolle panden;
  • f. vervangende nieuwbouw met hogere kwaliteit.
23.3.7 Natuur

Binnen de bestemming Natuur is de kwaliteitsdoelstelling gericht op het behouden en versterken van de ecologische structuur.


Deze doelstellingen kunnen worden bereikt door het inzetten van één of meer van de volgende maatregelen:

  • a. realiseren of versterken natuurwaarden zoals beschreven in bestaande provinciale beleidskaders;
  • b. agrarisch natuurbeheer;
  • c. behoud en herstel cultuurhistorisch waardevolle panden;
  • d. vervangende nieuwbouw met hogere kwaliteit;
  • e. inpassende beplanting.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 24 Overgangsrecht

24.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
24.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van lid 24.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 24.1 met maximaal 10 %.

24.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 24.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

24.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

24.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 24.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

24.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in het lid 24.4, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

24.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 24.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 25 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Nederweert, deellocaties.