direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan woningbouw Erpostraat 1 - Holzstraat 19A
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0928.TamH22BErpoHolzstr-Ow01

Regels

Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het mogelijk maken van de realisatie van nieuwe woningen op de locatie Erpostraat 1 - Holzstraat 19A te Kerkrade, en is als een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22b) opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente Kerkrade. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1, tweede lid, van het Besluit elektronische publicaties, bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

De in dit op https://www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22b van het omgevingsplan van de gemeente Kerkrade. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22b.' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord ‘Bijlage’, na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage ‘22b’ gelezen worden.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Toepassingsbereik

  • a. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
  • b. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
  • c. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie Erpostraat 1 - Holzstraat 19A te Kerkrade, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0928.BP81303-0001 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.

Artikel 2 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk 22b van dit omgevingsplan gelden de begripsbepalingen die, op de dag van inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet en in Bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, Bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, Bijlage I bij het Omgevingsbesluit en Bijlage I bij de Omgevingsregeling. Daarnaast gelden de volgende begripsbepalingen bij de toepassing van dit hoofdstuk 22b:

2.1 TAM-omgevingsplan

TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22b 'Woningbouw Erpostraat - Holzstraat 19A' met identificatienummer NL.IMRO.0928.TamH22BErpoHolzstr-Ow01 van de gemeente Kerkrade.

2.2 Omgevingsplan

Het omgevingsplan van de gemeente Kerkrade, de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

2.3 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

2.4 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

2.5 Aan huis verbonden beroep

Het in een woning en/of daarbij behorend, al dan niet vrijstaand, bijgebouw uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen beroep, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt, waarbij degene die het beroep uitoefent ook bewoner van de woning is en waarbij de beroepsactiviteit een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan: detailhandel, een afhaalzaak, een horecabedrijf, een raamprostitutiebedrijf en een afhaalpunt voor pakketpost en/of postbezorging.

2.6 Achtergevel

De gevel van een gebouw, die is gesitueerd tegenover de hoofdvoorgevel van het betreffende gebouw.

2.7 Ambachtelijke en consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten

Het in een woning en/of daarbij behorend, al dan niet vrijstaand, bijgebouw uitoefenen van een op zakelijke dienstverlening gericht ambachtelijk bedrijf, waarbij de activiteiten geheel of overwegend geschieden door middel van handwerk, dat zijn goederen en diensten rechtstreeks levert aan de consument, zoals een kapper, schoenmaker of goudsmid of hiermee gelijk te stellen bedrijf, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt, degene die het bedrijf uitoefent ook de bewoner van de woning is en waarbij de bedrijfsactiviteit een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder wordt in ieder geval niet verstaan: detailhandel, een afhaalzaak, een horecabedrijf en een raamprostitutiebedrijf.

2.8 Archeologische waarde

De aan het gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

2.9 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde.

2.10 Bebouwingspercentage

Een percentage ter plaatse van de aanduiding of in de regels aangegeven, dat de grootte van het bouwperceel of bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd.

2.11 Bed and breakfastvoorziening

Een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als toeristisch recreatieve activiteit, die ondergeschikt is aan de hoofdbestemming. Onder een bed and breakfastvoorziening wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

2.12 Bestaand
  • Bebouwing: aanwezig op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van dit TAM-omgevingsplan, dan wel die op dat tijdstip op basis van een afgegeven vergunning mag worden gebouwd, tenzij de regels anders bepalen;
  • Gebruik: het gebruik van gronden en bouwwerken, zoals dat bestaat op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van dit TAM-omgevingsplan.
2.13 Bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw of functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

2.14 Bijgebouw

Een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

2.15 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

2.16 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

2.17 Bouwlaag

Een gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van een kelder/onderbouw, dakopbouw, set-back en de ruimte(n) in de kapverdieping/zolder. Voor de bouwlaag gelden de navolgende maximale afmetingen: de bouwlaag heeft een maximale hoogte van 3,5m indien het woningen respectievelijk woongebouwen betreft en een maximale hoogte van 4,5m indien het andere gebouwen betreft.

2.18 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

2.19 Bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

2.20 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

2.21 Bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

2.22 Coffeeshop

Een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat blijkens zijn constructie en inrichting is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig verstrekken van soft-drugs, al dan niet in combinatie met eetwaren en alcoholvrije dranken bestemd en gereed voor direct gebruik ter plaatse. Het afhalen van waren is hieronder eveneens begrepen. Het verstrekken in welke vorm dan ook van ecodrugs, in casu opwekkende en hallucinerende middelen, als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet is hieronder begrepen.

2.23 Consumentverzorgende dienstverlening, c.q. bedrijfsactiviteiten

Zie onder begrip ‘ambachtelijke en consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten’.

2.24 Detailhandel

Het bedrijfsmatig aan particulieren te koop of te huur aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop of ten verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aan-wending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; horeca-activiteiten zijn hieronder niet begrepen.

2.25 Ecoshop

Een voor publiek toegankelijk gebouw dat blijkens zijn constructie en inrichting is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling, verkopen of leveren van ecoprodukten voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

2.26 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

2.27 Gebruiken

Het gebruiken, doen en laten gebruiken.

2.28 Gestapelde woning

Een woning waarboven en/of waaronder een andere woning is gebouwd of andere woningen zijn gebouwd, dan wel waaronder voorzieningen ten behoeve van bijvoorbeeld detailhandel of dienstverlening zijn gebouwd;

2.29 Grondgebonden woning

Een gebouw dat uitsluitend één woning omvat en waarvan op het bijbehorende bouwperceel geen andere woningen voorkomen.

2.30 Growshop

Een voor publiek toegankelijk gebouw dat blijkens zijn constructie en inrichting is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling, verkopen of leveren van growprodukten voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

2.31 Headshop

Een voor publiek toegankelijk gebouw dat blijkens zijn constructie en inrichting is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling, verkopen of leveren van headproducten voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

2.32 Hoofdgebouw

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

2.33 Infiltratievoorziening

Een - ondergrondse - buffer voor regenwater, zoals bijvoorbeeld een verzameling infiltratiekratten, van waaruit geleidelijke infiltratie van regenwater in de ondergrond plaats kan vinden.

2.34 Kamerbewoning

Het bewonen van een onzelfstandige woonruimte.

2.35 Kamerverhuur

Het verhuren van een onzelfstandige woonruimte.

2.36 Openbaar nut; openbare nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, rioleringen, ondergrondse lokale leidingen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie dan wel naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

2.37 Overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

2.38 Pand

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

2.39 Peil
  • a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: de hoogte van de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
2.40 Smartshop

Een voor publiek toegankelijk gebouw dat blijkens zijn constructie en inrichting is bestemd en/of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling, verkopen of leveren van smartproducten voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

2.41 Softdrugswinkel

Een winkel of een gedeelte van een gebouw dat wordt gebruikt voor het verkopen van softdrugs en/of artikelen voor het vervaardigen van deze waren.

2.42 Speelautomatenhal

Een inrichting, bestemd om het publiek gelegenheid te geven een spel door middel van speelautomaten te beoefenen.

2.43 Stedenbouwkundig beeld

Het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's ter plaatse bepaald beeld in samenhang met de ter plaatse aanwezige beelden gevormd door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte(n).

2.44 Voorgevel

De gevel van een hoofdgebouw, die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt en die is gekeerd naar de weg of het openbaar gebied.

2.45 Voorgevelrooilijn

Denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

2.46 Wonen

Wonen, het gehuisvest zijn, daaronder mede begrepen een aan huis verbonden beroep.

2.47 Woning/wooneenheid

Een (gedeelte van een) gebouw met inbegrip van aangebouwde bijgebouwen, dat dient voor de huisvesting van één huishouden, met dien verstande dat:

- onder een meergezinswoning (gestapeld) wordt verstaan een gebouw, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd;

- onder een gesloten (tussen) woning wordt verstaan een woning, waarvan beide zijgevels van het hoofdgebouw aan de op de aangrenzende bouwpercelen gelegen hoofdgebouwen zijn aangebouwd en waarvan de zijgevels in de zijdelingse perceelgrenzen zijn gebouwd.

2.48 Woningomzetting

Omzetting van een woning naar één of meer onzelfstandige wooneenheden voor kamergewijze verhuur.

2.49 Woningsplitsing

Het bouwkundig en/of functioneel splitsen van een woning in twee of meer wooneenheden ten behoeve van de vestiging van meer dan één huishouden. Hierdoor ontstaan in één gebouw minimaal twee zelfstandige wooneenheden, met ieder hun eigen voorzieningen, zoals een badkamer, keuken, toilet, slaapkamer(s) en woonkamer en een eigen afsluitbare toegang.

2.50 Zijgevel

Een gevel van een gebouw, die niet een hoofdvoorgevel of een achtergevel is.

Artikel 3 Meet- en rekenbepalingen

Bij de toepassing van de regels van dit TAM-omgevingsplan wordt als volgt gemeten:

3.1 Afstand tot de zijdelingse perceelgrens:

Tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.

3.2 Bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

3.3 De dakhelling:

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

3.4 Goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

3.5 Hoogte van een bouwlaag:

Vanaf de bovenzijde van de vloer tot aan de buitenzijde, c.q. bovenkant van het plafond.

3.6 Inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

3.7 Lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

Tussen de buitenzijde van de gevels en/of hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuur;

3.8 Oppervlakte van een bouwwerk (m²):

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

3.9 Ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

3.10 Ondergeschikte bouwdelen:

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1,50 m.

Hoofdstuk 2 Functies en activiteiten

Artikel 4 Groen

4.1 Functieomschrijving

Op een locatie die is aangewezen als 'Groen' zijn de volgende functies/gebruiksactiviteiten toegestaan:

  • a. groenvoorzieningen in de vorm van parken, plantsoenen, houtopstanden en groenstroken;
  • b. water- en vijverpartijen;
  • c. hondenuitlaatplaatsen;

met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:

  • d. verhardingen ten behoeve van voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. straatmeubilair;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater.
4.2 Beoordelingsregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden in aanvulling op artikel 2.29 van dit omgevingsplan de volgende beoordelingsregels:

4.2.1 Gebouwen
  • a. De oppervlakte per gebouw mag niet meer bedragen dan 100 m².
  • b. De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 5m.

4.2.2 Bouwwerken ten dienste van het openbaar nut

De bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen en bouwwerken ten dienste van het openbaar nut mag maximaal 3m respectievelijk 25m² bedragen, met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en voor verlichting, waarvan de bouwhoogte maximaal 8m mag bedragen.

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 2,5m bedragen, met uitzondering van:

  • a. antennes en vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 8m mag bedragen;
  • b. terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3m mag bedragen;
  • c. speelvoorzieningen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 5m mag bedragen.

4.2.4 Voorschriften aan vergunning met het oog op archeologische vondsten

Voor zover niet reeds het bepaalde in artikel 7 en 8 (Waarde - Archeologie 2 en Waarde - Archeologie 4) van toepassing is, kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden waarin wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden. Deze voorschriften kunnen inhouden:

  • a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. het doen van een opgraving;
  • c. het begeleiden van de activiteiten door een archeologisch deskundige.
4.3 Maatwerkvoorschriften
4.3.1 Maatwerkschriften

Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en maatvoering van de bebouwing indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, dan wel indien zulks noodzakelijk is in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
  • b. de situering en maatvoering van de bebouwing ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld ter plaatse;
  • c. te treffen waterhuishoudkundige voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met nieuwe bebouwing.
4.4 Vergunningplicht voor afwijken
4.4.1 Groter(e) oppervlak en of hoogte

Het bevoegd gezag kan in afwijking van het bepaalde in 4.2.2 en 4.2.3 een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen, teneinde ten behoeve van een dergelijk gebouw/bouwwerk een groter(e) oppervlak en/of hoogte toe te staan, met inachtneming van de volgende beoordelingsregels:

  • a. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en vanuit ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  • c. de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.
4.5 Specifieke functieregels
4.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met dit TAM-omgevingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste en vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Functieomschrijving

Op een locatie die is aangewezen als 'Verkeer' zijn de volgende functies/gebruiksactiviteiten toegestaan:

  • a. wegen, bestaande uit maximaal twee rijstroken;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. verblijfsdoeleinden;
  • d. parkeervoorzieningen, waaronder begrepen bestaande ondergrondse parkeervoorzieningen;
  • e. geluidwerende voorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. openbare nutsvoorzieningen;
  • h. voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater;

met de daarbij behorende kunstwerken, speel- en straatmeubilair en overige voorzieningen ten behoeve van of ten dienste van het wegverkeer.

5.2 Beoordelingsregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden in aanvulling op artikel 2.29 van dit omgevingsplan de volgende beoordelingsregels:

5.2.1 Gebouwen
  • a. De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 3m.
  • b. De oppervlakte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 25m².

5.2.2 Bouwwerken ten dienste van openbaar nut

De bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen en bouwwerken ten dienste van het openbaar nut mag maximaal 3m respectievelijk 25m² bedragen, met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en voor verlichting, waarvan de bouwhoogte maximaal 8m mag bedragen.

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 3m bedragen, met uitzondering van:

  • a. antennes en vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 8m mag bedragen;
  • b. terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2m mag bedragen.

5.2.4 Voorschriften aan vergunning met het oog op archeologische vondsten

Voor zover niet reeds het bepaalde in artikel 7 en 8 (Waarde - Archeologie 2 en Waarde - Archeologie 4) van toepassing is, kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden waarin wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden. Deze voorschriften kunnen inhouden:

  • a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. het doen van een opgraving;
  • c. het begeleiden van de activiteiten door een archeologisch deskundige.
5.3 Maatwerkvoorschriften
5.3.1 Maatwerkvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en maatvoering van de bebouwing indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, dan wel indien zulks noodzakelijk is in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
  • b. de situering en maatvoering van de bebouwing ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld ter plaatse;
  • c. te treffen waterhuishoudkundige voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met nieuwe bebouwing.
5.4 Vergunningplicht voor afwijken
5.4.1 Groter(e) oppervlak en/of hoogte

Het bevoegd gezag kan, in afwijking van het bepaalde in 5.2.1, 5.2.2 en 5.2.3, een omgevingsvergunning voor een omgevingsplan activiteit verlenen, teneinde ten behoeve van een gebouw en bouwwerken een groter(e) oppervlak en/of hoogte toe te staan, met inachtneming van de volgende beoordelingsregels:

  • a. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en vanuit ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  • c. de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.

Artikel 6 Wonen

6.1 Functieomschrijving

Op een locatie die is aangewezen als 'Wonen' zijn de volgende functies/gebruiksactiviteiten toegestaan:

  • a. wonen;
  • b. aan huis verbonden beroepen, met inachtname van het bepaalde in 6.5.4;

met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder:

  • c. tuinen, erven en terreinen;
  • d. verhardingen ten behoeve van voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen en het ontsluiten van woningen en tuinen;
  • e. straatmeubilair;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. openbare nutsvoorzieningen;
  • h. voorzieningen voor het vasthouden (infiltratie), bergen en afvoeren van hemelwater.
6.2 Beoordelingsregels bouwwerken

In aanvulling op het bepaalde in artikel 2.29 van dit omgevingsplan gelden tevens de volgende beoordelingsregels:

6.2.1 Woningen

Voor het bouwen van woningen gelden in aanvulling op artikel 2.29 van dit omgevingsplan de volgende beoordelingsregels:

  • a. woningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', waarbij de voorgevel dient te zijn georiënteerd richting straat of plein;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen uitsluitend aaneengebouwde woningen worden gebouwd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' moet een onderdoorgang ten behoeve van het verkeer worden gebouwd met een minimale vrije doorgangshoogte van 2,5m;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'aantal wooneenheden' mag maximaal het aangeduide aantal woningen worden gebouwd;
  • f. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • g. de voorgevel van een woning dient in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd, dan wel evenwijdig daaraan op maximaal 1m daarachter;
  • h. het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan het ter plaatse van de maatvoering 'maximum aantal bouwlagen' aangeduide aantal;
  • i. meergezinswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen' en slechts indien het op de verbeelding aangeduide aantal bouwlagen minimaal 3 bedraagt;
  • j. de diepte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de diepte van het voor het betreffende bouwperceel opgenomen bouwvlak;
  • k. met betrekking tot de overige maatvoeringen gelden de in de navolgende tabel opgenomen maten:

Woningklasse   Minimale breedte hoofdgebouw   Minimale afstand hoofdgebouw tot zijdelingse perceelsgrens  
grondgebonden, aaneengesloten   5,5m   -  
meergezins; gestapeld   5,5m   -  

6.2.2 Bijgebouwen

Bijgebouwen mogen worden opgericht, vrijstaand van dan wel aangebouwd aan het hoofdgebouw, daaronder mede begrepen de van het hoofdgebouw deel uitmakende aanbouw, met dien verstande dat:

  • a. bijgebouwen op minimaal 3m achter de voorgevelrooilijn dienen te worden gebouwd;
  • b. de goothoogte maximaal 3m mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte maximaal 6m mag bedragen;
  • d. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen niet meer dan 70m² per bouwperceel mag bedragen, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan 50%.

6.2.3 Bouwwerken ten dienste van openbaar nut

De bouwhoogte en oppervlakte van gebouwen en bouwwerken ten dienste van het openbaar nut mag maximaal 3m respectievelijk 25m² bedragen, met uitzondering van voorzieningen ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer en voor verlichting, waarvan de bouwhoogte maximaal 8m mag bedragen.

6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 3m bedragen, met uitzondering van:

  • a. antennes en vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 8m mag bedragen;
  • b. terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte voor de voorgevelrooilijn niet meer dan 1m en daar achter niet meer dan 2m mag bedragen.

6.2.5 Voorschriften aan vergunning met het oog op archeologische vondsten

Voor zover niet reeds het bepaalde in artikel 7 en 8 (Waarde - Archeologie 2 en Waarde - Archeologie 4) van toepassing is, kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden waarin wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden. Deze voorschriften kunnen inhouden:

  • a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. het doen van een opgraving;
  • c. het begeleiden van de activiteiten door een archeologisch deskundige.
6.3 Maatwerkvoorschriften
6.3.1 Maatwerkvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften stellen ten aanzien van:

  • a. de situering en maatvoering van de bebouwing indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, dan wel indien zulks noodzakelijk is in verband met de verkeers-, sociale- en brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
  • b. de situering en maatvoering van de bebouwing ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld ter plaatse;
  • c. te treffen waterhuishoudkundige voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met nieuwe bebouwing.
6.4 Vergunningplicht voor afwijken
6.4.1 Voorgevel, maatvoering, diepte

Het bevoegd gezag kan, in afwijking van het bepaalde in:

  • a. 6.2.1 onder h een omgevingsvergunning verlenen voor het op een grotere afstand dan 1m plaatsen van de voorgevel achter de voor betreffend perceel aangegeven naar de weg gekeerde bouwvlakgrens;
  • b. 6.2.1 onder l, een omgevingsvergunning verlenen indien bij een strikte naleving van deze bepaling een concrete en stedenbouwkundig verantwoorde invulling van een bouwperceel niet mogelijk is, teneinde van de aldaar voorgeschreven maat af te wijken;
  • c. 6.2.1 onder a juncto k, een omgevingsvergunning verlenen voor woningen, daaronder mede begrepen aanbouwen, met een grotere diepte dan geldend voor het betreffend bouwperceel opgenomen bouwvlak, evenwel steeds tot maximaal 15m.

6.4.2 Groter bijgebouw

Het bevoegd gezag kan, in afwijking van het bepaalde in 6.2.3, een omgevingsvergunning verlenen voor het oprichten van bijgebouwen met een gezamenlijk oppervlak groter dan 70m²:

  • a. tot een gezamenlijk oppervlak van 90m² indien het bouwperceel, gemeten vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw, meer dan 30 m diep is dan wel indien het bouwperceel groter is dan 250m²;
  • b. tot een gezamenlijk oppervlak van 110m² indien het bouwperceel, gemeten vanaf de achtergevel van het hoofdgebouw, meer dan 50 m diep is dan wel indien het bouwperceel groter is dan 500m²;
  • c. tot een gezamenlijk oppervlak van 130m² indien het bouwperceel groter is dan 750m²;

met inachtneming van de volgende voorwaarden:

    • 1. er mogen geen onevenredig nadelige gevolgen voor bezonning en daglichttoetreding op aangrenzende percelen ontstaan;
    • 2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en uit ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundig beeld mogen niet onevenredig worden geschaad.

6.4.3 Bouwwerken ten dienste van openbaar nut

Het bevoegd gezag kan, in afwijking van het bepaalde in 6.2.4, een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van bouwwerken ten dienste van het openbaar nut een groter(e) hoogte en/of oppervlakte toe te staan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en vanuit ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden;
  • c. de verkeersveiligheid mag niet in het gedrang komen.

 

6.4.4 Terreinafscheidingen

Het bevoegd gezag kan, in afwijking van het bepaalde in 6.2.4, een omgevingsvergunning verlenen teneinde ten behoeve van terreinafscheidingen een grotere hoogte toe te staan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en vanuit ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden.
6.5 Specifieke functieregels
6.5.1 Gebruik

Een locatie die is aangewezen voor 'Wonen' mag uitsluitend worden gebruikt conform de in 6.1 opgenomen functieomschrijving.

6.5.2 Geluid

Het gebruik van de gronden ter plaatse van de bestemming 'Wonen' is enkel toegestaan mits is aangetoond dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, of als er, waar nodig, geluidsreducerende maatregelen zijn getroffen.

6.5.3 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met dit omgevingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. zelfstandige bewoning, voor zover het betreft bijgebouwen;
  • b. kamerverhuur;
  • c. woningomzetting;
  • d. woningsplitsing;
  • e. een coffeeshop, headshop, ecoshop, growshop, smartshop, softdrugswinkel en/of speelautomatenhal;
  • f. ambachtelijke c.q. consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten, anders dan toegestaan ingevolge artikel 6.1 onder b;
  • g. het in overwegende mate gebruiken van particuliere - althans niet openbare - gronden, gelegen vóór de voorgevel van de woningen, ten behoeve van het stallen van motorvoertuigen en de opslag van caravans.

6.5.4 Aan huis gebonden beroep

Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep als bedoeld in 6.1 onder b gelden de volgende regels:

  • a. een aan huis verbonden beroep mag worden uitgeoefend in de woning en/of in de bijgebouwen;
  • b. de oppervlakte voor uitvoering van het aan huis verbonden beroep mag maximaal 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning bedragen, tot een maximale oppervlakte van 30 m²;
  • c. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de verschijningsvorm als woning mag niet wezenlijk worden aangetast;
  • d. degene die de activiteiten uitvoert, is tevens de bewoner van de woning;
  • e. het gebruik mag geen ernstige c.q. onevenredige hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • f. in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein;
  • g. er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van aan de activiteit inherente en ondergeschikte detailhandel.
6.6 Vergunningplicht voor afwijken van de gebruiksregels
6.6.1 Ambachtelijke, c.q. consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten

Het bevoegd gezag kan, in afwijking van het bepaalde in 6.5.3 onder d, een omgevingsvergunning verlenen voor het gebruik van een gedeelte van een voor wonen bestemd hoofdgebouw, met daarbij behorende bijgebouwen, voor ambachtelijke, c.q consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten, mits de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de oppervlakte voor de uitoefening van ambachtelijke, c.q consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten mag maximaal 1/3 van de vloeroppervlakte van van de woning bedragen, tot maximale oppervlakte van 30 m²;
  • b. er mag geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het milieu ontstaan;
  • c. er mag geen afbreuk worden gedaan aan het (woon)karakter van de buurt;
  • d. voor zover van toepassing mag het monumentale karakter van de bebouwing niet worden geschaad;
  • e. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer
  • f. detailhandel is niet toegestaan, behoudens detailhandel in beperkte mate als ondergeschikte nevenactiviteit voor zover deze detailhandel:
    • 1. verband houdt met de betreffende ambachtelijke c.q. consumentverzorgende bedrijfsactiviteit
    • 2. goederen betreft die ter plaatse in het kader van de betreffende ambachtelijke bedrijfsactiviteit zijn vervaardigd.

6.6.2 Bed and breakfastvoorziening

Het bevoegd gezag kan, in afwijking van het bepaalde in 6.5.3, een omgevingsvergunning verlenen voor het gebruik van een gedeelte van een woning, met daarbij behorende bijgebouwen, voor een bed and breakfastvoorziening mits de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. het pand waarin de voorziening wordt opgenomen dient een minimale inhoud van 750 m³ te hebben, waarvoor geen minimale inhoud is vereist;
  • b. de voorziening dient binnen de bestaande bebouwing te worden gerealiseerd;
  • c. de voorziening dient in functionele en (bedrijfs)economische zin ondergeschikt te zijn aan de hoofdfunctie wonen;
  • d. de voorziening mag niet functioneren als een zelfstandige woning;
  • e. het maximaal aantal personen dat per voorziening gelijktijdig gebruikt maakt van de bed and breakfast bedraagt 6; de voorziening mag maximaal op dit aantal zijn ingericht;
  • f. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en vanuit ruimtelijk ordeningsoogpunt mogen de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • g. het woon- en leefklimaat mag niet onaanvaardbaar worden aangetast;
  • h. de voorziening heeft geen onevenredig nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer, het parkeren daaronder begrepen, noch op de verkeersveiligheid.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 2

7.1 Functieomschrijving

Op een locatie die is aangewezen als 'Waarde - Archeologie 2' zijn de gronden, behalve voor de andere daar toegestane functies en activiteiten, mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden, c.q. gelden als archeologisch verwachtingsgebied.

7.2 Beoordelingsregels
7.2.1 Vaststellen archeologische waarde

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwwerken ten behoeve van andere krachtens dit TAM-omgevingsplan op deze gronden toegestane functies, overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.

7.2.2 Beoordelingsregels verlenen vergunning

Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in 7.2.1 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
  • c. nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.

7.2.3 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in 7.2.2 onder b kan het bevoegd gezag voorschriften aan de vergunning verbinden, gericht op:

  • a. het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

7.2.4 Toevalsvondsten

Indien het bepaalde in 7.2.3, onder c, van toepassing is, wordt in de voorschriften tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

7.2.5 Vaststellen archeologische waarde niet nodig

Het bepaalde in 7.2.1 tot en met 7.2.4 is niet van toepassing indien de aanvraag omgevingsvergunning betrekking heeft op bouwwerken:

  • a. waarvan het te bebouwen oppervlak een omvang heeft van maximaal 100m²;
  • b. waarvan het te bebouwen oppervlak een omvang heeft van meer dan 100m², maar waarvoor geen bodemingrepen dieper dan 40 centimeter beneden maaiveld noodzakelijk zijn.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden dieper dan 40 cm, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • c. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

7.3.2 Vaststellen archeologische waarde

De aanvrager van een vergunning, als bedoeld in 7.3.1, overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.

7.3.3 Beoordelingsregels verlenen vergunning

Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in 7.3.2 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften, dan wel;
  • c. nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.

7.3.4 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in 7.3.3, onder b, kan het bevoegd gezag voorschriften aan de vergunning verbinden, gericht op:

  • a. het treffen van maatregelen door een ter zake deskundige waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. het doen van opgravingen;
  • c. het begeleiden van de activiteiten door een archeologisch deskundige.

7.3.5 Toevalsvondsten

Indien het bepaalde in 7.3.4, onder c, van toepassing is, wordt in de voorschriften tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

7.3.6 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 7.3.1 is niet van toepassing indien:

  • a. op basis van eerder onderzoek is aangetoond dat de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. de werken en/of werkzaamheden:
    • 1. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop 7.2.1 van toepassing is;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning of een ontgrondingsvergunning;
    • 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van dit plan;
    • 4. behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden, water daaronder begrepen, alsmede van de daarin gelegen ondergrondse leidingen. Onder normaal onderhoud wordt tevens verstaan het in hetzelfde weg- of leidingentracé vervangen van het bestaande wegdek met ondergrond alsmede van bestaande ondergrondse leidingen;
  • c. de werken en/of werkzaamheden ten dienste van het archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • d. de werken en/of werkzaamheden betrekking hebben op een grondoppervlak tot ten hoogste 100m².
7.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
7.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, bouwwerken te slopen.

7.4.2 Vaststellen archeologische waarde

De aanvrager van een vergunning, als bedoeld in 7.4.1 overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie van het te slopen bouwwerk, in voldoende mate is vastgesteld.

7.4.3 Verlenen vergunning

Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in 7.4.2 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door slopen kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften, dan wel;
  • c. nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.

7.4.4 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in 7.4.3, onder b, kan het bevoegd gezag voorschriften aan de vergunning verbinden, gericht op:

  • a. het treffen van maatregelen door een ter zake deskundige waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. het doen van opgravingen door een ter zake deskundige;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

7.4.5 Toevalsvondsten

Indien het bepaalde in 7.4.4, onder c, van toepassing is, wordt in de voorschriften tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

7.4.6 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 7.4.1 is niet van toepassing indien:

  • a. het slopen wordt uitgevoerd voor, c.q. voorafgaand aan het realiseren van een bouwwerk waarop 7.2.1 van toepassing is;
  • b. op basis van eerder onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel door een ter zake deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  • c. de sloopwerkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologische deskundige dat ten behoeve van de sloopwerkzaamheden geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.4.1 nodig is;
  • e. de sloopwerkzaamheden een oppervlakte beslaan van maximaal 100m²;
  • f. de sloopwerkzaamheden een oppervlakte beslaan van meer dan 100m², maar daarvoor geen bodemingrepen dieper dan 40 centimeter beneden maaiveld noodzakelijk zijn.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 4

8.1 Functieomschrijving

Op een locatie die is aangewezen als 'Waarde - Archeologie 4' zijn de gronden, behalve voor de andere daar toegestane functies en activiteiten, mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden, c.q. gelden als archeologisch verwachtingsgebied.

8.2 Beoordelingsregels
8.2.1 Vaststellen archeologische waarde

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwwerken ten behoeve van andere krachtens dit TAM-omgevingsplan op deze gronden toegestane functies, overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.

8.2.2 Beoordelingsregels verlenen vergunning

Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in 8.2.1 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften, dan wel;
  • c. nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.

8.2.3 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in 8.2.2 onder b kan het bevoegd gezag voorschriften aan de vergunning verbinden, gericht op:

  • a. het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

8.2.4 Toevalsvondsten

Indien het bepaalde in 8.2.3, onder c, van toepassing is, wordt in de voorschriften tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

8.2.5 Vaststellen archeologische waarde niet nodig

Het bepaalde in 8.2.1 tot en met 8.2.4 is niet van toepassing indien indien de aanvraag omgevingsvergunning betrekking heeft op bouwwerken:

  • a. waarvan het te bebouwen oppervlak een omvang heeft van maximaal 2.500m²;
  • b. waarvan het te bebouwen oppervlak een omvang heeft van meer dan 2.500m², maar waarvoor geen bodemingrepen dieper dan 40 centimeter beneden maaiveld noodzakelijk zijn.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag, op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden dieper dan 40cm, waartoe worden gerekend het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • c. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

8.3.2 Vaststellen archeologische waarde

De aanvrager van een vergunning, als bedoeld in 8.3.1, overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.

8.3.3 Beoordelingsregels verlenen vergunning

Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in 8.3.2 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften, dan wel;
  • c. nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.

8.3.4 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in 8.3.3, onder b, kan het bevoegd gezag voorschriften aan de vergunning verbinden, gericht op:

  • a. het treffen van maatregelen door een ter zake deskundige waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. het doen van opgravingen;
  • c. het begeleiden van de activiteiten door een archeologisch deskundige.

8.3.5 Toevalsvondsten

Indien het bepaalde in 8.3.4, onder c, van toepassing is, wordt in de voorschriften tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

8.3.6 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 8.3.1 is niet van toepassing indien:

  • a. op basis van eerder onderzoek is aangetoond dat de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. de werken en/of werkzaamheden:
    • 1. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop 8.2.1 van toepassing is;
    • 2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning of een ontgrondingsvergunning;
    • 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van in werking treden van dit plan;
    • 4. behoren tot het normale onderhoud en beheer van de gronden, water daaronder begrepen, alsmede van de daarin gelegen ondergrondse leidingen. Onder normaal onderhoud wordt tevens verstaan het in hetzelfde weg- of leidingentracé vervangen van het bestaande wegdek met ondergrond alsmede van bestaande ondergrondse leidingen;
  • c. de werken en/of werkzaamheden ten dienste van het archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  • d. de werken en/of werkzaamheden betrekking hebben op een oppervlakte tot ten hoogste 2.500m².
8.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
8.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, bouwwerken te slopen.

8.4.2 Vaststellen archeologische waarde

De aanvrager van een vergunning, als bedoeld in 8.4.1 overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie van het te slopen bouwwerk, in voldoende mate is vastgesteld.

8.4.3 Beoordelingsregels verlenen vergunning

Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar diens oordeel uit het rapport als bedoeld in 8.4.2 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door slopen kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften, dan wel;
  • c. nadat door nader archeologisch onderzoek de aanwezige archeologische waarden zijn veiliggesteld.

8.4.4 Voorschriften aan vergunning

In de situatie als bedoeld in 8.4.3, onder b, kan het bevoegd gezag voorschriften aan de vergunning verbinden, gericht op:

  • a. het treffen van maatregelen door een ter zake deskundige waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. het doen van opgravingen door een ter zake deskundige;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

8.4.5 Toevalsvondsten

Indien het bepaalde in 8.4.4, onder c, van toepassing is, wordt in de voorschriften tevens geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

8.4.6 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 8.4.1 is niet van toepassing indien:

  • a. het slopen wordt uitgevoerd voor, c.q. voorafgaand aan het realiseren van een bouwwerk waarop 8.2.1 van toepassing is;
  • b. op basis van eerder onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel door een ter zake deskundige is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  • c. de sloopwerkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologische deskundige dat ten behoeve van de sloopwerkzaamheden geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.4.1 nodig is;
  • e. de sloopwerkzaamheden een oppervlakte beslaan van maximaal 2.500m²;
  • f. de sloopwerkzaamheden een oppervlakte beslaan van meer dan 2.500m², maar daarvoor geen bodemingrepen dieper dan 40 centimeter beneden maaiveld noodzakelijk zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Ondergeschikte bouwdelen

De grenzen van de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken mogen worden overschreden door erkers, luifels, balkons en dergelijke, met dien verstande dat de diepte gemeten vanaf de bouw(vlak)grens maximaal 1,50m mag bedragen en de breedte maximaal 50% van de breedte van het gebouw mag bedragen;

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Vergunningplicht voor afwijken
11.1.1 Overschrijden grenzen bouwvlak

Het bevoegd gezag kan, in afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2, een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van hoofdgebouwen buiten het bouwvlak en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door aan de begane grondlaag aangebrachte erkers, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1m en de breedte van de erker maximaal 50% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw bedraagt waaraan de erker wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 3,5m.

11.1.2 10%-regeling

Het bevoegd gezag kan, indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels reeds een omgevingvergunning kan worden verleend, een omgevingsvergunning verlenen om af te wijken van de in de regels genoemde maten, aantallen en percentages, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 10% en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met dit TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het TAM-omgevingsplan woningbouw Erpostraat 1 - Holzstraat 19A.

Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Kerkrade,

d.d. XX 2025