Plan: | Voordijk 3, Middelaar |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0944.VOORDIJK3-VA01 |
De initiatiefnemers zijn voornemens om één nieuwe woning te realiseren op een nog onbebouwd perceel naast Voordijk 1 in Middelaar (toekomstig adres Voordijk 3).
Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Voordijk in het oosten van de kern Middelaar. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt ten oosten van Voordijk 1 in de oostelijke punt van de kern Middelaar, op korte afstand van het buitengebied. De locatie is gelegen in het Maasdal nabij de Mookerplas op de terrasvlakte van de stuwwal naar de Maas. Dit gebied kenmerkt zich door stroomgeulen en rivierduinen die gevormd zijn door oude rivierlopen van de Maas. De Voordijk (in het verlengde van de Dorpsstraat) is gelegen op zo’n rivierduin die stopt ter hoogte van de Voordijk 1, ten westen van het plangebied). Deze natuurlijke hoogte is middels een ophoging verbonden met de dijk. Opvallend is de verkavelingsstructuur die kleinschaliger is op de hogere delen en de parcellering in langgerekte kavels haaks op de weg. De bebouwing is hier nabij en (deels) op het niveau van de weg gesitueerd om vrij van hoog water te zijn. Ook de inrichting van de kavels sluit daarbij aan met, nabij de straat een tuinachtige en meer naar het noorden een landelijke invulling.
In de directe omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woningen gelegen. Ten noorden en ten oosten van de locatie gaat de kern over in onbebouwd buitengebied. Het plangebied betreft nu een onbebouwd perceel met grasland en enkele bomen. De onderstaande afbeelding toont een luchtfoto van het plangebied.
Luchtfoto van het plangebied (bron: openstreetmap.org)
De initiatiefnemers hebben het voornemen om één nieuwe woning op het perceel naast Voordijk 1 te realiseren. Het betreft een levensloopbestendige woning. De invulling van de locatie is ruimtelijke gezien een aanvulling op de bestaande bebouwingscontour van Middelaar. De woning wordt gerealiseerd op enige afstand van de dijk en komt daarmee ‘los’ van het dijklint. Op een beperkt opgehoogd deel rond de woning is ruimte voor een siertuin in een verder landschappelijk en natuurlijk ingericht terrein. Het hoogteverschil markeert deze tweedeling op subtiele wijze. De bestaande (deels te verhogen) toerit vormt de verbinding met de dijk. De ophoging van het terrein en bouw van de woning bemoeilijken het duurzaam behoud van de bestaande walnoot. Daarom is er voor gekozen de boom te vervangen voor beter passende soorten op meer gunstiger locaties in het terrein.
De woning wordt ontsloten via de Voordijk. In het plangebied is voldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren. Voor de landschappelijke inpassing van de woning is een beplantingsplan opgesteld, welke is toegevoegd als bijlage 1 bij de regels. De inrichting en instandhouding van het plangebied conform het beplantingsplan is als een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van voorliggend plan. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het beplantingsplan.
Uitsnede toekomstige situatie beplantingsplan
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied maakt onderdeel uit van het besluitsubvlak rivierbed van het Barro.
Besluitsubvlak rivierbed
In de toelichting (2.4.3) staat het volgende beschreven over de regeling behorende bij het besluitsubvlak rivierbed: 'Dit artikel verwoordt de algemene rivierkundige voorwaarden waaraan toe te laten (bouw)activiteiten in het rivierbed, ongeacht de aard en de omvang daarvan, altijd moeten voldoen. Deze voorwaarden zijn een vertaling van de zorgplicht van de initiatiefnemer van een activiteit in het rivierbed, die is verwoord in artikel 6.15, eerste lid, van het Waterbesluit. Om de belangen waarop deze bepaling ziet, ook via het ruimtelijke spoor te borgen, dienen deze voorwaarden door te werken in het bestemmingsplan. Dit laat overigens onverlet dat het eveneens gewenst is dat rekening wordt gehouden met de in het gebied aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden'.
In artikel 2.4.3 van de regels is het volgende opgenomen:
Planspecifiek:
Het bestemmingsplan voorziet in het mogelijk maken van één nieuwe woning. De voorwaarden van lid 1 worden hieronder toegelicht.
Doordat het plan geen invloed heeft op het bergend vermogen van de rivier zijn de voorwaarden van lid 2 en 3 niet van toepassing. De ontwikkeling is niet in strijd met de voorwaarden voor het Besluitsubvlak rivierbed. Gezien de ligging binnen het rivierbed is het bouwen binnen het plangebied op eigen risico van de initiatiefnemer.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend initiatief omvat de realisatie van één nieuwe woning. Uit jurisprudentie blijkt dat er pas vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet nodig.
Het plan is passend binnen het rijksbeleid.
De Omgevingsvisie Limburg is op 1 oktober 2021 vastgesteld door Provinciale Staten. In de Omgevingsvisie Limburg is de lange termijn visie van de provincie Limburg beschreven. In de visie staat beschreven hoe de provincie richting wil geven aan toekomstbestendige ontwikkeling en hoe daarbij steeds de balans wordt gezocht tussen het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. De provincie geeft met deze visie een doorkijk voor de periode 2021 tot 2030 - 2050.
De Omgevingsvisie Limburg vervangt het in 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) en is in een interactief proces met overheden, semi - overheden, belangenvertegenwoordigers, andere partnerorganisaties en inwoners opgesteld. De visie bouwt deels voort op eerder gemaakte beleidskeuzes. Op andere onderdelen zijn nieuwe keuzes gemaakt.
De Omgevingsvisie richt zich op de langere termijn (2030-2050) en richt zich op drie hoofdopgaven:
Bij de afweging tussen het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving worden de zogeheten
Limburgse principes gehanteerd:
Bij het thema 'wonen en leefomgeving' wordt gestreefd naar een woningaanbod/planvoorraad waarbij vraag
en aanbod in evenwicht zijn, in kwalitatief en kwantitatief opzicht. Ofwel: voldoende (betaalbare) woningen
van de juiste kwaliteit op de juiste plek op het juiste moment.
De Omgevingsverordening Limburg voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de kaart 'Wonen, werken en recreëren' van de (ontwerp) Omgevingsverordening Limburg. Hierop is te zien dat het plangebied in de Groenblauwe mantel (bronsgroene landschapszone) ligt, net buiten bebouwd gebied.
Uitsnede kaart Omgevingsverordening Limburg (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Als onderdeel van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 is in de Omgevingsverordening Limburg 2014 het volgende relevante artikel opgenomen voor dit plan:
Het plangebied ligt binnen de Groenblauwe mantel, in de Bronsgroene landschapszone. De kernkwaliteiten in de Bronsgroene landschapszone zijn het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed en het reliëf. Met onderhavig plan wordt één nieuwe woning gerealiseerd aan de rand van de kern Middelaar.
Vanuit het Limburgs Kwaliteitsmenu levert het plan een kwaliteitsverbetering. Dit wordt in het beplantingsplan in bijlage 1 van de regels toegelicht. Mede door deze investering worden de kwaliteiten van de Bronsgroene landschapszone versterkt.
Het plan sluit aan bij de uitgangspunten van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Limburg.
De gemeenten Bergen, Gennep en Mook en Middelaar hebben samen een Strategische Regiovisie ontwikkelt om te bepalen waarin de gemeenten de komende tijd gaan investeren. Deze visie is door de gemeenteraad vastgesteld voor wat betreft toerisme en recreatie in de meest brede zin van het woord. Met deze strategische regiovisie willen deze gemeenten de regio beter tot haar recht laten komen en een bestendig perspectief voor het geheel garanderen. Hierin zijn wensen en ambities geformuleerd in zeven programma's en met twee sleutelprojecten is aangegeven welke ontwikkelingen met voorrang ter hand worden genomen. Hiermee is een kwaliteitsslag te bereiken die nodig is om de leefbaarheid te vergroten en de achterstand op het omliggende gebied te verkleinen.
Daarbij is gekozen voor een ontwikkelingsmodel met een onderscheidend profiel dat complementair is aan de stedelijke regio's in de nabije omgeving: in het noorden Arnhem/Nijmegen en in het zuiden Venlo. Van de groei van beide stedelijke regio's kan worden geprofiteerd, maar dan wél op de eigen manier, namelijk kleinschalig en duurzaam. De inzet is om in de regio een 'center of excellence' neer te zetten, met als steekwoorden: puur, authentiek, gastvrij en met respect voor de natuur en het landschap.
De regio heeft een aantal kwaliteiten die versterkt kunnen worden. Hierin wordt een viertal dragende functies onderscheiden waarop de hoofdprogramma's worden ingezet om de kwaliteitssprong te maken, namelijk: wonen, zorg, recreatie en toerisme en landbouw.
Planspecifiek
In de regiovisie wordt het plangebied niet specifiek benoemd. Wel wordt benoemd dat binnen de wooneconomie nog plaats is voor excellent, onderscheidend woonmilieu met ruimte voor verschillende wooncategorieën. Het betreft een milieu dat de stedelijke centra Arnhem/Nijmegen en Venlo niet kunnen bieden. Dit woonmilieu zal de karakteristieken van de regio benutten en versterken. De realisatie van dit woonmilieu betreft kleinschaligheid, waardoor de karakteristiek van het landschap wordt gewaarborgd. Onderhavig plan betreft het realiseren van één woning in het buitengebied. Deze vorm van wonen kan niet worden gerealiseerd in de stedelijke centra van Arnhem/Nijmegen en Venlo. Door de investering in de natuur bij de realisatie van de woning heeft de ontwikkeling een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied tot gevolg. Hiermee past het initiatief binnen de 'Strategische regiovisie Bergen, Gennep, Mook en Middelaar'.
De Regionale Woonvisie Noord-Limburg geeft richting aan het woonbeleid voor de komende 4 jaar. Samen met alle partners (corporaties, huurderbelangenverenigingen, ontwikkelaars, makelaars, zorginstellingen et cetera) is de opgave voor Noord-Limburg bepaald. Ten eerste is in de visie de mismatch tussen woningbehoefte en woningvoorraad in kaart gebracht. Daarbij wordt gestuurd op het aanpassen van de bestaande voorraad op de woonvraag en nieuwbouw dient toegespitst te worden op de toekomstige woningbehoefte. Ten tweede heeft de zoektocht om alle doelgroepen (zoals o.a. zorgdoelgroepen, internationale werknemers en woonwagenbewoners) een plek te geven binnen onze woningmarkt de aandacht. In het uitvoeringsprogramma zijn de volgende acties opgenomen die in de komende regiovisieperiode worden opgepakt:
1. Kwalitatief vraagstuk- mismatch woningvoorraad en toekomstige bevolkingssamenstelling:
De regionale kwalitatieve richtlijnen zijn leidend om de woningbouwplannen te toetsen en deze worden lokaal uitgewerkt. Initiatieven groter dan 10 woningen worden regionaal afgestemd en er wordt gescreend op in hoeverre deze passen binnen de kwalitatieve woonbehoefte.
2. Liefde voor de bestaande voorraad:
Mogelijkheden van de transformatie van de bestaande woningvoorraad worden onderzocht. Daarbij worden prestatieafspraken gemaakt met de corporaties en wordt er bij de particuliere woningbezitter bewustwording gecreëerd over levensloopbestendigheid en duurzaamheid.
2. Kwalitatief vraagstuk op de lange termijn: wat doen we na de huishoudenspiek?
Kwetsbare woningen worden op termijn uit de voorraad gehaald en tijdelijke experimentele woonvormen worden gefaciliteerd en gestimuleerd.
4. Huisvesting voor specifieke doelgroepen
Huisvesting voor woonwagenbewoners, internationale werknemers, woonurgenten, ouderen, starters, economisch dak- en thuislozen en vergunninghouders krijgt extra aandacht. Bijvoorbeeld wordt voor ouderen gestimuleerd om woningen te verduurzamen of levenloopbestendig te maken en wordt lokaal voor starters nieuwbouw toegevoegd.
5. Thuis in je huis, straat, buurt en wijk
Leefbaarheid heeft de aandacht bij de gemeenten en maken onderdeel uit van de prestatieafspraken met de corporaties.
6. Sociale huursector en toewijzingsbeleid corporaties
Er worden prestatieafspraken gemaakt over de benodigde omvang van de sociale huurvoorraad en knelpunten worden gemonitord.
7. Middenhuur
De mogelijkheden om de middenhuur te stimuleren worden onderzocht waarbij gebruik wordt gemaakt van landelijke en provinciale regelingen en instrumenten.
8. Leefbaarheid kleine kernen
Woningbouw in kleine kernen richten we vooral op doorstroming.
Planspecifiek
Onderhavig initiatief maakt één extra woning mogelijk binnen de gemeente Mook en Middelaar. De toevoeging van één woning heeft geen invloed op het regionale woningbouwprogramma. De woning past binnen de woningbouwafspraken van de gemeente Mook en Middelaar, zie hiervoor ook paragraaf 3.4.4.
Het plan is passend binnen het regionale beleid.
Op 19 november 2009 heeft de gemeenteraad van Mook en Middelaar de 'Structuurvisie Mookerplas en omgeving' vastgesteld. Met het vaststellen van de structuurvisie zijn de ontwikkelingsrichtingen voor de kernen Middelaar, Plasmolen en de omgeving van de Mookerplas vastgelegd.
De gemeente Mook en Middelaar streeft naar behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke, economische en sociale kwaliteit van haar gemeente. Centraal daarbij staan leefbaarheid voor haar inwoners en bezoekers van de gemeente, werkgelegenheid en de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten.
De structuurvisie zet in op een duurzaam en hoogwaardig gebied voor wonen, werken en recreëren.
Er spelen in het gebied rondom de Mookerplas vele vraagstukken op het gebied van ruimtelijke ordening. Daarbij zijn de ambities voor het gebied hoog. De gemeente Mook en Middelaar heeft deze ambities mede vastgelegd in de toekomstvisie. De ambities zijn:
Middelaar als groeiende agrarische woonkern, op zandruggen gebouwd
Plattelandsdorp Middelaar is hoofdzakelijk op zandruggen van rivierduinen gebouwd. Tussen twee woonlinten in ligt het ruimtelijk zeer fraaie beekdal van de Tochtgraaf of Broekesbeek. Beide linten zijn verschillend van karakter. Het lint van de Heikantseweg is te beschouwen als een echt groen van oorsprong agrarisch lint; woningen geplaatst op ruim opgezette kavels, vaak afgewisseld door (voormalige) agrarische bebouwing. Het lint van de Dorpsstraat is veel compacter van opbouw. Door de jaren heen zijn hier verschillende inbreidingen en aanbreidingen gerealiseerd. Allen zijn nog op het rivierduin gelegen. Deels is een dubbellint ontstaan door de aanleg van de Burchtstraat. Zo staan nu woningen met de voorzijde op het dal van de Tochtgraaf georiënteerd.
Planspecifiek
Onderhavig plangebied bevindt zich in de omgeving van de Mookerplas. In de structuurvisie Mookerplas en omgeving zijn meerdere ambities voor dit gebied omschreven. Met onderhavig plan wordt een bijzonder woonmilieu gerealiseerd aan de rand van de kern Middelaar, zoals reeds is toegelicht in paragraaf 3.3. Dit draagt bij aan de ambitie uit de structuurvisie met betrekking tot prioriteit voor een prettig woon- en leefklimaat, leefbaar door een evenwichtiger bevolkingsopbouw, vergrijzing van de bevolking faciliteren, maar bovenal ook jongeren en gezinnen binnen de gemeente houden en nieuwe aanwas werven. Het realiseren van een levensloopbestendige woning draagt hier aan bij. Met het plan wordt tevens geïnvesteerd in natuur en landschap. Dit is nader toegelicht in paragraaf 2.2. Deze investering is een impuls voor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. In de structuurvisie wordt beschreven dat natuur en landschap moeten worden beschermd, maar dat mag niet leiden tot het op slot zetten van de gemeente. Er zijn daarom geen harde grenzen maar er is sprake van verweving en creatieve ontmoetingen tussen o.a. rode en groene waarden. Voorliggend plan sluit hier met het realiseren van een woning en de investering in natuur en landschap bij aan. Zoals hierboven beschreven zijn de twee bebouwingslinten van Middelaar verschillend van karakter. Voorliggend plan en plangebied is een overgang tussen / combinatie van die twee verschillende karakters. Geconcludeerd wordt dat het initiatief aansluit bij de uitgangspunten van de structuurvisie Mookerplas en omgeving.
Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) is een belangrijk hulpmiddel van de gemeente Mook en Middelaar en de gemeente Gennep voor het garanderen en verbeteren van de kwaliteit van het landschap. Het Landschapsontwikkelingsplan geeft de visie van de gemeente op het landschap, de bestaande kwaliteiten en de gewenste ontwikkelingen.
Planspecifiek
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de visiekaart van het LOP. Het plangebied is hierop aangeduid als 'ontwikkeling groene dorpsranden'.
Uitsnede
Visiekaart LOP
'Ontwikkeling groene dorpsranden' heeft betrekking op het ontwikkelen van kleinschalige groene randen op de overgang tussen dorp en landschap. Het LOP formuleert de volgende ambities met betrekking tot groene dorpsranden:
Met onderhavig plan wordt één woning gerealiseerd aan de dorpsrand. Tevens wordt geïnvesteerd in natuur en landschap (zie bijlage 1). Hiermee sluit het plan aan bij de uitgangspunten uit het LOP.
De gemeentelijke woonvisie is in mei 2017 door de gemeenteraad vastgesteld. De woonvisie is een verdere uitwerking van de regionale structuurvisie wonen Noord Limburg. In de woonvisie is expliciet invulling gegeven aan de opgave om het aantal woningbouwplannen te reduceren. Door deze reductie ontstaat er ruimte om nieuwe initiatieven toe te voegen. Met deze ruimte wordt zorgvuldig omgegaan. In de woonvisie is een toetsingskader opgenomen voor nieuwe initiatieven. Nieuwe initiatieven moeten kwantitatief passen, daarnaast moet er sprake zijn van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Tot slot moet het plan kwalitatief passend zijn.
Planspecifiek
In de woonvisie van de gemeente Mook en Middelaar wordt gesteld dat de nieuwbouwproductie dient aan te sluiten bij de actuele vraag. Een levensloopbestendige woning draagt bij aan het langer zelfstandig kunnen wonen van ouderen in onze gemeente. De toevoeging van één woning drukt daarnaast niet op het woningbouwprogramma van Mook en Middelaar. Het initiatief past daarmee binnen de woonvisie.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Mookerplas e.o., 1e herziening', vastgesteld op 9 juli 2020. Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Landschappelijke en natuurwaarden' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'Waterstaat - Waterbergend rivierbed'. Tevens ligt op de locatie de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - ontheffingsgebied 2'. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.
Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het realiseren van één woning is strijdig met het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd.Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 2. Hierin wordt geconcludeerd dat enkele (zeer) lichte verontreinigingen zijn aangetroffen. De aangetoonde verhoogde gehalten zijn echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt wordt het terrein geschikt geacht voor de geplande nieuwbouw en de toekomstige woonbestemming.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15989777 (aan de Rijksweg N271 ten noordoosten van het plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3) | 16,5 µg/m3 | 18,4 µg/m3 | 11,6 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (toevoegen 1 woning) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
De nieuwe woning is een geluidgevoelig object. Voor voorliggend document is het daarom van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Het plangebied ligt aan de Voordijk. Industrielawaai en spoorweglawaai zijn hier niet aan de orde. Naar wegverkeerslawaai is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 3. Hierin wordt geconcludeerd dat de geluidbelasting door wegverkeer op het gezoneerde deel van de Voordijk ten hoogste 46 dB na (aftrek 5 dB ex art 110-g Wgh) bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt hiermee niet overschreden.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.
Geurverordening Mook en Middelaar
In de Wgv is eveneens vastgelegd dat een gemeente bij een verordening kan bepalen dat binnen een deel van het grondgebied een andere waarde van toepassing is dan de desbetreffende in de Wgv genoemde waarden (artikel 3 en 4). In de Geurverordening Mook en Middelaar is onder andere bepaald dat in afwijking van de Wgv de maximale toegestane geurbelasting voor geurgevoelige objecten in het buitengebied 14 ouE/m³ bedraagt. Tevens geldt voor dierverblijven waarvoor geen geuremissiefactoren bekend is de minimale afstand van 25 meter tussen het emissiepunt van het dierenverblijf en het geurgevoelige object (in het buitengebied). Voor locaties binnen de bebouwde kom geldt de minimale afstand van 50 meter.
Planspecifiek
Voorgrondbelasting
Ten noordwesten van het plangebied is op ruim 800 meter afstand een intensieve veehouderij gevestigd aan de Witteweg 33. Ten zuidwesten van het plangebied ligt op ruim 800 meter afstand ook de mogelijkheid voor een intensieve veehouderij aan de Huissestraat 5. De veehouderij die hier aanwezig was is inmiddels niet meer in bedrijf. Beide bedrijven betreffen melkveehouderijen met vaste afstandsdieren. De voorgeschreven richtafstand voor veehouderijen met vaste afstandsdieren in het buitengebied bedraagt op basis van de Geurverordening Mook en Middelaar 25 meter. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.
Achtergrondbelasting
Gezien de afstanden van ruim 800 meter tot de intensieve veehouderijen en een nog grotere afstand tot overige agrarische bedrijven is voor het plan geen geurhinder van veehouderijen te verwachten.
Omgekeerde werking
Voor beide intensieve veehouderijen geldt dat er woningen op kortere afstand zijn gelegen die in dat geval maatgevend zijn. Voor beide bedrijven blijven de uitbreidingsmogelijkheden ongewijzigd met onderhavig plan.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied liggen voornamelijk woningen en agrarische gronden met landschappelijke en natuurwaarden. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een isolatiebedrijf aan de Kopseweg 15a. De publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG geeft voor een aannemersbedrijf met werkplaats (groter dan 1000 m²) richtafstanden van 50 meter voor het aspect geluid, 30 meter voor het aspect stof en 10 meter voor de aspecten gevaar en geur. Met een feitelijke afstand van circa 180 meter wordt ruimschoots aan de richtafstanden voldaan. Overige bedrijven liggen op een nog grotere afstand van het plangebied. Geconcludeerd wordt dat bij de nieuwe woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat er met de ontwikkeling geen bedrijven in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart met plangebied blauw omcirkeld
Uit de risicokaart is op te maken dat ten noordwesten van het plangebied op circa 630 meter afstand een risicovolle inrichting ligt. Het betreft een locatie met een propaantank. Door de ruime afstand tot het plangebied vormt de tank geen risico. Ten zuiden van het plangebied ligt een transportroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen op ruim 600 meter afstand, de Maas. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van deze transportroute.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft de realisatie van slechts één woning. Compensatie van verhard oppervlak is niet noodzakelijk. Er is op eigen terrein voldoende ruimte om hemelwater in de grond te infiltreren. De nieuwe woning zal voor de afvoer van het afvalwater worden aangesloten op het aanwezige rioolstelsel.
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Wel ligt het plangebied binnen het riviedbed van de Maas. Onder het rijksbeleid in paragraaf 3.1 is reeds gemotiveerd dat voorliggend plan geen negatief effect heeft op het waterbergend vermogen van het rivierbed.
Het plan is uitvoerbaar op het gebied van water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 4. Hieronder worden de belangrijkste conclusies ten aanzien van gebiedsbescherming en soortenbescherming beschreven.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet binnen de grenzen van een Natura 2000-gebied gelegen. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is 'Oeffelter Meent'. Dit gebied bevindt zich op een afstand van circa 1,2 kilometer ten zuidoosten van het plangebied. Door de omvang van de ontwikkeling (realiseren 1 woning) en de afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten (zoals geluid en licht) worden uitgesloten. Om het effect van stikstofuitstoot door het plan te bepalen is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd (zie bijlage 5). Hierin wordt geconcludeerd dat als gevolg van de ontwikkeling de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden in de gebruiksfase niet toeneemt. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000 gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.
Soortenbescherming
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (bijlage 4). In het rapport wordt geconcludeerd dat het plangebied geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. Nader onderzoek is daarom niet nodig. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van zoogdieren en algemene broedvogels (in het kader van algemene zorgplicht). Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De nieuwe woning wordt ontsloten via de Voordijk. Door het toevoegen van één woning zal het aantal verkeersbewegingen in zeer beperkte mate toenemen. De Voordijk en de omliggende wegen hebben voldoende capaciteit om deze beperkte toename aan verkeersbewegingen op te vangen.
Voor ontwikkelingen in de gemeente Mook en Middelaar wordt aangesloten bij de parkeernormen van het CROW. Voor een vrijstaande woning in het buitengebied geldt een parkeernorm van 2,8 parkeerplaatsen. In het plangebied is voldoende ruimte om op eigen terrein aan de parkeernorm te voldoen. In de regels is voorwaardelijk verplicht gesteld dat de nieuwe woonfunctie pas in gebruik mag worden genomen als voldaan is aan de parkeernorm.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied betreft nu grasland. In het plangebied en in de directe omgeving bevinden zich geen cultuurhistorische waarden waar het plan effect op kan hebben. Voorliggend plan heeft geen negatief effect ten aanzien van het deelaspect cultuurhistorie.
Archeologie
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Mook en Middelaar. Hierop is te zien dat het plangebied is aangeduid als categorie 4: gebieden met een hoge archeologische verwachting. Hierbij geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 40 cm onder het maaiveld. Ter bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' uit het vigerende bestemmingsplan overgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen zal een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Mook en Middelaar
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg toegezonden aan de relevante instanties.
Er is voor dit plan geen formele inspraakprocedure doorlopen. Het plan is direct als ontwerp ter inzage gelegd. De omwonenden zijn over het plan geïnformeerd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 8 augustus 2022 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.