Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Casseweg ong. te Ospel
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0946.BPCasseweg2014-VA01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

 
1.1 plan:
het bestemmingsplan Casseweg ong. te Ospel  met identificatienummer NL.IMRO.0946.BPCasseweg2014-VA01  van de gemeente Nederweert.
 
1.2 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.3 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.4 aan huis gebonden bedrijf:
een dienstverlenende ambachtelijke bedrijvigheid, die in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
1.5 aan huis gebonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
1.6 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren, met daarin onderscheid tussen:
  • grondgebonden agrarisch bedrijf, waaronder wordt begrepen een akkerbouw bedrijf en een veehouderij, niet zijnde intensieve veehouderij en waaronder mede begrepen een productiegerichte paardenhouderij.
  • intensief veehouderijbedrijf:
  • glastuinbouwbedrijf;
  • intensieve kwekerij, waaronder een viskwekerij en champignonkwekerij;
  • melkveehouderij.
Met dien verstande dat een gebruiksgerichte paardenhouderij (manege) niet als agrarisch bedrijf kan worden aangemerkt.

1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.8 bebouwingsconcentraties:
bebouwingsclusters en/of bebouwingslinten, zoals aangegeven op de verbeelding.
 
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.10 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.12 bestaand:
zoals bestond ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
 
1.13 bijgebouw:
een vrijstaand dan wel aangebouwd gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen niet als hoofdgebouw kan worden aangemerkt.
 
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak
 
1.16 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.17 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.

1.18 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.19 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.20 burgerwoning:
een woning, niet zijnde een bedrijfswoning.
 
1.21 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.22 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.23 gevellijn:
een virtuele lijn die samenvalt met een bestaande gevel van een gebouw, alsmede zich uitstrekt tot maximaal 10 m. ter weerszijden van die gevel.
 
1.24 glastuinbouw:
een agrarische bedrijfsvoering, die gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen door gebruik te maken van kassen;
 
1.25 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.26 kampeermiddel:
  1. een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
  2. enig ander onderkomen en enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is;
één en ander voorzover de onder a en b bedoelde onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn in- of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf. Stacaravans worden hiertoe niet gerekend.
 
1.27 kampeerplaats:
plaats geschikt voor een kampeermiddel.
 
1.28 kleinschalig kamperen:
het gebruik van de gronden ten behoeve van een beperkt kampeerterrein met maximaal 25 kampeermiddelen.
 
1.29 milieuhygiënische uitvoerbaarheid:
indien geen sprake is van een onaanvaardbare milieusituatie, beoordeeld aan de hand van op dat moment van kracht zijnde regelgeving en bestaande milieukwaliteit op het gebied van bodem, geur, geluid en luchtkwaliteit. De milieuhygiënische uitvoerbaarheid houdt bovendien in dat bij de ontwikkeling wordt getoetst of de natuur- en milieukwaliteit voldoet aan vigerende regelgeving.
 
1.30 milieukwaliteit:
Hierbij gaat het om alle aspecten die de milieusituatie kunnen beïnvloeden, zoals geur en ammoniak, waterhuishouding en ecologische waarden.
 
1.31 nevenactiviteiten:
een activiteit die naar ruimtebeslag, inkomensvergaring en arbeidsintensiteit ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit (agrarisch bedrijf) ter plekke, zoals een speeltuin, kinderopvang, boerengolf, educatieve doeleinden.
 
1.32 nieuwvestiging:
het vestigen van een bedrijf, waaronder begrepen zowel vestiging op een bestaand als een nieuw bouwvlak.

1.33 peil:
voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst:de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
 
1.34 stiltegebied:
stiltegebieden zijn milieubeschermingsgebieden waarin het aspect stilte bijzondere bescherming nodig heeft, aangezien het anders verloren dreigt te gaan. Stiltegebieden worden door de provincies op grond van artikel 4.9 van de Wet milieubeheer vastgelegd in het provinciaal milieubeleidsplan. Tot de gebieden behoren ten minste:
  1. de gebieden die krachtens de Natuurbeschermingswet zijn aangewezen als beschermd natuurmonument of als staatsnatuurmonument, en
  2. de gebieden die zijn aangewezen ter uitvoering van de Overeenkomst inzake watergebieden van internationale betekenis, in het bijzonder als verblijfplaats voor watervogels (Conventie van Ramsar (1971), Trb. 1975, 84).
1.35 straalpad:
een voorziening voor het transport van signalen via de ether tussen zender en ontvanger voor bijvoorbeeld radio en TV.
 
1.36 tijdelijke huisvesting arbeidsmigranten:
het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten.
 
1.37 verbeelding:
de verbeelding behorend bij dit plan met idn-nummer NL.IMRO.0946.BPCasseweg2014-VA01 .
 
1.38 voorgevelrooilijn:
een virtuele lijn die samenvalt met de bestaande voorgevel van de woning, alsmede zich uitstrekt tot maximaal 10 m. ter weerszijden van die voorgevel.
 
1.39 watergang:
natuurlijk of kunstmatig kanaal waarlangs water vervoerd kan worden.

1.40 waterstaat:
toestand van het oppervlakte- en grondwater.
 
1.41 woning:
een complex van ruimten, krachtens zijn indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden, met de daarbij behorende niet voor bewoning bestemde bergingen, stallingsruimten alsmede kantoor- en/of praktijkruimten, welke in de woning worden opgericht dan wel daaraan worden aangebouwd.
 
1.42 woonunit:
een gebouw bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen.

Artikel 2 Wijze van meten

 
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Kelders worden hierbij buiten beschouwing gelaten.
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

 
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarisch grondgebruik;
  2. een burgerwoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding wonen, meer in het bijzonder een Ruimte voor Ruimte woning ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van agrarisch - ruimte voor ruimte woning ("sa-rvr");
  3. versterking van de aanwezige landschappelijke en stedenbouwkundige structuur;
  4. verkeersvoorzieningen, mede in de vorm van onverharde wegen en paden;
  5. waterhuishoudingkundige doeleinden;
  6. groenvoorzieningen;
  7. extensieve dagrecreatie, inclusief semi-verharde parkeervoorzieningen.

3.2 Bouwregels

 
Op de voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, die ten dienste staan aan de bestemming, waarbij de volgende eisen gelden:
3.2.1 Algemeen
  1. De gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.
  2. Het gebruik van een woning voor een aan huis gebonden beroep en een aan huis gebonden bedrijf is toegestaan, mits:
    1. de functie ondergeschikt blijft aan de hoofdfunctie;
    2. er maximaal 30% van het totale vloeroppervlak als zodanig in gebruik wordt genomen;
    3. geen publiekgerichte functie wordt uitgeoefend;
    4. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd van ter plaatse vervaardigde producten.
  3. Nieuwvestiging van inrichtingen ex artikel 2.4 IVbM is niet toegestaan.
  4. Per bouwvlak dient een waterinfiltratievoorziening te worden gerealiseerd met een minimale inhoudt van het totale verharde oppervlak op het perceel in m2 vermenigvuldigd met 30 mm hemelwater. De voorziening dient ruimschoots boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand te worden gerealiseerd.
3.2.2 Wonen
 
Voor de bouwwerken in of op de gronden met de aanduiding Specifieke vorm van agrarisch - ruimte voor ruimte woning gelden de volgende eisen:
  1. woningen, inclusief bijgebouwen:
dakhelling
min 12° ; deze eis geldt niet voor bijgebouwen
inhoud (woning, inclusief bijgebouwen)
maximaal 1.200 m3
afstand tot zijdelingse perceelsgrens voor woning en bijgebouwen
minimaal 5 m
situering Ruimte voor Ruimte woning
in of maximaal 2 meter achter de gevellijn
goothoogte vrijstaande bijgebouwen
maximaal 3,20 m
bouwhoogte vrijstaande bijgebouwen
maximaal 5,50 m
afstand tot woning voor vrijstaande bijgebouwen
maximaal 20 m uit dichtstbijzijnde gevel
  
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend binnen een afstand van maximaal 50 m. achter de voorgevelrooilijn:
bouwhoogte erfafscheidingen
maximaal 2m; erfafscheidingen zijn ook vóór de voorgevelrooilijn toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 1m.
bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
maximaal 6m
oppervlakte
maximaal 30 m2
  
  1. vervangende nieuwbouw is toegestaan, mits dit plaatsvindt op de bestaande fundamenten;
  2. een omgevingsvergunning activiteit bouw voor de bouw van een woning wordt niet verleend dan nadat is aangetoond dat de hiervoor benodigde 1.000 m2 sloop ook daadwerkelijk gesloopt is.

3.3 Nadere eisen

  1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
    1. bebouwing;
    2. verhardingen;
  2. Deze nadere eisen kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op:
    1. de natuurlijke en/of landschappelijke waarden van het gebied;
    2. stedenbouwkundige kwaliteit;
    3. het straat- en bebouwingsbeeld;
    4. de milieusituatie;
    5. de verkeersveiligheid;
    6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    7. de sociale veiligheid;
    8. de externe veiligheid;
    9. de hemelwaterproblematiek.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.4.1 Algemeen
 
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van:
  1. het bepaalde in 3.2 en de bouw van bedrijfsgebouwen en bijgebouwen toestaan tot een minimale afstand van 3 m. uit de perceelsgrens, onder de voorwaarden dat:
    1. deze kortere afstand vanwege bedrijfstechnische maatregelen noodzakelijk is;
    2. het perceel onvoldoende ruimte biedt om de bebouwing binnen 5 meter te realiseren;
    3. deze kortere afstand vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;
    4. de belangen van naburige percelen niet onevenredig worden geschaad;
  2. het bepaalde in 3.2.1 en overschrijding van de op de verbeelding aangegeven begrenzingen van het bouwvlak met de aanduiding "wonen" toe te staan, onder de voorwaarden dat:
    1. de maximale inhoudsmaat van de woning, inclusief bijgebouwen zoals genoemd in artikel 3.2.2 lid 1 mag niet worden overschreden;
    2. aanwezige landschapswaarden niet in onevenredige mate worden geschaad;
    3. de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden beperkt;
    4. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
  3. het bepaalde in 3.2.2 en de bouw van bijgebouwen bij Ruimte voor Ruimtewoningen aan één zijde toestaan in de perceelsgrens, onder de voorwaarde dat het bijgebouw minimaal 15 meter achter de voorgevelrooilijn van de woning wordt gesitueerd.
  4. het bepaalde in 3.2.2 en het oprichten van vervangende nieuwbouw buiten de bestaande fundamenten toestaan, onder de voorwaarden dat:
    1. de nieuwe locatie vanuit stedenbouwkundig en/of milieuhygiënisch oogpunt gewenst of toelaatbaar is;
    2. de afstand tot een perceelsgrens niet minder dan 3 m. bedraagt;
    3. een planschade verhaalovereenkomst met de gemeente wordt aangegaan;
3.4.2 Aanullend afwegingskader
 
Een in artikel 3.4.1 genoemde afwijking kan bovendien slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 
3.4.3 Procedure
 
Een besluit tot het verlenen van een afwijking wordt niet genomen dan nadat belanghebbenden gedurende twee weken in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk of mondeling hun zienswijze kenbaar te maken aan burgemeester en wethouders.

3.5 Specifieke gebruiksregels

 
Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wro, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in artikel 3.1, meer in het bijzonder:
  1. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, waaronder tevens stacaravans of het permanent plaatsen van caravans op kampeerterreinen of kleinschalige campings - behoudens het bepaalde in , alsmede caravans of woonunits ten behoeve van de bewoning door arbeidsmigranten';
  2. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  3. het gebruik van gronden en opstallen voor detailhandel, anders dan toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels, en in het bijzonder behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van het niet-agrarische bedrijf en dan uitsluitend in de producten die zijn vermeld in de Staat van niet-agrarische bedrijven en in de omvang waarin deze op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaan;
  4. het gebruik van gronden en opstallen voor nevenactiviteiten, anders dan toegestaan op grond van de in dit plan opgenomen regels;
  5. het gebruik van de bebouwing voor de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten;
  6. het gebruik van bedrijfsgebouwen (stallen) en bijgebouwen ten behoeve van (zelfstandige) bewoning;
  7. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten.
 

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

3.6.1 Algemeen
 
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in:
  1. artikel 3.5 onder a en toestaan dat de gronden bij een burgerwoning, recreatiebedrijf of agrarisch bedrijf worden gebruikt als kleinschalig kampeerterrein tot maximaal 25 kampeerplaatsen, onder de voorwaarden dat:
    1. kampeermiddelen maximaal 75 m. van de grens van het agrarisch bouwvlak of van de bestaande bebouwing behorende bij de burgerwoning, waarbij het kleinschalig kamperen hoort, geplaatst mogen worden;
    2. buiten het agrarisch bouwvlak mag geen extra bebouwing ten behoeve van het kleinschalig kamperen worden opgericht;
    3. de kleinschalige kampeerplaats dient te worden voorzien van een adequate afschermende beplanting. Hiertoe dient een beplantingsplan te worden voorgelegd, dat de goedkeuring behoeft van het college van burgemeester en wethouders van Nederweert;
    4. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  2. artikel 3.5 onder d en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor verblijfs- en dagrecreatieve voorzieningen, onder de voorwaarden dat:
    1. sprake is van een landschappelijke inpassing. Hiertoe dient een beplantingsplan te worden voorgelegd, dat de goedkeuring behoeft van het college van burgemeester en wethouders van Nederweert;
    2. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
    3. uit een natuurwaardenonderzoek dient te blijken dat de activiteit niet strijdig is met de Flora- en faunawet;
    4. er mag geen (extra) hinder of belemmering worden veroorzaakt voor omliggende bedrijven of woningen;
  3. artikel 3.5 onder f en toestaan dat bijgebouwen gebruikt worden ten behoeve van mantelzorg onder de voorwaarden dat:
    1. sprake is van een mantelzorgindicatie;
    2. de voor mantelzorg te gebruiken wooneenheid niet geheel mag worden gescheiden van de hoofdbebouwing;
    3. sprake dient te zijn van een ondergeschikte functie bij de woning;
    4. er geen tweede woning mag ontstaan;
    5. het gebruikt dient te worden beëindigd, zodra de mantelzorg ter plaatse niet meer aan de orde is.
3.6.2 Aanvullend afwegingskader
 
Een in 3.6.1 genoemde afwijking kan bovendien slechts worden verleend indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. de activiteit belemmert geen andere activiteiten in de omgeving;
  2. er ontstaat geen onevenredige hinder op het gebied van milieu, infrastructuur, landschap, ecologie, hydrologie en archeologie;
  3. functiewijziging ten behoeve van nieuwe solitaire detailhandelsvestigingen, groothandel, kantoren, glastuinbouw, (zware) industrie, transport- en distributiefuncties en andere bedrijvigheid die op grond van rijks- of provinciaal beleid elders dient te worden gelokaliseerd en bedrijvigheid niet genoemd in de bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten of gelijkwaardig is niet toegestaan;
  4. er vindt bovendien geen onevenredige aantasting plaats van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de milieusituatie;
    3. de verkeersveiligheid en infrastructuur;
    4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    5. de sociale veiligheid.
 

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

3.7.1 Algemeen
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:
  1. de bestemming ‘Agrarisch’ wijzigen in de bestemming ‘Natuur’, ten behoeve van de ontwikkeling van een ecologische verbindingszone, onder de voorwaarden dat:
    1. de inrichting van de gronden tot natuur geen onevenredige belemmering vormt voor het agrarisch gebruik van de belendende agrarische percelen;
    2. uit een ingesteld bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
    3. de voorschriften van Artikel 8 van het bestemmingsplan Buitengebied Nederweert van toepassing worden verklaard;
  2. de aanduiding agrarisch bedrijf of wonen wijzigen in de aanduiding bedrijf (zijnde niet-agrarisch bedrijf), onder de voorwaarden dat:
    1. het betreft een bedrijf passend binnen de lijst van categorie 1 en 2-bedrijven, zoals opgenomen in de bijlage bij deze planregels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten en daarmee naar aard, omvang en invloed op milieu en omgeving vergelijkbare bedrijven;
    2. wijziging enkel is toegestaan in bebouwingsconcentraties;
    3. de bedrijfsactiviteiten uitgevoerd worden in de bestaande bebouwing; vervangende nieuwbouw is toegestaan, mits er sprake is van een afname van het bouwvolume en er een stedenbouwkundige/landschappelijke verbetering intreedt;
    4. sprake dient te zijn van een goede landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische inpassing;
    5. geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
 
3.7.2 Aanvullend afwegingskader
 
Een in artikel 3.7.1 genoemde wijziging kan bovendien slechts worden vastgesteld mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. de milieusituatie;
  2. de verkeersveiligheid en infrastructuur;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de waarden en functies die het plan beoogt te beschermen;
  6. het straat- en bebouwingsbeeld.
 

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

 
De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

 
Op de tot Waarde - Archeologie bestemde gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:
  1. verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, voor zover bij de bouw de bestaande oppervlakte van een gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,4 meter ten opzicht van het maaiveld;
  2. de bouw van een bijgebouw van, of uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een bruto-oppervlak van de bodemingreep van ten hoogste 100 m2;
  3. bouwwerken ten dienste van de in lid 4.1 genoemde doeleinden en ten dienste van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,40 meter ten opzichte van het maaiveld.
 

4.3 Nadere eisen

 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, de fundering en de afmetingen van bouwwerken, voor zover die worden gebouwd op, of binnen een afstand van 25 meter tot gebieden die op de verbeelding zijn aangeduid als Waarde - Archeologie, zulks ter voorkoming van onevenredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van het betreffende waardevolle terrein, maar ook omdat de exacte begrenzing van archeologische terreinen niet in alle gevallen vaststaat.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.4.1 Algemeen
 
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 4.2 en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de overige voor deze gronden aangewezen bestemming(en).
 
4.4.2 Afwegingskader
 
Een in 4.4.1 genoemde ontheffing kan slechts worden verleend mits:
  1. uit gemeentelijk archeologisch beleid blijkt dat geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is, of
  2. uit archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en zo nodige zeker is gesteld. In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de ontheffing de volgende verplichtingen worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.5.1 Algemeen
 
In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte van 100 m2 of meer:
  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,4 meter onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij stobben worden verwijderd;
  3. het ophogen en egaliseren van gronden; 
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren;
  7. het omzetten van gras- of akkerland in teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend worden boomteelt en graszodenteelt;
  8. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verbandhoudende constructies;
  9. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,4 meter.
 
4.5.2 Uitzonderingen op verbod
 
Het in 4.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  2. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan;
  3. het normaal onderhoud en beheer betreffen.
 
4.5.3 Afwegingskader
 
Een in 4.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:
  1. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredige worden of kunnen worden verkleind, en
  2. vooraf door aanvrager van de aanlegvergunning een rapport is overgelegd op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld:
  3. de archeologische waarden in voldoende mater zijn zeker gesteld; of
  4. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  5. de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad. 
Alvorens de aanlegvergunning te verlenen, winnen burgemeester en wethouders advies in van de provinciaal archeoloog. Indien burgemeester en wethouders afwijken van een in de vorige zin bedoeld advies kan een aanlegvergunning slechts worden verleend, indien vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van de vergunning geen bezwaar hebben.
In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de aanlegvergunning de volgende verplichtingen worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.5.4 Strafregel
 
Overtreding van het verbod in 4.5.1 is een strafbaar feit.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de verbeelding van het plan zodanig te wijzigen dat het bestemmingsvlak:
  1. naar ligging wordt verschoven, dan wel
  2. naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel
  3. van de verbeelding wordt verwijderd,
  4. voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Algemene sloopregeling

6.1.1 Algemeen
 
In de volgende omstandigheden wordt naast hetgeen reeds conform de overige regels wordt vereist, tevens een sloopregeling voorgeschreven:
  1. het via wijziging splitsen van woningen;
  2. de afwijkingsregels en wijzigingsregels waarin op basis van artikel 32.4 van het bestemmingsplan Buitengebied Nederweert de kwaliteitregel Ruimtelijke kwaliteit via het instrumenten kwaliteitbijdrage is voorgeschreven.
6.1.2 Voorwaarden sloopverplichting
 
Voor zover sloop is voorgeschreven ingevolge 6.1.1 onder a moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:
  1. het slopen van de overige gebouwen binnen het betreffende bouwvlak, voor zover deze het ingevolge de regels bij de betreffende woning toegestane inhoudsmaat voor de woning inclusief bijgebouwen overschrijden;
  2. sloop van monumenten niet is toegestaan;
  3. sloop van cultuurhistorisch waardevolle panden is niet nodig.
Voor zover sloop is voorgeschreven ingevolge 6.1.1 onder b moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:
  1. er dient ten minste het dubbele oppervlak aan bestaande gebouwen binnen het betreffende bouwvlak te worden gesloopt in vergelijk met de nieuw op te richten bebouwing.
  2. de gebouwen mogen niet betrokken zijn geweest bij de ruimte-voor-ruimteregeling, Regeling Beëindiging Veehouderijtakken of een andere regeling waarvoor een sloopvergoeding wordt ontvangen.
6.1.3 Aanvullend afwegingskader
 
Deze sloopregeling is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan, doch zijn gebouwd in strijd met het toen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
De onder 6.1.1 bedoelde sloop van bestaande gebouwen mag ook inhouden de sloop van bestaande gebouwen elders in het plangebied, met dien verstande dat de bestemming van het bouwperceel waar gesloopt wordt, gewijzigd wordt in de gebiedsbestemming, danwel de aanduiding wonen met inachtneming van de wijzigingsbevoegdheid.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Geoorloofd gebruik

 
Onder een geoorloofd gebruik van de bestemming wordt, in afwijking van artikel 3.5,toegestaan:
  1. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van (jaarlijks) terugkerende evenementen en activiteiten - waaronder mede begrepen (groeps)kamperen - met een maximum van 3 keer per jaar per perceel en met een duur van minder dan 15 dagen per evenement, inclusief op- en afbouwen. Wanneer vergunningen zijn vereist als gevolg van een wettelijk voorschrift, dan dienen deze te zijn verleend. De in de vorige zin opgenomen uitzondering van artikel 3.5 geldt niet voor gronden en bouwwerken gelegen binnen een afstand van 2 km uit Natura2000 gebieden of gelegen in de bestemming ‘Natuur’ of gelegen binnen een stiltegebied.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels

8.1 Milieuzone - boringsvrije zone

 
Ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone - boringsvrije zone’ mogen geen activiteiten worden ontplooid die strijdig zijn met de bescherming van de bodem en grondwater voor de openbare drinkwatervoorziening. Het gaat om activiteiten in de vorm van boringen en roeren van grond die dieper reiken dan 80 meter onder maaiveld.

8.2 Vrijwaringszone - straalpad

 
Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone - straalpad’ is het verboden hoger te bouwen dan 56 meter.

8.3 Wetgevingszone - bebouwingsconcentratie

 
Ter plaatse van de aanduiding ‘Wetgevingszone- bebouwingsconcentratie’ mogen bouwwerken in het buitengebied worden toegestaan.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Afwijkingsbevoegdheid

 
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van:
  1. de planregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  2. de planregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangepast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  3. de planregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot, waarbij voor een vergroting tot meer dan 30 m. overleg dient plaats te vinden met Defensie in het kader van de veiligheid voor vliegverkeer binnen laagvlieggebieden;
  4. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen;
  5. de voorgeschreven maten met maximaal 10%, mits niet elders in deze planregels wordt voorzien in een afwijking van de maatvoeringsregels.
 

9.2 Afwegingskader

 
Een in 9.1 genoemde afwijking kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de externe veiligheid.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

10.1 Wijzigingsbevoegdheid

10.1.1 Algemeen
 
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:
  1. nadere aanduidingen met betrekking tot de functie van de verbeelding verwijderen;
  2. bestemmingsgrenzen met max. 5 m. verschuiven;
10.1.2 Afwegingskader
 
Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de in 10.1.1 a en b genoemde wijzigingsregels vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:
  1. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  2. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  3. de mate waarin de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de milieutechnische-, de waterhuishoudkundige-, de archeologische-, de ecologische-, de verkeerstechnische toelaatbaarheid en de stedenbouwkundige inpasbaarheid is aangetoond.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Afstand bebouwing tot (spoor-)wegen en kanalen

 
Het is verboden nieuwe bebouwing te situeren binnen een afstand van:
  1. 30 m. uit het hart van de weg langs gebiedsontsluitingswegen;
  2. 15 m. uit het hart van erftoegangswegen en onverharde wegen;

11.2 Verhouding tussen bestemmingen

 
Waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming;

11.3 Werking wettelijke regelingen

 
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  3. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Casseweg ong. te Ospel'.
 
Nederweert, 24 juli 2015