direct naar inhoud van Regels
Plan: Tapijn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0935.bpTapijn-vg02

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Tapijn' met identificatienummer NL.IMRO.0935.bpTapijn-vg02 van de gemeente Maastricht.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0935.bpTapijn-vg02 met de bijbehorende planregels en bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- en/of uitbouw

een aan een hoofdgebouw vastgebouwd bouwwerk dat qua verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar dat in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw.

1.6 additionele voorzieningen

die voorzieningen, die direct of indirect samenhangen met de bestemmingen; hieronder zijn in ieder geval begrepen plastieken, standbeelden of andere kunstwerken in het openbaar gebied, kiosken, straatmeubilair of daarmee vergelijkbare nutsvoorzieningen, voorzieningen voor het houden van dieren (zoals stallen), onderhoud van groen en teelt van gewassen (zoals een kas), ondergrondse en bovengrondse stallingsvoorzieningen voor (brom-, snor- en motor-) fietsen, ondergrondse en bovengrondse afvalvoorzieningen en parkeervoorzieningen voor auto's, met uitzondering van parkeergarages.

1.7 antenne-installaties

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.8 archeologische zone

gebied met bepaalde archeologische waarde, aangeduid als zone A, waarbinnen ondergrenzen voor archeologisch onderzoek gelden, als omschreven in de beleidsnota 'Springlevend Verleden Maastricht 2008' alsmede in deze regels.

1.9 atelier

werkplaats van een beeldend kunstenaar, waarbij detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van ter plaatse vervaardigde producten is toegestaan.

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bebouwingspercentage

een op de verbeelding en/of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.12 bedrijfsvloeroppervlakte/brutovloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.13 bekende archeologische vindplaats

alle bij de gemeente bekende en geregistreerde archeologische vindplaatsen, waaronder ook de archeologische monumenten.

1.14 bestaande situatie
  • a. bij bouwwerken: aanwezig c.q. in aanbouw op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, tenzij in de regels anders is bepaald.
  • b. bij gebruik: aanwezig op het moment van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bijgebouw

een gebouw behorende bij en dienstbaar aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat qua verschijningsvorm en functioneel opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.

1.18 bodemverstoring

alle effecten die het gevolg zijn van veranderingen van en / of aan de fysische bodemkarakteristieken, lager dan 0,40 meter onder maaiveld.

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 café

een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid. (toetsing horecanota)

1.26 cafetaria/snackbar/fastfoodbedrijf

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwakalcoholische en niet-alcoholische dranken.

1.27 carport/overkapping:

een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw.

1.28 coffeeshop

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen.

1.29 cultureel erfgoed

alle materiele getuigenissen uit het verleden die de samenleving van belang vindt om te conserveren, te onderzoeken, te presenteren en over te informeren.

1.30 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst.

1.31 dominant bouwwerk

bouwwerk met cultuurhistorische en/of architectonische waarden, welke als zodanig op de planverbeelding is aangegeven en waarvan zowel het interieur als het exterieur van het gebouw/bouwwerk bescherming geniet ingevolge de bestemming Maastrichts erfgoed.

1.32 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.33 gevelafwerking

de kleurlagen op de gevel, het metsel- en voegwerk, de textuur en het patin.

1.34 growproducten

verzamelnaam van producten welke gebruikt worden voor de kweek van hennep, zoals onder andere meststoffen, zaden, groeilampen, ventilatoren en lectuur.

1.35 growshops

een specifieke vorm van detailhandel voor growproducten.

1.36 headproducten

verzamelnaam voor producten welke verwant zijn aan de hasj-cultuur zoals onder andere waterpijpen, vloeipapier, cocaïnedoosjes en versnijdingsmiddelen zoals cafeïne.

1.37 headshop

een specifieke vorm van detailhandel voor headproducten.

1.38 historisch relict

objecten en structuren van vóór 1830, zoals kastelen, historische landhuizen, molens, kloosters, hoeves, vestingwerken.

1.39 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.40 horecabedrijf

een bedrijf of instelling, gericht op één of meer van de navolgende bedrijfsmatige activiteiten:

  • a. het verstrekken van nachtverblijf;
  • b. het verstrekken en/of bereiden van drank en/of etenswaren voor consumptie (al dan niet ter plaatse);
  • c. het exploiteren van zaalaccommodatie;
  • d. discotheek/dancing.

De horecabedrijven worden als volgt onderverdeeld:

  • horeca categorie 1: een horecabedrijf dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen dan wel fungeert als aan een hoofdfunctie ondergeschikte nevenactiviteit, waarbij naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren, in hoofdzaak alcoholvrije drank(en) worden verstrekt;

  • horeca categorie 2: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden. Daaronder worden begrepen: cafetaria/snackbar, fastfood en broodjeszaken, lunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel. koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum, eetwinkels, restaurant;

  • horeca categorie 3: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen. Daaronder worden begrepen: café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healthbar;

  • horeca categorie 4: een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren. Daaronder worden begrepen: discotheek/dancing, nachtcafé en een zalencentrum (met nachtvergunning);

  • horeca categorie 5: een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf. Daaronder worden begrepen: hotel, motel, pension en overige logiesverstrekkers.

1.41 interieur

de binnenkant van een gebouw/bouwwerk, zijnde de zaken die door bestanddeelvorming en/of een hechte verbinding met het gebouw/bouwwerk, een onroerend karakter hebben.

1.42 kantoor

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd voor het verlenen van diensten en/of het uitvoeren c.q. verrichten van handelingen, die een administratief karakter hebben, dan wel handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven, al dan niet in rechtstreekse aanraking met het publiek.

1.43 kenmerkend bouwwerk

bouwwerk met cultuurhistorische en/of architectonische waarde, welke als zodanig op de planverbeelding is aangegeven en waarvan slechts die onderdelen zoals omschreven in het als bijlage 1 toegevoegde rapport 'Cultuurwaardenonderzoek Deelrapport Inventarisatie', bescherming genieten ingevolge de bestemming Maastrichts Erfgoed.

1.44 nok

het hoogste gedeelte van een dak met hellende vlakken, te weten waar beide hellende vlakken elkander snijden.

1.45 onderbouw

een gedeelte van een gebouw dat niet als een bouwlaag wordt aangemerkt en maximaal 1,50 meter boven peil is gelegen, tenzij in de regels een andere maat is aangegeven.

1.46 onderwijsvoorzieningen

functies waarbij sprake is van overdracht van kennis en vaardigheden, waartoe ook wordt gerekend het verrichten van daarmee verband houdend onderzoek.

1.47 onderzoeksvoorzieningen

onderzoek dat gericht is op het ontwikkelen, vervaardigen, testen, evolueren en anderszins bewerken van hoogwaardige producten, methoden, technologieën en productiewijzen.

1.48 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.49 peil

voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang (of die ) onmiddellijk aan en weg grenzen: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang of

in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.50 publiekaantrekkende dienstverlening

een met detailhandel vergelijkbare functie voor het verrichten van diensten van of ten behoeve van het publiek, zoals een uitzendbureau, bank, stomerij, wasserette, apotheek, postkantoor, reisbureau, schoonheidsinstituut, fotostudio en naar aard daarmee gelijk te stellen functies.

1.51 seksbedrijf

een voor het publiek toegankelijke gebouw of een gedeelte van een gebouw, in welk gebouw of welk gedeelte, handelingen, vertoningen en/of voorstellingen van erotische en/of pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt mede begrepen een sekswinkel zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw, welk gebouw of welk gedeelte, is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop en/of te huur aanbieden, waaronder mede begrepen uitstalling, verkopen, verhuren en/of leveren van seksartikelen. Ook een prostitutiebedrijf is hieronder begrepen. Seks- en of pornobedrijf is een aparte functie en valt derhalve op geen enkele wijze onder enige andere functie c.q. bestemming, zoals bedoeld, dan wel omschreven in dit bestemmingsplan.

1.52 set-back

terugliggende bouwlaag die wordt geprojecteerd binnen de contouren van een denkbeeldig zadeldak dat op grond van deze regels is toegestaan en waarvan de helling van de vlakken maximaal 45° bedraagt; een setback wordt niet meegeteld bij de bepaling van de goothoogte. In geval een set-back aanwezig is, is het niet toegestaan de set-back af te dekken met een kap dan wel op de set-back nog een set-back te bouwen.

1.53 smartproducten

verzamelnaam voor producten met een stimulerende werking. De betreffende poducten, zoals herbal, XTC, frisdranken met guarana, producten met efedrine en paddo's, kunnen zijn samengesteld uit meerdere oppeppende psychotrope stoffen.

1.54 smartshop

een specifieke vorm van detailhandel voor smartproducten.

1.55 studentensociëteit

(deel van een) gebouw waarin een studentenvereniging haar bijeenkomsten houdt.

1.56 waardevolle cultuurhistorische elementen

objecten en bouwwerken, niet zijnde gebouwen, met cultuurhistorische waarde, welke als zodanig op de planverbeelding zijn aangegeven en bescherming genieten ingevolge de bestemming Maastrichts erfgoed.

1.57 waardevolle groenelementen

karakteristieke elementen en patronen in het landschap alsmede sporen die de natuur en de mens in het landschap hebben achtergelaten, met cultuurhistorische waarde, zoals bomen, struiken, hagen, holle wegen, grafheuvels, poelen, grachten en vijvers welke als zodanig op de planverbeelding zijn aangegeven en bescherming genieten ingevolge de bestemming Maastrichts erfgoed.

1.58 woning

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden (toetsen nota woningsplitsing).

1.59 zendmast

bouwwerk, waarop antene-installaties worden geplaatst.

1.60 zolder

ruimte(n) van aanzienlijke omvang in een gebouw die geheel is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m, dan wel in het geval van schoorstenen 2,5 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Onderwijs, Onderzoek, Park

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Onderwijs, Onderzoek, Park' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. onderwijsvoorzieningen;
  • b. onderzoeksvoorzieningen,

alsmede voor aan onderwijs- en onderzoeksvoorzieningen gerelateerde

  • c. bedrijvigheid;
  • d. cultuur en ontspanning;
  • e. dienstverlening;
  • f. detailhandel;
  • g. horeca;

alsmede voor

  • h. groenvoorzieningen;
  • i. speelvoorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. voorzieningen voor verkeer en verblijf,

alsmede voor

  • l. parkeervoorzieningen ten behoeve van de bovenvermelde functies en
  • m. additionele voorzieningen.

3.2 Beleidsregels

Beleid ten aanzien van gebruik

  • a. De in lid 3.1 onder c t/m g opgesomde functies zijn alleen toegestaan indien zij ondergeschikt zijn aan en dienen ter ondersteuning van onderwijs- en onderzoeksvoorzieningen. Deze ondergeschiktheid is niet alleen van functionele aard, maar weerspiegelt zich ook in ruimtelijk opzicht.
  • b. Aanvullend aan het bepaalde in 3.2 onder a geldt het volgende:
      • De in lid 3.1 onder c bedoelde bedrijvigheid is kennisintensief van aard, heeft een duidelijke, aantoonbare relatie met de onderwijs- en onderzoeksfunctie en is opgenomen in de als bijlage 3 van deze regels deel uitmakende staat van bedrijfsactiviteiten.
      • Het bruto vloeroppervlak van de in lid 3.1 onder e en f bedoelde functies dienstverlening en detailhandel bedraagt niet meer dan 250 m² per vestiging. Het bruto vloeroppervlak ten behoeve van beide functies in totaal bedraagt ten hoogste 500 m².
      • De in lid 3.1 onder g bedoelde functie betreft horeca in de horecacategorieën 1, 2 en/of 3, alsmede een mensa. Terrassen ten behoeve van de horecafunctie zijn toegestaan. Het bruto vloeroppervlak ten behoeve van de horecafunctie in het plangebied, een mensa uitgezonderd, mag niet meer bedragen dan 500 m².

Beleid ten aanzien van bouwen

  • c. In het algemeen, en ten behoeve van de toepassing van de onder 3.4 opgenomen afwijkingsbevoegdheden van burgemeester en wethouders gelden de volgende beleidsregels:
    • 1. Het plangebied wordt gekarakteriseerd door een aantal separate voormalige kazernegebouwen in het park. Een deel van deze gebouwen heeft de status van rijksmonument c.q. gemeentelijk monument en dient behouden te blijven. Op de verbeelding is door middel van de aanduiding “te handhaven gebouwen” aangegeven welke gebouwen behouden dienen te blijven. De niet als zodanig aangegeven gebouwen mogen worden afgebroken. Nieuwbouw is onder in lid 3.3 onder b en c nader uitgewerkte voorwaarden toegestaan.
    • 2. De bebouwingsstructuur is open van karakter. Verbindingen tussen de gebouwen, welke vanuit het gebruik wenselijk zijn, mogen geen afbreuk doen aan de paviljoen opzet van de oorspronkelijke Tapijnkazerne, die wordt gekenmerkt door openheid. De ruimte direct rondom de gebouwen zal op een vanzelfsprekende manier aansluiten op het park en wordt zorgvuldig vormgegeven.
    • 3. Nieuwbouw wordt bij voorkeur geconcentreerd rondom de te handhaven gebouwen en dient zoveel als mogelijk aan te sluiten bij de paviljoenopzet. Hierbij heeft het de voorkeur om het bebouwd oppervlak zoveel mogelijk te beperken. Het volume van de te slopen gebouwen in het gebied mag worden herbouwd in nieuwbouw, waarbij het totale bruto vloeroppervlak van de gebouwen niet meer dan 21.250 m² mag bedragen.

3.3 Bouwregels
  • a. De op de verbeelding als “te handhaven gebouw” aangeduide gebouwen blijven behouden.
  • b. Nieuwbouw van bovengrondse gebouwen is alleen toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, met een maximale goothoogte van 15 meter en een maximale bouwhoogte van 20 meter, en met dien verstande dat het totale bruto vloeroppervlak van de gebouwen binnen het plangebied niet meer dan 21.250 m² mag bedragen. Nieuwbouw van bovengrondse gebouwen buiten de bouwvlakken is alleen mogelijk na afwijking zoals omschreven in lid 3.4.
  • c. Nieuwbouw van ondergrondse gebouwen is alleen toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwaanduiding “ondergronds bouwen”, met een maximale bouwdiepte van 5 meter, en met dien verstande dat het totale bruto vloeroppervlak van de gebouwen binnen het plangebied niet meer dan 21.250 m² mag bedragen . Nieuwbouw van ondergrondse gebouwen buiten de bouwaanduiding “ondergronds bouwen” is alleen mogelijk na afwijking zoals omschreven in lid 3.4.
  • d. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 meter bedragen, met dien verstande dat deze alleen zijn toegestaan aan de Prins Bisschopsingel en aan de St. Hubertuslaan c.q. aan de perceelsgrens met de aan de St. Hubertuslaan gelegen gebouwen, alsmede ter afgrenzing van het dierenpark. Alle overige erf- en terreinafscheidingen mogen maximaal 1,2 meter hoog zijn en geen afbreuk doen aan het openbare karakter van het plangebied.
  • e. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, niet meer bedragen dan 4 meter, uitgezonderd voorzieningen voor de openbare verlichting alsmede vlaggenmasten, welke een hoogte van 10 meter mogen hebben.
  • f. Gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen mogen een bouwhoogte van maximaal 3 meter hebben en een oppervlakte van maximaal 15 m² per gebouw.

3.4 Parkeren
  • a. De in het plangebied aanwezige gronden mogen slechts worden bebouwd, uitgebreid, veranderd en/of gebruikt onder de voorwaarde dat voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en/of in stand gehouden.
  • b. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid indien voldaan wordt aan het parkeer(normen)beleid van het college van burgemeester en wethouders, “Parkeernormenbeleid Maastricht 2017” zoals laatstelijk gewijzigd d.d. 11 juli 2017 (zie Bijlage 4), met inbegrip van de daarin opgenomen afwijkingsmogelijkheden. Indien het parkeer(normen)beleid gedurende de planperiode wordt gewijzigd, is er sprake van voldoende parkeergelegenheid wanneer aan die wijziging wordt voldaan.

3.5 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. Lid 3.3 onder b ten behoeve van de nieuwbouw van bovengrondse gebouwen buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. Uitbreiding is uitsluitend toegestaan indien hierdoor het maximale bruto vloeroppervlak voor gebouwen in het plangebied van 21.250 m² niet wordt overschreden.
    • 2. De uitbreiding mag niet onaanvaardbaar zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt, waarbij in ieder geval het bepaalde in lid 3.2 in acht wordt genomen.
    • 3. Er mogen geen belemmeringen zijn vanuit milieuhygiënisch oogpunt.
  • b. Lid 3.3 onder c ten behoeve van de nieuwbouw van ondergrondse gebouwen buiten de op de verbeelding aangegeven bouwaanduiding “ondergronds bouwen”, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. De bouw is uitsluitend toegestaan indien hierdoor het maximale bruto vloeroppervlak voor gebouwen in het plangebied van 21.250 m² niet wordt overschreden.
    • 2. De uitbreiding mag niet onaanvaardbaar zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt, waarbij in ieder geval het bepaalde in lid 3.2 in acht wordt genomen.
    • 3. Er mogen geen belemmeringen zijn vanuit milieuhygiënisch oogpunt.
  • c. Lid 3.3 onder d ten behoeve van poorten met een bouwhoogte van maximaal 1,8 meter, mits dit uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. Lid 3.1 ten behoeve van het gebruik van gebouwen voor tijdelijke huisvesting van gastdocenten of gasthoogleraren, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. Het gebruik voor tijdelijke huisvesting is uitsluitend toegestaan voor een periode van ten hoogste 12 maanden aaneengesloten.
    • 2. Het gebruik mag maximaal 250 m² vloeroppervlak betreffen.
  • b. Lid 3.1 onder c ten behoeve van bedrijven welke niet voorkomen in de staat van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande, dat deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegelaten bedrijven.

Artikel 4 Waarde - Maastrichts Erfgoed

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Bescherming cultureel erfgoed

De als 'Waarde – Maastrichts Erfgoed' aangegeven gronden zijn, naast de voor de doeleinden van de andere krachtens dit plan aan deze gronden gegeven bestemmingen, bestemd voor de bescherming van de op die gronden aanwezige cultureel erfgoed.

4.1.2 Aanvullend aan bestemming 'Onderwijs, Onderzoek, Park'

De bestemming 'Waarde – Maastrichts Erfgoed' is aanvullend aan de bestemming 'Onderwijs, Onderzoek, Park'.

4.1.3 Onderverdeling

De voor 'Waarde – Maastrichts Erfgoed' aangewezen gronden kennen de volgende onderverdeling van het op of in die gronden aanwezige cultureel erfgoed, waarbij het onder a en b genoemde erfgoed overeenkomstig het bepaalde in de gemeentelijke Erfgoedverordening de status heeft van gemeentelijk monument, een en ander conform het bepaalde in het als bijlage 1 opgenomen rapport 'Cultuurwaardenonderzoek Deelrapport Inventarisatie' en het als bijlage 2 opgenomen rapport 'Cultuurwaardenonderzoek Deelrapport Archeologie':

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – dominant bouwwerk' (sba – db): dominant bouwwerk, met dien verstande dat zowel het interieur als het exterieur van het ter plaatse aanwezige bouwwerk wordt beschermd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – waardevol cultuurhistorisch element' (sba – ce): waardevol cultuurhistorisch element;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde – beschermd stadsgezicht' (swr – bs): beschermd stadsgezicht;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde – archeologische zone a' (swr – a): archeologische zone a.
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – rijksmonument' (sba – rm).

4.2 Bouwregels

4.2.1 Monumenten

Op en/of in de gronden met daarop beschermde rijksmonumenten en/of gemeentelijke monumenten mag slechts worden gebouwd indien:

  • a. bebouwing mogelijk is krachtens de onderliggende bestemmingen en;
  • b. de bestaande kwaliteit niet wordt aangetast door wezenlijke veranderingen in het stedenbouwkundige beeld, bepaald door situering, massa, kapvorm, hoogtematen, gevel- en raamindeling en gevelafwerking met kleur- en materiaalgebruik, zulks met inbegrip van waardevolle details en;
  • c. de bouwplannen, bij gemeentelijke monumenten, niet strijdig zijn met de cultuurhistorische waardestelling en toepasselijke richtlijnen, een en ander conform het bepaalde in het als bijlage 1 opgenomen rapport 'Cultuurwaardenonderzoek Deelrapport Inventarisatie'.

4.2.2 Nadere regels

Voor zover de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk dan wel de directe of indirecte gevolgen van de in de bouwaanvraag genoemde bouwwerkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van een gemeentelijk monument, kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting om de bouwwerkzaamheden die tot monumentverstoring leiden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

4.2.3 Archeologische zone a

Op en/of in deze gronden mag slechts worden gebouwd indien:

  • a. bebouwing mogelijk is krachtens de onderliggende bestemmingen en;
  • b. de bouwwerken en bouwwerkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan aantoonbaar niet leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.

4.2.4 Geen verstoring van archeologisch materiaal

Geen verstoring van archeologisch materiaal in de zin van lid 4.2.3 sub b vindt plaats indien:

  • a. de ingre(e)p(en) word(t)(en) verricht op minder dan 0,40 meter onder maaiveld;
  • b. het bouwplan uitsluitend betrekking heeft op vervanging of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande bebouwde oppervlakte gehandhaafd blijft en de bestaande fundering niet wordt gewijzigd of uitgebreid;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

4.2.5 Nadere regels

Voor zover de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk dan wel de directe of indirecte gevolgen van de in de bouwaanvraag genoemde bouwwerkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologisch materiaal in de bodem kan worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek, waaronder opgravingen;
  • c. de verplichting om de bouwwerkzaamheden die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologie, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

4.2.6 Rapportageplicht

Burgemeester en wethouders kunnen de aanvrager van een omgevingsvergunning verplichten een rapport te overleggen waarin de bouw- en/of cultuurhistorische waarden en/of de archeologische (verwachtings)waarden van het terrein waarop de bouwaanvraag betrekking heeft en/of de zich eventueel daarop bevindende opstallen naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld. Dit rapport wordt vervaardigd met inachtneming van een programma van eisen, dat daartoe is opgesteld door een deskundige op het gebied van archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg van de gemeente Maastricht.

4.2.7 Welstands-/Monumentencommissie

Alle aanvragen om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen die betrekking hebben op als gemeentelijk monument aangewezen bouwwerken worden voor advies aan de gemeentelijke Welstands-/Monumentencommissie voorgelegd.

4.2.8 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien ter plaatse rijks- en/of gemeentelijke monumenten en/of behoudens- en beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn.

4.3 Uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en/of van werkzaamheden

4.3.1 Monumenten

Op en/of in de gronden met daarop beschermde rijksmonumenten en/of gemeentelijke monumenten is het verboden om zonder, of in afwijking van, een omgevingsvergunning monumenten en waardevolle cultuurhistorische elementen geheel of gedeeltelijk te wijzigen, aan te tasten of te vernietigen.

4.3.2 Nadere regels

Voor zover de omgevingsvergunning dan wel de directe of indirecte gevolgen van de in de aanvraag genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van een gemeentelijk monument, kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting om de werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden die tot monumentverstoring leiden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

4.3.3 Archeologische zone a

Op en/of in deze gronden is het verboden om zonder, of in afwijking van, een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of bouwwerkzaamheden uit te voeren:

  • a. bodemverstorende ingrepen op een grotere diepte dan 0,40 meter onder maaiveld, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage, draineren, ontginnen alsmede het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het graven, aanleggen, verbreden of dempen van sloten, watergangen en vijvers;
  • c. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • f. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • g. het aanleggen van een boomgaard;
  • h. het scheuren van grasland;
  • i. werken die leiden tot inklinking van de bodem, indien en voor zover zulks aantoonbaar leidt tot verstoring van archeologisch resten.

4.3.4 Nadere regels

Voor zover de omgevingsvergunning c.q. de in de aanvraag genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologisch materiaal in de bodem kan worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek, waaronder opgravingen;
  • c. de verplichting om de bouwwerkzaamheden die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologie, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

4.3.5 Uitzonderingen vergunningplicht

Het bepaalde in lid 4.3 is niet van toepassing voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden die naar het oordeel van burgemeester en wethouders van ondergeschikte betekenis zijn of behoren tot het normale bodem en de normale bodemexploitatie, of;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden die naar het oordeel van burgemeester en wethouders behoren tot normaal onderhoud, daaronder begrepen de onderhoudswerkzaamheden gericht op de instandhouding van monumenten en archeologische resten, of;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden welke op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan in uitvoering zijn dan wel krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning mogen worden uitgevoerd.

4.3.6 Welstands-/Monumentencommissie

Alle aanvragen om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden die betrekking hebben op als gemeentelijk monument aangewezen bouwwerken worden voor advies aan de gemeentelijke Welstands-/Monumentencommissie voorgelegd.

4.4 Slopen
4.4.1 Vergunningsplicht

Op en/of in de gronden met daarop beschermde rijksmonumenten en/of gemeentelijke monumenten alsmede op en/of in de gronden die op de verbeelding zijn aangeduid als 'beschermd stadsgezicht' is het verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder, of in afwijking van, een omgevingsvergunning.

Deze vergunningsplicht is van overeenkomstige toepassing indien sloop een bodemverstorende ingreep op een grotere diepte dan 0,40 meter onder maaiveld met zich brengt.

4.4.2 Nadere regels

Voor zover de sloopwerkzaamheden kunnen leiden tot aantasting van een gemeentelijk monument en/of verstoring van archeologische resten kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende regels worden verbonden:

  • a. Toelichtingde verplichting tot een door burgemeester en wethouders bepaalde wijze van slopen;
  • b. de verplichting de sloop te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de monumentenzorg en/of archeologie, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

4.4.3 Welstands-/Monumentencommissie

Alle aanvragen om een omgevingsvergunning voor de activiteit slopen die betrekking hebben op als gemeentelijk monument aangewezen bouwwerken en/of gronden die op de verbeelding zijn aangeduid als 'beschermd stadsgezicht' worden voor advies aan de gemeentelijke Welstands-/Monumentencommissie voorgelegd.

Artikel 5 Leiding - Gas

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de aangeduide hogedruk gastransportleiding.

5.2 Bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemming(en) van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen gronden uitsluitend bouwwerken voor de aanleg en instandhouding van de leiding worden gebouwd tot een maximale bouwhoogte van 3 meter.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de afmetingen van bebouwing ten behoeve van:

  • a. het voorkomen van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de brandveiligheid en rampenbestrijding.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid met dien verstande dat geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de energievoorziening. Voor de beoordeling daarvan dient de leidingbeheerder te worden gehoord en dient deze hiermee in te stemmen.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het aanbrengen van een gesloten wegdek;
  • b. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals damwanden, heipalen, reclamezuilen, lichtmasten, verkeersborden, verkeerssignaleringen enz.;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • e. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • f. het permanent opslaan van goederen;
  • g. het vellen of rooien van houtgewas.

5.5.2 Uitzonderingen

Het in artikel 5 lid 5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • b. op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn, dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagd vergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.

5.5.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld onder artikel 5 lid 5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct, hetzij indirect, te verwachte gevolgen de in de aanhef van dit artikel omschreven doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder artikel 5 lid 5.1 dient de leidingbeheerder te worden gehoord en dient deze hiermee in te stemmen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Ondergronds bouwen
  • a. Op plaatsen waar hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  • b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het plan voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangepast.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

Onder strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval verstaan:

  • a. Het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  • b. Het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van smart-, head- en growshops.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken:

  • a. van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.
  • b. van deze regels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. van deze regels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. van deze regels ten behoeve van de overschrijding van de voorgevellijn voor de bouw van een luifel aan de voorgevel van een hoofdgebouw, geen woning zijnde, met dien verstande dat:
    • 1. de overschrijding van de voorgevelrooilijn niet meer mag bedragen dan 2 m;
    • 2. de bouwhoogte van de luifel niet meer mag bedragen dan de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw;
    • 3. er geen bezwaren bestaan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid.
  • e. van deze regels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m3 mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
  • f. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot:
    • 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 40 m;
    • 2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 50 m;
    • 3. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 m;
  • g. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximaal toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat:
    • 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
    • 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,25 maal de maximaal toegestane bouwhoogte van het betreffende gebouw.

Artikel 10 Algemene procedureregels

10.1 Nadere eisen

Bij het stellen van nadere eisen dient bij de voorbereiding van het betreffende besluit de volgende procedure te worden gevolgd:

  • a. Het ontwerp van het besluit met bijbehorende stukken ligt gedurende drie weken ter inzage;
  • b. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren in een of meer in de gemeente verspreid wordende dag- en/of nieuwsbladen bekend;
  • c. In het voorkomende geval wordt tevens de aanvrager van de omgevingsvergunning, naar aanleiding waarvan de nadere eisen worden gesteld, tevoren schriftelijk in kennis gesteld van de terinzagelegging;
  • d. De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit in te dienen bij Burgemeester en wethouders;
  • e. Burgemeester en wethouders nemen zo spoedig mogelijk een beslissing. De beslissing is, als tegen het ontwerpbesluit zienswijzen zijn ingediend, gemotiveerd.

10.2 Wijzigingen

Met betrekking tot de voorbereiding van een wijziging van het plan ingevolge artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening door Burgemeester en wethouders, is Afdeling 3.4 (Uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Tapijn'.