direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijventerrein Aan Veertien 2023
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0946.BPAanVeertien2023-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de raadsvergadering van 28 mei 2019 heeft de raad in het kader van het bedrijventerrein "Aan Veertien" de motie aangenomen waarin aan het college werd verzocht om:

  • geen vrijstelling meer te verlenen aan nieuwe bedrijven of inrichtingen die voorkomen in categorie 5 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
  • te onderzoeken hoe milieucategorie 4 en 5 kunnen worden uitgesloten voor nieuwe bedrijven en inrichtingen op bedrijventerrein Aan Veertien.
  • daarvoor een bestemmingsplanwijziging voor te leggen aan de raad.

Daar komt bij dat het bedrijventerrein Aan Veertien momenteel in beweging is. Zo heeft het bedrijf Struyk Verwo Infra en TBS-SVA (verder te noemen Struyk Verwo) uitbreidingsplannen en liggen er bij de gemeente verzoeken voor de vestiging van nieuwe bedrijven op nog onbenutte kavels van het bedrijventerrein.

Op basis hiervan is besloten een nieuw bestemmingsplan op te stellen om het bestaande bedrijventerrein Aan Veertien te Nederweert uit te breiden, uitvoering te geven aan de motie van de raad en het bedrijventerrein gereed te maken voor de toekomst.

Het bedrijventerrein is een vanuit historie gegroeid bedrijventerrein dat gericht is op de industrie. Op het terrein zijn voornamelijk industriële en/of ambachtelijke bedrijven en transportbedrijven gevestigd en wordt nog niet volledig benut.

In dat kader spelen er tevens vragen over de beschikbare geluidruimte die binnen de geluidzone van het bedrijventerrein aanwezig is en mogelijk een beperking vormt voor bedrijven die willen uitbreiden of zich willen vestigen en daarvoor meer geluidruimte nodig hebben.

Uitgangspunten voor onderhavig bestemmingsplan zijn:

  • het beperken van zware industrie. Het terrein wordt primair een terrein waar bij recht bedrijven in de categorieën 3.1 en 3.2 gevestigd mogen zijn. Daarnaast mogen bestaande bedrijven in de categorieën 1, 2, 4.1, 4.2, 5.1 en 5.2 hun activiteiten voortzetten. Nieuwe bedrijven in de categorieën 1 en 2 zijn alleen toegestaan ter plaatse van de op de verbeelding aangeduide bedrijfsverzamelgebouwen. Via binnenplanse afwijking zijn onder voorwaarden bedrijven in de categorieën 2, 4.1 en 4.2 toegestaan;
  • het respecteren van de eerder gemaakte maatafspraken met betrekking tot de bouw van de nieuwe fabriekshallen voor Struyk Verwo;
  • het verantwoord verruimen van de geluidcontour waardoor er enige geluidruimte ontstaat;
  • het reserveren van geluidruimte voor de aanwezige lege kavels, zodat een eventuele invulling van deze kavels tot de mogelijkheden blijft behoren.

Daarnaast hebben Kargro en Struyk Verwo behoefte aan hogere bebouwing dan het vigerende bestemmingsplan toestaat. In dit bestemmingsplan is hier gevolg aan gegeven door het opnemen van een hogere maatvoering op hun percelen.

Op basis van voorstaande is dit bestemmingsplan Bedrijventerrein Aan Veertien 2023 opgesteld.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen ten noorden van Nederweert/Budschop aan de oostzijde van de provinciale weg N266 en de Zuid-Willemsvaart, ter hoogte van brug 14 over het kanaal. Het plangebied omvat het bestaande bedrijventerrein Aan Veertien inclusief de geluidszone. Daarnaast maakt de voorgenomen uitbreiding van het bedrijf Struyk Verwo deel uit van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAanVeertien2023-VA01_0001.png"  

Plangebied

Deze uitbreiding sluit op drie plekken aan op de huidige vestiging van Struyk Verwo (aangeduid in blauwgrijs op onderstaande kaart). Voor het overige deel van het plangebied geldt dat het bestaande bedrijventerrein wordt geconsolideerd.

Het uitbreidingsgebied beslaat enkele akkerbouwpercelen die grenzen aan het bedrijventerrein Aan Veertien. Het noordelijk gelegen akkerbouwperceel (op onderstaande afbeelding aangeduid met '1') grenst aan de westzijde aan de Zuid-Willemsvaart en aan de noordzijde aan de Zandberg. Aan de oostzijde bevindt zich de pluimveehouderij Happy Ei en de zuidzijde grenst aan de reeds bestaande kavel van Struyk Verwo op bedrijventerrein Aan Veertien. Ten zuiden van Happy Ei bevindt zich het 2e uitbreidingsgebied voor Struyk Verwo, verdeeld over twee plekken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAanVeertien2023-VA01_0002.png"  

Bestaand bedrijventerrein Aan Veertien (aangegeven in oranje) en de percelen die in het kader van de uitbreiding zijn onderzocht (aangegeven in grijs met nummering).

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Bij de inwerkingtreding van dit bestemmingplan komen delen van onderstaand bestemmingplan te vervallen.

Bestemmingsplan   Vastgesteld door gemeenteraad  
Bedrijventerrein Aan Veertien   30 september 2008  
Buitengebied Nederweert (incl. herzieningen)   24 november 2009  
Paraplubestemmingsplan Kernen (analoog)   8 juni 2021  

De in het paraplubestemmingsplan opgenomen regelingen inzake de te hanteren begrippen, parkeren en afkoppelen hemelwater zijn overgenomen in het onderhavige bestemmingsplan. In het bestemmingsplan buitengebied is de vigerende geluidszone vastgelegd.

1.4 Planopzet

Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee onderdelen:

  • een verbeelding (NL.IMRO.0946.BPAanVeertien2023-VA01), waarop de bestemmingen in het plangebied zijn weergegeven. Deze bestemmingen (met eventuele specifieke aanduidingen) zijn gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling.
  • de planregels waarin het gebruik van de binnen het plangebied aangegeven gronden en bouwwerken juridisch is geregeld. Deze regels zijn in de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012" (SVBP2012) zoveel mogelijk gestandaardiseerd (o.a. volgorde, indeling, benaming, begripsbepalingen, overgangsbepalingen en de slotbepaling).

Deze twee onderdelen dienen in samenhang te worden bekeken en zijn juridisch bindend.

Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de verantwoording als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn opgenomen. Ook maken de uitkomsten van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro deel uit van de toelichting.

Het bestemmingsplangebied bestaat eigenlijk uit twee delen:

  • 1. Het industrieterrein zelf waar de gronden een enkelbestemming en eventueel een dubbelbestemming hebben gekregen.
  • 2. Het gebied tot waar de geluidzone zich uitstrekt. Hiervoor is in dit bestemmingsplan alleen een gebiedsaanduiding opgenomen dat aan de onderliggende bestemmingsplannen wordt toegevoegd.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft het plangebied en geeft een beschrijving van de toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 worden, voor zover relevant, in hoofdlijnen de beleidsdocumenten die door de te onderscheiden overheden zijn gepubliceerd, beschreven. De uitgangspunten en randvoorwaarden die ten grondslag liggen aan de voorgestane ontwikkelingen komen vervolgens in hoofdstuk 4 aan bod. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 worden zowel de economische als maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt ten noorden van Nederweert/Budschop aan de oostzijde van de provinciale weg N266 en de Zuid-Willemsvaart, ter hoogte van brug 14 over het kanaal. Het plangebied omvat naast de uitbreidingsgebieden het huidige bedrijventerrein Aan Veertien. De te ontwikkelen percelen voor Struyk Verwo bestaan momenteel uit graslanden. De totale oppervlakte van het bedrijventerrein omvat 36,28 hectare.

Het bedrijventerrein is een vanuit historie gegroeid bedrijventerrein dat gericht is op de industrie. Op het terrein zijn voornamelijk industriële en/of ambachtelijke bedrijven en transportbedrijven gevestigd; voor de complete lijst van bestaande bedrijven wordt verwezen naar Bijlage 11. Er ligt nog een viertal kavels braak. Bovendien is op het terrein nog een aantal bedrijfswoningen gesitueerd.

2.2 Toekomstige situatie

Het bedrijventerrein is momenteel in beweging. Zo heeft het bedrijf Struyk Verwo uitbreidingsplannen en zijn er bij de gemeente verzoeken voor de vestiging van nieuwe bedrijven op nog onbenutte kavels van het bedrijventerrein.

De insteek voor het bedrijventerrein betreft onder meer het beperken van de vestigingsmogelijkheden voor zware industrie. Het terrein is vooral bedoeld voor bedrijvigheid in het middelzware segment. Dit komt tot uiting in de regels door bij recht alleen nieuwvestiging van bedrijven in de categorieën 3.1 en 3.2 toe te staan. Lichtere vormen van bedrijvigheid zijn bij recht alleen mogelijk ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamellocatie'. Daarnaast mogen bestaande bedrijven in de categorieën 4.1, 4.2, 5.1 en 5.2 hun activiteiten voortzetten. Er wordt geen vrijstelling meer verleend aan nieuwe bedrijven of inrichtingen die voorkomen in de categorieën 5.1 en 5.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Om ervoor zorg te dragen dat er nog uitbreidingsmogelijkheden voor bedrijven bestaan, is de geluidcontour enigszins verruimd. De momenteel nog onbenutte kavels krijgen geluidruimte toebedeeld waardoor invulling van deze kavels realistisch blijft.

De uitbreiding van Struyk Verwo zorgt ervoor dat het bedrijventerrein in omvang toeneemt van circa 36 hectare naar circa 41 hectare.

Struyk Verwo

In de volgende afbeelding zijn de uitbreidingsplannen van Struyk Verwo aangegeven. De noordelijke uitbreiding wordt ingericht voor Struyk Verwo Infra (SVI), alsmede het bovenste deel van de oostelijke uitbreiding. TBS-SVA zal het onderste deel van de oostelijke uitbreiding in gebruik nemen. De uitbreiding behelst in totaal circa 44.500 m2 ten behoeve van opslag.

Er zijn twee entree's voorzien, beide gesitueerd aan de Kanaaldijk. Ten zuiden van de noordelijke entree komen een kantoor (K) en een parkeerplaats (P) ten behoeve van Struyk Verwo Infra. Ook zijn er twee beoogde locaties voor waterberging (blauwe vlakken in de oostelijke uitbreiding). De nieuwe gebieden worden voorzien van elementenverharding, deze is inclusief afwatering HWA en riolering HWA. De uitbreidingslocaties worden gebruikt als voorraad voor gereedgemaakte producten, welke herkenbaar zijn door de grijs getinte vlakken op de afbeelding.

Op het reeds bestaande bedrijfsterrein van Struyk Verwo worden twee nieuwe fabriekshallen gebouwd (grijze vlakken met SVI en SVA erin). Deze fabriekshallen zijn reeds op basis van het vigerende bestemmingsplan toegelaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAanVeertien2023-VA01_0003.png"  

Bedrijfslocatie Struyk Verwo met de 3 uitbreidingslocaties t.b.v. opslag

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Voor het plangebied zijn diverse beleidsstukken relevant. Het gaat hierbij om gemeentelijk, regionaal, provinciaal en nationaal beleid.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De Nationale Omgevingsvisie is de rijksvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving en de opvolger van de Structruurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR).

Met de NOVI kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die er voor Nederland liggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaarverandering vormen een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt ook om zorgvuldige keuzes, want de ruimte, zowel boven- als ondergronds, is een schaars goed.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationaal belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan het inrichten van de fysieke leefomgeving. De Nationale Omgevingsvisie richt zich daarbij op vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden.
  • 3. Onze steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  • 4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

ad 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur.

In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windturbines en zonnepanelen. Het Rijk zet zich daarnaast in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

ad 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan Nederland zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met internationale partners, Het Rijk zet in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen. Belangrijk is wel dat de Nederlandse economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. Het Rijk zet daarbij in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat Nederland niet langer afhankelijk is van eindige, fossiele bronnen.

ad 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Nederland versterkt het Stedelijk Netwerk Nederland en breidt deze uit, waarbij de richting van de verstedelijking wordt gekoppeld aan die van de ontwikkeling van (OV-)infrastructuur. Wonen en werken worden zoveel mogelijk in elkaars nabijheid ontwikkeld in de regio's waar er vraag is. Om het netwerk als geheel te benutten, zijn goede verbindingen tussen de stedelijke regio's nodig. Het Rijk hanteert een integrale verstedelijkingsstrategie voor duurzame stedelijke ontwikkeling, waarbij verstedelijking geconcentreerd plaatsvindt in de regio. Bij de invulling van de integrale verstedelijkingsstrategieën op regionale schaal wordt ingezet op een voorkeursvolgorde voor de ontwikkeling van nieuwe woon- en werklocaties. Deze volgorde wordt ook gehanteerd als groei in niet-stedelijk gebied moet plaatsvinden. Het Rijk richt de leefomgeving zo in dat deze een actieve, gezond leefstijl en maatschappelijke participatie bevorderd en versterkt het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad. Daarbij worden steden en regio's klimaatbestendig ingericht.

ad 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Nederland zet in op het verbeteren van de balans tussen landgebruik en de kwaliteit van landschap, bodem, water en lucht. Dit betekent dat landgebruik in balans wordt gebracht met natuurlijke systemen en dat ontwikkelingen in het landelijk gebied niet ten koste gaan van landschappelijke kwaliteiten. Het landgebruik moet meer afgestemd worden op zoetwaterbeschikbaarheid en -gebruik. Middels een voorkeursvolgorde regionaal waterbeheer wordt ingezet op het voorkomen van wateroverlast en tekorten. Het Rijk maakt een duurzaam en vitaal landbouw- en voedselsysteem mogelijk, gebaseerd op kringlopen en natuurinclusiviteit. De biodiversiteit wordt beschermd en versterkt en het natuurlijk kaptiaal wordt duurzaam benut. Het Rijk zet in op het versterken en beschermen van unieke landschappelijke kwaliteiten. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Hierbij wordt het omgevingsbeleid landschapsinclusief.

Om de beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren van de verschillende belangen en opgaven:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAanVeertien2023-VA01_0004.png"

Afweging met NOVI

De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende brede, maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij hanteert het NOVI vier uitgangspunten:

  • We werken als één overheid, samen met de samenleving.
  • We stellen de opgave(n) centraal.
  • We werken gebiedsgericht.

We werken permanent en adaptief aan de opgaven.

Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die juridische borging vragen, worden geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en provinciale inpassingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter. Het doel is te borgen dat geformuleerde nationale belangen niet gefrustreerd worden door ontwikkelingen die met bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. De algemene regels die worden gesteld aan bestemmingsplannen zijn in het kader van de nationale belangen, voor zover relevant, meegenomen in dit bestemmingsplan.

Met het Barro maakt het rijk voor 13 aangewezen nationale belangen gebruik van deze mogelijkheid om algemene regels te stellen voor bestemmingsplannen.

Gezien de ligging van het plangebied zijn er geen besluiten ten aanzien van de nationale belangen voor dit bestemmingsplan relevant.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg (2021)

De Omgevingsvisie Limburg (POVI Limburg) (vastgesteld 1 oktober 2021) vervangt het in 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) en is in een interactief proces met overheden, semioverheden, belangenvertegenwoordigers, andere partnerorganisaties en inwoners opgesteld. Deze visie bouwt deels voort op eerder gemaakte beleidskeuzes, op andere onderdelen zijn nieuwe keuzes gemaakt door de Provincie Limburg.

Uitdagingen op het gebied van gezondheid en veiligheid, veranderingen in de samenleving als gevolg van demografische ontwikkelingen en individualisering, de relatie tussen overheid en samenleving, ontwikkelingen met betrekking tot het klimaat, de aanstaande energietransitie, een landbouwtransitie, digitalisering en de circulaire economie. Dat zijn de vraagstukken waar Limburg voor staat. Het zijn fysieke, economische en sociale opgaven én kansen die allemaal hun weerslag op de (fysieke) leefomgeving hebben. Ze vragen dus om een integrale aanpak. Want die is noodzakelijk om goed met
de schaarse ruimte om te gaan.

Door de provincie Limburg zijn een drietal hoofdopgaven geformuleerd:

  • 1. Een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving
    • a. in stedelijk c.q. bebouwd gebied
    • b. in landelijk gebied
  • 2. Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie; inclusief landbouwtransitie
  • 3. Klimaatadaptatie en energietransitie

Toekomstige afwegingen dienen gemaakt te worden op basis van de vier Limburgse principes:

  • 1. Streven naar een inclusieve, gezonde en veilige samenleving.
  • 2. De kenmerken en identiteit van gebieden staan centraal.
  • 3. Meer stad, meer land.
  • 4. Zorgvuldig omgaan met onze ruimte en voorraden; boven- én ondergronds.

Zonering

Het toekomstbeeld voor Limburg kan worden gevangen in een indicatieve zonering. Die zonering bouwt voort op de ‘tijdloze’ karakteristiek van de ondergrond; de geomorfologie en het watersysteem en de typering en ontwikkeling van het ruimtegebruik in deelgebieden binnen Limburg in de afgelopen decennia. De begrenzingen van de zoneringen en andere werkingsgebieden die voortkomen uit de Limburgse principes en de uitwerkingen in de thema’s in deze Omgevingsvisie, zullen verankerd worden in het kaartmateriaal behorende bij de Omgevingsverordening Limburg.

Visie regio Midden-Limburg

In de POVI is ook een visie voor de regio Midden-Limburg opgenomen. Midden-Limburg is in 2050 het verbindende groene hart van Limburg waar het goed wonen, werken en recreëren is. Grenzen zijn vervaagd en de regio verbindt de omliggende regio's met elkaar. De regio is welvarend, veilig, gezond, energieneutraal, klimaatbestendig en innovatief. De focus ligt op de sterke punten, verschillen worden gekoesterd en er wordt cyclisch gewerkt en gedacht. De keuze voor kwaliteit gaat boven kwantiteit. De aandacht gaat uit naar een duurzame samenleving waar mens en natuur hand in hand samen gaan. De regio is aantrekkelijk voor mensen die vanuit een prettige woonomgeving hun werk en recreatielocaties in de eigen regio of daarbuiten, gemakkelijk kunnen bereiken.

De drie hoofdopgaven voor de regio zijn:

  • 1. Werken aan een duurzaam en klimaatbestendig Midden-Limburg;
  • 2. Werken aan een toekomstbestendige(circulaire) economie;
  • 3. Werken aan een gezonde en aantrekkelijke woon- en leefomgeving voor Midden- Limburg.

Voor Opgave 2: Werken aan een toekomstbestendige (circulaire) economie, zijn de werklocaties van belang. De bedrijvigheid moet ruimte hebben en houden om zich te ontwikkelen. Het aanbod aan bedrijventerreinen zal de komende tijd opdrogen, omdat het beschikbare areaal op Midden-Limburgse schaal de afgelopen jaren sterk is teruggelopen. Bij nieuwe bedrijfsvestigingen wordt gekozen voor inbreiding boven uitbreidingen. Gehanteerd wordt de voorkeursvolgorde volgens de NOVI: 1. gebruik ruimte op bestaande terreinen; 2. ontwikkeling nieuwe terreinen aansluitend aan stedelijk gebied; 3. andere buitenstedelijke locaties. Nieuwe bedrijven vestigen zich dus bij voorkeur op bestaande werklocaties. Wanneer dit niet mogelijk is, wordt gestuurd op uitbreiding aan de grenzen van bestaande werklocaties. Voor gevestigde bedrijven kan daarbij maatwerk aan de orde zijn. Daarnaast wordt gekozen voor ruimte voor het regionale midden- en kleinbedrijf. De opgave is om programmatisch te werken aan herstructurering van verouder(en)de werklocaties en om tijdig nieuwe werklocaties te reserveren. Ook liggen er kansen in het voorkomen van wateroverlast en droogte, de zorg voor een veilige leefomgeving en biodiversiteit.

Zonneladder

In de POVI is tevens de Limburgse zonneladder opgenomen. Daarbij wordt uitgegaan van zowel de juiste locatie als de juiste ruimtelijke inpassing op die locatie. De zonneladder is als volgt (niet volgtijdelijk):

  • 1. op daken en gevels van gebouwen;
  • 2. onbenutte terreinen in bebouwd gebied;
  • 3. gronden in buitengebied met een andere primaire functie dan landbouw of natuur;
  • 4. gronden in gebruik voor landbouw en gronden gelegen binnen de groenblauwe mantel;
  • 5. uitsluitingsgebieden (Natuurnetwerk Limburg, waterwingebieden en bestaande bos- en natuurgebieden gelegen in de groenblauwe mantel).

De zonneladder kent een motiveringsplicht. Voor trede 4 geldt een nee-tenzij principe. Trede 5 betreft uitsluitingsgebieden. De uitwerking hiervan wordt in de Omgevingsverordening opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAanVeertien2023-VA01_0005.png"

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de visie van het POVI om ruimte te bieden aan bedrijvigheid in Midden-Limburg en daarmee bij te dragen aan een toekomstbestendige economie. Op het bedrijventerrein is nog sprake van enkele onbenutte bedrijfskavels en wordt daarnaast een beperkte uitbreiding van Struyk Verwo voorgestaan voor een toekomstbestendig bedrijf. Bij deze uitbreiding wordt ook specifiek aandacht besteed aan onder meer ruimte voor wateropvang en worden de gevolgen voor een veilige leefomgeving en biodiversiteit onderzocht (zie hoofdstuk 4).

In de planregels van het onderhavige bestemmingsplan is opgenomen dat het gebruik van gronden voor een grondgebonden opstelling voor zonne-energie niet is toegestaan. Onder stringente voorwaarden kan hiervan via binnenplanse afwijking worden afgeweken.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg (2014) (geconsolideerde versie 2022)

De Omgevingsverordening Limburg is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. In 2014 is de Omgevingsverordening gewijzigd, vanwege de vaststelling van het POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de verordeningen Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) opgenomen. Hiermee zijn alle verordeningen die betrekking hebben op het omgevingsbeleid ondergebracht in één document.

Over de jaren is de Omgevingsverordening Limburg 2014 een aantal keer geactualiseerd. In september 2022 zijn deze actualisaties vastgesteld in een geconsolideerde Omgevingsverordening.

Met de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt beoogd om de doorwerking van het provinciaal beleid naar gemeenten en andere partners te borgen.

De ruimteverordening richt zich tot de gemeentebesturen. De instructies die in de ruimteverordening staan, moeten door de gemeentebesturen in acht worden genomen bij het opstellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen en bij het verlenen van omgevingsvergunningen. De ruimteverordening heeft dus geen rechtstreekse werking naar burgers en bedrijven, zoals dat voor de meeste andere hoofdstukken van de Omgevingsverordening 2014 wel het geval is.

In de omgevingsverordening zijn de volgende aspecten voor onderhavig plan van belang.

Duurzame verstedelijking

Volgens de omgevingsverordening houdt een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarnaast worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, zoals bedoeld in artikel 2.2.3, onderzocht.

De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste en tweede lid van artikel 2.2.2. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in paragraaf 4.2.

Bedrijventerreinen

In artikel 2.4.5 is opgenomen dat een ruimtelijk plan in de regio Midden-Limburg niet voorziet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor bedrijventerreinen aan de bestaande voorraad bedrijventerreinen alsmede aan de bestaande planvoorraad bedrijventerreinen anders dan in overeenstemming met de algemene opgaven en de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 5.2 van de POL2014.

De basisprincipes die gehanteerd worden in het POL2014 voor de inrichting en beheer van bedrijventerreinen:

  • de ruimte op bedrijventerreinen dient zorgvuldig en duurzaam gebruikt te worden.
  • functiemenging op bedrijventerreinen kan bijdragen aan de kwaliteit van die bedrijventerreinen en aan een optimaal ruimtegebruik. De bedrijventerreinen met een overwegend lokale functie bieden juist mogelijkheden.
  • voor vestiging van zelfstandige kantoren en detailhandel op bedrijventerreinen is geen plaats.
  • de milieugebruiksruimte (geluidzones, risicocontouren, geurcirkels) van bedrijven en bedrijventerreinen wordt beheerd met het oog op en duurzame inpassing van bedrijven in hun omgeving.

Bij zorgvuldig ruimtegebruik kan onder meer gedacht worden aan 'alles op de eigen kavel' waarbij alle aan het bedrijf gerelateerde activiteiten plaats vinden op de eigen kavel inclusief opslag en parkeren.

Nieuwe terreinen of uitbreidingen van bestaande terreinen zijn mogelijk als:

  • er binnen de bestaande voorraad geen geschikte ruimte meer is;
  • deze toevoeging additionele kwaliteit toevoegt aan het regionale aanbod. In de regionale visies moet hier uitwerking aan gegeven worden. Dit geldt voor nieuwe terreinen en grotere uitbreidingen van bestaande bedrijventerreinen;
  • beperkte uitbreiding van bestaande terreinen (kavelniveau) voor reeds op het terrein gevestigde bedrijven of lokale, solitair gevestigde bedrijven is onder voorwaarden mogelijk, via maatwerk en met een goede onderbouwing;
  • de ontwikkeling past binnen de geformuleerde algemene verstedelijkingsprincipes waaronder de ladder van duurzame verstedelijking en de voorkeur voor gebruik van leegstaande panden;
  • er tegelijkertijd elders in de regio bestaande voorraad of harde plannen (in vergelijkbare omvang) uit de markt worden genomen;
  • hierover overeenstemming is bereikt in het regionaal programmeringsoverleg werklocaties.

Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 (samenhang OVL2021)

De Wijzigingsverordening is door Provinciale Staten op 15 december 2022 vastgesteld. In de wijzigingsverordening wordt onder meer artikel 2.4.5 gewijzigd. De titel van het artikel wordt aangepast naar 'Vestigingsmogelijkheden bedrijven'. Daarnaast wordt er een (nieuw) vierde lid ingevoegd, luidende:

4. Een ruimtelijk plan:

  • a. laat geen bedrijfskavel toe met een oppervlakte van meer dan 5 hectare;
  • b. laat niet toe dat bedrijfskavels worden samengevoegd indien hierdoor bedrijfskavels groter dan 5 hectare ontstaan;
  • c. laat niet toe dat gebouwen zodanig worden gerealiseerd of met elkaar verbonden dat zij de grens van een bedrijfskavel overschrijden.

Tevens worden een nieuwe paragraaf en artikel aan hoofdstuk 2 toegevoegd, luidende Klimaatadaptatie. Bij dit artikel worden de volgende regels opgenomen:

  • 1. De toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een beschrijving van:
    • a. de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico’s en gevolgen van klimaatverandering; en
    • b. de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de risico’s en gevolgen van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.
  • 2. In de beschrijving worden in ieder geval de volgende risico’s betrokken:
    • a. wateroverlast;
    • b. overstroming;
    • c. droogte.
  • 3. Bij de beschrijving wordt gebruik gemaakt van de informatie van gemeentelijke, regionale en landelijke stresstest- en overstromingskaarten.

Het onderhavige bestemmingsplan kent een ruime aanloopgeschiedenis en is in overleg met de provincie tot stand gekomen. Het betreft hier in hoofdzaken een conserverend bestemmingsplan dat geen nieuwe ontwikkelingen als bedoeld in de Wijziging Omgevingsverordening, mogelijk maakt. Voor het overige is het plan in lijn met het provinciaal beleid en daarmee ook met de Omgevingsverordening Limburg.

3.2.3 Omgevingsverordening Limburg (2021)

Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet.

Hoewel de Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.

Deze nieuwe en gewijzigde onderdelen vinden hun oorsprong in het ontwerp van de Omgevingsvisie Limburg (POVI).

Provinciale Staten hebben de nieuwe Omgevingsverordening vastgesteld in de vergadering van 17 december 2021. Omdat deze Omgevingsverordening is gebaseerd op de Omgevingswet kan deze niet eerder in werking treden dan de Omgevingswet zelf. Het Rijk heeft de inwerkingtreding van de Omgevingswet uitgesteld tot 1 juli 2023. Daarmee wordt automatisch de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening Limburg ook uitgesteld tot die datum. Tot die tijd blijft de Omgevingsverordening Limburg 2014 gelden. Inmiddels is op 15 december een wijziging van de Omgevingsverordening Limburg (2021) vastgesteld, waarin de zelfde elementen zijn toegevoegd als in de Wijzigingsverordening 2014.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionaal Beleidskader Werklocaties Midden-Limburg

In 2018 is door de gemeenten in Midden-Limburg gezamenlijk het Regionaal Beleidskader Werklocaties opgesteld. Structurele en conjuncturele ontwikkelingen in de economie hebben geleid tot wijzigingen in de verhouding tussen de vraag en het aanbod van bedrijventerreinen, winkels en kantoren in Midden-Limburg. De gemeenten onderschrijven de opgave en het belang van een gezamenlijke visie en aanpak.

Doel van het Regionaal Beleidskader Werklocaties is om vraag en aanbod van werklocaties naar de toekomst toe in balans te brengen en de bijbehorende afspraken vast te leggen. Het beleidskader is richtinggevend voor het eigen beleid van de gemeenten, onder andere bij de uitwerking van structuur- of omgevingsvisies en bestemmingsplannen.

Het Regionaal Beleidskader Werklocaties richt zich op de regionale toepassing van het gebruik van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking, inclusief drempelwaarden, organisatie en proces. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in bestaande voorraad, harde en nieuwe plannen.

In de bestaande voorraad zijn de bedrijven gevestigd die de economische basis van Midden-Limburg vormen. Op een aantal bedrijventerreinen is sprake van restcapaciteit. Restcapaciteit betreft delen van bedrijventerreinen waar nog niet is gebouwd, maar die wel in de verkoop zijn en waar een gerichte bestemming op ligt. Deze restcapaciteiten vormen de uitbreidingsmogelijkheden voor de gevestigde en nieuw aan te trekken bedrijven. Als plannen niet hard zijn, worden ze geschouwd als nieuwe plannen. Ook verplaatsingen en uitbreidingen van bestaande werklocaties, mits niet passend in bestaande bestemmingsplannen of afgegeven omgevingsvergunningen, worden tot nieuwe plannen gerekend.

Voor nieuwe plannen geldt dat bij de benodigde ruimtelijke procedure de Ladder voor Duurzame Verstedelijking doorlopen dient te worden. Daarnaast worden drempelwaarden gehanteerd. De drempelwaarden hebben betrekking op de omvang van het initiatief in m2 bvo. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen uitbreiding van bestaande bedrijven en nieuwe vestigingen. De drempelwaarde voor bedrijventerreinen betreft 1.500 m2 bvo.

In de inventarisatie en de locatiebeoordeling is de stand van zaken in aanbod en plannen in de regio Midden Limburg per thema in beeld gebracht. Voor bedrijventerreinen lijken vraag en aanbod tot 2030 op het niveau van de regio redelijk in evenwicht, echter is op lokaal niveau in meerdere gemeenten sprake van een tekort aan kwalitatief geschikte bedrijfslocaties of dreigt dit tekort te ontstaan. In onder andere Nederweert is sprake van een kwalitatief tekort. Wel bestaat hier de mogelijkheid om uit te wijken naar het nabijgelegen Kampershoek 2.0. Dit geldt met name voor grootschaliger, (boven) regionaal geörienteerde bedrijven en minder voor kleinschaliger, lokaal gebonden MKB-bedrijven.

Visie Bedrijventerreinen

Uitgangspunten voor bedrijventerreinen zijn:

  • Het aanbod aan restcapaciteiten, leegstand en onbenutte (maar wel uitgegeven) kavels is in kwantitatief opzicht voor de regio als geheel beschouwd vrijwel in evenwicht met de vraag tot 2030. De bestaande locaties en plannen zijn het vertrekpunt voor de opvang van de groei van het bedrijfsleven in Midden-Limburg, en van daarbuiten. Op het niveau van de individuele gemeenten zijn er lokaal echter reeds kwalitatieve tekorten zichtbaar, die op termijn kunnen fungeren als een rem op de economische groei.
  • Met het oog op het voorkomen van concurrentie met regionaal of lokaal georiënteerd aanbod aan bedrijventerreinen handhaven gemeenten met bovenregionale bedrijventerreinen zoveel mogelijk het bijzondere profiel van deze bedrijventerreinen (voor grootschalige logistieke bedrijven of ‘biobased agriculture’16). Indien lokaal tekorten aan kwalitatief geschikte bedrijfslocaties ontstaan kan eventueel van de profielen worden afgeweken. Een goede inpassing van de bedrijven dient daarbij uitgangspunt te zijn. Bij uitvoering van een marktscan met oog op de actuele vraag naar bedrijventerreinen dient met oog op de Ladder voor Duurzame Verstedelijking te worden meegewogen of en welk deel van de vraag kan worden opgevangen op bestaande bedrijfslocaties. Gemeenten moeten ruimte kunnen blijven bieden aan behoud en de groei van bestaande bedrijven.
  • Groei van bestaande gevestigde bedrijven wordt voor zover mogelijk binnen de eigen gemeente opgevangen, indien hier op bestaande locaties, in de restcapaciteit, leegstand of binnen de harde plannen ruimte voor is.
  • Bovenregionale terreinen zijn de natuurlijke opvanggebieden voor nieuwe grootschalige vestigers en grootschalige verplaatsers binnen de thematisering van de bovenregionale / regionale terreinen.
  • Onder bedrijfsruimte wordt niet verstaan ruimten bedoeld voor de uitoefening van een 'beroep aan huis'.

Op het overgrote deel van de terreinen in Midden-Limburg is een diversiteit aan bedrijven gevestigd, die vaak prima naast elkaar functioneren. Voor het overgrote deel van de bedrijven geldt dat deze sterk lokaal gebonden zijn, wat inhoudt dat een eventuele vraag vanuit deze bedrijven in of op korte afstand van de huidige locatie dient te worden gevonden. In de reguliere voorraad verandert dan ook weinig. De gevestigde bedrijven zijn de ruggengraat van de lokale en regionale economie. Ze zijn lokaal geworteld en vaak gestart in diezelfde gemeente. Soms zijn ze doorgegroeid tot bedrijven van formaat, soms zijn ze klein gebleven en soms zijn ze pas net gevestigd.

De reguliere voorraad dient als opvang voor behoud en uitbreiding van bestaande bedrijven en de opvang van nieuwe bedrijven, die niet passen in het profiel van de bovenregionale terreinen.

Er is sprake van drie categorieën bedrijventerreinen:

  • Logistiek-/industriële bedrijventerreinen;
  • Stedelijke dienstenterreinen;
  • Stedelijke bedrijventerreinen en bedrijventerreinen landelijk gebied.

Bedrijventerrein Aan Veertien behoort tot de categorie 'bedrijventerrein landelijk gebied'. De bedrijventerreinen landelijk gebied liggen in de landelijke gemeenten en zorgen voor een diverse opvang van kleinschalige en middelgrote bedrijven in de sfeer van (overwegend lichte) productie, handel en dienstverlening. Bedrijven die zich hier vestigen of gevestigd zijn behoren een binding te hebben met het landelijk gebied.

Uit de inventarisatie en locatiebeoordeling kan worden geconcludeerd dat het bedrijventerrein Aan Veertien goed functioneert. Echter wordt ook geconcludeerd dat er in Nederweert nog 4,6 hectare uitgeefbaar bedrijventerrein beschikbaar is (op bedrijventerrein Pannenweg West) (kanttekening: op Pannenweg-West is op het moment van het opstellen van deze toelichting geen uitgeefbaar terrein meer aanwezig), tegenover een indicatieve vraag tot en met 2030 van circa 23 hectare. De gemeente zal op korte termijn eventuele ruimtevragen vanuit het lokale bedrijfsleven niet kunnen opvangen. Een deel van deze vraag kan worden opgevangen in bestaand vastgoed en op nabij gelegen nieuwe bedrijventerreinen in Weert. Dit geldt in mindere mate voor kleinschalige, lokaal geörienteerde bedrijven, die naar verwachting bij voorkeur binnen de gemeente Nederweert gevestigd zijn.

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het Regionaal Beleidskader Werklocaties waarbij één van de uitgangspunten is dat de bestaande locaties en plannen het vertrekpunt zijn voor de opvang van de groei van het bedrijfsleven in Midden-Limburg, en van daarbuiten. Groei van bestaande gevestigde bedrijven dient, voor zover mogelijk, binnen de eigen gemeente te worden opgevangen, indien hier op bestaande locaties, in de restcapaciteit, leegstand of binnen de harde plannen ruimte voor is. Binnen Aan Veertien is een drietal onbenutte kavels (restlocaties) aanwezig, waarvoor het bestemmingsplan door middel van geluidreservering ontwikkelingsmogelijkheden biedt. Ten slotte wordt direct aanvullend op het bedrijventerrein mogelijkheid geboden voor de uitbreiding van een bestaand bedrijf, zodat dit hier behouden kan blijven.

3.3.2 RES1.0 Noord- en Midden Limburg

In 2019 heeft Nederland in het Klimaatakkoord afgesproken dat de CO2-uitstoot in 2030 de helft

lager moet zijn dan in 1990. En in 2050 zelfs 95% lager. In de Regionale Energie Strategie (RES) staat welke bijdrage de Regio Noord- en Midden Limburg daaraan gaat leveren. Nederland is opgeknipt

in dertig RES-regio’s. De vijftien gemeenten van Noord- en Midden Limburg vormen met Provincie Limburg, Waterschap Limburg en Enexis de RES-regio Noord- en Midden Limburg. Samen met inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties wordt de RES gemaakt. En tezamen wordt aan de slag gegaan om de ambities uit de RES waar te maken.

Gemeenten, provincie, waterschap en Enexis staan, samen met de omgeving, aan de lat om de afspraken uit de RES waar te maken.

Deze afspraken worden, na de vaststelling van de RES1.0, vastgelegd in een uitvoeringsconvenant. De gemeenteraad van de gemeente Nederweert heeft op 8 juni 2021 ingestemd met de RES 1.0.

Onderdeel van dit convenant zijn in ieder geval de afspraken over de verankering van de RES in het omgevingsbeleid en de afspraken over de toekomstige regionale samenwerking.

Elke gemeente stelt voor haar eigen gemeente haar beleid vast (maatwerk), waarbij de RES de basis is.

  • De ruimtelijke afspraken in de RES1.0 worden vastgelegd in het omgevingsbeleid van gemeenten, provincie en het waterschap. Vanaf inwerkingtreding van de Omgevingswet kunnen de instrumenten van deze wet hiervoor worden gebruikt. Daarvoor wordt door de RES een handreiking uitgewerkt.
  • Voor de periode tot inwerkingtreding van de Omgevingswet worden bestuursafspraken opgesteld. Deze afspraken zullen, net zoals de RES, elke twee jaar worden herzien.
  • Op dit moment wordt onderzocht we op welke wijze de regionale samenwerking na 1 juli 2021 kan worden voortgezet en welke regionale uitvoeringsorganisatie daarbij nodig is en hoe dit wordt vastgelegd in het uitvoeringsconvenant.

In de regio Noord- en Midden Limburg worden de volgende zaken opgepakt.

  • Energie besparen zodat minder hoeft te worden opgewekt.
  • Duurzame elektriciteit opwekken uit zon en wind.
  • Duurzame warmte gebruiken zodat stap voor stap van het aardgas af kan worden gegaan.
  • Voordelen voor inwoners vergroten

De ambitie uit het RES1.0 is opgenomen in het volgende schema:

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAanVeertien2023-VA01_0006.png"

Op 1 juli 2021 wordt de RES 1.0 bij het Rijk ingediend, waarna gestart kan worden met de uitvoering.

Het is een dynamisch document. Op grond van ervaringen, nieuwe inzichten en nieuwe ontwikkelingen wordt de RES elke twee jaar opnieuw bijgesteld.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Nederweert

De gemeente heeft op 9 november 2010 de structuurvisie Nederweert vastgesteld. Om inhoudelijk goed sturing te geven maakt de structuurvisie Nederweert onderscheid in:

  • ontwikkelingen die moeten kunnen plaatsvinden omdat ze voorzien in de basisinrichtingen van de gemeente (PLICHT);
  • ontwikkelingen die de gemeente graag zou willen om daarmee bepaalde doelen te bereiken waarvoor de gemeente dus eigen initiatieven ontplooit (AMBITIE);
  • ontwikkelingen die zich voordoen waarop de gemeente wil kunnen anticiperen (KANS);
  • ontwikkelingen die de gemeente wil voorkomen (BEDREIGING).


De bovengenoemde vier pijlers zijn afgezet tegen de verschillende prioritaire beleidsvelden: Wonen, Voorzieningen, Werken, Omgevingskwaliteit en Mobiliteit. Het beleid op hoofdlijnen voor 'voorzieningen voor goed wonen en leven' bestaat uit het bereikbaar houden van basisvoorzieningen voor alle kernen.

Ten aanzien van bedrijventerreinen wordt in de structuurvisie aangegeven dat er in de gemeente 5 bedrijventerreinen aanwezig zijn, te weten Pannenweg-Oost, Bedrijvenpark Pannenweg, Aan Veertien, Hulsenweg en Ketelaarsweg. In beginsel wordt geen grootschalige uitbreiding van bedrijventerreinen meer voorzien. Wel is op lokale schaal afronding van de bestaande terreinen mogelijk en wenselijk.

Kwaliteitsmenu

In paragraaf 5.6. van de structuurvisie is opgenomen dat de uitbreiding van bedrijventerreinen in het buitengebied alleen mogelijk is onder voorwaarde dat een kwaliteitsbijdrage wordt geleverd. De kwaliteitsbijdrage komt bovenop de goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing. De kwaliteitsbijdrage omvat een tegenprestatie in euro's en een landschappelijk inpassingsplan dat voorgelegd dient te worden aan de kwaliteitscommissie. De kwaliteitsbijdrage dient ter compensatie van het verlies aan waarden in het buitengebied die door de ontwikkeling wordt veroorzaakt. Voor de kwaliteitsbijdrage wordt een drempelwaarde gegeven. De kwaliteitsbijdrage wordt ingezet voor realisering van groen, natuur, landschap en herstel van landschappelijke cultuurhistorie.

3.4.2 Verordening Geurhinder en Veehouderij Nederweert 2017

Op 14 november 2017 heeft de gemeenteraad de nieuwe Verordening Geurhinder en Veehouderij Nederweert 2017 vastgesteld. Deze verordening vervangt de Verordening geurhinder en veehouderij Nederweert 2013. In deze nieuwe verordening is vastgesteld dat op het bedrijventerrein Aan Veertien de maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object 10 odour units (OU) bedraagt. Wanneer de Nieuwe Omgevingswet in werking treedt, dan kunnen bedrijfsgebouwen en kantoren als niet geurgevoelig worden beschouwd. Voor die tijd is dat echter nog niet mogelijk.

Aangezien geur geen statische factor is, zijn er geen geurcontouren op de verbeelding opgenomen. In de regels wordt verwezen naar de Verordening Wet geurhinder en veehouderij 2017, die op 24 november 2017 in werking is getreden.

3.4.3 Gemeente Nederweert en Duurzaamheid

De gemeente Nederweert heeft de ambitie dat de gemeente in 2035 energieneutraal wil zijn. Inspanningen richten zich daarbij op:

  • het zoveel als mogelijk ontzien van landbouwgronden en natuurgebieden bij de duurzame opwek van zonne-energie.
  • het in aansluiting op de provinciale Zonneladder (december 2020) het opwekken van zonne-energie via zonnepanelen op daken en tegen gevels.
  • het benutten van andere mogelijkheden in bebouwd en onbebouwd gebied (meervoudig ruimtegebruik).
  • het onderzoeken van mogelijkheden voor het gebruiken van restwarmte.

3.4.4 Mobiliteitsplan

De gemeenteraad van Nederweert heeft op 11 februari 2020 het Mobiliteitsplan Nederweert vastgesteld. Nederweert zet met het mobiliteitsplan in op verkeersveiligheid en een logisch en veilig netwerk voor fiets-, landbouw- en vrachtverkeer.

De gemeente Nederweert heeft een centrale ligging binnen de provincie Limburg. Rijksweg A2 ten westen van de gemeente Nederweert vormt een belangrijke schakel in de verbinding van de gemeente met Brainport-regio Eindhoven en het zuiden van Limburg. Verder zijn de Zuid-Willemsvaart, Noordervaart en het kanaal Wessem-Nederweert op grondgebied van de gemeente Nederweert gelegen. De barrièrewerking van deze kanalen wordt onderbroken door een aantal bruggen.

Voor recreatieve fietsers, maar ook voor utilitaire fietsers, zijn een aantrekkelijke omgeving en verkeersveiligheid van belang. In het buitengebied gaat vooral de aandacht uit naar het reduceren van de snelheid naar 60 km/h en het voorkomen van conflicten tussen het fietsverkeer en vracht/landbouwverkeer. De gemeente wil daar waar mogelijk de utilitaire en recreatieve routes combineren. Het verder verbeteren van het recreatieve fietsroutenetwerk biedt kansen om de toeristisch-recreatieve aantrekkingskracht van de regio verder te vergroten. De Eindhovensebaan maakt onderdeel uit van de recreatieve fietsroute tussen Nederweert en Someren. Deze route loopt tussen knooppunt 01 (kruising Eindhovensebaan- Uliker) en knooppunt 68 (Sluis 13 bij de Kanaaldijk). In de volgende figuur zijn zowel de landbouw- als de recreatieve routes weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAanVeertien2023-VA01_0007.png"

Landbouw- en recreatieve routes

In het mobiliteitsplan zijn zes speerpunten opgenomen die zijn doorvertaald naar ambities en concrete doelstellingen. De ambitie ten aanzien van een logisch en veilig netwerk voor landbouw- en vrachtverkeer vertaalt zich in een optimale en veilige bereikbaarheid voor de inwoners en bedrijven. Gestreefd wordt naar directe routes tussen de rijks- en provinciale wegen en de bedrijven en voorzieningen. Dit kan door het landbouwverkeer vooral gebruik te laten maken van de erftoegangswegen in het buitengebied, waarbij conflicten met het recreatief verkeer worden voorkomen. Daarnaast dient doorgaand verkeer op wegen die hiervoor niet zijn ingericht en bestemd te worden voorkomen. Bij het landbouwverkeer is het van belang dat het routenetwerk wordt ontvlecht van het (recreatief) fietsnetwerk. Daar waar het gebruik van wegen door zowel landbouwverkeer als fietsverkeer onvermijdelijk is, moet de inrichting passen bij de weggebruikers. Ook het gebruik van wegen binnen de bebouwde kom van de kernen door landbouwverkeer dient voorkomen te worden. Om vrachtverkeer zo direct mogelijk af te wikkelen op de daarvoor bestemde wegen is een goede verkeersafwikkeling op de doorgaande wegen van essentieel belang.

In het verkeersveiligheidsplan wordt, als uitvloeisel van het Beleidsplan Verkeer en Vervoer specifiek ingegaan op de knelpunten ten aanzien van verkeersonveiligheid in de gemeente Nederweert.

De effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de verkeers- en parkeersituatie in de omgeving van het bedrijventerrein zijn in paragraaf 4.7 onderzocht.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van de planologische- en milieuaspecten beschreven. Hierbij is tevens de voorgenomen uitbreiding van Struyk Verwo meegenomen.

4.1 Vormvrije MER-beoordeling

Het bestemmingsplan voorziet in een uitbreiding van het bestaande industrieterrein. Hiermee moet het plan worden aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein als bedoeld in kolom I van categorie 11.3, onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAanVeertien2023-VA01_0008.png"

De uitbreiding van het industrieterrein omvat 44.500 m2 (= 4,45 hectare); dit is ruim onder de drempelwaarde van 75 hectare, waarbij wordt opgemerkt dat de de geluidzone rondom een industrieterrein geen deel uitmaakt van de oppervlakte van het industrieterrein.

Uit de geschiedenis van totstandkoming van artikel 2, vijfde lid, onder b, van het Besluit milieueffectrapportage blijkt dat het bevoegd gezag op grond van artikel 7.2, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer zich ervan moeten vergewissen of een activiteit die beneden de voor de m.e.r.-beoordeling gedefinieerde drempel valt, daadwerkelijk geen aanzienlijke milieugevolgen kan hebben. Het bevoegd gezag dient zijn standpunt hieromtrent deugdelijk te motiveren. Hiertoe wordt een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.

In deze beoordeling moet worden gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Hierop wordt hierna ingegaan.

Kenmerken van het project  

Het plan omvat de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein Aan Veertien in de gemeente Nederweert. Het bestaande bedrijventerrein heeft een omvang van 36,28 hectare en wordt uitgebreid met 4,45 hectare om tegemoet te komen aan de uitbreidingswensen van ter plaatse bestaand bedrijf. De uitbreiding vindt plaats op gronden die nu nog in agrarisch gebruik zijn. De uitbreiding zal worden aangewend voor opslag in de openlucht. De omvang van het project is relatief klein. De kenmerken van het project rechtvaardigen geen MER.


Plaats van het project  

De uitbreidingen zijn verdeeld over een drietal locaties (zie kaartje hieronder). De uitbreidingen zijn niet gesitueerd in een gevoelig gebied, zoals een Natura 2000-gebied of een verbindingszone binnen het Nederlands Natuurnetwerk. Uitbreiding 1 sluit aan de westzijde aan op de weg Kanaaldijk, in het noorden aan het buitengebied met een agrarische functie, aan de oostzijde aan een agrarisch bedrijf gericht op kippeneierenproductie en aan de oostzijde aan het bestaande industrieterrein. Locatie 2 sluit aan de westzijde aan op het bestaande industrieterrein, aan de noordzijde aan het hiervoor genoemde agarische bedrijf en aan de oost- en zijdzijde aan het buitengebied met een agrarische functie. Locatie 3 sluit aan de west- en zuidzijde aan op het bestaande industrieterrein en aan de noord- en westzijde aan het buitengebied met deels een agrarische functie, waaronder een kwekerijbedrijf.

De plaats van het project rechtvaardigt geen MER.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAanVeertien2023-VA01_0009.png"  

Het bestaande industrieterrein Aan Veertien (oranjekleurig) en de 3 uitbreidingslocties (grijs met nummering)


Kenmerken potentiële effecten  

De uitbreiding van het bedrijventerrein heeft geen belangrijke uitstraling van milieueffecten naar de omgeving. Te verwachten effecten hangen samen met mogelijke veranderingen in de waterhuishouding (toename verharding). Om dit te ondervangen wordt een afdoende waterberging gerealiseerd. Andere effecten zijn niet te verwachten, ook de verkeersproductie neemt niet toe; zie hiertoe ook de paragrafen 4.3 tot en met 4.9 van deze toelichting waarin op de toetsing van de milieu- en omgevingsaspecten wordt ingegaan.


Conclusie

Gelet op de aard en relatieve omvang van het project, de plaats hiervan en de kenmerken van de potentiële effecten kan op voorhand worden geconcludeerd dat er hiermee geen belangrijke negatieve milieugevolgen aan de orde zijn die een milieueffectrapportage rechtvaardigen.

4.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De Ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro). Kern van de Ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte aan is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij is of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien. In juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij de afzonderlijke treden zijn losgelaten. Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt nu als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De Ladder-onderbouwing zorgt ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, én voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.

Als de ontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied dan wordt voldaan aan de Ladder.

Een stedelijke ontwikkeling ontwikkeling wordt omschreven als:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt:

bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing voor wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en ook de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

Het bestaande bedrijventerrein betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. De voorgenomen uitbreiding van Struyk Verwo moet echter wel worden gekenmerkt als een stedelijke ontwikkeling die buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. Dit betekent dat moet worden aangetoond dat er behoefte is aan deze ontwikkeling en dat moet worden gemotiveerd waarom deze niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden.

Regionaal is geconcludeerd dat er in Nederweert geen uitgeefbaar bedrijventerrein beschikbaar is tegenover een indicatieve vraag tot en met 2030 van circa 23 hectare. De gemeente zal op korte termijn eventuele ruimtevragen vanuit het lokale bedrijfsleven niet kunnen opvangen. Een deel van deze vraag kan worden opgevangen in bestaand vastgoed en onbenutte kavels of op nabijgelegen nieuwe bedrijventerreinen in Weert.

Vanuit de bedrijfsvoering van Struyk Verwo is het niet mogelijk om de onbenutte bedrijfskavels op het bedrijventerrein Aan Veertien hiervoor aan te wenden of om de opslagplaatsen (uitbreidingsplekken) op een andere locatie te voorzien. Vanuit het bedrijfsproces is een directe koppeling met de uitbreiding nodig. Bovendien is een directe koppeling nodig om ongewenste verkeerstoename tussen de huidige en de nieuwe locatie te voorkomen.

Op basis van voorstaande kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen uitbreiding in overeenstemming met de uitgangspunten van de Ladder is.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

In april 2021 is een quickscan archeologie uitgevoerd (zie Bijlage 1). Deze Quickscan heeft als doel inzicht te krijgen in het risico op het aantreffen van archeologische resten in de uitbreidingszones van het plangebied. De resultaten van deze quickscan zijn hieronder voor het gehele plangebied en per uitbreidingslocatie weergegeven.

Het totale plangebied

Van het noorden naar het zuiden neemt de hoogte en de archeologische verwachting op de archeologische verwachtings- en beleidskaart van de gemeente Nederweert toe. Deze verwachting is afgestemd op de geomorfologische en bodemkundige zones die door het plangebied geraakt worden. In het zuiden raakt het plangebied zones met een hoge verwachtingswaarde en een AMK-terrein.


Bodemroerende ingrepen in het zuiden van het plangebied zijn onderzoeksplichtig als deze de vrijstellingsgrenzen weergegeven in Tabel 1 overschrijden. In het plangebied kunnen resten worden aangetroffen vanaf het Paleolithicum (oude steentijd). In het zuiden van het plangebied is de kans op het aantreffen van in tact archeologische resten groter door de aanwezigheid van een enkeerddek. In het noorden van het plangebied is de kans kleiner. Hier ontbreekt een enkeerddek waardoor de kans op verstoring van het Pleistocene niveau, waarin archeologische resten kunnen wordt gevonden, door bijvoorbeeld agrarische activiteiten groter is.


afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAanVeertien2023-VA01_0010.png"

Uitbreidingslocatie 1

Uitbreidingslocatie 1 raakt een gebied waarvoor archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden (Groen omlijnd in onderstaande kaart). Daarnaast geldt voor deze locatie geen verwachting en geen onderzoeksplicht (tenzij MER-plichtig of project vallend onder Wet Milieubeheer). Het gebied is in 2005 onderzocht en vrijgegeven. In dit gebied hoeft geen archeologisch onderzoek meer plaats te vinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAanVeertien2023-VA01_0011.png"  

Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart gemeente Nederweert (2010) met plangebied.


Uitbreidingslocatie 2 en 3:

Op de verwachtings- en beleidskaart van de gemeente Nederweert is te zien dat uitbreidingslocaties 2 en 3 zijn gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde (categorie 6 op bovenstaande kaart). Hiervoor geldt geen onderzoeksplicht (tenzij MER-plichtig of project vallend onder Wet Milieubeheer). In deze gebieden hoeft eveneens geen archeologisch onderzoek meer plaats te vinden.


Daarnaast bevinden deze locaties zich binnen het Provinciaal Aandachtsgebied van de provincie Limburg (Provincie Limburg, 2008). Tot op heden heeft de provinciale status van het centrale dekzandeiland als 'Provinciaal Aandachtsgebied' niet geleid tot een beleidsmatige meerwaarde boven het gemeentelijke beleid.

Conclusie en advies

Voor alle drie de uitbreidingslocaties van Struyk Verwo geldt geen onderzoeksverplichting voor archeologie daar de kans op het aantreffen van archeologische resten conform de archeologische beleids- en verwachtingskaart laag wordt ingeschat. Om deze reden wordt geadviseerd geen archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren voor deze drie locaties.


Dit advies geldt alleen voor de drie uitbreidingslocaties van Struyk Verwo. Indien er bodemroerende werkzaamhedenmoeten worden uitgevoerd in de rest van het plangebied kan archeologisch vervolgonderzoek verplicht zijn. Deze verplichting hangt af van de oppervlakte en diepte van de ingrepen en de beleidszones die geraakt zouden worden.


Bij graafwerkzaamheden kunnen (niet voorspelbare) archeologische vondsten worden aangetroffen, zoals bedoeld in artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016. In dat geval moet hiervan melding worden gedaan bij het Bevoegd Gezag.

4.4 Landschap

Op de uitbreidingslocaties van Struyk Verwo vigeert de bestemming 'Agrarisch - Landbouwontwikkelingsgebied'. Voor deze bestemming is de kwaliteitsdoelstelling gericht op het versterken van de aanwezige landschappelijke en stedenbouwkundige structuur/identiteit.

Deze doelstelling kan worden bereikt door het inzetten van één of meer van de volgende maatregelen:

  • er dient sprake te zijn van een inpassing van de nieuwe bebouwing/verharding op basis van een inpassingsplan, waarbij een en ander is afgestemd op de specifieke omgevingskenmerken (landschappelijke inpassing en ruimtelijke inpassing);
  • versterking omliggende openbare ruimte;
  • realiseren of versterken van landschappelijke waarden zoals beschreven in bestaande provinciale beleidskaders;
  • behoud en herstel cultuurhistorisch waardevolle panden;
  • vervangende nieuwbouw met hogere kwaliteit;
  • inpassende beplanting.

Op basis van voorstaande is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld door Struyk Verwo. De uitvoering is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de planregels.

Landschappelijk inpassingsplan

In opdracht van Struyk Verwo is een landschapsplan opgesteld (zie Bijlage 2 bij de regels).

Landschap  

De visie is om vanuit de landschapsstructuur een cascolandschap te creëren, waarbinnen de nieuwe bedrijfsontwikkeling kan plaatsvinden.

Zoals de analyse al laat zien, was het voorheen een rationeel kleinschalig landschap met begroeiing en bomen op de perceelsranden. Door de randen stevig met groen aan te planten met struweelsingels en hierin bomen, ontstaat dit beeld. Ook de versterking van lanen in het landschap, zoals de Eindhovensebaan draagt hiertoe bij. De inkleding aan de Kanaalzijde wordt gedaan door de stevige monumentale eikenlaan en daarbij de bestaande en de nieuwe struikenzone, die het geheel inkadert. Ook het zandweggetje aan de noordzijde. Hier zorgt de bestaande bomenlaan voor een stevige hoge inkadering en zal de struikenzone dit versterken.

Waar het bedrijventerrein grenst aan het aangrenzende bedrijventerrein en aangrenzende bebouwde erf, is de aanplant niet van toepassing als inkadering.

Ecologie  

Qua ecologische waarde heeft de Quickscan natuur (zie paragraaf 4.5.1) aangegeven dat juist de randen van het bedrijventerrein erg belangrijk zijn om soorten vanuit het aangrenzende agrarische cultuurlandschap ruimte te bieden. Zeker met de Patrijs en Grasmus als doelsoort is een struweelrijke begroeiing erg waardevol, grenzend aan het agrarische gebied.

Ook de waterloop door het gebied vormt met de nieuwe natuurwaarden in de nabijheid een groene ader die de groene waarden ontsluit en aansluit op de Waterschapsbuffer. Maar ook de groenzone langs de noordzijde maakt een mooie ecologische verbinding met de Kanaalzone.

Het plan

Het landschappelijk inpassingsplan bestaat uit de aanplant van een aantal struiken- en bomenzones.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAanVeertien2023-VA01_0012.png"

A: Aanplant brede struiken en bomenzone

Deze strook is zeer bepalend voor het aanzicht op het nieuwe bedrijventerrein, zodat deze ook 10 meter breed is. Deze wordt ingericht als stevige struikenzone met op onderlinge afstand van 6-8 meter een opgaande Zwarte Els (Alnus glutinosa), die het hier goed doet. De bomen hebben bij aanplant een maat van 16-18, zodat ze meteen enige body hebben.

B: Aanplant versterking bomenlaan

Om de bestaande eikenlaan te vervolmaken aan deze zijde is de aanleg van een 5 tal stevige bomen wenselijk. Hier worden op onderlinge afstand van 12 meter aangeplant:

  • 3 Ulmus laevis
  • 2 Quercus palustris

Dit zijn net iets andere bomen en vormen de overgang van het bebouwd gebied naar het agrarische cultuurlandschap.

De bomen hebben bij aanplant een stevige maat van 20-25, zodat ze snel onderdeel zijn van de laan en ze worden in samenspraak met de gemeente in de berm geplant of net op de grens van het perceel.

C en D: Aanplant struiken- en bomensingel

Het groene kader op iets ruimere afstand wordt met een breedte van 6 meter ingevuld met bijna soortgelijk sortiment als A.

Dus met op onderlinge afstand van 10-12 meter de Zwarte Els (Alnus glutinosa) en hier op onderlinge afstand van 30 meter enkele Populus trichocarpa (mannelijke) bomen (Balsempopulier) tussen die een hogere groene rand creëren. Deze hebben geen pluizen en zijn verder niet woekerend.

De bomen hebben bij aanplant een maat van 16-18, zodat ze meteen body geven.

De struiken staan op onderlinge afstand van 1,5 meter x 1,5 meter en hebben bij aanplant een maat van 80-100. Ze worden aangeplant in groepen.

E: Aanplant struikenzone

Betreffende zone heeft reeds een bomenrij in nabijheid. Dit is de forse eikenrij en de bestaande Essenrij aan de noordzijde. Vandaar wordt in aangegeven zone van 6 meter een stevige groenzone met struiken aangelegd, die samen met de bomen een stevig groen kader wordt. Dit sluit aan op de bestaande groenzone langs de Kanaalzone.

Ze worden op onderlinge afstand van 1,5 meter x 1,5 meter groepsgewijs aangeplant.

Conclusie

Het landschappelijke inpassingsplan zorgt voor een integratie tussen het groene decor en de ontwikkelruimte voor het bedrijf. Naast een integratie zal het plan ook ten behoeve van de aanwezige soorten een meerwaarde opleveren en een toevluchtsoord vormen vanuit het aangrenzende cultuurlandschap. Met het landschapsplan wordt daarmee zorg gedragen voor een goede landschappelijke inpassing.

Om te zorgen dat de landschapsmaatregelen worden aangelegd en in stand worden gehouden, is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in artikel 3.5.6 van de regels.

4.5 Natuur

4.5.1 Quickscan natuurwetgeving

Bij een ruimtelijke ontwikkeling, in dit geval de voorgenomen uitbreiding, dient rekening gehouden te worden met natuurwetgeving. Derhalve is het belang om na te gaan of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een negatief effect heeft op de beschermde natuurwaarden. Door de voorgenomen ingreep is mogelijk sprake van negatieve effecten op beschermde soorten of kwalificerende waarden van Natura 2000-gebieden in het kader van de Wet natuurbescherming (hierna Wnb) of effecten op wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland.

In de in februari 2020 uitgevoerde quickscan natuurwetgeving zijn de de eventuele negatieve effecten op beschermde soorten en gebieden en benodigde vervolgstappen in het kader van de Wnb in beeld gebracht (zie Bijlage 2).

Onderzoeksgebied

Het onderzoeksgebied, bestaande uit de drie locaties waarop het bedrijventerrein dient te worden uitgebreid, is gelegen direct aangrenzend aan het bedrijventerrein Aan Veertien ten noorden van Nederweert (Limburg). Het gebied beslaat enkele akkerbouwpercelen die grenzen aan het bedrijventerrein (deels zuid, deels west), de Eindhovensebaan (oost), de Zuid-Willemsvaart (kanaal) (west) en aan andere akkerbouwpercelen, een plas en een kippenboerderij (noord). Op de percelen worden verschillende soorten landbouwgewassen geteeld. Grenzend aan de percelen lopen verschillende afwateringssloten afgewisseld met begroeiing van riet en enkele bomenlanen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAanVeertien2023-VA01_0013.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAanVeertien2023-VA01_0014.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAanVeertien2023-VA01_0015.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAanVeertien2023-VA01_0016.png"  

Impressie onderzoeksgebied

Gebiedsbescherming

Het onderzoeksgebied ligt tussen drie Natura 2000-gebieden: Groote Peel in het noordoosten, Sarsven en de Banen in het zuidoosten en Weerter- en Budelerbergen en Rinselsven in het westen. De drie Natura 2000-gebieden liggen elk op 3-4 kilometer afstand van het onderzoeksgebied.

Negatieve effecten op de kenmerkende waarden van de drie Natura 2000-gebieden zijn niet uit te sluiten. Door het plan kunnen negatieve effecten ontstaan door verhoogde stikstofdeposities in de gebieden, door zowel de aanleg als de gebruiksfase van het bedrijventerrein. Een Aerius-berekening is noodzakelijk. Andere effecten zijn uitgesloten.

Natuurnetwerk Limburg

Het onderzoeksgebied is niet gelegen in de NNN (Natuurnetwerk Nederland) en ligt buiten het Limburgs Natuurnetwerk (LNN). Doordat het onderzoeksgebied buiten het LNN ligt, en in de provincie Limburg toetsing van externe effecten niet noodzakelijk is, zijn effecten op wezenlijke kenmerken en waarden uitgesloten.

Soortenbescherming

Door de voorgenomen ingreep is mogelijk sprake van negatieve effecten op beschermde soorten in het kader van de Wet natuurbescherming.

Er zijn ten aanzien van de soortenbescherming een bureauonderzoek en een veldbezoek (21 februari 2020) uitgevoerd. Voor het bureauonderzoek is gebruik gemaakt van vrij beschikbare informatie, zoals verspreidingsgegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) van de afgelopen vijf jaar. Daarnaast is gebruik gemaakt van de verspreidingsatlas (verspreidingsatlas.nl) voor de verspreidingsgegevens van beschermde soorten.

Mitigerende maatregelen

Met de volgende maatregelen wordt overtreding van artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming voorkomen ten aanzien van amfibieën:

  • Voer de werkzaamheden uit buiten kwetsbare perioden:
      • a. Landbiotoop: voer de werkzaamheden uit in de periode april t/m juli;
      • b. waterbiotoop: voer werkzaamheden uit in de periode oktober t/m januari (eventuele uitloop tot in februari en maart);
  • Verbeter de habitat in bestaand leefgebied door aanleg van steenhopen, boomstronken en divers kruidenrijk grasland (landhabitat) en eventueel aanpassen profiel van de plas (voortplantingshabitat);
  • Wegvangen en verplaatsen exemplaren.

Broedvogels zonder jaarrond beschermde nesten:

  • Verwijder bomen en vegetatie buiten het broedseizoen (broedseizoen loopt van globaal maart t/m augustus) om vestiging van broedsels te voorkomen;
  • Kort houden vegetatie gedurende werkzaamheden, zodat dekking of broedgelegenheid voor akkervogels afwezig is.

Zorgplicht

De Wnb kent een algemene zorgplicht. Dit betekent dat zorgvuldig met aanwezige planten en dieren moet worden omgegaan. Daarom moeten de volgende maatregelen genomen worden:

  • Maai voorafgaand aan de werkzaamheden de vegetatie in het werkgebied kort. Hierdoor wordt het voor grondgebonden zoogdieren minder aantrekkelijk om in het werkgebied te verblijven tijdens de werkzaamheden;
  • Voer de werkzaamheden rustig uit en in de richting van de poel aangrenzend in het noorden of richting het kanaal aangrenzend in het westen. Op deze manier zijn alle dieren in de gelegenheid om te vluchten naar andere leefgebieden.

Conclusie

Gebiedsbescherming Wnb: op basis van de huidige gegevens zijn negatieve effecten op de kenmerkende waarden van de drie Natura 2000-gebieden niet uit te sluiten. Door het plan kunnen negatieve effecten ontstaan door stikstofemissies bij zowel de aanleg als de gebruiksfase van het bedrijventerrein. Een Aerius-berekening is noodzakelijk alvorens verdere vervolgstappen bepaald kunnen worden (zie paragraaf 4.5.3).

Soortbescherming Wnb: daarnaast is het uitsluiten van beschermde amfibieën en algemene broedvogels in het onderzoeksgebied niet mogelijk. Soortgericht onderzoek naar de amfibieën kamsalamander en poelkikker dient in de periode april t/m juni 2020 te worden uitgevoerd (hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.5.2). Afhankelijk van de resultaten van het onderzoek dient mogelijk een ontheffing van de Wnb te worden aangevraagd. Voor amfibieën, algemene broedvogels en in het kader van de zorgplicht zijn voornoemde mitigerende maatregelen noodzakelijk. Deze worden geborgd in de te verlenen omgevingsvergunning.

4.5.2 Soortgericht onderzoek

Op basis van de quickscan is gebleken dat door de voorgenomen ingreep mogelijk sprake is van negatieve effecten op beschermde soorten en/of kwalificerende waarden van Natura 2000-gebieden in het kader van de Wnb. Naar aanleiding van de quickscan is in juni 2020 door Arcadis soortgericht onderzoek naar de kamsalamander en poelkikker uitgevoerd rondom het onderzoeksgebied en in de plas ten noorden van het onderzoeksgebied (zie Bijlage 3). Er zijn twee onderzoeksrondes uitgevoerd.

Resultaten

Onderzoeksronde 1

In de aanwezige sloten binnen het onderzoeksgebied zijn geen waarnemingen van amfibieeën gedaan. In de plas ten noorden van het plangebied zijn tientallen amfibieënlarven van de bruine kikker en gewone pad vastgesteld. Daarnaast waren enkele groene kikkers aanwezig. Op basis van de grootte, kleurstelling en het geluid is de poelkikker uitgesloten en ging het hoogstwaarschijnlijk om bastaardkikkers. Overige waarnemingen uit de plas en de directe omgeving waren allerlei soorten ongewervelden zoals bootsmannetjes, geelgerande watertor, waterjuffer larven en watervlooien en broedvogels zoals blauwe reiger, heggenmus, kleine gele kwikstaart, kleine karekiet, koolmees, meerkoet, merel en witte kwikstaart

Onderzoeksronde 2

In de 2e onderzoeksronde was de grote plas drooggevallen. In de kleine overstaande plassen van maximaal 2 centimeter diep, voorheen de grotere plas, zijn enkele ongewervelden zoals watervlooien waargenomen. Andere soorten zijn niet waargenomen in de plas. In het slib waren enkel pootafdrukken van vogels en kleine zoogdieren zichtbaar.

Algemene zorgplicht

In het kader van de algemene zorgplicht dient rekening gehouden te worden met alle aanwezige flora en fauna in het onderzoeksgebied. De werkzaamheden dienen volgens de volgende voorwaarden uitgevoerd te worden om schade te voorkomen:

Onaantrekkelijk maken gebied:

  • Voorafgaande aan de geplande werkzaamheden dient de vegetatie die noodzakelijkerwijs verwijderd moet worden ten behoeven van de ingreep op en rondom het gebied verwijderd te worden, zodat het onaantrekkelijk is voor dieren zich in het gebied te begeven;
  • De werkzaamheden worden zoveel als mogelijk in één richting uitgevoerd waarbij eventueel aanwezige dieren kunnen vluchten naar een veilige omgeving (niet het kanaal in of richting drukke wegen);
  • Bovenstaande werkzaamheden vinden plaats buiten het broedseizoen om verstoring van algemene broedvogels te voorkomen (het broedseizoen is globaal tussen 1 maart en 1 augustus, maar kan afhankelijk van het weer langer zijn);
  • Het gebied dient gedurende de werkzaamheden onaantrekkelijk te blijven om hervestiging te voorkomen;
  • Alle geplande werkzaamheden worden zoveel als mogelijk buiten de actieve periode van amfibieën, ongewervelden, vogels en zoogdieren uitgevoerd (september t/m februari).

Exoten:

  • In het gebied komt de Japanse duizendknoop voor in het struweel ten noorden van het bedrijventerrein aan de kanaaldijk. Met het verwijderen van de vegetatie dient zorgvuldig gehandeld te worden om verdere verspreiding van deze invasieve exoot te voorkomen. De kosten van de bestrijding voor deze exoot lopen jaarlijks in de miljoenen. Maaien, verzamelen van al het materiaal (stukken van enkele centimeter groot kunnen weer uitgroeien) en afvoeren dient daarom zorgvuldig te gebeuren

Biodiversiteit

Bij de transities van boerenland naar bedrijventerreinen vindt een steeds grotere druk plaats op de Nederlandse biodiversiteit. Ondanks dat de grond in gebruik was voor akkerbouw, wordt dit type landgebruik door verschillende soortgroepen gebruikt in tegenstelling tot een verhard bedrijventerrein. Kleine zoogdieren en vogels vinden hier voedsel, verblijven hierin en brengen de jongen er in groot. Andere soortgroepen als insecten vinden hier voedsel en beschutting en dragen daarmee ook bij aan het ecosysteem. Door de transitie wordt de hoeveelheid beschikbare leefomgeving steeds kleiner. Advies is om alle overhoeken en randen van het bedrijventerrein toegankelijk te laten voor de natuur.

Conclusie

Tijdens het soortgericht onderzoek zijn geen beschermde soorten aangetroffen in en rondom het onderzoeksgebied. Daarmee is het aanwezigheid van beschermde soorten in het kader van de Wnb uitgesloten en is geen ontheffing noodzakelijk voor de voorgenomen ingreep. Enkel dient in het kader van de algemene zorgplicht (Artikel 1.11) rekening gehouden te worden met de aanwezige flora en fauna. Dit geldt wettelijk voor eenieder.

4.5.3 Aeriusberekening

Met de Aerius-Calculator kan de maximale toename van stikstofdepositie (mol/ha/jr) voor zowel de gebruiksfase als de aanlegfase worden berekend.

Met de beoogde ontwikkeling van de drie opslaglocaties voor Struyk Verwo is er geen sprake van een toename van het verkeer. Het berekenen van de gebruiksfase is daarmee niet aan de orde.

De realisatie wordt uitgevoerd in de periode van 2024 tot en met 2027. In deze periode wordt stikstofdepositie veroorzaakt vanwege het gebruik van dieselmaterieel tijdens de werkzaamheden en de uitstoot van het bouwverkeer ten behoeve van de aanleg van de 3 opslaglocaties bij Struyk Verwo.

Mobiele werktuigen

De uitstoot van het materieel wordt veroorzaakt door de verbranding van diesel. Voor de bepaling van de uitstoot wordt onderscheid gemaakt tussen de uitstoot bij belasting en de uitstoot op de momenten dat het materieel stationair draait.

De uitstoot bij belasting is afhankelijk van het type materieel, het aantal draaiuren, het motorische vermogen, debelastingfactor en de emissiefactor van het materieel. Hierin zijn het type materieel, het aantal draaiuren en het motorische vermogen van het materieel projectafhankelijk. Voor de emissie- en belastingfactor gelden de volgende richtlijnen.Gegevens voor bijbehorende emissie- en belastingfactoren zijn geleverd door TNO.

Emissiefactoren

Voor dieselmaterieel gelden sinds 1997 emissievoorschriften. De EU-richtlijnen (97/68/EC en 2002/88/EC) bevatten normen voor de maximale uitstoot van luchtverontreiniging per vermogensklasse in gram/kWh. Er is sprake van invoering van vijf fasen van strenger wordende emissienormen. De verdeling in fases is afhankelijk van het bouwjaar. De eerste fase werd geïmplementeerd in 1999, bij de tweede fase gebeurde dit tussen 2001 tot 2004, afhankelijk van de vermogensklasse van de motor. De derde fase verloopt in twee stappen: Stage IIIA voor motoren met een variabel toerental met bouwjaar 2006/2008 en Stage IIIB voor bouwjaar 2011/2013. De vierde fase (Stage IV) geldt vanaf 2014 (EU-richtlijnen 2004/26/EC) en de vijfde fase (Stage V) geldt vanaf bouwjaar 2019/2020 (Verordening EU 2016/1628). Met deze richtlijn kan op basis van het type materieel, het motorisch vermogen en het bouwjaar een emissiefactor worden bepaald.

Belastingfactor

De motorbelasting (aanspreken van motorisch vermogen) van dieselmaterieel gedurende een werkcyclus is wisselend. Er wordt nooit of zelden het maximale motorisch vermogen aangesproken. Voor de berekening van de emissie wordt rekening gehouden met de gemiddelde belasting van de motor. Op basis van het type materieel en het motorisch vermogen kan hiervoor een belastingfactor worden bepaald.

Naast de uitstoot bij belasting wordt ook rekening gehouden met uitstoot gedurende de tijd dat het materieel stationair draait. Deze uitstoot is afhankelijk van het aantal draaiuren, de cilinderinhoud en de emissiefactor van het materieel. De emissiefactor is bepaald volgens de methode beschreven bij de emissie bij belasting, voor het aantal draaiuren en de cilinderinhoud gelden de onderstaande richtlijnen.

Draaiuren stationair draaien

Uit onderzoek van TNO blijkt dat werktuigen tijdens de werkzaamheden tussen de 18% en 57% van de tijd stationair draaien. In de vertaling naar een algemeen beeld voor werktuigen is hierna in een rapport voor de Klimaat- en Energieverkenning 2019 de aanname gemaakt dat een werktuig gemiddeld 30% van de tijd stationair draait. In de berekening wordt dezelfde aanname gemaakt.

Cilinderinhoud

De cilinderinhoud in liter is bepaald door het totale motorisch vermogen in kW door 20 te delen. Deze methode is in overeenstemming met de instructie gegevensinvoer.

Bouwverkeer

Gedurende de realisatie worden voertuigen ingezet voor het transport van personeel en materieel van en naar de bouwlocatie. De route van het verkeer is meegenomen van de bouwlocatie tot de locatie waar het verkeer opgaat in het autonome verkeer.

Methode

De belasting van de Natura 2000-gebieden rondom de emissiebronnen is berekend met behulp van een verspreidingsmodel. De verspreidingsberekeningen zijn uitgevoerd met behulp van de online-applicatie Aerius-Calculator (versie 2022). Aerius-Calculator is een rekenprogramma om de verspreiding van stoffen in de lucht te simuleren. Daarnaast berekent het model hoeveel van die stoffen per hectare terechtkomt (depositie).

Conclusie

De resultaten van de stikstofberekening voor de aanlegfase zijn terug te vinden in Bijlage 4.

Het maximale berekende depositieresultaat is 0,00 mol/ha.Voor de beoogde uitbreiding met opslaglocaties bij Struyk Verwo is geen vergunning volgens de Wet natuurbescherming nodig.

4.6 Water

4.6.1 Watertoets

Sinds 1 november 2003 is het wettelijk geregeld dat in alle ruimtelijke plannen een watertoets dient te worden uitgevoerd. Het doel van de Watertoets is in een vroeg stadium waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar te maken en evenwichtig mee te nemen bij ruimtelijke plannen. Er wordt met name ingegaan op de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en de beschrijving van de maatregelen die worden getroffen. Waterbeheerders worden in een vroeg stadium betrokken bij de planvorming om zo een duurzame omgang met hemel-, grond- en oppervlaktewater te waarborgen en “water” mee te laten wegen in het planproces. In de watertoets kijken we naar de volgende aspecten: hemelwater; oppervlaktewater; grondwater en vuilwater en droogweerafvoer waarvan het resultaat wordt vastgelegd in een waterparagraaf. Deze watertoets is te vinden in Bijlage 5.

In de toekomstige situatie wordt het plangebied uitgebreid ten behoeve van vergroting van het huidige bedrijventerrein. De uitbreidingsgebieden hebben een gezamenlijk oppervlak van 4,45 ha. Omdat de inrichtingsplannen voor de bedrijven op het moment van schrijven nog niet beschikbaar zijn, wordt in de berekening rekening gehouden met een verhardingspercentage van 100% voor het volledige uitbreidingsgebied, dit omdat het bestaande bedrijventerrein met veel verharding referentie is. Dit betekent dat de terreinverharding ten opzichte van de huidige situatie toeneemt met 4,45 ha.

Bergingsopgave

Op basis van de bergingsopgave van Waterschap Limburg betekent een toename van 4,45 hectare een bergingsopgave van 4.450 m³.

Gezien het hoge percentage verharding in de plansituatie zien wij de volgende opties om invulling te geven aan de bergingsopgave:

  • Ondergronds (kratjes, infiltratiekoffers, etc. in combinatie met IT riolering). Hierbij moet in het ontwerp en de verdere plannen rekening worden gehouden met de relatief ondiepe grondwaterstand. Met een waterschijf van 0,5 m is een oppervlak van 8.900 m2 benodigd om de 4.450 m3 te bergen.
  • Gebruik maken van bestaand oppervlaktewater. Ten noorden van het plangebied bevinden zich een retentiebekken. Voorafgaand aan het ontwerp moet echter worden onderzocht wat de capaciteit van dit retentiebekken is en hoe het water wordt vastgehouden.
  • Een deel van het te ontwikkelen gebied gebruiken om een bovengrondse voorziening te realiseren. Op deze bovengrondse voorziening kan het water geloosd worden.

Waterkwaliteit

Het relatief schone water dat van daken afstroomt veroorzaakt geen problemen voor de waterkwaliteit. Het vuilere terreinwater (mede door vervoer meststoffen, opslag meststoffen en wasstraat) kan daarentegen wel voor problemen van de waterkwaliteit zorgen. Bij de uitwerking van het plan moet met deze mogelijke waterkwaliteitsprobleem rekening worden gehouden.

Grondwater

De grondwaterstanden in het gebied liggen in de huidige situatie dicht aan het maaiveld. Deze hebben invloed op de bouw- en wegpeilen. Daarnaast wordt de beschikbare inhoud van de voorzieningen vastgesteld op basis van de GHG. Bij het uitwerken van de plannen moet hier rekening mee worden gehouden. Tevens dient rekening te worden gehouden met in hoeverre het ondergronds bergen in relatie tot de ondiepe grondwaterstand realistisch is, dit uiteraard in combinatie met eventuele ophoging van het uitbreidingsgebied naar bouwpeilen.

Beheer en onderhoud

Handhaving voor het functioneren van de voorzieningen ligt bij de gemeente. Het beheer en onderhoud van de voorzieningen dient door de terreineigenaren uitgevoerd te worden.

(Afval) waterketen

Omdat de uitbreiding mogelijke gevolgen heeft voor de waterkwaliteit is het noodzaak in het ontwerp rekening te houden met een veilige aansluiting op de (afval)waterketen. Afvalwater kan worden geloosd op de drukriolering. Bij de verdere uitwerking van de plannen dient de capaciteit van de drukriolering getoetst te worden.

4.6.2 Legger Rijkswaterstaatswerken

Een deel van de gronden van het bestemmingsplan is gelegen binnen de vrijwaringszone vaarweg (Zuid-Willemsvaart). Tevens is een deel van de gronden gelegen binnen de begrenzingen van het Waterbesluit/regeling als ook binnen de kernzone en beschermingszone van de kering in beheer van het Rijk (opgenomen in Legger Rijkswaterstaatswerken).

Dit betekent dat er sprake kan zijn van vergunningplicht voor uit te voeren werkzaamheden en dient contact te worden opgenomen met de intaker vergunningverlening van RWS.

4.7 Verkeer en parkeren

Het ontwikkelen van een bestaande of nieuwe locatie vraagt naast een goede ruimtelijke afweging over functie, vormgeving en inpassing, ook om het in beeld brengen van de verkeerseffecten. Bij een nieuw bestemmingsplan, een bestemmingsplanwijziging of een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, wordt gesteld dat de effecten van de ontwikkeling voor verkeer goed moeten worden onderbouwd. De onderbouwing van de verkeersaspecten speelt mee bij de beoordeling van het plan. Hierbinnen ligt nadruk op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).

In de verkeerstoets, zie Bijlage 6, worden de effecten onderzocht van de uitbreiding van bedrijventerrein Aan Veertien in Nederweert.

Verkeersstructuur

Bedrijventerrein Aan Veertien ligt ten noorden van Nederweert en ten oosten van de Zuid-Willemsvaart. Het bedrijventerrein is bereikbaar via de N266 tussen Nederweert en Someren, de Winnerstraat en de Kanaaldijk.Via de N266 ontsluit het bedrijventerrein naar de A2 bij Weert en naar de A67 in noordelijke richting.

Het bedrijventerrein is omsloten door de Kanaaldijk aan de westzijde, de Winnerstraat aan de zuidzijde en de Eindhovensebaan aan de oostzijde. De N266 biedt rechtstreeks toegang tot de Winnerstraat. De wegen zijn erftoegangswegen buiten de bebouwde kom. Hier geldt een maximumsnelheid van 80 km/u. Kruisingen zijn gelijkwaardig vormgegeven. Er zijn geen aparte voorzieningen voor langzaam verkeer aanwezig. Het bedrijventerrein is niet bereikbaar met het openbaar vervoer.

In het Mobiliteitsplan Nederweert is aangegeven dat de Winnerstraat een erftoegangsweg type I is met een breedte van ruim 6 m. De Kanaaldijk (erftoegangsweg type II) is 4,75 m breed, maar de weg is tot aan de bestaande entree van Struyk Verwo met een klinkerstrook aan de oostzijde verbreed tot bijna 6 m. De vormgeving van de Kanaaldijk komt daarmee overeen met de functie van erftoegangsweg, echter de maximumsnelheid van 80 km/uur past daar niet bij.

De uitbreiding van Struyk Verwo ontsluit middels twee ontsluitingen op de Kanaaldijk. Struyk Verwo heeft hierbij de wens om de Kanaaldijk over een lengte van ca. 200 m te verlengen, inclusief ondergrondse infrastructuur en nutsvoorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAanVeertien2023-VA01_0017.png"

Figuur 1 Aanzicht Kanaaldijk

Verkeersgeneratie ontwikkeling

De beoogde uitbreiding van Struyk Verwo, in de vorm van opslaglocaties voor gereedgemaakte producten, leidt niet tot een toename van het aantal personenauto's en vrachtwagens van en naar de bedrijf. Het plan genereert daarmee geen extra verkeer.

Verkeersintensiteiten

De gemeente Nederweert heeft in 2015, 2016 en 2019 verkeerstellingen laten uitvoeren in de directe omgeving van het plangebied. De verkeersintensiteit van de N266 is verkregen van via een automatisch telpunt van de Provincie Limburg. De locatie van de telpunten is weergeven in onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAanVeertien2023-VA01_0018.png"

Figuur 2 Locatie telpunten in de directe omgeving van het plangebied

In tabel 1 zijn de verkeersintensiteiten weergegeven voor de huidige situatie (HS), de autonome ontwikkeling (AO) 2030 en de autonome ontwikkeling inclusief plan realisatie (AO + plan) 2030. Om de cijfers van de huidige situatie (HS) 2021 en de autonome ontwikkeling (AO) 2030 te bepalen zijn de verkeersintensiteiten opgehoogd met een autonoom groeipercentage van 1% per jaar.

Er zijn geen verkeersintensiteiten bekend van de Kanaaldijk. Aangezien de Winnerstraat (telpunt B) fungeert als verzamelweg voor verkeer rijdend richting de N266 en gezien het wegbeeld van beide wegen (figuur 1), is het onwaarschijnlijk dat de Kanaaldijk hoge verkeersintensiteiten kent.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAanVeertien2023-VA01_0019.png"

In tabel 1 is te zien dat de verkeersintensiteiten als gevolg van de planrealisatie niet toenemen. De verkeersintensiteiten zullen dan ook niet resulteren in beperkingen ten aanzien van de doorstroming van het verkeer.

Parkeren

De gemeente Nederweert heeft als beleid dat parkeren bij bedrijven plaats moet vinden op eigen terrein.

Aangezien de uitbreiding van Struyk Verwo, niet resulteert in een verkeersaantrekkende werking, zijn geen extra parkeervakken op eigen terrein nodig voor zowel personenauto's als vrachtwagens.

Langzaam verkeer

De Kanaaldijk is geen onderdeel van een knooppuntenroute voor recreatief fietsverkeer.

Op de Kanaaldijk ontbreken fietssuggestiestroken. Gezien de rijbaanbreedte van 6 meter kan hier echter wel gesteld worden dat fietsverkeer veilig kan worden afgewikkeld.

Aandachtspunt voor de Kanaaldijk blijft dat de vormgeving en het gebruik niet in overeenstemming zijn met een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom in een 60km/u zone.

Landbouwverkeer

De Winnerstraat is onderdeel van het kwaliteitsnet landbouwverkeer van de provincie Limburg. In het Mobiliteitsplan Nederweert is de Winnerstraat niet specifiek benoemd als knelpunt. Een aandachtspunt voor alle landbouwroutes in de gemeente Nederweert is dat het belangrijk is om grote massa- en snelheidsverschillen tussen het landbouwverkeer en de overige verkeersdeelnemers te voorkomen.

Hulpdiensten

Het bedrijventerrein is via de N266 en de Winnerstraat toegankelijk voor hulpdiensten.

Conclusie

De voorgenomen uitbreiding het bedrijventerrein Aan Veertien zal niet resulteren in een toename van de verkeersintensiteiten op het wegennet in de directe omgeving. Er zullen dus geen beperkingen optreden ten aanzien van de doorstroming van het verkeer.


Het plan resulteert niet in een toename van de parkeerbehoefte.

4.8 Milieuaspecten

4.8.1 Bodemkwaliteit

De kwaliteit van zowel de bodem als het (grond)water, zijn van invloed op de kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Wanneer er sprake is van verontreiniging, kan dit de volksgezondheid negatief beïnvloeden. Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 onder d van het Besluit ruimtelijke ordening is een beoordeling van de haalbaarheid verplicht. Het bodemonderzoek, en dan met name onderzoek naar de bodemkwaliteit, maakt onderdeel uit van deze afweging. Er zijn verschillende typen onderzoek die in het kader van de opstelling van een bestemmingsplan moeten worden gedaan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen vooronderzoeken, verkennende onderzoeken en aanvullende onderzoeken.

Om de voorgenomen uitbreiding van bedrijventerrein Aan Veertien mogelijk te maken, is inzicht in de milieuhygiënische bodemkwaliteit noodzakelijk. In opdracht van de gemeente Nederweert heeft Arcadis Nederland B.V. een historisch vooronderzoek verricht op een locatie aan de Eindhovensebaan en Kanaaldijk te Nederweert. De percelen zijn geheel onbebouwd en onverhard en in agrarisch gebruik.

Vooronderzoek

Ten behoeve van de bepaling van de verdachtheid van het gebied is een vooronderzoek uitgevoerd. Hierbij zijn onder andere de in het verleden op de locatie uitgevoerde activiteiten en de resultaten van in het verleden (in de omgeving) uitgevoerde bodemonderzoeken geïnventariseerd. Het vooronderzoek is opgenomen als Bijlage 7.

Conclusie

De resultaten van het vooronderzoek geven geen aanleiding om de locatie als 'verdacht' met betrekking tot het voorkomen van verontreinigingen aan te merken.

Uit de gegevens van eerder op en/of in de omgeving verrichte onderzoeken blijkt dat op de locatie algemeen licht verhoogde achtergrondwaarden worden verwacht voor PAK, zware metalen en/of PCB. De onderzoekslocatie wordt dan ook aangemerkt als onverdacht terrein voor het voorkomen van bodemverontreiniging en kan worden onderzocht conform de strategie 'onverdachte locatie' uit de NEN 5740.

Daarnaast is gebleken dat ter plaatse van de naastgelegen Winnerstraatlossing de waterbodem verontreinigd is met zware metalen en minerale olie, als gevolg van het lozen van (hemel)water op de lossing (afwateringskanaal/sloot) door bedrijven op belendende percelen.

Er is geen aanleiding om een asbestverontreiniging te verwachten op de onderzoekslocatie, gezien het terrein tot op heden, voor zover bekend, niet bebouwd en/of verhard is geweest. Wel wordt geadviseerd in een eventuele vervolgfase aandacht te besteden aan de eventuele aanwezigheid van asbestverdachte materialen aan de slootkant(en), indien deze gelegen zijn binnen het te ontwikkelen plangebied.

Op basis van de resultaten van het uitgevoerde vooronderzoek zijn er geen belemmeringen voor de ingebruikname als bedrijfsterrein van de onderzochte percelen. Indien er (graaf)werkzaamheden ter plaatse of herinrichting plaatsvindt m.b.t. de naastgelegen Winnerstraatlossing kan aanvullend (water)bodemonderzoek noodzakelijk zijn.

4.8.2 Wegverkeerslawaai

Uit de verkeerstoets blijkt dat de uitbreiding van het bedrijventerrein niet leidt tot een toename van de verkeersintensiteiten op het wegennet in de directe omgeving. Dit betekent dat de geluidbelasting vanwege het verkeer van en naar het bedrijventerrein niet verandert en het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai niet aan de orde is.

4.8.3 Akoestisch onderzoek geluidzone

Het bedrijventerrein Aan Veertien betreft een gezoneerd industrieterrein op grond van de Wet geluidhinder. De gemeente heeft het voornemen om de geluidzone aan te passen om hiermee de verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein mogelijk te maken. Het bedrijventerrein wordt aan de noord- en oostzijde uitgebreid met opslaglocaties voor Struyk Verwo. Ook biedt de huidige geluidzone onvoldoende ruimte voor de uitbreiding van bestaande bedrijven op het bedrijventerrein en voor de invulling van de nog aanwezige lege kavels.

Een gezoneerd industrieterrein houdt in dat op het bedrijventerrein inrichtingen zijn toegestaan zoals opgenomen in onderdeel D van Bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Op de buitengrens van de vastgestelde geluidzone mag de cumulatieve geluidbelasting van alle op het bedrijventerrein gevestigde inrichtingen niet hoger dan zijn 50 dB(A) etmaalwaarde. Op de woningen in de geluidzone mag de cumulatieve geluidbelasting niet hoger zijn dan de vastgestelde hogere waarden. Zie verder paragraaf 4.8.4.

Het akoestisch onderzoek (zie Bijlage 8) is uitgevoerd conform de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai van 1999 met het softwarepakket Geomilieu versie V5.21, module Industrielawaai methode II.8.

Voor de uitbreiding en de verdere invulling van het bedrijventerrein Aan Veertien is het noodzakelijk om de geluidzone aan de oost- en noordzijde te verruimen. In de volgende afbeelding zijn de buitengrens van de vigerende geluidzone (blauwe lijn) en de 50 dB(A) etmaalwaardecontour voor het plan (rode lijn) weergegeven. Daar waar de 50 dB(A) contour voor het voorkeursalternatief op grotere afstand van het industrieterrein ligt dan de buitengrens van de vigerende geluidzone dient de geluidzone te worden verruimd tot minimaal de 50 dB(A) contour. De geluidzone, zoals weergegeven op de verbeelding, omvat een combinatie van uiterste grenzen van de blauwe en rode lijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAanVeertien2023-VA01_0020.png"

Buitengrens vigerende geluidzone (blauwe lijn) en 50 dB(A) etmaalwaardecontour voorkeursalternatief (rode lijn)

Voor de twee nog in te vullen kavels aan de Eindhovensweg in het noordelijk deel van het plangebied is voor elk kavel de volgende geluidsruimte beschikbaar: 65 dB(A)/m2 in de dagperiode, 60 dB(A)/m2 in de avondperiode en 55 dB(A)/m2 in de nachtperiode. Voor de nog in te vullen kavels aan Winnerstraat 95 en Winnerstraat 117 is slechts een beperkte geluidruimte beschikbaar. Voor de kavel aan Winnerstraat 95 is een geluidruimte beschikbaar van 55 dB(A)/m2 in de dagperiode, 53 dB(A)/m2 in de avondperiode en 48 dB(A)/m2 in de nachtperiode. Dit komt overeen met de geluidemissie van een categorie 2 inrichting. Voor de kavel aan Winnerstraat 117 is een geluidruimte beschikbaar van 60 dB(A)/m2 in de dagperiode, 55 dB(A)/m2 in de avondperiode en 50 dB(A)/m2 in de nachtperiode. Dit komt overeen met de geluidemissie van een milieucategorie 3.2 inrichting. De geluidsruimte is vastgelegd in de regels en gekoppeld aan de betreffende locaties op de verbeelding.

Gedurende het bestemmingsplantraject hebben wijzigingen plaatsgevonden in de vergunningen van twee bedrijven, die nog niet waren verwerkt in het akoestisch model voor de aanpassing van de geluidzone. Daarom is een aanvullende berekening gemaakt voor het verwerken van de na juli 2021 vergunde wijzigingen voor de bedrijven aan de Winnerstraat 107 en de Kanaaldijk 14 in het zonebeheermodel en het toetsen van de geluidsbelasting aan de geluidzone en de vigerende en vast te stellen hogere waarden. Zie de memo in Bijlage 9. In de memo wordt geconcludeerd dat de gewijzigde vergunde situatie voor de adressen Winnerstraat 107 en de Kanaaldijk 14 niet leidt tot hogere geluidsbelasting bij de woningen of tot een aanpassing van de voorgestelde zonegrens.

4.8.4 Hogere Waarde

Bij wijziging van de geluidzone geldt een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde voor de woningen en eventuele andere geluidgevoelige bestemmingen die buiten de huidige geluidzone zijn gelegen. De Wet geluidhinder (Wgh) kent de mogelijkheid om voor deze woningen een hogere waarde vast te stellen van maximaal 55 dB(A) etmaalwaarde als het geprojecteerde woningen betreft en maximaal 60 dB(A) als het aanwezige of in aanbouw zijnde woningen betreft (artikel 45, lid 1 Wgh; artikel 55, lid 4 Wgh). Voor de woningen die in de bestaande zone liggen kan een eerder vastgestelde hogere waarde c.q. maximaal toelaatbare geluidbelasting met ten hoogste 5 dB(A) worden verhoogd (artikel 46, lid 2 Wgh; artikel 55, lid 3 Wgh). Voor de woningen waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld of verhoogd dient een binnenniveau van ten hoogste 35 dB(A) etmaalwaarde in de woningen te worden gegarandeerd (artikel 111b, lid 1b Wgh).

Voor de uitbreiding en de verdere invulling van het bedrijventerrein Aan Veertien is het noodzakelijk om voor de woning Eindhovensebaan 2 een hogere grenswaarde van (minimaal) 51 dB(A) etmaalwaarde vast te stellen, voor de woning Eindhovensebaan 4A de vigerende hogere waarde te verhogen van 53 dB(A) naar (minimaal) 54 dB(A) etmaalwaarde en voor de woning Nieuwstraat 4 de vigerende hogere waarde te verhogen van 51 dB(A) naar (minimaal) 52 dB(A) etmaalwaarde.

Met een hogere waarde procedure kan het bevoegd gezag een hogere geluidsbelasting (hogere waarde) toestaan dan de voorkeursgrenswaarde. Hiervoor wordt een besluit opgesteld, waarin wordt aangegeven de hogere waarde, de reden daarvoor, de resultaten van akoestisch onderzoek en overige informatie. Het besluit wordt gelijktijdig met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

4.8.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

In hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer zijn per 15 november 2007 luchtkwaliteitseisen opgenomen. De betreffende artikelen van de Wet milieubeheer worden in de regel aangeduid als "Wet luchtkwaliteit". In de "Wet luchtkwaliteit" zijn de Europese luchtkwaliteitseisen opgenomen.

In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Ten aanzien van PM2,5 kan worden opgemerkt dat uit de praktijk blijkt dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook de grenswaarde van PM2,5 wordt nageleefd.

Conform artikel 5.16 van de Wet milieubeheer zijn bestuursorganen verplicht om bij de uitoefening van hun bevoegdheden de grenswaarden van de in de Wet genoemde stoffen in acht te nemen.

Uitvoeringsregels

Gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit zijn een aantal uitvoeringsregels in werking getreden. Deze uitvoeringsregels zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen (MR), dit betreft ondermeer:

  • Algemene Maatregel van Bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit nibm) (Stb. 2007, 440).
  • Ministeriële regeling: "Niet in betekenende mate" (regeling nibm ) (Stcrt. 2007, 218).
  • Ministeriële regeling "Beoordeling luchtkwaliteit 2007" (Stcrt. 2007, 220).
  • Ministeriële regeling "Projectsaldering luchtkwaliteit 2007" (Stcrt. 2007, 218).

In het Besluit nibm en de Regeling nibm zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip nibm. Indien aan deze regels wordt voldaan kan een ruimtelijke ontwikkeling zonder verdere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit volgt uit artikel 4, eerste lid, van het Besluit nibm.

Beoordeling

Op grond van de ministeriële regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' is onder andere een project dat minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdraagt (dit komt overeen met 1,2 µg/m3) vrijgesteld van toetsing. De uitbreiding van Struyk Verwo leidt niet tot een toename van het aantal personenauto's en vrachtwagens dat van en naar de inrichting komt. Het plan genereert daarmee geen extra verkeer en blijft daarmee onder de gestelde 3%.

Achtergrondconcentraties

Naast hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer is ook het beginsel van een goede ruimtelijke ordening van toepassing. In het kader van een goede belangenafweging kan het onwenselijk zijn dat personen worden blootgesteld aan een slechte luchtkwaliteit, ondanks dat wordt voldaan aan hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Van belang is daarom dat er inzicht is in de luchtkwaliteit.

De heersende luchtkwaliteit ter hoogte van het projectgebied is beoordeeld aan de hand van de grootschalige concentratiekaartbestanden (GCN) zoals gepubliceerd door het RIVM. De achtergrondconcentraties luchtkwaliteit zijn voor 2020 en 2030 bekeken.

Uit de onderstaande concentratiekaarten blijkt dat de heersende waarden voor stikstofdioxide en fijn stof ruim lager zijn dan de grenswaarde van 40 µg/m3 respectievelijk 25 µg/m3. Dit leidt ertoe dat er ten aanzien van de achtergrondconcentraties luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAanVeertien2023-VA01_0021.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAanVeertien2023-VA01_0022.jpg"  
Kaart concentratie NO2 (jaar 2020)   Kaart concentratie NO2 (jaar 2030)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAanVeertien2023-VA01_0023.jpg"   afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAanVeertien2023-VA01_0024.jpg"  
Kaart concentratie PM10 (jaar 2020)   Kaart concentratie PM10 (jaar 2030)  

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het nibm-criterium waardoor er geen wezenlijke invloed op de luchtkwaliteit is. Daarnaast voldoet de reeds heersende luchtkwaliteit ter plekke van het projectgebied ruimschoots aan de normen. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de planvorming.

4.8.6 Externe Veiligheid

Voor het plangebied is een externe veiligheidsanalyse uitgevoerd. In deze analyse is beschouwd of de beoogde uitbreiding van bedrijf Struyk Verwo met de opslaglocaties invloed heeft op het groepsrisico (hierna: GR) als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N266, de pijpleiding Z-540-01 onder de Kanaaldijk en het aanwezig zijn van Kargo Recycling op het bedrijventerrein.

De uitbreiding met opslaglocaties leidt niet tot een toename van personen bij het bedrijf.


In de volgende figuur zijn de uitbreidingen van Struyk Verwo aangeduid in oranje arcering. Op deze risicokaart is inzichtelijk gemaakt dat er een drietal inrichtingen/objecten zijn die invloed kunnen hebben op de geplande uitbreidingen als gevolg van risico's van gevaarlijke stoffen. Dit zijn het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N266 (doorgetrokken rode lijn), de pijpleiding Z-540-01 onder de Kanaaldijk door (onderbroken rode lijn) en het bedrijf Kargro Recycling (rode pin 'O' met rode omlijning) welke een opslag heeft voor brandgevaarlijke stoffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAanVeertien2023-VA01_0025.png"

Risicokaart met plangebied

Wet- en regelgeving

Voorafgaand aan de uitvoering van nieuwe ruimtelijke plannen dient de omliggende projectomgeving getoetst te worden op externe veiligheid. Externe veiligheid heeft betrekking op risico's die kunnen ontstaan voor mens en milieu bij het vervoer, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dit is in wet- en regelgeving voor externe veiligheid en ruimtelijke ordening opgenomen.

De relevante besluiten en definities zijn:

  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Regeling basisnet (Rbn);
  • Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)

Definitie plaatsgebonden risico en groepsrisico

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs de transportroute verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico is geheel afhankelijk van de hoeveelheid vervoer en de aard van gevaarlijke stoffen en de ongevalsfrequentie.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar per kilometer transportroute dat een groep van 10 personen of meer in de omgeving van deze route in één keer (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval op die transportroute.

Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek waarin op de verticale as de cumulatieve kans op het aantal doden per jaar staat en op de horizontale as het aantal doden logaritmisch is weergegeven. Bij het aangeven van representatieve aantallen personen wordt gewerkt met zowel de kwetsbare als de minder kwetsbare bestemmingen. Het groepsrisico geeft aandachtspunten op een transportroute aan waar zich mogelijk een ramp met meer dan tien slachtoffers kan voordoen. Bij het bepalen van het GR wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde. Dit is geen harde norm, maar geldt als richtwaarde.

N266, Wetering

Tegenover het bedrijventerrein, aan de overkant van de waterweg, bevind zich de provinciale weg N266. Het betreft hier geen basisnet weg. Er vindt wel transport plaats over de N266 met gevaarlijke stoffen. In de volgende tabel zijn het aantal transportbewegingen met brandbare gassen per jaar o.b.v. de risicokaart maart 2020 weergegeven. Deze informatie komt uit het attribuutrapport voor de N266.

Categorie   Hoeveelheid vrachtwagens (per jaar)   Invloedsgebied (m)  
GF3 (Zoals LPG)   244   355  

De risicokaart geeft aan dat er geen sprake is van een PR10-6 contour voor deze weg, waardoor er geen beperkingen zijn voor het vestigen van (beperkt) kwetsbare bestemmingen. Het groepsrisico zal op basis van het transport van gevaarlijke stoffen uit bovengenoemde tabel en van het bedrijventerrein gelijk blijven of licht toenemen. De verwachting is dat deze ruim onder de oriëntatiewaarde blijft. In de onderstaande figuur is te zien dat de uitbreiding zich binnen het invloedsgebied bevindt. Het doorzichtig blauwe vlak geeft het invloedsgebied aan voor de GF3 klasse stoffen, welke vervoerd worden over de N266.

Er wordt geadviseerd rekening te houden met een scenario met gevaarlijke stoffen op de weg en ervoor te zorgen dat de bhv-organisatie van Struyk Verwo weet wat ze moeten doen (van de weg af vluchten en/ of binnenblijven).

afbeelding "i_NL.IMRO.0946.BPAanVeertien2023-VA01_0026.png"

Invloedsgebied voor de GF3 klasse stoffen die vervoerd worden over de N266.

Pijpleiding Z-540-01

Onder de Kanaaldijk bevindt zich gasleiding Z-540-01, in beheer bij de Gasunie. De gasleiding bevat een nominale druk van 40 bar. Voor een dergelijke gasleiding geldt een bebouwingsvrije zone voor kwetsbare objecten van 4 meter (voor een gasleiding met een nominale druk boven de 40 bar geldt een aandachtsgebied van 5 meter).

Het terrein van Struyk Verwo bevindt zich op ongeveer 15 meter van de gasleiding. Omdat het bedrijf al bestaat, is de verwachting dat uitbreiding niet leidt tot een toename van het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.

Ook voor deze risicobron is het nodig dat er een ander vluchtroute mogelijk is, weg van de gasleiding. Dit om de vluchtmogelijkheden open te houden.

Kargro Recycling

Ten zuiden van de beoogde locatie voor de bedrijven bevindt zich Kargro Recycling. Dit bedrijf bevat onder meer een opslag voor brandbare stoffen. Kijkend naar het attribuutrapport voor het bedrijf, via de risicokaart, is te zien dat de brandbare stoffen die opgeslagen worden granulaat betreft, een soort rubber, en banden, ook rubber.

Volgens het attribuutrapport is er geen 10-6 contour voor de inrichtingen van het bedrijf.

Momenteel ligt Struyk Verwo met zijn zuidelijke bedrijfsgrens al aan Kargro Recycling. Het dichtstbijzijnde stuk terrein wat wordt uitgebreid, ligt op ongeveer 320 meter afstand van Kargro Recycling.

Kargro Recycling kent geen PR10-6 contour en legt daarmee geen beperkingen op aan de uitbreidingen van het bedrijventerrein. Omdat het geen scenario met gevaarlijke stoffen conform het Bevi kent met een groot invloedsgebied, is er geen sprake van groepsrisico. Echter door de producten is het wel mogelijk dat er een grote brand ontstaat met zware rookontwikkeling. Geadviseerd wordt dat de bedrijven die zich er vestigen, hierover worden ingelicht en zich daar dan ook bewust van zijn en maatregelen zullen treffen voor eventuele evacuatie.

Conclusies

De dichtsbijzijnde afstanden tussen Struyk Verwo en de risicobronnen zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Risicobron   Afstand tot Struyk Verwo  
N266   60 meter  
Pijpleiding Z-540-01   15 meter  
Kargo Recycling   320 meter (voor uitbreiding)  

De uitbreiding van Struyk Verwo wordt niet beïnvloed door het plaatsgebonden risico PR ten gevolge van de N266, pijpleiding Z-540-01. Kargro Recycling is wel aangemerkt als een risicovol bedrijf, maar kent eveneens geen PR10-6 contour.

Het aantal mensen neemt door de beoogde uitbreiding niet toe, waardoor het groepsrisico gelijk zal blijven.

Aandachtspunt voor de bedrijven is om na te denken over de evacuatiemogelijkheden en beschermingsmogelijkheden tegen rookoverlast van bijvoorbeeld het naastgelegen bedrijf.

Door de RUD is een verantwoording groepsrisico opgesteld (zie Bijlage 10). Hieruit blijkt dat het verantwoord is om het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Aan Veertien 2021” vanuit het oogpunt van externe veiligheid vast te stellen.

4.8.7 Geurhinder

Op basis van de Verordening Geurhinder en Veehouderij Nederweert 2017blijkt dat de geldende 10 OU geurcontour over de uitbreiding van Struyk Verwo is gelegen. De beoogde uitbreiding met drie onbebouwde opslaglocaties is echter niet geurgevoelig, waardoor het aspect geur geen belemmeringen oplevert.

4.9 Aanwezige bedrijven

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies (zoals bijvoorbeeld woningen):

  • ter plaatse van deze gevoelige functies een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Voor dit bestemmingsplan is het uitgangspunt: het beperken van zware industrie. Het terrein wordt primair een terrein waar bij recht bedrijven in de categorieën 3. en 3.2 gevestigd mogen zijn. Daarnaast mogen bestaande bedrijven in de categorieën 1, 2, 4.1, 4.2, 5.1 en 5.2 hun activiteiten voortzetten. Nieuwe bedrijven in de categorie 2 zijn alleen toegestaan ter plaatse van de op de verbeelding aangeduide bedrijfsverzamelgebouwen. Via binnenplanse afwijking zijn onder voorwaarden bedrijven in de categorieën 2, 4.1 en 4.2 toegestaan.

Een (buitenwettelijk) toetsingskader voor milieuzonering wordt geboden door de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (2009). Op basis van deze uitgave kan worden bepaald in hoeverre de inrichtingen en bedrijven beperkend zijn voor het tot stand brengen van een goed woon- en leefmilieu in de omgeving van deze bedrijven. In deze uitgave zijn per (milieu)categorie bedrijvigheid richtafstanden genoemd welke kunnen worden aangehouden ten einde de hinderlijke invloed van bedrijfsactiviteiten op gevoelige functies te beperken.

In Bijlage 11 is een overzicht opgenomen met de aanwezige bedrijven en bijbehorende milieucategorieën.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en planregels en gaat vergezeld van een toelichting. De verbeelding en planregels dienen in samenhang te worden beschouwd. Tezamen vormen deze onderdelen het juridisch bindend deel, dat voor iedereen geldt. Op de verbeelding en planregels wordt in dit hoofdstuk nader ingegaan. Afgesloten wordt met een korte paragaaf over handhaving.

5.1 Verbeelding

De digitale verbeelding (plankaart) geeft de bestemmingen, dubbelbestemmingen, gebieds- en functieaanduidingen en overige aanduidingen weer. Voor de (dubbel)bestemmingen zijn bouwregels opgesteld, die inzicht bieden in de ruimtelijke en functionele aspecten, gesteld in het belang van een goede ruimtelijke ordening. Binnen de bestemmingsvlakken zijn bouwvlakken, bouw-, functie- en maatvoeringsaanduidingen aangegeven, waarbinnen resp. een aantal specifieke bouwregels en functies zijn aangegeven. Deze hebben juridische betekenis, omdat daarnaar in de regels wordt verwezen. Tenslotte staan er figuren en verklaringen op deverbeelding. Deze hebben geen juridische betekenis, maar zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid, bijv. de topografische gegevens.

5.2 Planregels

De bij dit plan behorende regels zijn opgesteld in 4 hoofdstukken:

  • hoofdstuk 1 – Inleidende regels;
  • hoofdstuk 2 – Bestemmingsregels;
  • hoofdstuk 3 – Algemene regels;
  • hoofdstuk 4 – Overgangs- en slotregels.


Deze hoofdstukindeling is conform de richtlijnen uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). In hoofdstuk 1 worden ter voorkoming van interpretatieproblemen in de regels gebruikte begrippen nader verklaard. Ook wordt aangegeven op welke wijze in de regels gebruikte afmetingen moeten worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en voor welke doeleinden de in die bestemmingen opgenomen gronden en gebouwen mogen worden gebruikt. Daarnaast zijn per bestemming de bebouwingsmogelijkheden vermeld. In hoofdstuk 3 (Algemene regels) zijn de bepalingen opgenomen die betrekking hebben op meerdere bestemmingen. Hierbij gaat het om de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels (waarin is geregeld dat bestaande maatvoeringsregeling in overeenstemming met het plan worden geacht te zijn en voorts een afkoppelingsregeling voor hemelwater is opgenomen), algemene aanduidingsregels voor 'geluidzone – industrie' en 'vrijwaringszone – vaarweg', algemene afwijkingsregels (zoals de'10=%-regeling'), algemene wijzigingsregels (voor kleine veranderingen ten aanzien van de bestemmingsgrenzen) en overige regels (voorrangsregels mbt (dubbel)bestemmingen, de parkeerregeling van Nederweert en een regeling ten aanzien van geur). Hoofdstuk 4 bevat het overgangsrecht en de aanhalingstitel van het bestemmingsplan.

5.3 Beschrijving van bestemmingen

Het bestemmingsplangebied bestaat eigenlijk uit twee delen:

  • 1. Het industrieterrein zelf waar de gronden een enkelbestemming en eventueel een dubbelbestemming hebben gekregen.
  • 2. Het gebied tot waar de geluidzone zich uitstrekt. Hiervoor is in dit bestemmingsplan alleen een gebiedsaanduiding opgenomen dat aan de onderliggende bestemmingsplannen wordt toegevoegd.

Bestemmingen

Artikel 2 Bedrijventerrein

Binnen deze bestemming zijn de bedrijven die gelegen zijn op het bedrijventerrein 'Aan Veertien' geregeld. Bedrijven in de milieucategorieën 3.1 en 3.2, zoals die vermeld staan in Staat van Bedrijfsactiviteiten die als bijlag bij de planregels de planregels, zijn binnen het gehele bedrijventerrein toegestaan. Voor een aantal bedrijven waar een afwijkende milieucategorie is toegestaan, is een specifieke regeling opgenomen. Het betreft hier:

  • de twee bedrijfsverzamellocaties, waar bedrijvigheid in milieucategorie 2 wordt toegelaten.
  • Een tegelszetterbedrijf en twee autobedrijven die vallen binnen milieucategorie 2;
  • Een carrosseriebouwbedrijf in categorie 4.1;
  • Een rubberverwerkend bedrijf in categorie 4.1;
  • Twee bedrijfsvestigingen die betonnen producten voor de bouw vervaardigen in milieucategorie 5.2.

Alleen bestaande bedrijfswoningen zijn toegestaan; deze zijn aangeduid op de verbeelding.

Gebouwen zijn uitsluitend binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak toegestaan. De toegestane bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen is eveneens opgenomen op de verbeelding. De maatvoeringen van bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen alsmede voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, staan vermeld in de planregels.

Voor een aantal aspecten kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen. Dit mede met het oog op het behoud van de ruimtelijke kwaliteiten.

Er zijn tevens diverse afwijkingsmogelijkheden opgenomen die betrekking hebben op onder meer de bouwhoogte, de afstand tot perceelsgrenzen, het toestaan van bedrijven in de milieucategorieën 2 en 4 alsmede bepaalde vormen van detailhandel.

Voor de uitbreiding van Struyk Verwo is landschappelijke inpassing als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels.

Een deel van het bedrijventerrein betreft een gezoneerd industrieterrein. Vanwege dit deel van het bedrijventerrein is in de algemene regels een regeling opgenomen dat er binnen de op de verbeelding aangegeven 'geluidzone – industrie' geen geluidgevoelige functies mogen worden gerealiseerd.

Artikel 3 Verkeer

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor voorzieningen voor verkeer en verblijf en voor parkeervoorzieningen. Tevens zijn de aanwezige monumentale bomen als zodanig bestemd.

Er zijn nadere regels opgenomen voor het bouwen. De monumentale bomen worden extra beschermd via de opgenomen omgevingsvergunningregeling voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zinde, of van werkzaamheden (vroeger 'aanlegvergunning' genoemd).

Artikel 4 Water

De waterlopen binnen het gebied hebben de bestemming 'Water' verkregen. Er mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen worden gerealiseerd met een hoogte van maximaal 5 meter.

Voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden is een omgevingsvergunning nodig.

Artikel 5 Leiding - Gas (dubbelbestemming)

Binnen deze bestemming is de aanwezige hogedruk gastransportleiding opgenomen. Bescherming ervan is geregeld via specifieke bouwregels waarbij ook een afwijkingsmogelijkheid is opgenomen in situaties waarbij het doelmatig functioneren niet in het gedrang is en de leidingexploitant advies heeft gegeven. Ook zijn bepaalde werken slechts toegestaan indien daarvoor een omgevingsvergunning wordt verleend.

Artikel 6 Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)

Deze gronden zijn mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden. Voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend moet archeologisch onderzoek worden gedaan. Onderzoek is niet nodig bij bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 250 m² of tot een diepte van 40 cm. Voor het uitvoeren van de genoemde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist. Ook hier moet eerst archeologisch onderzoek worden gedaan, en geldt een minimale oppervlakte van 250 m² en een minimale diepte van 40 cm. Aan omgevingsvergunningen kunnen voorschriften worden verbonden ter bescherming van de archeologische waarden. Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming verwijderen.

Artikel 7 Waterstaat - Beschermingszone watergang

Deze aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming, beheer en onderhoud van de aanliggende primaire watergang.

Er zijn geen bouwwerken toegestaan, behoudens afwijking waarbij de beheersinstantie dient te worden gehoord. Tevens zijn bepaalde werken slechts toegestaan via een omgevingsvergunning.

Geluidzone

Ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie' mogen geen nieuwe geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd. Via een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, mits de geluidsbelasting vanwege industrielawaai aan de gevels van de te realiseren geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verleende hogere grenswaarde.

5.4 Handhaving

Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist dat in de praktijk de planregeling strikt wordt toegepast en gehandhaafd.

In algemene zin geldt dan ook dat handhavend moet worden opgetreden tegen overtreding van het bestemmingsplan. Het groeiend besef van het belang van handhaving en de jurisprudentie in het bestuursrecht waarin steeds nadrukkelijk de beginselplicht tot handhaven wordt uitgesproken, maakt een handhavingsbeleid noodzakelijk.

Een eerste vereiste voor een goede handhaving is een handhaafbaar bestemmingsplan. De planregeling moet zo opgesteld zijn dat deze bij de handhaving goed hanteerbaar is. Hierin voorziet de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen. De voorliggende planregeling is gebaseerd op de genoemde standaard.

Goede voorlichting en informatievoorziening dragen eveneens bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.

Het gemeentebestuur draagt de verantwoordelijkheid om toe te zien op de naleving van de opgenomen regels in deze beheersverordening.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Gelet op artikel 3.1.6 lid 1, sub f Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. Wat dit betreft zijn de de aspecten kostenverhaal en planschade relevant.

Wanneer een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet als het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De voorgenomen uitbreiding van Struyk Verwo met diverse bedrijfsgebouwen betreft een plan in het kader van de Grondexploitatiewet. De kosten voor voorgenomen uitbreiding komen volledig voor rekening van deze initiatiefnemer. Voor alle kosten geldt dat deze zijn gedekt.

De gemeente zal met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst sluiten, waarin de eventueel te maken kosten zullen worden verrekend. Onderdeel hiervan is in ieder geval een planschadeovereenkomst. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.

Met het sluiten van een anterieure overeenkomst is de financieel-economische uitvoerbaarheid anderszins gewaarborgd.

Er kan derhalve geconstateerd worden dat het project voor de gemeente Nederweert geen financiële consequenties heeft en voor de gemeente budgettair neutraal zal verlopen en dat de uitvoerbaarheid is verzekerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

6.2.1 Participatie

Op 28 november 2019 heeft er een informatieavond plaatsgevonden in zaal De Schans. Tijdens deze avond heeft de gemeente een toelichting gegeven op het voornemen om het bestemmingsplan te herzien.

In de periode januari-februari 2020 zijn vrijwel alle bedrijven op het bedrijventerrein ambtelijk bezocht. Tijdens deze bezoeken heeft de gemeente een toelichting gegeven op het voornemen om het bestemmingsplan te herzien en is aan de bedrijven gevraagd of zij specifieke aandachtspunten hadden. Over het algemeen gaven de bedrijven aan tevreden te zijn met het functioneren van het bedrijventerrein.

6.2.2 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestuursorgaan dat is belast met de voorbereiding van een bestemmingsplan verplicht om daarbij overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Overleg over het bestemmingsplan is daartoe gepleegd met de volgende instanties:

  • Waterschap Limburg
  • Provincie Limburg
  • Veiligheidsregio
  • Gasunie
  • Regionaal overleg Energie en Economisch Beleid
  • Rijkswaterstaat

De reacties zijn, voor zover ruimtelijk relevant, in het ontwerp bestemmingsplan verwerkt.

Waterschap Limburg

Het waterschap heeft geen opmerkingen op het waterhuishoudkundige aspect van het bestemmingsplan. Wel heeft er mondeling overleg plaatsgevonden in verband met de beoogde uitbreidingen bij Struyk Verwo. De resultaten van dit overleg worden meegenomen bij de uitwerking van de plannen van Struyk Verwo.

Provincie Limburg

De provincie Limburg verzoekt om het rechtstreeks gebruik van (grondgebonden) zonnepanelen in artikel 3 van de regels te schrappen en middels een afwijking mogelijk te maken.

Veiligheidsregio

De reactie van de veiligheidsregio heeft betrekking op aspecten die aan de orde zijn op het moment dat het aanvragen van een bouwvergunning aan de orde is.

Gasunie

Gasunie verzoekt om in artikel 6 van de regels diverse aanpassingen door te voeren. Deze zijn alle doorgevoerd.

Rijkswaterstaat

Rijkswaterstaat verzoekt om in de toelichting een tekst op te nemen over de vergunningplicht die aan de orde is op het moment dat er werkzaamheden plaatsvinden binnen de begrenzingen van het Waterbesluit/regeling alsmede binnen de kernzone en beschermingszone van de kering in beheer van het Rijk (opgenomen in de Legger Rijkswaterstaatswerken).

In de toelichting is hiervoor paragraaf 4.6.2 toegevoegd.

6.2.3 Zienswijzen

Op de voorbereiding om een besluit omtrent de aanpassingen is de in artikel 3.8 Wro geregelde procedure van toepassing, dat wil zeggen dat het ontwerp gedurende zes weken ter inzage dient te liggen, waarbinnen eenieder zijn zienswijze kenbaar kan maken.

Het ontwerp bestemmingsplan Bedrijventerrein Aan Veertien 2023 heeft van PM tot en met PM voor een ieder ter inzage gelegen, waarbij de gelegenheid is geboden om binnen deze termijn zienswijzen met betrekking tot het ontwerp kenbaar te maken.