direct naar inhoud van Regels
Plan: Hoebenakker Noordwest
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0946.BPHoebenakker2020-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Hoebenakker Noordwest' met identificatienummer NL.IMRO.0946.BPHoebenakker2020-VA01 van de gemeente Nederweert;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis gebonden beroep of bedrijfsactiviteit:

de uitoefening aan huis van een beroep of de beroepsmatig verlening van diensten aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen beroep , waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder worden geen detailhandel en seksinrichting begrepen;

1.4 aanbouw:

een gebouw dat als afzondelijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Voor toepassing van deze planregels wordt een aan- of uitbouw gelijkgesteld aan een aan het hoofdgebouwd aangebouwd bijgebouw;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 aaneengebouwde woningen:

blokken van meer dan 2 woningen onder 1 kap;

1.8 aangebouwd bijgebouw:

Een bijgebouw, dat op enigerlei wijze aan het hoofdgebouw is aangebouwd door het verankeren van vloer, dak of mu(u)r(en) en/ of door het gebruik maken van dezelfde constructie mu(u)r(en);

1.9 achtergevelrooilijn:

de op de verbeelding aangegeven van de bestemming afgekeerde bouwgrens, welke niet mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen;

1.10 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antennestaaf, -spriet (al dan niet met dwarssprieten) of -schotel, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.11 antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.13 bedrijvigheid aan huis:

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsmede het verkopen en/ of leveren als ondergeschikte activiteit van goederen, die verband houden met het ambacht;

1.14 begane grondlaag:

de eerste op, of nagenoeg op, het maaiveld gelegen bouwlaag van een gebouw, niet zijnde onderbouw;

1.15 bestaand:
  • a. bestaande bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp, dan wel mogen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde en/of verleende vergunning;
  • b. bestaand gebruik: bestaand ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan;
1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.19 bijgebouw:

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Erkers worden hier niet onder begrepen;

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.21 bouwgrens:

een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak;

1.22 bouwlaag:

een gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en een met een maximale hoogte van 3,50 m voor woningen respectievelijk woongebouwen en 4,50 m voor andere gebouwen;

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 bouwperceelgrens:

een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwperceel;

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.26 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.27 carport:

een bijgebouw, niet zijnde een overkapping met een open constructie als bedoeld in het Besluit omgevingsrecht (Bor), bijlage II, artikel 2 en artikel 3, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een ander bouwwerk, bestaande uit slechts van boven afgesloten c.q. afgedekte, en uit ten hoogste twee wanden, niet zijnde een voorwand, voorziene ruimte van lichte constructie, kennelijk slechts bestemd om te dienen als overdekte stalling voor een motorrijtuig;

1.28 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.29 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

1.30 dakopbouw:

een ondergeschikte constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) van het dak is (zijn) geplaatst;

1.31 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; Horecadoeleinden worden hieronder begrepen;

1.32 dienstverlening:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.33 doeleinden van openbaar nut:

kleinschalige nutsvoorzieningen zoals transformatorhuisjes en schakelkastjes, ondergrondse lokale leidingen, tele- en datacommunicatieleidingen, rioleringen, telefooncellen en wachthuisjes, straatvoorzieningen (o.a. voor afvalstoffen);

1.34 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.35 erker:

uitbouw aan een gevel waardoor een gedeelte van die gevel voor of naast de woning is gelegen;

1.36 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overige);

1.37 evenement:

een tijdelijke activiteit in de open lucht al dan niet in tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden;

1.38 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.39 halfvrijstaande of twee-onder-een-kap woning:

een woning waarvan het hoofdgebouw aan één zijde is verbonden met het hoofdgebouw van een andere woning;

1.40 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.41 huishouden:
  • a. één persoon; of
  • b. meerdere personen die een economisch-consumptieve eenheid vormen en die een duurza a.me gemeenschappelijke huishouding voeren, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan;
1.42 internetwinkel

(detail)handel via internet (of postorder), mits ter plekke geen sprake is van het uitstallen, afhalen of verkoop ter plekke (ook niet als ondergeschikte activiteit), waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.43 levensloopbestendige woning:

woning die voorziet in de primaire voorzieningen op de begane grond;

1.44 luifel:

een uitstekend afdak aan een gebouw;

1.45 mantelzorg:

intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

Er moet sprake zijn van meer dan 8 uur verleende per week mantelzorg door de mantelzorger over een periode die langer duurt dan 3 maanden. Als een verklaring zoals hierboven bedoeld kan ook dienen dat de mantelzorgbehoevende bekend is bij het gemeentelijk WMO-loket als zorgbehoevende.

1.46 nutsvoorziening:

voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling;

1.47 overkapping:

een constructie die maximaal drie wanden heeft waarvan er maximaal twee tot de constructie behoren;

1.48 patiowoning:

een woning waarbij de (bepalende) buitenruimte geheel of gedeeltelijk is afgesloten door de bouwmassa van de woning, de aangrenzende woning(en) en/of muren zodat een binnenplaats of binnenhof wordt gevormd;

1.49 peil:
  • a. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddelijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.50 perceelsgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.51 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.52 raamprostitutie:

het etaleren van prostituees achter vensters, met de kennelijke intentie passanten te werven voor prostitutie;

1.53 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.54 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte-aanduidingen, parkeerregulerende constructies, roadbarriers, afvalinzamelsystemen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, speelvoorzieningen, abri's e.d.;

1.55 straatprostitutie:

het op zich op de weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk openbare ruimten bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding. Straatprostitutie is een aparte functie en valt op geen enkele wijze onder enig andere functie c.q. functieomschrijving en/ of bestemming zoals bedoeld dan wel omschreven in dit bestemmingsplan;

1.56 tuin:

Gedeelte van het erf dat geheel of gedeeltelijk is ingericht met gazons, planten en/of bomen;

1.57 verbeelding:

de tekening (analoog en digitaal) van het bestemmingsplan 'Hoebenakker Noordwest' van de gemeente Nederweert;

1.58 verblijfsgebied:

gedeelte van de openbare ruimte dat hoofdzakelijk is bestemd en is ingericht voor langzaam verkeer, doch in ondergeschikte mate tevens fungerend als erftoegangsweg.

1.59 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn in het verlengde van de voorgevel (de gevel waar de hoofdorientatie plaats vindt) die niet door gebouwen mag worden overschreden (behoudens krachtens deze voorschriften toegelaten afwijkingen);

1.60 vrijstaand bijgebouw:

een bijgebouw, dat qua constructie en visueel vrij staat van het hoofdgebouw of daarmee slechts verbonden is door een tuinmuur, haag of andere tuinafscherming;

1.61 vrijstaand geschakelde woning:

Een hoofdgebouw verbonden met een gemeenschappelijke wand met een bijbehorend bouwwerk van een naastgelegen hoofdgebouw;

1.62 vrijstaande woning:

woning waarvan het hoofdgebouw niet aan het hoofdgebouw van een andere woning is gebouwd;

1.63 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit;

1.64 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot op de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

1.65 werk:

een werk, geen gebouw of bouwwerk zijnde;

1.66 wonen:

het gehuisvest zijn van één huishouden in een woning;

1.67 woning:

een zelfstandig (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

1.68 zolder:

ruimte(n) in een gebouw die geheel is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt (uitmaken) van de daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten.

2.1 afstanden:

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.4 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 vloeroppervlakte:

de gebruiksoppervlakte volgens NEN 2580, zoals deze geldt ten tijde van vaststelling van dit bestemmingsplan.

2.9 Ondergeschikte bouwdelen:

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer bedraagt dan 0,50 m.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. speel- en wandelgelegenheden;
  • c. evenementen;
  • d. verblijfsgebied;
  • e. watergangen;
  • f. langzaamverkeersroute(s);
  • g. de aan- en afvoer van water, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding alsmede waterberging;
  • h. calamiteitenvoorzieningen;

met de daarbij behorende

  • i. voorzieningen voor het openbaar nut;
  • j. verhardingen, zoals wandel- en fietspaden en parkeerplaatsen;
  • k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals zitgelegenheden, (kinder)speelwerktuigen, alsmede gebouwen van openbaar nut en abri's;
  • l. kleine gebouwen voor beheer en onderhoud.
3.2 Bouwregels

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de inhoud van een gebouw van openbaar nut mag maximaal 50 m³ per op te richten bouwwerk bedragen en de hoogte mag maximaal 3 meter bedragen;
  • b. de oppervlakte van kleine gebouwen voor beheer en onderhoud zoals bedoeld in 3.1 onder k mag maximaal 20 m² en de bouwhoogte maximaal 2,50 meter bedragen.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van verlichtingsarmaturen e.d. mag maximaal 10 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3 meter bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik van de gronden in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het parkeren op paden;
  • b. het opslaan van oude metalen, schroot, lompen, papier, puin of vuilnis;
  • c. het opslaan van rij- en voertuigen, die voor de sloop bestemd zijn, of reeds gedeeltelijk gesloopt zijn of daaruit reeds gesloopte materialen;
  • d. het gebruik van bouwwerken voor een speelautomatenhal.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden;
  • b. voet- en rijwielpaden;
  • c. evenementen;
  • d. de aan- en afvoer van water, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding alsmede waterberging;
  • e. calamiteitenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • f. groenvoorzieningen, bermen en watergangen;
  • g. parkeerterreinen en voorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. fietsenstallingen, abri's, telefooncellen, straatmeubilair en dergelijke;
  • j. voorzieningen van openbaar nut.
4.2 Bouwregels

Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen geldt dat de inhoud van gebouwen van openbaar nut maximaal 50 m³ per op te richten bouwwerk mag bedragen en de hoogte mag maximaal 3 meter bedragen.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken mag maximaal 3 meter bedragen behoudens verlichtingsarmaturen en antennes waarvan de bouwhoogte maximaal 10 meter mag bedragen.

4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik van de gronden in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het opslaan van oude metalen, schroot, lompen, papier, puin of vuilnis;
  • b. het opslaan van rij- en voertuigen, die voor de sloop bestemd zijn, of reeds gedeeltelijk gesloopt zijn of daaruit reeds gesloopte materialen;
  • c. het gebruik van bouwwerken voor een speelautomatenhal.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. de aan- en afvoer van water, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding alsmede waterberging;

met daarbij behorende:

  • c. gebouwen;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. tuinen en erven;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. voorzieningen van openbaar nut;
  • h. achterpaden;

met dien verstande dat:

  • i. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep, bedrijvigheid aan huis en consumentverzorgende dienstverlening in de hoofdgebouwen enkel is toegestaan binnen de in 5.5.1 opgenomen voorwaarden;
  • j. de uitoefening van een internetwinkel enkel is toegestaan binnen de in 5.5.2 opgenomen voorwaarden;
  • k. de uitoefening van mantelzorg in het hoofdgebouw is toegestaan;
  • l. de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in een bijgebouw of bedrijvigheid aan huis en consumentverzorgende dienstverlening of een internetwinkel alleen is toegestaan na toepassing van de in 5.6.1 of 5.6.2 opgenomen afwijkingsbevoegdheid.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op voor 'Wonen' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de in lid 5.1 genoemde omschrijving en waarbij de onderstaande bouwregels in acht dienen te worden genomen.

5.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van een hoofdgebouw, gelden de volgende regels:

  • a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gesitueerd, met dien verstande dat uitsluitend vrijstaande of halfvrijstaande hoofdgebouwen gerealiseerd mogen worden;
  • b. het aantal woningen binnen een bouwvlak mag niet meer bedragen dan, ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', is aangegeven op de verbeelding;
  • c. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan, ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)', is aangegeven op de verbeelding;
  • d. de voorgevel van een hoofdgebouw mag maximaal 2 meter achter de voorgevelrooilijn worden gesitueerd;
  • e. met betrekking tot de overige maatvoering ten aanzien van hoofdgebouwen gelden de in het navolgende schema opgenomen maten, met dien verstande dat indien de grens van het bouwvlak op een kleinere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ligt, dat deze afstand dan geldt als minimale afstand:

Woningklasse   Maximum inhoud hoofdgebouw (m3)   Minimum breedte hoofdgebouw (m)   Minimum afstand hoofdgebouw tot zijdelingse perceelsgrens (m)  
vrijstaand   <400 m2 bouwperceel:
maximaal 400 m3 inhoud

bouwperceel tussen 400 m2 en 1.000 m2:
maximum m3 is gelijk aan aantal m2 bouwperceel

>1.000 m2 bouwpeceel  
6,0   3,0  
halfvrijstaand   <400 m2 bouwperceel:
maximaal 400 m3 inhoud

bouwperceel tussen 400 m2 en 1.000 m2:
maximum m3 is gelijk aan aantal m2 bouwperceel

>1.000 m2 bouwpeceel  
5,5   3,0
(aan één zijde)  

  • f. de diepte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 15.00 meter, met dien verstande dat voor een woning die bestaat uit één bouwlaag een maximale diepte geldt van 20,00 meter.
5.2.3 Bijgebouwen

Voor bijgebouwen, gelden de volgende regels:

  • a. bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en het vlak met de aanduiding bijgebouwen, waarbij geldt dat bijgebouwen binnen het bouwvlak minimaal 3 meter achter de voorgevelrooilijn moeten worden gesitueerd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen carports en overkappingen uitsluitend 0,50 meter voor de voorgevelrooilijn dan wel minimaal 0,50 meter achter de voorgevelrooilijn worden opgericht, met dien verstande dat bij vrijstaande woningen aan slechts één zijde van de woning een carport of overkapping mag worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag niet meer dan 75 m² bedragen, met dien verstande dat de gronden gelegen achter de achterste bouwgrens van het bouwvlak en het verlengde daarvan voor maximaal 40% bebouwd mogen worden;
  • d. ten behoeve van het verbouwen van een woning tot een levensloopbestendige woning mag de gezamelijke oppervlakte van de aan-, uitbouwen en bijgebouwen 100 m2 bedragen, met dien verstande dat de gronden gelegen achter de achterste bouwgrens van het bouwvlak en het verlengde daarvan voor maximaal 40% bebouwd mogen worden;
  • e. de goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  • f. de bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 6 meter bedragen;
  • g. bijgebouwen dienen in de zijdelingse perceelgrens te worden opgericht, dan wel ten minste 1 meter daaruit.
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen, binnen het bouwvlak en het vlak met de aanduiding bijgebouwen, mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak en het vlak met de aanduiding bijgebouwen, mag maximaal 3 meter bedragen;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 50 m2 per bouwperceel bedragen;
  • d. carports en overkappingen mogen uitsluitend 0,50 m voor de voorgevelrooilijn dan wel minimaal 0,50 m achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd, met dien verstande dat bij vrijstaande woningen aan slechts één zijde van de woning een carport of overkapping mag worden gebouwd.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afstand (zijdelingse) perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.3 sub a en e ten aanzien van:

  • a. de afstand van het hoofdgebouw tot de perceelsgrens, voor het uitbreiden van de woning met een erker vóór de op de verbeelding aangegeven bouwgrens en/of in, dan wel aan, een zijgevel, met dien verstande dat:
    • 1. de diepte van de uitbreiding maximaal 2 meter mag bedragen;
    • 2. de hoogte van de uitbreiding maximaal gelijk is aan de hoogte van de eerste bouwlaag;
    • 3. de breedte van de uitbreiding maximaal 3,5 meter mag bedragen;
    • 4. de afstand van de voorkant van de uitbreiding tot aan de bestemming 'Verkeer' minimaal 3 meter dient te bedragen.
  • b. de afstand van het hoofdgebouw tot de perceelsgrens, voor het uitbreiden van de woning met een aangebouwd bijgebouw met een bouwhoogte die hoger is dan de eerste bouwlaag van die woning, met dien verstande dat:
    • 1. de diepte van de aanbouw mag maximaal 1 meter bedragen;
    • 2. de breedte van de aanbouw mag maximaal 3.5 meter bedragen;
    • 3. de afstand van de voorkant van de aanbouw tot aan de bestemming 'Verkeer' minimaal 3 meter dient te bedragen.
  • c. de bouw van een hoofdgebouw in de zijdelingse perceelgrens, mits dit slechts aan één zijde van het bouwperceel gebeurt en de afstand tot de naastgelegen woning minimaal 3 meter bedraagt en deze niet aan de bestemming 'Verkeer' grenst.
5.3.2 Afwegingskader

Aan de in lid 5.3.1 genoemde afwijking kan slechts worden meegewerkt indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.
5.4 Nadere eisen
5.4.1 Bevoegdheid
  • a. Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
    • 1. de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    • 2. de situering en afmeting van bouwpercelen;
    • 3. de uitstraling van gebouwen.
  • b. De in sub a bedoelde eisen kunnen worden gesteld mits deze binnen de in het plan neergelegde begrenzingen blijven en deze noodzakelijk zijn in verband met:
    • 1. de woonsituatie;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. in verband met de verkeers- sociale-, en brandveiligheid;
    • 4. de externe veiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.4.2 Procedure

Het bevoegd gezag dient bij het stellen van nadere eisen, de volgende procedureregels in acht te nemen:

  • a. het voornemen tot het het stellen van nadere eisen ligt gedurende ten minste twee weken ter gemeentesecretarie voor één ieder ter inzage;
  • b. burgemeester en wethouders maken de oplegging van nadere eisen tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huis bladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op gebruikelijke wijze bekend, met dien verstande dat de kennisgeving tevens langs elektronische weg geschiedt;
  • c. de bekendmaking houdt in de bevoegdheid van belanghebbenden tot het schriftelijk naar voren brengen van zienswijzen gedurende de in sub a genoemde termijn;
  • d. burgemeester en wethouders delen aan hen, die zienswijzen naar voren hebben gebracht, de beslissing daaromtrent mee.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Aan huis gebonden beroep, bedrijvigheid aan huis en consumentverzorgende dienstverlening

Gebruik van ruimten binnen het hoofdgebouw ten behoeve van de uitoefening van aan huis gebonden beroep, bedrijvigheid aan huis en consumentverzorgende dienstverlening, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd:
  • b. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
  • c. de parkeerbalans in de directe omgeving niet onevenredig nadelig mag of kan worden beÏnvloed;
  • d. detailhandel slechts is toegestaan voorzover deze beperkt blijft tot een beperkte verkoop en in direct verband staat met het aan huis gebonden beroep;
  • e. maximaal 40 m2 gebruikt mag worden voor een aan huis gebonden beroep, bedrijvigheid aan huis en consumentverzorgende dienstverlening.
5.5.2 Internetwinkel

In het hoofdgebouw mag een internetwinkel gevestigd zijn, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft;
  • b. er geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
  • c. de parkeerbalans in de directe omgeving niet onevenredige nadelig wordt beïnvloed of kan worden beïnvloed;
  • d. maximaal 40 m2 gebruikt mag worden voor een internetwinkel.
5.5.3 Strijdig gebruik
  • a. Tot een gebruik van de gronden in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het opslaan van oude metalen, schroot, lompen, papier, puin of vuilnis;
    • 2. het opslaan van rij- en voertuigen, die voor de sloop bestemd zijn, of reeds gedeeltelijk gesloopt zijn of daaruit reeds gesloopte materialen;
    • 3. straatprostitutie;
    • 4. het gebruik van bouwwerken voor prostitutie, escortbedrijf, een seksinrichting of een speelautomatenhal;
    • 5. het gebruik van ruimtes binnen de woning en bijgebouwen voor publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
    • 6. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van zelfstandige bewoning;
    • 7. het gebruik van gronden voor zover gelegen voor de voorste perceelsgrens van een woning ten behoeve van het parkeren van motorvoertuigen, tenzij dit geschiedt op een in- of uitrit.
    • 8. het gebruik van gronden en gebouwen/ bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van enige vorm van handel en/ of bedrijf anders dan omschreven in 5.5.1.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Uitoefening van een aan huis gebonden beroep

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 5.1, 5.5.1 en 5.5.3 voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen bij een woning, met dien verstande dat:

  • a. maximaal 25 m² van de oppervlakte van deze gebouwen als zodanig mag worden gebruikt;
  • b. wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 11.1;
  • c. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonklimaat ontstaan of kunnen ontstaan.
5.6.2 Uitoefening van bedrijvigheid aan huis, consumentverzorgende dienstverlening of internetwinkel

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 5.1, 5.5.1, 5.5.2 en 5.5.3 voor de uitoefening van bedrijvigheid aan huis, consumentverzorgende dienstverlening of internetwinkel in bijgebouwen bij een woning, met dien verstande dat:

  • a. maximaal 25 m² van de oppervlakte van deze gebouwen als zodanig mag worden gebruikt;
  • b. wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 11.1;
  • c. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonklimaat ontstaan of kunnen ontstaan;
  • d. de woonfunctie in overwegende mate in stand wordt gehouden;
  • e. geen zelfstandige vorm van detailhandel ontstaat.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Bouwbepaling

Op de gronden, begrepen in het plan, is het verboden enig bouwwerk te bouwen, indien daardoor een ander bouwwerk of complex van bouwwerken met het daarbij behorende bouwperceel, hetzij niet langer zal blijven voldoen aan, hetzij in grotere mate zal gaan afwijken van het plan.

7.2 Tijdelijke woonunit

Op de gronden met de bestemming 'Wonen' is het toegestaan een woonunit ten behoeve van het tijdelijk verblijf op het bouwperceel van de te bouwen woning voor de duur van maximaal 2 jaar, na afgifte van de omgevingsvergunning op te richten. Voor het plaatsen van de woonunit gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de maximale oppervlakte van de woonunit bedraagt 75 m2;
  • b. de maximale bouwhoogte van de woonunit bedraagt 3,5 meter;
  • c. de woonunit wordt tenminste 1 meter uit de voorste en zijdelingse perceelsgrens geplaatst.
7.3 Afkoppelen hemelwater
  • a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk is verzekerd dat in voldoende mate op eigen terrein in het afkoppelen/infiltreren van hemelwater wordt voorzien, overeenkomstig het “Gemeentelijk rioleringsplan Nederweert 2017-2021” inclusief bijbehorende bijlagen (vastgesteld d.d. 13 december 2016).
  • b. Indien het “Gemeentelijk rioleringsplan Nederweert 2017-2021” inclusief bijbehorende bijlagen wordt gewijzigd of herzien, moet rekening worden gehouden met deze wijziging dan wel herziening.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 Milieuzone - boringsvrije zone
  • a. Het is ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' binnen en buiten inrichtingen verboden:
    • 1. een boorput, een bodemenergiesysteem of een aardwarmtesysteem te maken of te hebben of de grond te roeren, dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei (dieper dan 80 meter);
    • 2. werken op of in de bodem uit te voeren of te doen uitvoeren waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de Bovenste Brunssumklei (dieper dan 80 meter) kunnen aantasten.
  • b. Het voornemen tot het maken van een boorput, het aanleggen van een bodemenergiesysteem of het roeren van grond in de Roerdalslenk dieper dan 80 meter (tot aan de Bovenste Brunssumklei), wordt vier weken van tevoren schriftelijk gemeld aan gedeputeerde staten.
  • c. Bij het maken en sluiten van een boorput wordt de Beoordelingsrichtlijn Mechanisch boren BRL SIKB 2100, als bedoeld in de Regeling bodemkwaliteit in acht genomen.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Algemene afwijkingen
9.1.1 Bevoegdheid

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:

  • d. in deze regels voor afwijkingen van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot ten hoogste 10% van de voorgeschreven maten, afmetingen en percentages, indien dit in het belang is van een doelmatiger of technisch beter verantwoorde uitvoering van bouwwerken;
  • e. in deze regels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van doeleinden van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, reduceerstations en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, voor zover deze bouwwerken geen grotere goothoogte dan 3,5 meter en geen groter oppervlak dan 10 m² hebben;
  • f. het bouwen van voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen, voorzover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de hoogte niet meer bedraagt dan maximaal 15 meter.
9.1.2 Afwegingskader
  • a. Aan een in lid 9.1.1 genoemde afwijking kan slechts worden meegewerkt indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 5. de sociale veiligheid;
    • 6. de externe veiligheid.
  • b. Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning voorts voorwaarden stellen ten aanzien van de situering van de in lid 9.1.1 sub b en c bedoelde voorzieningen, teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van deze voorzieningen ten opzichte van de omgeving te waarborgen.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen door:

  • a. het aanbrengen van wijzigingen betrekking hebbende op een enigszins andere situering van de bestemmingsgrenzen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen nodig zijn in verband met de aanleg van een weg of ingekomen bouwaanvragen ter uitvoering van een bouwplan, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding, met dien verstande dat de verschuiving niet meer dan 5 meter mag bedragen;
  • b. het wijzigen van de voorgeschreven maatvoering voor bouwwerken met ten hoogste 20%, indien in verband met ingekomen bouwvragen deze wijzigingen nodig zijn;
  • c. een enigszins andere situering en/of begrenzing van de bestemmings- en/of bouwgrenzen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met de uitvoering van een bouwplan waarvan realisering wenselijk of noodzakelijk wordt geacht, nodig zijn, mits de oppervlakte van een bestemmings- en/of bouwvlak met niet meer dan 20% wordt gewijzigd.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Parkeren
11.1.1 Parkeren
  • a. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik is verzekerd dat op eigen terrein aan, in of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat bouwwerk behoort, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen en dat deze parkeergelegenheid in stand wordt gehouden.
  • b. Er is sprake van 'voldoende parkeergelegenheid' als bedoeld onder a. indien wordt voldaan aan de parkeerkencijfers van de CROW publicatie 381: 'Toekomst bestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (december 2018).
11.1.2 Laden en lossen

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. In deze behoefte moet op eigen terrein zijn voorzien. De ruimte voor het laden en lossen van goederen moet tevens in stand worden gehouden.

11.1.3 Afwijken

Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning voor bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik verlenen in afwijking van het bepaalde in artikel 11.1.1 en/of artikel 11.1.2.

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
11.1.4 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken van de regels, als bedoeld in artikel 11.1.1 en/of artikel 11.1.2 is slechts mogelijk indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de parkeersituatie in de openbare ruimte
  • b. de woon- en leefsituatie.

Hoofdstuk 4 Overgang- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 12.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Lid 12.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 12.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 12.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Hoebenakker Noordwest'.