Plan: | Lindenlaan 3, Molenhoek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0944.LINDENLAAN3-VA01 |
De initiatiefnemer heeft het voornemen om een gebouw met vier appartementen te realiseren op een onbebouwd perceel tussen Lindenlaan 1 en Lindenlaan 5 in Molenhoek, hierna te noemen Lindenlaan 3.
Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan.
Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat mogelijk is volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Lindenlaan in het zuiden van de kern Molenhoek. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante rijks-, provinciale -, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied betreft nu een onbebouwd grasveld tussen de woningen aan de Lindenlaan 1 en Lindenlaan 5 in de zuidelijke punt van de bebouwde kom van Molenhoek. Het perceel is gelegen in een groene omgeving. De Lindenlaan is een lange weg langs de oostzijde van de kern Molenhoek. De Lindenlaan loopt parallel aan de spoorlijn Maaslijn (Nijmegen - Venlo) die aan de oostzijde van Molenhoek ligt. Tussen de Lindenlaan en de spoorlijn ligt een talud dat overwegend bestaat uit opgaand groen.
Aan de Lindenlaan liggen verschillende functies, waaronder wonen, bedrijven en een sportpark. Aan de noordwestkant van het plangebied bevindt zich een bedrijf dat serres, deuren en raamkozijnen levert. Verder ten zuidwesten van de planlocatie ligt de spoorbrug over de Maas. De onderstaande afbeelding toont een luchtfoto van het plangebied.
Luchtfoto van het plangebied (bron: PDOK)
De initiatiefnemer is voornemens om een appartementengebouw te realiseren met vier appartementen. De twee appartementen op de begane grond betreffen levensloopbestendige (rolstoeltoegankelijke) woonruimten met als doelgroep senioren. De twee appartementen op de verdieping betreffen starterswoningen. De voorgevel van het gebouw komt te liggen op de lijn tussen de twee meest nabijgelegen hoeken van de naastgelegen woningen.
Met het plan wordt rekening gehouden met een groene inpassing door lage hagen aan de Lindenlaan te realiseren. Aan de achterzijde van het plangebied worden bergingen gerealiseerd. De locatie wordt met een eigen inrit ontsloten via de Lindenlaan. Voor het appartementengebouw worden vijf parkeerplaatsen aangelegd, die door hagen (90 cm hoog), beuken en bodembedekkend groen worden ingepast (zie navolgende afbeelding. Op 19 november 2019 is het plan behandeld in de Commissie ruimtelijke kwaliteit. De commissie gaf een positief advies. De navolgende afbeelding geeft een impressie van de toekomstige situatie.
Impressie toekomstige situatie (bron: Bulkens architecten)
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.
Kansen
Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 1 juli 2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Planspecifiek
Met voorliggend plan is sprake van zuinig ruimtegebruik, omdat het een locatie in bestaand stedelijk gebied betreft (inbreidingslocatie). Daarnaast zullen de appartementen voldoen aan de nieuwe eisen van energie en conform het Bouwbesluit gasloos worden gebouwd.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen". Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 1 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro. Vanuit nationaal beleid zijn er geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend plan betreft de realisatie van vier woningen in een appartementengebouw. Uit jurisprudentie blijkt dat er pas vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet nodig.
Het initiatief past binnen het rijksbeleid.
Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014, met bijbehorend plan m.e.r., de Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal Verkeers en-
Vervoersprogramma vastgesteld.
In het POL staat kwaliteit centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg
onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in
kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien.
Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame
verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
Noord-Limburg kenmerkt zich door een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Er dient een transformatie van de
bestaande woningvoorraad plaats te vinden, aangezien er nauwelijks bevolkingsgroei meer is. Daarbij zal
primair worden gekozen voor inbreiding, aanpassing en functieverandering en slechts in beperkte mate voor
uitbreiding in de nabijheid van kleine kernen. In het POL is opgenomen dat het toevoegen van nieuwe
woningen aan de woningvoorraad dient te worden afgestemd met de door de gemeenteraden vastgestelde
Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg (zie paragraaf 3.3.2).
Planspecifiek
Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede weergegeven van de kaart 'Duurzame verstedelijking' van de Omgevingsverordening Limburg. Het plangebied is aangeduid als bebouwd gebied (paars), oftewel bestaand stedelijk gebied. Met onderhavig initiatief wordt een appartementengebouw gerealiseerd op een onbebouwd grasveld (waar nu 1 vrijstaande woning is toegestaan) tussen bestaande woningen. Hiermee past het plan binnen de principes van duurzame verstedelijking zoals omschreven in het provinciaal beleid. Hier wordt verder op ingegaan in paragraaf 3.3.
Kaart Duurzame verstedelijking, Omgevingsverordening 2014
De gemeenten Bergen, Gennep en Mook en Middelaar hebben samen een Strategische Regiovisie ontwikkeld
om te bepalen waarin de gemeenten de komende tijd gaan investeren. Deze visie is door de gemeenteraad
vastgesteld voor wat betreft toerisme en recreatie in de meest brede zin van het woord. Met deze strategische
regiovisie willen deze gemeenten de regio beter tot haar recht laten komen en een bestendig perspectief voor
het geheel garanderen. Hierin zijn wensen en ambities geformuleerd in zeven programma's en met twee
sleutelprojecten is aangegeven welke ontwikkelingen met voorrang ter hand worden genomen. Hiermee is een
kwaliteitsslag te bereiken die nodig is om de leefbaarheid te vergroten en de achterstand op het omliggende
gebied te verkleinen.
Daarbij is gekozen voor een ontwikkelingsmodel met een onderscheidend profiel dat complementair is aan de stedelijke regio's in de nabije omgeving: in het noorden Arnhem/Nijmegen en in het zuiden Venlo. Van de
groei van beide stedelijke regio's kan worden geprofiteerd, maar dan wél op de eigen manier, namelijk
kleinschalig en duurzaam. De inzet is om in de regio een 'center of excellence' neer te zetten, met als
steekwoorden: puur, authentiek, gastvrij en met respect voor de natuur en het landschap.
De regio heeft een aantal kwaliteiten die versterkt kunnen worden. Hierin wordt een viertal dragende functies
onderscheiden waarop de hoofdprogramma's worden ingezet om de kwaliteitssprong te maken, namelijk:
wonen, zorg, recreatie en toerisme en landbouw.
Planspecifiek
In de Strategische Regiovisie wordt het plangebied niet specifiek benoemd. Wel wordt benoemd dat binnen de wooneconomie nog plaats is voor een excellent, onderscheidend woonmilieu met ruimte voor verschillende wooncategorieën. Er is voor gekozen om woningbouw vooral op inbreidingslocaties (verdichten en functieverandering) te laten plaatsvinden en gelijktijdig de ruimtelijke kwaliteit te versterken. Voorliggend plan betreft de realisatie van een appartementengebouw in bestaand stedelijk gebied bij een inbreidingslocatie. De appartementen betreffen twee seniorenwoningen en twee starterswoningen, waarmee verschillende wooncategorieën worden gerealiseerd. Hiermee sluit het plan aan bij de Strategische regiovisie Bergen, Gennep, Mook en Middelaar.
In de Regionale Structuurvisie Wonen van de regio Noord-Limburg staat het regionaal woonbeleid
opgeschreven. De regio bestaat uit de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en
Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas. In de visie wordt door de regio samen met de provincie Limburg sturing gegeven aan de regionale woningmarkt. De visie kent vijf inhoudelijke pijlers:
Een belangrijk ambitie die is voortgekomen uit de visie is het terugbrengen van de plancapaciteit. Op basis van de structuurvisie is afgesproken dat gemeenten die een overschot hebben aan plancapaciteit deze capaciteit terugbrengen. Afgesproken is dat gemeenten 40% van het overschot aan woningbouwplannen ten opzichte van de huishoudensgroei dienen te schrappen. De gemeente Mook en Middelaar heeft hier invulling aangegeven door twee uitleglocaties voorlopig te schrappen. Het gaat om de locatie Cuijkse Steeg te Mook en de locatie Dorpstraat 2/2a te Middelaar. In totaal gaat het om 230 bouwtitels die niet meer op de planningslijst staan. Met het schrappen van deze twee grote plannen heeft Mook en Middelaar ruimschoots voldaan aan de afspraak tot planreductie en is er weer beperkte ruimte om nieuwe woningen toe te staan.
De regio wil een breed palet aan woonmilieus bieden dat aansluit bij de huidige en toekomstige inwoners van de regio. In de visie is een afwegingskader ontworpen dat regionaal en lokaal het instrument vormt om tot een heldere prioritering en onderbouwing van nieuwbouwplannen te komen. De werkwijze sluit aan bij de principes van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
Planspecifiek
Door het schrappen van 230 bouwtitels is er voldoende ruimte om vier appartementen toe te voegen. Voorliggend plan past binnen de gemeentelijke woningbouwkaders die regionaal zijn afgestemd op basis van de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.
De Structuurvisie Mook & Molenhoek 2025 geeft de visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de kernen Mook en Molenhoek in de periode tot 2025. De ambities van de gemeente Mook en Middelaar betreffende de functies wonen, economie, mobiliteit, welzijn, zorg en educatie, groen en water, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit zijn hierin samengebracht voor zover deze betrekking hebben op de ruimtelijke structuur van de dorpen Mook en Molenhoek. Het doel van de visie is enerzijds het aangeven van de kaders, waarbinnen toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen en projecten kunnen plaatsvinden en anderzijds het communiceren van de ambities van de gemeente ten aanzien van de beide dorpen aan derden.
Voor het thema wonen geldt dat vanwege de ligging nabij Arnhem/Nijmegen en Venlo, er steeds vaker een beroep wordt gedaan op deze regio. Het aantal forenzen groeit. Daarnaast is er sprake van komende vergrijzing. Deze forenzen en de vergrijzing vereisen een nieuwe kijk op wonen. De behoefte aan woningbouw wordt gerealiseerd door het zoveel mogelijk benutten van inbreidingslocaties en daarmee een efficiënt gebruik van de (open) ruimte in de kernen. Het bouwen in de compacte dorpskernen moet bijdragen aan het verbeteren van de woonmilieus en de kwaliteit van het wonen de woonomgeving.
Planspecifiek
Onderhavig initiatief betreft de realisatie van een appartementengebouw met vier appartementen op een onbebouwd perceel (waar nu een vrijstaande woning is toegestaan) tussen bestaande bebouwing in de kern Molenhoek (inbreidingslocatie). Hiermee is sprake van efficiënt gebruik van de ruimte in de kernen. De startersappartementen kunnen bijdragen aan de invulling van de woningbehoefte van forenzen die naar de regio trekken. De twee levensloopbestendige appartementen kunnen een bijdrage leveren aan de veranderende woningbehoefte ten gevolge van de vergrijzing. Het plan past daarmee binnen de Structuurvisie Mook & Molenhoek 2025.
Met de Woonvisie 2017-2021 stelt de gemeente haar woonbeleid voor de komende jaren vast. De Woonvisie vorm de basis voor het woningbouwprogramma, de afstemming met buurgemeenten en prestatieafspraken met woningcorporatie Destion. De visie is een nadere uitwerking van de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg. Centraal staat de doelstelling: 'aantrekkelijk woon- en leefklimaat' passend bij de (veranderende) vraag van de consument, nu en straks. Om deze doelstelling te bereiken is het woonbeleid in 3 pijlers verder uitgewerkt:
Voor de kwantitatieve opgave gaat de gemeente voor de periode 2015-2030 uit van een uitbreidingsbehoefte van 130-300 woningen. Bij de Regionale Structuurvisie Wonen Noord Limburg is de plancapaciteit van de gemeente op 1 januari 2015 opgenomen. De plancapaciteit bestaat uit circa 507 woningen. Er is dus sprake van een ruime overmaat. Met het voorlopig 'on hold' zetten van de woningbouwplannen aan de Cuijkse Steeg in Mook en Dorpsstraat 2 in Middelaar wordt de plancapaciteit voor de periode tot 2025 met 230 woningen teruggebracht tot circa 280 woningen.
Wat betreft de kwalitatieve opgave zet de gemeente in op een mix aan woningtypes in huur en koop, met het accent op woningen voor kleine huishoudens, woningen die geschikt (te maken) zijn voor mensen met een beperking en kleinschalige, vernieuwende woonconcepten. In Mook en Molenhoek is ruimte voor een diversiteit aan woonvormen. Door de nabijheid en bereikbaar van Nijmegen, en de toekomstige snelfietsroute, zijn er extra mogelijkheden voor woningbouw ten behoeve van jongeren en woningzoekenden uit de stad die een volgende stap in hun wooncarrière zetten (ruimte, groen en rust).
De gemeente heeft in verhouding tot de regionale woningvoorraad gemiddeld het hoogste aandeel koopwoningen. Het aandeel appartement is relatief laag. Woonwensen duiden op een overschot aan (gewone) eengezinswoningen. Er is vooral vraag naar ouderenwoningen en appartementen.
Planspecifiek
De gemeente heeft haar plancapaciteit afgestemd op de regionale afspraken. Het realiseren van de vier appartementen in het plangebied levert een kleine bijdrage aan de invulling van de kwantitatieve behoefte van 130-300 woningen in de periode 2015-2030. Met het toevoegen van starterswoningen en seniorenwoningen wordt voorzien in de woonbehoefte voor deze doelgroepen. Daarmee sluit het plan aan bij de Woonvisie.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Mook en Molenhoek", vastgesteld op 4 juli 2013. Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Wonen'. Binnen de woonbestemming ligt een bouwvlak met de bouwaanduiding 'vrijstaand' en een maatvoering waarbij maximaal 1 wooneenheid is toegestaan. Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1'. Tevens geldt de gebiedsaanduiding 'kleinschalige toeristische verblijfseenheden'. Bijgevoegd een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.
Uitsnede geldend bestemmingsplan
Omdat de voorgenomen realisatie van een appartementengebouw met vier woningen niet past binnen het geldende bestemmingsplan is voorliggende herziening opgesteld.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft de realisatie van een appartementengebouw met vier woningen. Het plangebied heeft evenals de omliggende gronden reeds een woonbestemming en betreft momenteel een grasveld. Bij het opstellen van het geldende bestemmingsplan "Mook en Molenhoek" (2013) is de bodemkwaliteit al als voldoende beoordeeld voor de woonfunctie. Een bodemonderzoek is daarom niet nodig.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15989503 (aan de Rijksweg en Lindenlaan ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2017 (µg/m3) | 21,5 µg/m3 | 18,9 µg/m3 | 11,7 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (toevoegen 4 woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in het toevoegen van meerdere geluidgevoelige objecten. Het plangebied ligt aan de Lindenlaan. Industrielawaai is hier niet aan de orde. De Lindenlaan is een rustige 30 km/uur weg. Deze wegen hebben volgens artikel 74 lid 2 van de Wgh geen geluidszone en zijn daarmee niet onderzoeksplichtig. De geplande woningen liggen wel binnen de geluidszone van de Rijksweg N271 en de zuidelijk gelegen spoorlijn Nijmegen-Venlo. Daarom is in het kader van de voorgenomen ontwikkeling een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 1. Hieruit blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Rijksweg ten hoogste 50 dB bedraagt. Hiermee wordt niet op elk punt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Maatregelen aan de bron en overdracht zijn niet doelmatig of stedenbouwkundig niet wenselijk. Daarom zijn hogere waarden voor wegverkeer noodzakelijk. De hoogste geluidbelasting door railverkeer bedraagt ten hoogste 61 dB. De voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt hiermee overschreden. De maximale hogere waarde van 68 dB wordt niet overschreden. Maatregelen aan de bron of overdracht zijn ook hier niet mogelijk of niet wenselijk. Daarom zijn ook hogere waarden voor railverkeer nodig. De hogere waarden voor wegverkeer en railverkeer zullen worden aangevraagd.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in een gemengd gebied met onder andere de functies wonen, bedrijven en sport. Aangezien er sprake is van een gemengd gebied kunnen de richtafstanden op grond van de Staat van bedrijfsactiviteiten uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG met 1 stap worden verkleind. Direct ten noordwesten van het plangebied bevindt zich een bedrijf dat serres, deuren en raamkozijnen levert (tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten) aan de Rijksweg 35. Deze functie kan vergeleken worden met een aannemersbedrijf tot en met categorie 2. Hiervoor geldt in gemengd gebied een maximale richtafstand van 10 meter voor de aspecten stof, gevaar en geluid. De afstand tussen het appartementengebouw uit onderhavig plan en het bestemmingsvlak van het bedrijf bedraagt circa 15 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand. Ten noordoosten van het plangebied bevindt zich op circa 300 meter afstand een ingenieursbureau / adviesbureau (tot en met categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten) aan de Lindenlaan 41. Ook hiervoor geldt in gemengd gebied een richtafstand van 10 meter. Aan deze richtafstand wordt ruim voldaan. Overige bedrijven en functies liggen op een grotere afstand van het plangebied. Met voorliggend initiatief is sprake van een goed woon- en leefklimaat in de te realiseren woningen. Tevens worden met de ontwikkeling geen bedrijven belemmerd in hun bedrijfsvoering.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart
Uit de risicokaart is op te maken dat circa 65 meter ten westen van het plangebied de N271 ligt, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van deze weg, waardoor een beperkte verantwoording van het groepsrisico nodig is, welke verderop in deze paragraaf wordt gegeven. Daarnaast ligt circa 300 meter ten zuiden van het plangebied een basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water, de Maas. Bij transport over water is er geen GR-plafond. Het PR-plafond voor transport over water ligt bij de vaarwegbegrenzing (zwarte stippellijn). Het plangebied is wel gelegen binnen het invloedsgebied van deze transportroute.
Ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich aan de Rijksweg 41 een LPG-tankstation op circa 75 meter afstand (vulpunt). De plaatsgebonden risicocontour 10-6 voor het vulpunt bedraagt 35 meter. Daarnaast geldt een invloedsgebied van 150 meter. Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 en binnen het invloedsgebied. Door de beperkte toename van de personendichtheid ten gevolge van de ontwikkeling in het plangebied, zal het groepsrisico niet toenemen voor de genoemde transportroutes en de LPG inrichting. De appartementen zijn aan te merken als een kwetsbare bestemming en zijn gelegen buiten de 60 meter effectzone voor het LPG tankstation. Er wordt voldaan aan de circulaire effectafstanden LPG tankstation met betrekking tot de aan te houden effectzone tot kwetsbare bestemmingen. Op grond van bovenstaande beschouwing kan worden volstaan met een beperkte verantwoording voor de transportroutes waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Beperkte verantwoording transportroute gevaarlijke stoffen N271
Op grond van artikel 7 van het Bevt moet voor de (spoor-)wegen, gezien de ligging, worden ingegaan op de mogelijkheden voor:
Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen. Dit advies is toegevoegd als bijlage 2 en verwerkt in deze paragraaf.
Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen kunnen toxische of brandbare vloeistoffen en gassen vrijkomen. De brandweer zal voornamelijk door een inzet bij de bron proberen om de effecten van het vrijkomen van deze gevaarlijke stoffen te voorkomen of te beperken. De brandweer zal zich niet primair richten op het bestrijden van de effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in of nabij het plangebied kan de brandweer bestrijden met de aanwezige bluswatervoorzieningen. De ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied heeft daarom geen invloed op de mogelijkheden voor de brandweer om de bestrijdbaarheid van een calamiteit met gevaarlijke stoffen te vergroten.
Zelfredzaamheid
De aanwezigen in het plangebied moeten tijdig worden gewaarschuwd als er toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen. De aanwezigen moeten gelijktijdig ook worden geïnformeerd over hoe te handelen bij dit incident. De hulpdiensten maken hiervoor gebruik van de waarschuwing en alarmeringspalen en NLalert. Bij het vrijkomen van toxische vloeistoffen of gassen is het advies om te schuilen in het appartementengebouw en de ramen, deuren en ventilatie openingen te sluiten. De appartementen moeten worden voorzien van een goed bereikbare schakelaar waarmee de mechanische ventilatie in het appartement bij een calamiteit kan worden afgeschakeld. Er zijn voldoende vluchtmogelijkheden aanwezig in het plangebied om bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen van de risicobron af te vluchten, richting het noordoosten over de Lindenlaan.
Conclusie
Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Binnen het plangebied en in de directe omgeving is geen oppervlaktewater aanwezig. Het plangebied ligt niet in of nabij een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen, zoals waterkering, waterberging of waterwinning. Met het plan neemt het verhard oppervlak in beperkte mate toe. In het werkgebied van het waterschap Limburg geldt in stedelijk gebied een vrijstelling van compensatie van de toename van verhard oppervlak als het verhard oppervlak niet meer bedraagt dan 2.000 m². Met voorliggend plan is er sprake van een toevoeging van circa 300 m2 aan verharding en bebouwing. Hiermee is er sprak van een vrijstelling van compensatie van een toename van verharding. In het plangebied worden het hemelwater en afvalwater gescheiden aangeboden.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd natuurgebied. Op circa 3 km van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Sint Jansberg. Om de depostie van stikstof te berekenen is een voortoets stikstofdepositie gedaan. De rapportage is toegevoegd als bijlage 3. Hierin is geconcludeerd dat er zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase geen sprake is van een stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden groter dan 0,00 mol/ha/j. Daarmee zijn er met geen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden.
Soortenbescherming
Het plangebied betreft in de huidige situatie een grasveld, omringd door stedelijk functies. Met de nieuwbouw hoeven geen houtopstanden verwijderd te worden. Tevens worden er geen poelen gedempt en wordt er geen opgaande beplanting verwijderd. Hierdoor zijn er geen significante gevolgen voor (leefgebieden van) beschermende soorten te verwachten. De algemene zorgplicht zal in acht worden genomen.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plangebied ligt in de bebouwde kom in een 30 km zone. De locatie wordt ontsloten via de Lindenlaan. Met voorliggend plan worden vier appartementen in het segment midden/goedkoop gerealiseerd. Hiervoor geeft het CROW (publicatie 317) een maximaal verkeerskengetal van 4,5 verkeersbewegingen per dag (in de schil van het centrum in een weinig stedelijk gebied). Dit levert een totale verkeersgeneratie op van 18 verkeersbewegingen per dag. De Lindenlaan heeft voldoende capaciteit om deze beperkte verkeerstoename op te vangen.
Wat betreft parkeren wordt in de gemeente Mook en Middelaar aangesloten bij de parkeernormen van het CROW. De maximale parkeernorm voor een midden/goedkoop segment appartement in de schil van het centrum in een weinig stedelijk gebied is 1,6 parkeerplaatsen per appartement. Volgens de kencijfers van het CROW zouden daarmee maximaal 6,4 parkeerplaatsen nodig zijn voor vier appartementen. Met voorliggend plan worden 5 parkeerplaatsen in het plangebied gerealiseerd. Naast de parkeerplaatsen op eigen terrein richt de initiatiefnemer de tussenberm (de strook grond tussen zijn perceel en de openbare weg) op een dergelijke wijze in dat hier een auto kan worden geparkeerd. De invulling en inrichting zal in lijn zijn met de overige bermstroken aan de Lindenlaan en gebeurt in overleg met de gemeente. Uiteraard wordt hierbij rekening gehouden met de bocht. Met het realiseren van 6 parkeerplaatsen voor dit plan wordt voldaan aan de parkeernorm.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
In het plangebied en in de directe omgeving van de locatie bevinden zich geen cultuurhistorische waarden waar het plan effect op kan hebben.
Archeologie
De onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Mook en Middelaar weer. Het plangebied heeft hierop een middelhoge archeologische verwachting. Hiervoor geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen groter dan 250 m2 en dieper dan 40 cm. Als het definitieve bouwplan bekend is, zal in het kader van de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen zo nodig een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. In voorliggend plan wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' overgenomen om eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen.
Uitsnede archeologische beleidskaart (bron: gemeente Mook en Middelaar)
Het plan is uitvoerbaar ten aanzien van de aspecten cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Gezien de aard, omvang en locatie van het initiatief is vooroverleg met de provincie, het waterschap en andere instanties niet noodzakelijk.
Voor dit plan wordt geen formele inspraakprocedure gehouden. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 27 juli 2020 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is één zienswijze ingediend. Als gevolg van deze zienswijze is de tekst van paragraaf 4.4 van deze toelichting aangepast. Het vastgestelde plan ligt opnieuw voor 6 weken ter inzage.