direct naar inhoud van Ruimtelijke motivering
Plan: Willemstraat Heerlen vml. houthandel Franck
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0917.OV031200W000002-0301

Ruimtelijke motivering

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de verlening van een vergunning voor het het toevoegen van maximaal 30 woningen in een groene setting ter plaatse van de vml. houthandel Franck tussen de Willemstraat en de Oude Kerkstraat te Heerlen. Het gaat door toepassing van de uitgebreide Wabo procedure.

Middels onderhavige omgevingsvergunning wordt voor het besluitgebied aan de Willemstraat een actueel juridisch-planologische uitwerking gevormd. Middels deze omgevingsvergunning wordt voorzien in het toevoegen van 30 woningen in een groene setting. De nieuwe omgevingsvergunning creëert bouwmogelijkheden die op grond van het voorgaande bestemmingsplan niet zijn toegestaan en verwijdert tevens mogelijkheden die niet meer gewenst zijn.

De aanvraag voor een buitenplanse omgevingsvergunning dient een ruimtelijke onderbouwing te bevatten op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat de permanente afwijking van het bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Er zal een uitgebreide procedure gevolgd moeten worden. In een ruimtelijke onderbouwing dient op basis van artikel 5.20 Besluit omgevingsrecht (Bor) jo artikel 3.1.6. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) het volgende te zijn opgenomen:

  • een verantwoording van de in de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het overleg met andere (overheids-)instanties;
  • de uitkomsten van alle noodzakelijke onderzoeken;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan;
  • de toetsing aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking (indien door middel van de omgevingsvergunning een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt).

Het voorliggende document bevat deze onderbouwing.

1.2 Situering projectlocatie

Het besluitgebied 'Woningbouw vml. houthandel Franck' wordt globaal begrensd door de Elfmorgenstraat aan de noordzijde, de Oude Kerkstraat aan de oostzijde, de Eijmaelstraat aan de zuidzijde en de Willemstraat aan de westzijde. In de directe omgeving zijn onder meer een autobandencentrum, supermarkt en huisartsenpraktijk gelegen (aan de westzijde) en een peuteropvang (aan de oostzijde). Op de navolgende afbeeldingen is de ligging van het besluitgebied weergegeven op een topografisce kaart en is de exacte begrenzing van het besluitgebied weergegeven op een kadastrale ondergrond. Het besluitgebied staat kadastraal bekend als gemeente Heerlen, sectie D, nummer 9230. Het besluitgebied heeft een oppervlakte van circa 9.694 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV031200W000002-0301_0001.png"  
Topografische kaart met ligging besluitgebied (rode pijl)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV031200W000002-0301_0002.png"  
Kadastrale kaart met begrenzing besluitgebied  

1.3 Geldend bestemmingsplan

Binnen het besluitgebied vigeren de navolgende onherroepelijke bestemmingsplannen:

  • bestemmingsplan Heerlen-Stad Noord (vastgesteld 29.06.2015);
  • facetbestemmingsplan Stedenbouwkundige bepalingen Heerlen (vastgesteld 30.05.2018).
1.3.1 Bestemmingsplan 'Heerlen-Stad Noord'

Voor het besluitgebied geldt het bestemmingsplan 'Heerlen-Stad Noord' zoals dit op 29 september 2015 door de gemeenteraad van Heerlen is vastgesteld. Binnen dit bestemmingsplan is voor het besluitgebied de bestemming 'Gemengd - 4' van toepassing. Verder geldt voor een groot gedeelte van het besluitgebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Voor een kleiner gedeelte ten westen van het besluitgebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Tot slot is een bouwvlak gelegen op het besluitgebied met een maatvoering (bouw- en goothoogte) van respectievelijk 7 en 4 meter.


Bestemming 'Gemengd - 4'

De als 'Gemengd - 4' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor:

  • a. dienstverlening;
  • b. ambachtelijke bedrijvigheid;
  • c. ateliers;
  • d. bedrijven van categorie 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV031200W000002-0301_0003.png"  
Verbeelding vigerend bestemmingsplan 'Heerlen-Stad Noord'. Ligging besluitgebied rood omlijnd  

Bestemming 'Waarde - Archeologie 2'
De voor 'Waarde - Archeologie 2 (zeer hoge waarde)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden van de gronden. In deze dubbelbestemming is de voorwaarde opgenomen dat voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, de aanvrager van een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 40 centimeter, een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

Bestemming 'Waarde - Archeologie 4'
De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de (mogelijke) archeologische waarden van de gronden. In deze dubbelbestemming is de voorwaarde opgenomen dat voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen, de aanvrager van een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 40 centimeter, een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.


Conclusie
De beoogde ontwikkeling is binnen het vigerende bestemmingsplan vanuit functioneel opzicht en op grond van de toegestane bebouwingshoogtes niet mogelijk.

1.3.2 Facetbestemmingsplan 'Stedenbouwkundige bepalingen Heerlen'

Op 30 mei 2018 is het facetbestemmingsplan 'Stedenbouwkundige bepalingen Heerlen' vastgesteld. Het is een overkoepelend bestemmingsplan dat voorziet in de juridische regeling van een bepaald onderwerp (facet) van ruimtelijk beleid dat voor het grondgebied van een gemeente geldt. Een facetbestemmingsplan vult een 'regulier' bestemmingsplan op een bepaald onderwerp aan.

In het facetbestemmingsplan 'Stedenbouwkundige bepalingen Heerlen' zijn de nog van belang zijnde stedenbouwkundige bepalingen uit de gemeentelijke bouwverordening vastgelegd. Dit om te voorkomen dat deze bepalingen per 1 juli 2018 hun werking zouden verliezen door de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK.

In het facetbestemmingsplan zijn geen bestemmingen gegeven, maar zijn algemene aanvullende regels vastgelegd. Het facetbestemmingsplan vormt op die manier het nieuwe 'vangnet' en toetsingskader voor bouw- of aanlegaanvragen. De aanvullende regels zijn alleen van toepassing als het vigerende bestemmingsplan geen of onvoldoende uitgangspunten biedt, bij het bepalen van de stedenbouwkundige randvoorwaarden voor (bouw)ontwikkelingen.

In het facetbestemmingsplan zijn onder meer onderwerpen geregeld zoals de ligging van de voorgevelrooilijn en de achtergevelrooilijn, de afstand tussen bouwwerken onderling en de achterste perceelsgrens, de hoogte van bouwwerken, het splitsen van woningen en de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.

1.4 Planvorm

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen is in het voorliggende geval bereid middels een omgevingsvergunning af te wijken van het bestemmingsplan. De wettelijke basis voor het afwijken van het bestemmingsplan is neergelegd in artikel 2.1, eerste lid, onder c en artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3º Wabo.

Elk ruimtelijk plan is te onderscheiden door een landelijk uniek identificatienummer. De omgevingsvergunning is geregistreerd en vindbaar op het landelijke portaal www.ruimtelijkeplannen.nl onder nummer NL.IMRO.0917.OV031200W000002-0301.

1.4.1 Ruimtelijke onderbouwing

Een afwijking van het bestemmingsplan moet gemotiveerd worden met een ruimtelijke onderbouwing waarin wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

In deze ruimtelijke onderbouwing wordt de opzet van het plan beschreven en worden alle relevante aspecten (onder meer beleidsmatige, milieu- en stedenbouwkundige aspecten) vanuit de ruimtelijke ordening belicht. Aangetoond wordt dat het onderhavige project in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.4.2 Besluitvakkaart

De besluitvlakkaart geeft een grafische weergave van het projectgebied. In de besluitvlakkaart zijn het besluitvlak en het projectgebied weergegeven. Een omgevingsvergunning onderscheidt een digitale en een analoge kaart. Beide kaarten zijn rechtsgeldig, echter bij interpretatieverschillen is de digitale besluitvlakkaart beslissend.

De digitale besluitvlakkaart is een interactieve raadpleegomgeving via het internet die de gehele inhoud van de omgevingsvergunning (ruimtelijke onderbouwing, bijlagen en ontwerpbesluit) toont.

1.5 Leeswijzer

Deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt opgebouwd:

In hoofdstuk 1 is een globale beschrijving van zowel de bestaande situatie als de toekomstige ontwikkeling gegeven. De hoofdlijnen van het beleid zijn vervolgens beschreven in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 en 4 wordt een beschrijving van respectievelijk het projectgebied en het plan gegeven. In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 behandelt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid en tot slot geeft hoofdstuk 7 een beeld van de te doorlopen procedure.

Hoofdstuk 2 Planologisch beleidskader

In dit hoofdstuk wordt, voor zover het voor het onderhavige voornemen relevant is, ingegaan op het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 heeft het Rijk vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel (behalve paragraaf 4.9).

De NOVI loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Deze opgaven zijn nodig om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons.

De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.

De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen wordt samengewerkt aan de prioriteiten: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio's en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De belangrijkste in de NOVI gemaakte keuzes zijn:

  • een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat we Nederland zo inrichten dat ons land de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat we functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) inpassen. Een voorbeeld hiervan is het op termijn verhogen van grondwaterstanden in veenweidegebieden;
  • de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie hebben we oog voor omgevingskwaliteit. Een voorbeeld hiervan is dat we eerst kijken naar ongebruikte daken om zonnepanelen op te plaatsen;
  • de overgang naar een circulaire economie, waarbij we tegelijk goed kunnen blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat bieden. Een voorbeeld is het aanpassen van productieprocessen en het gebruik van reststoffen in het haven- en industriegebied;
  • de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. Hiermee sturen we op een goed bereikbaar netwerk van steden. We gebruiken zo de ambities en mogelijkheden in steden en regio's in heel Nederland. Voorbeelden van regionale uitwerking hiervan zijn de verstedelijkingsstrategieën, waarin vooruitgekeken wordt hoe verschillende ruimtelijke functies in en rondom steden het beste ingepast kunnen worden;
  • het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden. We maken daarbij gebruik van een voorkeursvolgorde logistieke functies;
  • het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap. We werken bijvoorbeeld aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.

Binnen de NOVI worden drie afwegingsprincipes gehanteerd om te komen tot weloverwogen beleidskeuzes. Die zouden moeten helpen bij het afwegen en prioriteren van verschillende belangen en opgaven:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Conclusie projectgebied

Het Rijk richt zich in de NOVI op 21 verschillende nationale belangen. Bij de realisatie van het voorliggende initiatief speelt geen van deze nationale belangen direct of in overwegende mate een rol.

De beoogde ontwikkeling is dan ook niet in strijd met de nationale belangen zoals verwoord in de Nationale Omgevingsvisie.

2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro).

Per 1 juli 2017 is een nieuwe versie van de ladder van kracht. Het tweede lid van art. 3.1.6 luidt met de inwerkingtreding van de aangepaste ladder als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

De ladder is van toepassing op stedelijke ontwikkelingen. De ladder is niet relevant voor bestaande stedelijke ontwikkelingen. Hieronder wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en Leisure. Voorliggende planvoornemen betreft een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.

Wonen
Ten aanzien van wonen is een laddertoets voor het onderhavige planvoornemen uitgevoerd. Het volledig onderzoek inclusief oplegnotitie is als Bijlage 1 opgenomen bij deze ruimtelijke motivering. Onderstaand wordt kort ingegaan op de conclusies.

  • Het landelijk, regionaal en gemeentelijk beleid streeft naar een woningaanbod/planvoorraad waarbij vraag en aanbod in evenwicht zijn, zowel kwalitatief als kwantitatief. Dit betekent voldoende (betaalbare) woningen van de juiste kwaliteit op de juiste plek. Het initiatief is gericht op betaalbare woningen.
  • Het provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid geeft aan dat er behoefte is aan extra woningen, waarbij de kwalitatieve kenmerken van woningen moeten aansluiten op de vraag. In regio Parkstad moeten minimaal 2.700 middenhuur en betaalbare koopwoningen worden gerealiseerd. Dit initiatief realiseert onder andere huurwoningen in het middeldure segment en betaalbare koopwoningen en past daardoor bij het beleid.
  • De woningmarktontwikkeling zal met name gericht moeten worden op het aanpassen (levensloopbestendig maken) en verduurzamen (verbeteren energieprestatie) van bestaande woningen. Dit initiatief realiseert meerdere levensloopbestendige woningen die voldoen aan de huidige eisen voor energie/duurzaamheid en sluit dus aan op het beleid.
  • Er is grote behoefte aan zelfstandige woningen en nieuwe wooncon-cepten voor ouderen om de doorstroming op de woningmarkt te stimuleren. Regionaal dient het aantal voor ouderen geschikte woningen tot 2040 met ca. 2.300 worden uitgebreid: 1.430 geclusterde woningen (vooral huurwoningen onder de aftoppingsgrens) en 980 aangepaste woningen (vooral in de koopsector). Het initiatief focust zich op de ouderen en starters en sluit daarmee aan op het beleid.
  • Het gemeentelijk beleid geeft aan dat er voornamelijk behoefte is aan middenhuur, zodat meer uitwisseling tussen de sociale huur, middenhuur en betaalbare koop mogelijk wordt t.b.v. doorstroom van middeninkomens. Middenhuur en betaalbare koop sluit aan binnen de kaders van het initiatief.

Conclusie projectgebied
Zoals is aangetoond, is de voorgenomen stedelijke ontwikkeling op basis van de ladder voor duurzame verstedelijking volledig te motiveren. Er is dus sprake van een ontwikkeling die voorziet in een actuele behoefte en die bijdraagt aan een optimale benutting van de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied. Daarnaast is onderzocht of met de voorgenomen ontwikkeling op enig vlak in strijd met een goede ruimtelijk ordening zal worden gehandeld. Dit blijkt niet het geval. Zo is onder meer gebleken dat als gevolg van dit plan elders geen onaanvaardbare leegstand zal ontstaan.

De ontwikkeling voldoet aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking op basis van de volgende punten:

  • Het initiatief voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.
  • De locatie valt binnen bestemming 'Gemengd' en is daarmee onderdeel van het stedelijk gebied.
  • Het is niet de verwachting dat er als gevolg van het initiatief onaanvaardbare leegstandseffecten zullen optreden, mede aangezien het een verlenging betreft van een vergunning en het hier niet gaat om een nieuw initiatief.
2.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en ruimtelijke onderbouwingen.


In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:

  • Rijksvaarwegen;
  • mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament;
  • grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • defensie;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Nationaal Natuurnetwerk;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • reservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie projectgebied

De bovenstaande onderwerpen hebben geen betrekking op het gestelde in deze ruimtelijke onderbouwing. Binnen het projectgebied is verder ook geen sprake van een gebiedsreservering voor de lange termijn.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Provinciale Omgevingsvisie (POVI)

Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) 2014, de Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal Verkeers- en Vervoersprogramma 2014 vastgesteld. Gezamenlijk vormen deze beleidsdocumenten een integrale omgevingsvisie, die vier wettelijke functies vervult: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).

Met de komst en invoering van de Omgevingswet dient elke provincie haar eigen provinciale omgevingsvisie op te stellen. In de periode 7 september 2020 tot en met 18 oktober 2020 heeft de provincie Limburg een ontwerp provinciale omgevingsvisie ter inzage gelegd: 'de Provinciale omgevingsvisie Limburg.' Dit document is een lange termijnvisie, met als doelstelling invulling geven over hoe de provincie Limburg in de periode 2030-2050 op een integrale en toekomstbestendige manier kan door ontwikkelen. De Provinciale Omgevingsvisie Limburg is op 1 oktober 2021 vastgesteld door Provinciale Staten en vervangt het 'Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014).'

De omgevingsvisie is dynamisch en flexibel, aangezien dit mogelijkheden biedt om het document te actualiseren met het oog op toekomstige veranderingen.

Daarnaast is reeds een omgevingsverordening vastgesteld op 17 december 2021 om het beleid juridisch te verankeren. Deze wordt verder behandeld onder paragraaf 2.2.4. De inwerkingtreding van de nieuwe Omgevingsverordening is gelijk aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Tot die tijd blijft de huidige Omgevingsverordening van kracht.

Hoofdopgaven

In de provinciale omgevingsvisie Limburg zijn een aantal hoofdopgaven te onderscheiden,namelijk:

  • Het creëren van een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige omgeving, zowel in het landelijk- als in het bebouwde gebied;
  • Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie (inclusief landbouwtransitie);
  • Klimaatadaptatie en energietransitie.

Deze opgaven, die Limburg-breed spelen, dienen met inachtneming van de specifieke eigenschappen die Limburg bezit op een integrale en toekomstbestendige manier te worden geïmplementeerd. Participatie tussen de overheid, de markt en de inwoners van Limburg is hierbij een belangrijk uitgangspunt. In de Provinciale omgevingsvisie Limburg wordt daarnaast een toekomstbeeld van 2030-2050 geschetst.

Inhoud

De Omgevingsvisie Limburg bestaat uit twee delen:

  • Een thematisch deel waarin gedetailleerd wordt ingegaan op de provinciale ambities en opgaven voor de diverse thema's;
  • Een gebiedsgericht deel waarin de thema's op hoofdlijnen verbonden worden op regionale schaal voor de drie regio's Noord-, Midden en Zuid-Limburg.

Het thema dat in het kader van onderhavig geval hoofdzakelijk van toepassing is betreft het aspect 'Wonen en leefomgeving'.

Wonen en leefomgeving

De POVI houdt vast aan een dynamisch en flexibel woonbeleid, de woonbehoeften van de Limburger zijn daarbij leidend. Verder liggen hierin ook mogelijkheden bij te dragen aan klimaat-, energie-, en duurzaamheidsdoelstellingen. Vanuit de wetgeving is de rol van de provincie op dit terrein beperkt. Daarom opereert de provincie, met betrekking tot dit thema, vanuit een agenderende, stimulerende, meesturende en verbindende rol. De POVI is hierbij een op hoofdlijnen richtinggevend kader. Aangezien de toekomst onderhevig zal zijn aan veranderingen, en elke specifieke regio voor een andere aanpak vraagt zijn meer gerichte uitwerkingen in provinciale, regionale en/of gemeentelijke programma's, agenda's en instrumenten noodzakelijk.

Wonen

Op het gebied van wonen wordt er specifiek gekeken naar welke behoeften er zijn. De grootste opgave op korte- en middellange termijn zit in het toekomstgeschikt maken van de verouderde en niet-courante bestaande woningvoorraad. Uitgangspunten zijn dat deze woningen in eerste instantie levensloopbestendig dienen te worden gemaakt, en daarna ook verduurzaamd. Getalsmatig zijn er voldoende woningen, kwalitatief gezien zijn dit echter niet overal de juiste woningen en de juiste plannen. Met name in de middenhuur en sociale huur is er een steeds diverser wordende groep mensen aangewezen op nieuwe woon(zorg)concepten. Verder is er ook speciale aandacht voor de betaalbaarheid van woningen, aangezien kansen voor sommige doelgroepen afnemen door de stijgende prijzen.

Een belangrijk instrument om de kwaliteit van het bebouwde gebied op orde te maken is de Ladder voor duurzame verstedelijking. Hierdoor wordt de ruimte in bebouwd gebied optimaal benut. Uitgangspunt hierbij is dat leegstaand vastgoed wordt hergebruikt en herbestemd wordt. Wonen is in principe alleen toegestaan in daarvoor bestemde woongebieden, hierop kunnen – tijdelijke – uitzonderingen worden gemaakt in de vorm van een flexibele schil.

Leefomgeving

Woonkwaliteit is niet alleen afhankelijk van de woning zelf. Omstandigheden die hier ook op van toepassing zijn, zijn bijvoorbeeld sociaaleconomische omstandigheden, gezondheid, leefbaarheid, het voorzieningenniveau, de bereikbaarheid en een veilige omgeving. De aandacht ligt bij het ontwikkelen van gemengde wijken, die bij kunnen dragen aan een sterk sociaal weefsel en verkleinen op die manier kloven in de samenleving. Ook belangrijk zijn natuur- en klimatologische eigenschappen van een woongebied. Groen, schone lucht, het tegengaan van hittestress en voorzieningen om wateroverlast (zowel overstromingen als droogtes) tegen te gaan dragen daarmee bij aan de omgevingskwaliteit

Afweging

Onderhavig initiatief ziet op de realisatie van 30 woningen. De woningen zijn levensloopbestendig. De ladder van duurzame verstedelijking is besproken in paragraaf 2.1.2 Hieruit blijkt dat er kwalitatieve en kwantitatieve behoefte bestaat aan de beoogde woningen. Onderhavige woningbouwontwikkeling past daarmee binnen de Provinciale Omgevingsvisie.

2.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

De Omgevingsverordening Limburg 2014 bevat de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL2014 juridische binding te geven. Specifiek voor de doorwerking van het ruimtelijk beleid is in de verordening een hoofdstuk Ruimte opgenomen. Dit hoofdstuk bevat uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Zij moeten deze regels in acht nemen bij het vaststellen van bestemmingsplannen, beheersverordeningen en bij het verlenen van omgevingsvergunningen.

In het hoofdstuk Ruimte zijn voor een beperkt aantal onderdelen van het POL-beleid regels opgenomen. Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de Provincies nader moeten, dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale ruimteverordening. Met name gaat het dan om de regels voor de voormalige ecologische hoofdstructuur, die zijn ondergebracht in het onderdeel Goudgroene natuurzone.

In de verordening is onder andere bepaald dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen in beginsel een plaats moeten krijgen binnen het bestaande stedelijk gebied (overeenkomstig de Ladder voor duurzame verstedelijking). Herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen krijgt hierbij bijzondere aandacht.

De Omgevingsverordening bepaalt dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg niet voorziet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg.

Klimaatadaptatie

In artikel 2.19.1 is het volgende opgenomen:

  • 1. De toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat een beschrijving

van:

  • a. de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico’s en gevolgen van klimaatverandering; en
  • b. de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de risico’s en gevolgen van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt.
  • 2. In de beschrijving worden in ieder geval de volgende risico’s betrokken:
  • a. a. wateroverlast;
  • b. b. overstroming;
  • c. c. droogte.
  • 3. Bij de beschrijving wordt gebruik gemaakt van de informatie van gemeentelijke, regionale en landelijke stresstest- en overstromingskaarten.

Het plan bevindt zich in het stedelijk gebied van Heerlen waardoor het niet significant zal bijdragen aan droogte in het gebied. Daarnaast zal het hemelwater worden geïnfiltreerd waardoor omringende woningen, en de woningen zelf, geen toename aan wateroverlast zullen ervaren. Tevens bevindt het plangebied zich op voldoende afstand (circa 19 kilometer) van (zijtakken van) de Maas en bevindt het plangebied zich niet binnen overstromingsbieden. De kans op overstroming binnen het plangebied valt daardoor binnen de overstromingsnorm van het Waterschap en het plan voldoet aan de voorschriften van de geconsolideerde Omgevingsverordening.

Afweging

Uit de Ladderonderbouwing blijkt dat het voorliggende plan rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro. De ontwikkeling kan vanwege de locatiegebonden vraagstukken en de omvang van de ontwikkeling niet worden gerealiseerd in monumentale gebouwen. Voor het overige zijn er geen rechtstreeks doorwerkende regels uit de Omgevingsverordening Limburg 2014 die een belemmering vormen voor de vorogenomen ontwikkeling. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen de Omgevingsverordening Limburg 2014.

2.2.3 Vooruitblik nieuwe Omgevingsverordening Limburg 2021

Gezien de aanstaande inwerkingtreding van de Omgevingswet en het feit dat de Omgevingsverordening 2014 als gevolg daarvan op de datum van inwerkingtreding van rechtswege komt te vervallen, heeft de Provincie de nieuwe Omgevingsverordening Limburg (2021) onlangs vastgesteld. Deze verordening is in de basis beleidsneutraal ten opzichte van de vorige/huidige versie, maar er worden vier nieuwe onderwerpen toegevoegd. Deze onderwerpen betreffen wonen, de toepassing van een zonneladder, na-ijlende effecten steenkolenwinning en te hanteren normen voor huisvesting van internationale werknemers. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet tot 1 januari 2024 heeft de Provincie de Omgevingsverordening Limburg 2014 nog gewijzigd op 16 december 2022. In deze wijziging zijn de bepalingen met betrekking tot deze nieuwe onderwerpen ook al opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg 2014.

2.2.4 Omgevingsverordening Limburg 2021

Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet.

Op 17 december 2021 heeft Provinciale Staten de nieuwe Omgevingsverordening Limburg
(2021) vastgesteld. Deze Omgevingsverordening heeft van 7 juni tot en met 19 juli 2021 voor eenieder ter inzage gelegen. De inwerkingtreding is voorzien op 1 januari 2024 wanneer naar verwachting ook de nieuwe Omgevingswet in werking zal treden.

Hoewel de Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnor-men voor internationale werknemers.

Volgens de kaart 'Wonen, werken en recreëren' ligt het besluitgebied binnen het Stedelijk gebied en meer specifiek binnen de thema's detailhandel, kantoren, toerisme, werklocaties, verstedelijking en wonen.

Conform artikel 12.1 van de omgevingsverordening dient de motivering bij een omgevings-plan dat betrekking heeft op de realisatie van één of meerdere woningen het volgende beschrijven:

  • a. Rekening is gehouden met de hoofdstukken 3 (Limburgse principes en algemene zonering en 5 (wonen en leefomgeving) van de provinciale omgevingsvisie;
  • b. sprake is van behoefte in kwaliteit en kwantiteit op basis van actueel onafhankelijk behoefteonderzoek;
  • c. over de behoefte aan realisatie van deze woningen overeenstemming bestaat binnen de regio Noord-Limburg of Midden-Limburg of Zuid- Limburg. De regio's bepalen eigenstandig de regionale overeenstemming, organiseren hun eigen regionale overleggen en dragen zorg voor actuele regionale woonvisies en regionale onderzoeken;
  • d. het omgevingsplan is opgenomen in de Limburgse systematiek van monitoring, bedoeld in Afdeling 14.5;
  • e. realisatie van de woningen beoogd is binnen 5 jaar na vaststelling van het omgevingsplan en dat, als deze termijn niet wordt gehaald, hoe en wanneer de mogelijkheid tot realisatie van deze woningen komt te vervallen.

Afweging

In onderhavige planvoornemen is in voldoende mate rekening gehouden met de in artikel 12 van de ontwerp-omgevingsverordening opgenomen instructieregels. Zoals volgt uit paragraaf 2.2.1 past deze ontwikkeling binnen de POVI Limburg. In paragraaf 2.3 volgt een uitgebreide onderbouwing met betrekking tot de behoefte en de regionale afspraken en met de bouw van de woningen wordt spoedig een aanvang gemaakt, tenminste binnen 5 jaar na de verleende vergunning. Indien het plan niet uiterlijk binnen 5 jaar na afgifte van de betreffende omgevingsvergunning is gerealiseerd, zal het college overwegen of nog behoefte bestaat aan dit programma. Indien deze behoefte niet meer bestaat, zal het college de omgevingsvergunning actief intrekken. Daarnaast wordt het plan opgenomen op de Plancapaciteitsmonitor Limburg.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Structuurvisie Parkstad Limburg

De regio Parkstad Limburg heeft een eigen intergemeentelijke structuurvisie vastgesteld: 'Ruimte voor park & stad' (2009). De visie beoogt de missie van de regio, 'het in duurzame samenhang ruimtelijk-economisch ontwikkelen van de regio en het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit', te verwezenlijken. Als alle partijen hun krachten bundelen, moet het mogelijk zijn om in 2030 deze kwaliteiten in Parkstad Limburg te ervaren:

  • Meer en beter bereikbaar groen, meer ecologische kwaliteit en structuur, onder andere door een groter contrast van stad en land;
  • Een sterke economie, voortbouwend op bestaande kwaliteiten en ontwikkelend op o.a. een innovatieve energiesector, toeristische dag- en verblijfsrecreatie, een hoogwaardige zorginfrastructuur en dito opleidingsfaciliteiten;
  • Een geherstructureerd stedelijk gebied met Heerlen-Centrum als Parkstad Centrum; een hoogstedelijke kern die hoge, gevarieerde woonkwaliteit met passende voorzieningen biedt voor bestaande én nieuwe kansrijke doelgroepen;
  • Een uitstekende ontsluiting en bereikbaarheid via de Parkstadring en het openbaar vervoer, waardoor Parkstad Limburg ook internationaal een steviger positie verwerft.


De intergemeentelijke structuurvisie zet de toekomstlijnen uit voor twee structuurdragers: ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit en de economisch-maatschappelijke ontwikkeling. Deze dragers zijn uitgewerkt door middel van vier hoofdthema's:


Ruimtelijke identiteit - regionale ontwikkeling met de natuur als goede buur
Natuur en landschap, inclusief het rijke erfgoed, beek- en rivierdalen vormen de basis voor een duurzame versterking van identiteit en vitaliteit. De stad krimpt, verdicht en laat zo de natuur ruimte voor groen en waterstructuren.

Economie - meer vitaliteit vanuit historische en huidige kracht
Hoofdambitie is economische structuurversterking met als strategie ruimtelijke concentratie en revitaliseren van locaties die niet aan moderne eisen voldoen, onder toepassing van de SER-ladder. Bij revitalisering van bestaande locaties krijgt kleinschalige bedrijvigheid nadrukkelijk de ruimte.

Wonen - meer kwaliteit voor een veranderende bevolking
Herstructurering gaat voor uitbreiding: het bedienen van de veranderende wensen van bestaande en nieuwe doelgroepen verloopt dus vooral via een kwalitatieve vervangingsopgave. In principe geen uitbreiding buiten huidige stedelijke contour.

Mobiliteit - meer samenhang, betere bereikbaarheid
De ambitie is een betere bereikbaarheid via weg en spoor, zowel regionaal als internationaal. De nieuwe ringstructuur ontlast de oude radiale wegenstructuur. Hierbij hoort een heldere, eenduidige categorisering van wegen naar hun functie. Dit is in de structuurvisie vertaald naar een XL t/m S-aanduiding.

Afweging
Binnen het besluitgebied is sprake van herstructurering binnen het centrumgebied van Heerlen als Parkstad Centrum, waarbij met name stedelijk wonen wordt gerealiseerd, zoals nader omschreven in hoofdstuk 4. Voor dit gebied is in de structuurvisie voorzien in een sterkere ontwikkeling van Parkstad Centrum en tevens in clustering in het centrum. Middels de voorgenomen herontwikkeling van het besluitgebied tussen de Willemstraat en de Oude Kerkstraat wordt invulling gegeven aan deze ambities. De ontwikkeling past daarmee binnen de algemene beleidslijnen van de Structuurvisie Parkstad Limburg.

De vier hoofdthema's uit de structuurvisie zijn concreet uitgewerkt in diverse beleidsnota's, op zowel regionaal als gemeentelijk niveau. Deze komen in de volgende paragrafen aan bod, waarbij tevens wordt aangegeven hoe deze hun uitwerking hebben op de onderhavige ruimtelijke onderbouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV031200W000002-0301_0004.png"  
Uitsnede ontwikkelingskaart Structuurvisie Parkstad Limburg (besluitgebied aangegeven met rode pijl)  

2.3.2 Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg

In deze structuurvisie wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkelingsrichting vastgelegd ten aanzien van het beleidsveld 'Wonen' in de zestien gemeenten in de regio Zuid-Limburg (Beek, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Beekdaelen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal). In de SVWZL zijn afspraken vastgelegd over een gezamenlijke aanpak om de kwalitatieve en kwantitatieve disbalans (het tegengaan en voorkomen van overaanbod en het voorkomen dat het aanbod kwalitatief niet meer aansluit op de toekomstige vraag) op de woningmarkt in Zuid-Limburg aan te pakken. De structuurvisie geeft richting aan de kwalitatieve en kwantitatieve opgave ten aanzien van het thema wonen en volkshuisvesting waar de zestien gemeenten in de regio Zuid-Limburg zich de komende jaren voor gesteld zien. Daarnaast geeft de structuurvisie richting aan de wijze waarop het aantal woningbouwplannen wordt afgestemd op de (toekomstige) woningbehoefte. Dit betekent onder meer dat beleidsmatig is vastgelegd hoe de planvoorraad voor woningen in de gemeenten in de regio Zuid-Limburg in overeenstemming wordt gebracht met de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. Daarbij zullen delen van de in de bestemmingsplannen opgenomen directe bouwmogelijkheden komen te vervallen. Ook is niet uit te sluiten dat door de gemeente gesloten privaatrechtelijke overeenkomsten om woningbouw mogelijk te maken, worden opengebroken. De structuurvisie heeft overigens geen directe rechtsgevolgen; bestemmingsplannen hebben dat wel.

In de visie wordt op hoofdlijnen de gewenste kwaliteitsslag beschreven die nodig is om het aanbod beter aan te laten sluiten op de vraag. De belangrijkste conclusies hierbij zijn, dat de grootste problemen nu optreden in het particulier bezit en dat er naar verhouding meer huurwoningen gewenst zijn. Kansrijke doelgroepen zijn onder meer jongeren, ouderen en zorgbehoevenden.

Het belangrijkste uitgangspunt daarbij is evenwel dat de woningvoorraad in omvang niet meer mag groeien. Dit om te voorkomen dat de leegstand in de toekomst weer toeneemt. Leegstand leidt tot verloedering en ook tot waardedaling. Dit basisprincipe leidt ertoe dat nieuwe toevoegingen aan de woningvoorraad zullen moeten worden gecompenseerd. Naar aanleiding van gewijzigde omstandigheden op de woningmarkt is de SVWZL medio 2020 geëvalueerd. Vanuit diverse stakeholders is verzocht om coulanter om te gaan met de compensatieplicht omdat in sommige marktsegmenten tekorten zijn ontstaan. Om aan deze vraag vanuit de samenleving tegemoet te komen, is het structuurvisiebesluit "Beleidsregel Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021" ontwikkeld. Dit besluit bepaalt dat goede woningbouwplannen:

  • waaraan aantoonbaar behoefte is,
  • die leiden tot een maatschappelijke meerwaarde,
  • die planologisch 'aanvaardbaar' zijn en
  • die regionaal zijn afgestemd,

niet meer hoeven te worden gecompenseerd. De raad heeft dit structuurvisiebesluit op 27 januari 2021 vastgesteld. Voor iedere gemeente wordt daarom aan de hand van actuele demografische gegevens en leegstandscijfers een 'transformatieopgave' afgesproken. Dit is de kwantitatieve koers die de gemeente dient te varen. Die kwantitatieve koers moet worden beschouwd als richtinggevend wat betreft het maken van beleidsmatige keuzes en niet als een harde slooptaakstelling. Deze 'transformatieopgave' wordt tweejaarlijks herijkt. Gemeenten worden verplicht een woningbouw-programmering op te stellen, dat is geënt op zowel de kwalitatieve en kwantitatieve woonopgaven.

Afweging
In de structuurvisie wonen Zuid-Limburg wordt de ambitie uitgesproken om meer vraaggericht te bouwen. Vanuit de beleidsregel “ruim baan voor goede woningbouwplannen” blijkt dat er een aanzienlijke behoefte is vanuit de samenleving aan onder meer middeldure huur- en/of betaalbare koop, voor onder meer ouderen en starters. De beoogde ontwikkeling geeft invulling aan deze vraag aangezien het om (levensloopbestendige) huur- en sociale koopwoningen tot de NHG grens, binnen de norm beleidsregel ruim baan regio Parkstad Limburg.

2.3.3 Regionale woningmarktprogrammering 2019 - 2022

De Bestuurscommissie Wonen Parkstad heeft op 21 maart 2019 de geactualiseerde Regionale Woningmarktprogrammering 2019-2022 vastgesteld. Met deze programmering wordt kwalitatief en kwantitatief gestuurd op de ontwikkeling van de woningvoorraad in Parkstad Limburg.

De kwantitatieve opgave bestaat uit het terugdringen van de leegstand ten gevolge van de bevolkingsdaling tot 2% frictieleegstand. De huidige leegstand (ca. 4,1% in de envelop 2017-2020), de bevolkingsdaling en de omvang van de planvoorraad zorgen in Heerlen, bij ongewijzigd beleid, dat er in 2028 ca. 3700 woningen te veel zijn.

De kwalitatieve opgave bestaat uit het wegwerken van mismatches. Ondanks het overaanbod aan woningen en het ruime planaanbod, vindt niet iedereen die dat wil een passende woning in Heerlen. Met passend wordt bedoeld dat de woning aan de woonwensen moet voldoen én in financieel opzicht bereikbaar is voor de woningzoekende.

Om die kwalitatieve woonbehoefte beter in beeld te krijgen, is gekeken naar de ontwikkeling van de omvang van diverse doelgroepen, hun kwalitatieve woonwensen en financiële mogelijkheden. Ook is gekeken naar de kracht van woonbuurten. De combinatie van het type woning, de prijsklasse en de woonomgeving, bepaalt de PMC (productmarktcombinatie).

Uit deze gegevens is de indicatieve behoefte afgeleid. Deze is vervolgens afgezet tegen de bestaande plannen op de programmering. Aan de hand hiervan kan worden ingeschat of een plan op de programmering in voldoende mate in een kwalitatieve behoefte voorziet.

Dat geldt zeker ook voor nieuwe plannen die nog niet op de programmering staan. Aan de hand van diverse indicatoren (volkshuisvestelijk, sociaal-maatschappelijk, ruimtelijk) kan de planscore van een project worden berekend. En daarmee een inschatting worden gemaakt of een plan in voldoende mate tegemoet komt aan de kwalitatieve behoefte. Het toevoegen aan of wijzigen van plannen op de programmering is een bevoegdheid van de Bestuurscommissie Wonen Parkstad.

De Regionale Woningmarktprogrammering 2019-2022 biedt zo een kwalitatief kader over hoe om te gaan met bestaande plannen en initiatieven.

Afweging

Bij het opnemen van nieuwe plannen op de programmering worden de spelregels toegepast die gemeenten op Zuid-Limburgs niveau met elkaar hebben afgesproken.

Op 25 juli 2022 heeft de Bestuurscommissie Wonen en Herstructurering van de Stadsregio Parkstad ingestemd met de toevoeging van 28 woningen en 2 tiny houses aan de regionale woningmarktprogrammering.

2.3.4 Regionale woonvisie Parkstad Limburg 2023 - 2028

In de loop der jaren heeft de regio Parkstad, waar Heerlen onderdeel van uitmaakt, het nodige regionale woonbeleid vastgesteld. De actuele 'Regionale en lokale Woonvisie 2023-2028, gemeente Heerlen', is op 28 juni 2023 is vastgesteld door de gemeenteraad van Heerlen. Deze Woonvisie bestaat uit een regionaal en een lokaal beleidsgedeelte.

Het is het integrale beleidsdocument waarin wordt aangegeven hoe de regio en de gemeenten samen met de op de woningmarkt actief zijnde partijen, de opgaven op de totale woningmarkt gaan aanpakken. De visie van de Parkstadgemeenten is dat een gezonde regio kansrijk wonen biedt voor iedereen, dat het sociale stijgers - vaak jongere gezinnen - een reden geeft te blijven en mensen van buiten een reden geeft om zich in de regio te vestigen.

De gemeenten in de regio Parkstad willen daarbij dat de woningmarkt bijdraagt aan een samenleving die in balans is. De regio heeft de kwaliteiten die dit streven rechtvaardigen. De samenwerkende gemeenten pakken de handschoen op om - vanuit de kracht die er is - dat (verhuis)gedrag in het voordeel van Parkstad te beïnvloeden. Dat is nadrukkelijk een keuze voor een nieuw verhaal. In plaats van sec de demografische trends te volgen, gaat Parkstad proactief en verstandig (ver)bouwen aan de toekomst. De demografische ontwikkeling is daarmee één van de ontwikkelingen waarmee rekening wordt gehouden, maar er wordt niet uitsluitend gestuurd op basis van die demografische ontwikkeling.

In de Woonvisie wordt per oogmerk (aanjagen bestaande en ontwikkeling nieuwe plannen, herstructurering en transformatie, bijzondere doelgroepen, betaalbaarheid en beschikbaarheid, balans woningmarkt, waardevol, duurzaamheid, goed verhuurderschap) een visie verwoord.

Afweging

In dit geval is sprake van de realisatie van maximaal 30 woningen bestaande uit 28 levensloopbestendige partiowoningen en 2 tiny houses , in een bestaand stedelijk gebied. Deze woningen dragen bij aan de huidige behoefte aan een gevarieerd woningaanbod en verbetering en versterking van de woonomgeving. De beoogde ontwikkeling sluit daarmee aan bij de doelen zoals deze in de Regionale Woonvisie Parkstad Limburg 2023 - 2028 zijn geformuleerd.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Heerlen 2035

Op 7 juli 2015 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Heerlen 2035 vastgesteld. Met dit planologisch instrument kan de gemeente de ruimtelijke sturing beter afstemmen op de toekomstige ruimtelijke opgaven.

De structuurvisie is opgesteld op basis van een belangrijk kantelpunt in de historie van de ruimtelijke ontwikkeling in Nederland. De grenzen van de groei zijn bereikt. Er is een eind gekomen aan een onafgebroken periode van vraag naar ruimte en vastgoed.

Nieuwe ontwikkelvraagstukken hebben nu vooral te maken met de vraag hoe om te gaan met bestaand vastgoed en vrijkomende ruimte. De ruimtelijke opgaven voor de toekomst hebben veel vaker betrekking op bestaand vastgoed in plaats van nieuwbouw en zullen gekenmerkt worden door termen als: flexibel, tijdelijk, duurzaam en kleinschalig. Ook de rol van de gemeente verandert. Heerlen moet de slag maken van een toetsende naar een faciliterende overheid. Niet alles zelf herontwikkelen, maar vooral ook initiatieven van ondernemers, marktpartijen en inwoners mogelijk maken, met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in deze structuurvisie als uitgangspunt.

Deze transitieopgaven lopen als een rode draad door de structuurvisie. In de structuurvisie staan inhoudelijk vier thema's centraal: Vitale stad, Centrale stad, Innovatieve stad en Verrassende stad.

Vitale stad
In het thema Vitale stad wordt een beeld geschetst van woonwijken in 2035. Aan de ene kant willen we inzetten op minder woningen, maar vooral ook op woningen met meer kwaliteit en variatie. Dus geen grootschalige uitbreidingsnieuwbouw meer, maar inzetten op het doorbreken van de eentonigheid van sommige woonbuurten. Aan de andere kant willen we goede voorzieningen blijven aanbieden. Dat kan soms betekenen dat een voorziening uit de buurt verdwijnt als het verzorgingsgebied voor die voorziening te klein wordt. In die gevallen zetten we in op het vormen van sterke voorzieningenclusters in buurten en stadsdelen.


Centrale stad
In het thema Centrale stad beschrijven we hoe we de rol van Heerlen als centrumgemeente in de regio kunnen versterken. Belangrijke speerpunten daarbij zijn een compact kernwinkelgebied met een compleet en gevarieerd winkelaanbod, het realiseren van een Smart Services Campus en het versterken van het stedelijk woonmilieu. Cultuur in al zijn facetten is daarbij een belangrijke bindende factor.

Innovatieve stad
In het thema Innovatieve stad geven we aan hoe we anders kunnen omgaan met stedelijke ontwikkelopgaven bij veranderende omstandigheden. Het hergebruiken van bestaand vastgoed en vrijkomen van ruimte na sloop spelen daarbij een belangrijke rol. Bovendien willen we mondiale duurzaamheidsvraagstukken verbinden met lokale transitieopgaven. Heerlen heeft de ambitie om in 2040 een klimaat-neutrale stad te zijn. Dat is een stad waarin processen rond wonen, werken en leven, niet op negatieve wijze bijdragen aan klimaatverandering.

Verrassende stad
In het thema Verrassende stad wordt beschreven hoe we bestaande cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten beter zichtbaar en tastbaar kunnen maken in de stad. Door het behoud van deze waarden te integreren in de lokale transitieopgaven, krijgen plekken en panden waarmee mensen zich verbonden voelen nieuwe betekenis. Het resultaat van deze transitie is een verrassende stad, waarin het "Verhaal van Heerlen" tot uitdrukking komt.


Afweging
Binnen besluitgebied zijn er kansen voor 'Stedelijk wonen'. Stedelijk wonen betreft wonen aangrenzend aan Heerlen Centrum, waarbij wonen de hoofdfunctie is. Het stedelijk wonen betreft buurten met overwegend grondgebonden woningen en gestapeld wonen in hoge woningdichtheden met een mix tussen koop en huur. In voorliggende geval is sprake van de realisatie van maximaal 30 woningen (middeldure huur/sociale koop), de Tiny Houses worden sociale huur, in een gebied dat is aangeduid voor het ontwikkelen van stedelijk wonen. Bovendien wordt gebruik gemaakt van een locatie die vrijkomt na sloop van bedrijfsbebouwing. De beoogde ontwikkeling is dan ook in overeenstemming de uitgangspunten voor het besluitgebied, zoals geformuleerd binnen de 'Structuurvisie Heerlen 2035'.

2.4.2 Mobiliteitsbeleid
2.4.2.1 Mobiliteitsvisie 'Heerlen in beweging'

Op 26 juni 2019 heeft de gemeenteraad van Heerlen de Mobiliteitsvisie 'Heerlen in Beweging' vastgesteld. Het samen leven in een groene en gezonde stad staat hierbij centraal. Mobiliteit is één van de puzzelstukjes om deze ambitie te bereiken. Zo wordt er richting gegeven aan de wijze waarop de gemeente Heerlen in 2040 op het gebied van mobiliteit energieneutraal wil zijn. Duurzaamheid en mobiliteit gaan in dit plan hand in hand. Zo wordt er invulling gegeven aan de ambitie van de Parkstadgemeenten om in 2040 energieneutraal te zijn.

Met 'Heerlen in Beweging' zet de gemeente Heerlen een transitie in gang om de toekomst van duurzame mobiliteit in Heerlen samen met inwoners, bezoekers, maatschappelijke organisaties en ondernemers vorm te geven. De ambitie gaat ook over de wens om mensen vaker te laten kiezen voor actieve en gezonde mobiliteit zodat de visie steeds een stapje dichterbij komt. De ambitie van 'Heerlen in beweging' is vertaald in een drietal langetermijndoelen. Deze doelen, ook wel outcome indicatoren genoemd, geven het gewenste maatschappelijke effect weer van de maatregelen die van Heerlen een groene en gezonde stad moeten maken. De doelen voor de lange termijn zijn:

  • 1. De vervoerswijzekeuze van inwoners en bezoekers van Heerlen verschuift van "vervuilend" naar duurzaam en gezond;
  • 2. We streven naar 0 ernstig verkeersslachtoffers per jaar;
  • 3. Energiebesparing.

Conclusie

In het planvoornemen is er gekozen om het parkeren te concentreren. dit zorgt er voor dat de openbare ruimte vooral een plek is voor voetgangers en fietsers en wordt bewegen in de openbare ruimte gestimuleerd.

2.4.2.2 Parkeernota Heerlen 2016 - Visie en Ambitiedocument

Het parkeerbeleid van de gemeente Heerlen is geregeld in de 'Parkeernota Visie- en Ambitiedocument' zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 20 april 2016. Voor wat betreft parkeernormen is de op 2 november 2010 door de gemeenteraad vastgestelde 'Parkeernota Heerlen 2010' van toepassing.

In de 'Parkeernota Heerlen 2016' wordt gesteld dat het nieuwe parkeerbeleid op hoofdlijnen dient te zorgen voor een betere afstemming tussen de vraag naar en het aanbod van parkeren, zonder dat dit ten koste gaat van de leefbaarheid en de kwaliteit van de openbare buitenruimte. Het anticiperen op nieuwe ontwikkelingen en het bieden van een gastvrij en klantvriendelijk parkeersysteem maken hier onderdeel van uit. De drie ambities 'toegankelijk', 'leefbaar' en 'praktisch passend' vormen de rode draad bij de verdere invulling van de beleidsuitgangspunten en uit te werken acties c.q. maatregelen. De Parkeernota geldt als "rode draad" voor het totale parkeerbeleid en geeft richtlijnen voor de verder uit te werken maatregelen en deelnota's. De juridische en beleidsmatige verankering is vastgelegd in dit visiedocument, dat ondergeschikt is aan de Mobiliteitsvisie Heerlen. De Mobiliteitsvisie Heerlen fungeert dan ook als kapstok voor de diverse thematische nota's, zoals de parkeernota.

Afweging
In paragraaf 5.11 wordt nader ingegaan op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan parkeren binnen het besluitgebied.

2.4.3 Groenbeleidsplan

Het gemeentelijk Groenbeleidsplan is op 14 mei 2013 vastgesteld en vormt sindsdien het gemeentelijk groenbeleid. In dit plan is het vorige groenstructuurplan geïntegreerd.


Het Groenbeleidsplan geeft een middellange termijnvisie (2010-2025) op de gewenste ontwikkeling van het (semi-)openbare groen van de gemeente Heerlen. Behalve een visie op de gemeentelijke groenstructuur bevat het Groenbeleidsplan ook een kader voor het groenbeheer en is er tevens een uitvoeringsprogramma aan gekoppeld. Het Groenbeleidsplan heeft als hoofddoelstelling een integrale, samenhangende en tevens duurzame groenstructuur te realiseren, die recht doet aan de identiteit en eigenheid van Heerlen als onderdeel van Parkstad Limburg en voldoende robuust van karakter is waar het gaat om behoud en verbetering van leefbaarheid en groene kwaliteit.


In de visie op de groenstructuur van de gemeente Heerlen is uitgegaan van de volgende integraal samenhangende componenten:

  • Het landschappelijke kader van Heerlen;
  • De hoofdgroenstructuur van Heerlen;
  • Steenbergen als symbool voor een grenzeloze regio;
  • Schakels tussen Heerlen en het omliggende Euregionale landschap;
  • De hoofdinfrastructuur als uithangbord voor 'park' en 'stad';
  • De historische structuur als (groene) parels in het stedelijke weefsel;
  • Stadsombouw Heerlen: robuust groen met nieuwe functies.

De hoofdgroenstructuur van Heerlen kadert de ligging van de verschillende stadsdelen in. Om een goede aansluiting te vormen op de gemeentelijke hoofdgroenstructuur is per stadsdeel de gewenste ontwikkeling van de hoofdgroenstructuur verder uitgewerkt.

Vervolgens is nog verder ingezoomd en is de gewenste groenstructuur in de buurten en buurtschappen beschreven. Hierbij is onderscheid gemaakt in verschillende buurttypen. De visies voor de verschillende buurttypen zijn vertaald in een gereedschapskist voor de groenstructuur per buurttype, waarin de karakteristieken en functies van de hoofd- en subgroenstructuur van een buurttype zijn vastgelegd. Onderscheid wordt gemaakt in structuurgroen en snippergroen, waarbij het uitgangspunt geldt dat snippergroen kan worden afgestoten zonder dat er afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van de openbare ruimte.

Heerlen-centrum

Het stadsdeel centrum heeft een zeer divers karakter met enerzijds het centrum en de uitwaaierende lintbebouwing en anderzijds de verspreid gelegen mijnkoloniën en grootschalige woonbuurten die naadloos in elkaar overgaan. Het stadsdeel heeft een duidelijke relatie met zowel het Caumerbeekdal als het Geleenbeekdal. Ondanks dat heeft het centrum zelf een vrij stenig karakter. Verspreid over het stadsdeel liggen verschillende groengebieden en historische objecten die bepalend zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van het stadsdeel.

In de centrumvisie heeft de gemeente doelstellingen neergelegd voor de opwaardering van de openbare ruimte in het centrum in samenhang met de ontwikkeling van een representatieve groenstructuur. De doelstelling is tevens om de verbindingen vanuit het centrum met het Caumerbeekdal en het Geleenbeekdal te verbeteren. Daarnaast wordt gewerkt aan herstructurering van de buurten, zoals Meezenbroek, Schaesbergerveld en Palemig.

Aandachtspunten voor de hoofd- en subgroenstructuur voor de wijk Meezenbroek en Schaesbergerveld zijn de volgende:

  • De vele groene plekjes en pleintjes zouden in samenspraak met de bewoners een opwaardering moeten krijgen vergelijkbaar met de pocketparks om zo een goede balans te vinden tussen speelgroen en kijkgroen. Door beide met elkaar te combineren worden plekken nog interessanter.
  • Door consequent toepassen van dezelfde soort bomen in een straat of doorgaande weg, kan de herkenbaarheid van wegen en wijken versterkt worden.
  • In door krimp vrijkomende ruimtes kan worden geëxperimenteerd met nieuwe functies voor de groenstructuur, zoals stadslandbouw en energievoorziening.
  • In de bestaande situatie zijn in het besluitgebied enkele bomenrijen aanwezig. Waar mogelijk blijven deze in het plan behouden.

Conclusie

Overeenkomstig de algemene uitgangspunten van het Groenbeleidsplan, wordt het (openbaar gebied in het) projectgebied voorzien van een groene inrichting, waarmee een kwaliteitsimpuls wordt gegeven aan het centrum in z'n algemeenheid en het projectgebied in het bijzonder.

2.4.4 Duurzaamheidsbeleid

Duurzaamheid is een breed begrip dat een veelheid aan thema's en categorieën omvat. Daarom heeft de gemeente Heerlen een memo opgesteld waarin het richtinggevende kaderwordt toegelicht voor de fysieke aspecten van Duurzaamheid. Daarnaast wordt de doorwerking van dit kader in de vorm van voorwaarden voor de beoogde planontwikkeling meegegeven. Deze voorwaarden dienen te worden opgenomen in de het project programma /het programma van eisen.

De gemeente Heerlen is deelnemer van de campagne Gemeenten4Global goals. De Global Goals (ook wel bekend als Sustainable Development Goals (SDG's)) omvatten zeventien doelen om van de wereld een betere plek te maken in 2030. De Verenigde Naties (VN) hebben hiervoor een ontwikkelagenda vastgesteld voor 2015-2030. De Global goals hebben tot doel inzichtelijk te maken voor welke doelen een bijdrage kan worden geleverd. Met het gemeentelijk programma Duurzaamheid draagt de gemeente bij aan de Global goals energietransitie (7), circulaire economie (12) en klimaatadaptatie (13).

In het Programma Duurzaamheid-dat een sturende werking heeft voor duurzaamheidsinitiatieven heeft de gemeente de focus gelegd op drie pijlers van duurzaamheid:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie.

Het is belangrijk om in de ontwerpfase te bepalen hoe duurzaam of circulair het nieuwe gebouw wordt en in welke mate invulling wordt gegeven aan eisen en bijdragen aan ambities. Ook is belangrijk dat daarnaast de consequenties van keuzes voor andere kwaliteitseisen bespreekbaar worden gemaakt in een vroeg stadium en dat het bouwproces goed te volgen is.


Aanbevolen wordt om in de ontwerpfase afstemming van de drie pijlers van het programma Duurzaamheid te bereiken met de duurzaamheidstool GPR Gebouw. Hierin wordt gewerkt met een score tussen 1-10 voor vijf pijlers waaraan een ambitie kan worden verbonden:

  • Energie - 9 (BENG)
  • Milieu - 6,5
  • Gezondheid - 8
  • Gebruikskwaliteit - 8
  • Toekomstwaarde - 8.


Een score van 6,5 voor pijler milieu klinkt misschien wat laag, maar is een rechtstreekse resultante van een zeer hoge score op Energie (meer materiaal toevoegen om meer energie op locatie op te wekken). Een hogere score voor milieu is niet realistisch als minimale eis.


Door gebruik te maken van GPR wordt een goede borging van de beoogde kwaliteit verkregen en een duidelijk verhaal over de uiteindelijk bereikte kwaliteit van het gebouw/gebied. In de ontwerpfase functioneert de GPR als een monitoringstool om de mate van duurzaamheid te bewaken en een goede afweging te onderbouwen. GPR kan ook bij gedeeltelijke nieuwbouw/verbouwing worden ingezet.

Conclusie

Overeenkomstig de uitgangspunten van het duurzaamheidsbeleid, wordt er met onderhavige ontwikkeling aangesloten bij de uitgangspunten van de gemeente.

2.5 Afweging beleidskader

Concluderend kan gesteld worden dat de onderhavige ontwikkeling past binnen het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Middels de voorliggende omgevingsvergunning aanvraag met ruimtelijke motivering, wordt de ontwikkeling planologisch- juridisch geregeld. In hoofdstuk 5 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de overige (milieutechnische) randvoorwaarden.

Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

3.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Voor het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing is het van belang dat de uitgangssituatie, de bestaande situatie in het besluitgebied, goed in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk is een beschrijving opgenomen van het besluitgebied en zijn directe omgeving.

Het besluitgebied is gelegen in het centrum van Heerlen en wordt omsloten door de Eijmaelstraat, de Oude Kerkstraat, de Willemstraat en de Elfmorgenstraat. De bebouwing (voormalige houthandel) welke momenteel aanwezig is binnen het besluitgebied zal voor het onderhavige planvoornemen volledig worden gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV031200W000002-0301_0005.png"  
Luchtfoto besluitgebied en directe omgeving (2022).  


afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV031200W000002-0301_0006.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV031200W000002-0301_0007.png"  
Aanzicht vanuit de Eijmaelstraat   Aanzicht besluitgebied vanuit de Elfmorgenstraat  
afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV031200W000002-0301_0008.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV031200W000002-0301_0009.png"  
Aanzicht vanaf de Oude Kerkstraat met toegangsweg tot het besluitgebied   Aanzicht vanuit de Oude Kerkstraat met toegangsweg tot besluitgebied  

De bestaande formeel-ruimtelijke en fuctioneel-ruimtelijke structuur bestaat uit momenteel uit bedrijfsgebouwen, behorende bij de voormailige houtzagerij. Deze gebouwen liggen omsloten door diverse woningen en bijdrijven. Rondom de gebouwen is groen aanwezig. Planologisch heeft de locatie van de voormalige houtzagerij de bestemming 'Gemengd - 4'. De voor 'Gemengd - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dienstverlening;
  • b. ambachtelijke bedrijvigheid;
  • c. ateliers;
  • d. bedrijven van categorie 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten.

In de omgeving van de voormalige houtzagerij is 'Gemengd - 3' en 'Wonen' toegestaan.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Aanleiding plan

De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de verlening van een vergunning voor de realisatie van 28 grondgebonden woningen en 2 tiny houses aan de Willemstraat te Heerlen. Het betreffen voormalige bedrijfsgronden. Op de gronden zijn nog bedrijfsgebouwen aanwezig. Deze zullen voor de onderhavige ontwikkeling worden gesloopt. De onderhavige ontwikkeling draagt bij aan de woningbouwopgave voor Heerlen.

4.2 Projectbeschrijving

Het voornemen bestaat tot de realisering van 28 grondgebonden woningen 2 tiny houses aan de Willemstraat te Heerlen. De 28 woningen, worden deels gerealiseerd als geliberaliseerde woningen voor middenhuur, resp. deels gerealiseerd als sociale koopwoningen. Dat wil zeggen als koopwoningen voor de doelgroep starters en/of ouderen waarvan de maximale koopsom inclusief verwervingskosten gelijk is aan de kostengrens van de Nationale Hypotheek Garantie (NHG- grens 2022: €355.000,-). (Er is geen verdeling tussen huur en koop van deze 28 woningen).

De tiny houses worden allemaal huur. Binnen het besluitgebied zijn 48 parkeerplaatsen voorzien, welke allemaal binnen het besluitgebied worden gerealiseerd.

De 2 tiny houses hebben een bouw- en goothoogte van respectievelijk 3.375 mm en 2.920mm. De 20 grondgebonden woningen hebben een bouw – en goothoogte van respectievelijk 6.250mm en 5.770mm.
De 8 grondgebonden woningen hebben een bouw- en goothoogte van respectievelijk 3.375mm en 2.920mm.

De bestaande wegen rondom het besluitgebied worden gehandhaafd. De ontsluiting van het besluitgebied zal voor auto's plaatsvinden via de oostzijde op de Oude Kerkstraat. Aan zowel de oost-, als de westzijde, worden looppaden/fietspaden gerealiseerd voor de ontsluiting van het besluitgebied. De ontsluiting aan de westzijde (naar de Willemstraat) wordt op dermate wijze uitgevoerd dat deze ook gebruikt kan worden als calamiteitenroute voor de hulpdiensten, zoals bijvoorbeeld de brandweer. Overig gemotoriseerd (regulier) verkeer kan hier geen gebruik van maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV031200W000002-0301_0010.png"  
Kaart stedenbouwkundig plan (bron: aangeleverd door opdrachtgever)  

4.3 Ruimtelijke en stedenbouwkundige effecten

In het kader van het initiatief worden de gronden geheel herontwikkeld. Aangezien er reeds woningen rondom de locatie aanwezig zijn en de locatie gelegen is binnen een bestaand woongebied, passen de nieuw te bouwen grondgebonden woningen en Tiny Houses ruimtelijk-functioneel binnen de omgeving.

De ontwikkeling zal midden in een (min of meer) gesloten bouwblok worden gerealiseerd. De bebouwing is daarom kleinschaliger dan de omgeving. De bebouwing vormt een soort hofje. Verder zal er ten behoeve van het langzame verkeer een doorgang dwars door het bouwblok worden gemaakt. Voetgangers en fietsers krijgen een extra verbinding binnen de wijk. Er zal op eigen terrein worden geparkeerd, waardoor de parkeerdruk in de omgeving van de ontwikkeling niet toeneemt.

Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling, is er kortom geen sprake van negatieve ruimtelijke en/of stedenbouwkundige effecten op de korte en op (middel) lange termijn. Vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt wordt de ontwikkeling goed inpasbaar geacht.

Gelet op de beperkte omvang van de openbare ruimte is het aangewezen om in te zetten op een kwalitatief hoogwaardig en belevingsvol inrichtingsplan.

Het centrale plein is beeldbepalend in het plan en zal dan ook aangenaam en sfeervol vormgegeven en ingericht worden. Een (overdekte) ontmoetings- en verblijfplek zal ingebed worden in een compact groen parkje waarbij een waterinfiltratiezone subtiel in geïntegreerd zal worden.

De beperkte ruimte tussen de gevelwanden en de woonpaden biedt kansen voor de aanleg van geveltuinen. Door deze conceptueel te integreren in het totale bouwplan kan een grote meerwaarde bereikt worden tav beleving, biodiversiteit en hittebestendigheid.

Het is wenselijk dat een maximaal aantal opgaande, eventueel meerstammige karakterbomen toegevoegd worden aan het huidige plan.

Plantvakken, al of niet verlaagd, zullen met een lage soortenrijke en bio diverse beplanting ingevuld worden. Bij de sortimentskeuze van plantmaterialen zal rekening gehouden worden met kleurvariatie, seizoensbeleving en biodiversiteitswaarde.

Inrichting van de openbare ruimte moet duurzaam zijn, zowel in de zin van materialen die op duurzame wijze zijn geproduceerd en zich op duurzame wijze laten beheren, als in de zin dat de inrichting van de openbare ruimte voor een langere tijd mee kan. Dat maakt dat gekozen moet worden voor materialen die tegen een stootje kunnen en die op een mooie manier verouderen.

Verder wordt er rekening gehouden met toegankelijkheid en inclusiviteit. De toe te passen verlichting voldoet aan het vastgestelde beleidsplan van de gemeente. De openbare ruimte draagt daarnaast bij aan het gevoel van veiligheid. Verder wordt er gestreefd naar optimaal gebruik van circulaire materialen. Het ontwerp van de openbare ruimte is afgestemd op het beschikbare budget voor onderhoud en beheer.

4.4 Sociale veiligheid

Het plangebied is aangemerkt als een kwetsbaar gebied. Bij het opzetten van het plan is rekening gehouden met het waarborgen van veiligheid op straat.

Het plangebied is een inbreidingslocatie. Er is gekozen om gemotoriseerd verkeer enkel toe te staan aan 1 zijde aan de Oude Kerkstraat. Aan de Willemstraat-zijde is het plan enkel te bereikbaar voor langzaam-verkeer. De bestaande openingen aan Willemstraat en Oude Kerkstraat zijn zo veel als mogelijk als rechte lijnen het plangebied ingetrokken. Zo ontstaat een duidelijk zicht vanaf bestaande wijk richting het plangebied en vice-versa.

De randen van het plangebied zijn omsloten met bestaande achtertuinen. Nieuwe woningen zijn zodanig gepositioneerd dat tuinen rug-aan-rug komen te liggen. Er worden geen achterpaden toegepast.

In de noordzijde van plangebied is ruimte gehouden voor het parkeren van auto's. Parkeerterrein is breed van opzet met voldoende overzicht. het terrein is voor voetgangers aan 2 zijdes benaderbaar, insluiting wordt daarmee voorkomen. Het achterterrein is voldoende verlicht.

De woningen zijn geschakeld als bouwblokken. Ruimte tussen de bouwblokken wordt dichtgezet middels tuinmuren. De kopgevels van woningen zijn voorzien van gevelopeningen. Dit versterkt de sociale controle en zorgt voor een overhoekse oriëntatie. De aangrenzende woningen bij de trafo hebben gevelopeningen die uitkijken op deze locatie. De sociale controle is hiermee eveneens gewaarborgd ter plaatse van de Trafo. De voordeuren van woningen liggen iets terug in een overstek. De gevelopeningen aan het terugliggende deel grenzen aan verblijfsruimten.

Binnen de bouwblokken komen een aantal typologieën voor; met opbouw, zonder opbouw, mogelijkheden voor beroep aan huis of grote gezinnen. Deze differentiatie zorgt ook voor een gedifferentieerde samenstelling van bewoner; oud, jong, zelfstandig, hulpbehoevend, werkend en niet-werkend. Deze mix van bewoners zorgt voor een sociale binding. Dit wordt versterkt door een centrale plek voor ontmoeten aan het groene plein. Sociale binding zorgt ook voor sociale veiligheid.

De eenduidigheid wordt wel gezocht in licht kleur- en materiaalgebruik. Dit zorgt voor een sterke eigen identiteit; een nieuw hart in een bestaande wijk. De sterke identiteit zal zorgen voor trots en behoefte om dit te behouden. Excessen en ongewenst gedrag is ongewenst en men spreekt elkaar aan op gedrag en vraagt elkaar om hulp.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden de diverse relevante omgevingsaspecten aangehaald en wordt aangegeven hoe deze in dit project zijn ingepast.

5.1 Akoestiek

Een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van een geluidsgevoelig object, dient te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In deze wet wordt aangegeven hoe voor een gebied waar een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt, dient te worden omgegaan met geluidhinder als gevolg van wegverkeer, industrie en spoorwegen.

Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidgevoelige objecten. In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg een geluidzone heeft, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling waarbij een geluidzone geldt, dient een onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidbelasting van de ontwikkeling op de geluidgevoelige gebouwen binnen de geluidzone.

5.1.1 Onderzoek

In opdracht van HVG Real Estate is door Kragten een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd, met referentie HEE209-0001. Aanleiding is een woningbouwplan tussen de Willemstraat en de Oude Kerkstraat te Heelen. Onderstaand worden kort de resultaten van het onderzoek beschreven. Voor meer informatie wordt verwezen naar het volledige onderzoeksrapport dat als Bijlage 2 bij deze ruimtelijke onderbouwing is opgenomen.

In verband met de realisatie van het plan wordt een ruimtelijke procedure doorlopen. In het kader van deze procedure is conform het gestelde in de Wet geluidshinder (Wgh) een onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting ten gevolge van de zoneringsplichtige geluidsbronnen waarvan de zone het besluitgebied overlapt. De planlocatie is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van Spoorsingel. De geluidsbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeurswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidshinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de relevante 30 km.uur-wegen in de directe nabijheid meegenomen.

Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.

Wet geluidshinder

Ten gevolgen van de Spoorsingel bedraagt de geluidsbelasting inclusief aftrek artikel 110g Wgh maximaal 28 dB. De voorkeursgrenswaarde wordt ter plaatse van het gehele besluitgebied gerespecteerd. Maatregelen hoeven niet te worden getroffen en een hogere waarde hoeft niet te worden aangevraagd.

Goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidsbelasting ten gevolge van de omliggende 30 km/uur-wegen, de cumulatieve geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen en de geluidsbelasting op woningen aan de Oude Kerkstraat ten gevolge van de verkeersgeneratie van het plan (150 mvt/etmaal) berekend.

De geluidsbelasting vanwege de Oude Kerkstraat en de Willemstraat voldoen aan de voorkeurswaarde uit de Wet Geluidshinder. Geconcludeerd kan wordt dat er daarmee sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

De cumulatieve geluidsbelasting bedraagt maximaal 47 dB. Volgens methode Miedema komt dit overeen met een 'goed' woon- en leefklimaat. Op basis hiervan kan worden gesteld dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidsbelasting inclusief toename van de verkeersintensiteiten door de verkeersgeneratie van het plan (150 mvt/etmaal) op woningen en tuinen aan de Oude Kerkstraat berekend. Deze bedraagt maximaal 47 dB inclusief aftrek artikel 100g Wgh. De geluidsbelasting ten gevolge van de Oude Kerkstraat respecteert de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidshinder en een goed woon- en leefklimaat blijft gewaarborgd.


Conclusie
Vanuit akoestisch oogpunt bestaan er geen belemmeringen voor onderhavig planvoornemen.

5.2 Bodem

Bij een omgevingsvergunning procedure moet het bevoegde gezag voldoende inzicht hebben om de vraag te kunnen beantwoorden of de bodem geschikt is voor de in de omgevingsvergunning toe te kennen functie. Daarvoor dient een bodemonderzoek. Een bodemonderzoek hoeft echter niet te worden uitgevoerd als de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel kan dienen voor een bestemmingsplanwijziging. Een belangrijke voorwaarde daarbij is de vaststelling van het niet verdacht zijn van de locatie voor puntbronnen op basis van een uitgevoerd NEN 5725 vooronderzoek. Blijkt hieruit dat er geen verdachte locaties/situaties zijn, ofwel er zijn geen knelpunten, dan kan volstaan worden met dit vooronderzoek aangevuld met een veldinspectie.

Uit het vooronderzoek volgens NEN 5725 kan ook blijken dat de kwaliteit van de bodem onvoldoende zou kunnen zijn ofwel een verdachte situatie bestaat. In die gevallen moet altijd een vooronderzoek gevolgd door een verkennend onderzoek conform NEN 5740 worden uitgevoerd, aangevuld met een bodemonderzoek asbest conform NEN5707.

Onderzoeken die niet volgens de geldende normen zijn opgesteld en uitgevoerd zijn of verouderde onderzoeken gelden niet als representatief en onvoldoende.

5.2.1 Beleidskader

Bodembeleidsplan
Voor de gemeente Heerlen is sinds 28 september 2016 het bodembeleidsplan Heerlen van toepassing. In dit bodembeleidsplan wordt het gemeentelijk bodembeleid beschreven en het beleidsplan is derhalve het richtinggevend kader (uiteraard naast de wettelijke regelingen) voor zowel bodembescherming als bodemsanering.

Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft invulling aan het op duurzaamheid gerichte bodembeleid. De nota bodembeheer beschrijft hoe de gemeente Heerlen invulling geeft aan het Bbk. In het bodembeleidsplan is de nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart gemeente Heerlen opgenomen. De bodem in de gemeente Heerlen is beschreven in een bodemkwaliteitskaart die conform de Richtlijn Bodemkwaliteitskaarten is vervaardigd. Er kan worden geconcludeerd dat de lokale bodemkwaliteit over het algemeen voldoende wordt beschreven door de bodemkwaliteitskaart voor alle zones.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV031200W000002-0301_0011.png"  
Homogene deelgebiedenkaart.  
Deelgebied   Bovengrond   Ondergrond  
1 Agrarisch en natuur   <AW   <AW  
2 Woonwijken   <AW   Industrie  
3 Industrie   <AW   <AW  
4 Mijnsteengebieden   Wonen   Wonen  
AW   = Achtergrondwaarde    
Wonen   = Maximale waarde klasse Wonen    
Industrie   = Maximale waarde klasse Industrie    

Het besluitgebied is gelegen in deelgebied Woonwijken.

5.2.2 besluitgebied

Om de kwaliteit van de bodem in beeld te brengen zijn voor het besluitgebied de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:

  • 1. Verkennend bodem- en infiltratieonderzoek Willemstraat / Oude Kerkstraat (ong.) te Heerlen, BKK Bodemadvies bv, rapportnummer 220675.BKK, d.d. 24 februari 2023.
  • 2. Nader bodemonderzoek Oude Kerkstraat (ong.) te Heerlen, BKK Bodemadvies bv, rapportnummer 230156.BKK, d.d. 14 juni 2023.


De rapportages van de bodemonderzoeken zijn als Bijlage 3 en Bijlage 4 opgenomen bij de onderhavige ruimtelijke onderbouwing. Onderstaand worden de conclusies en aanbevelingen kort samengevat.


(1) Verkennend bodemonderzoek
In het kader van de geplande bestemmingsplanwijziging en herontwikkeling binnen het terrein aan de Willemstraat / Oude Kerkstraat te Heerlen is voor de onderzoekslocatie een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.

Conclusies

Asbest

Op het maaiveld van de onderzoekslocatie zijn geen asbest verdachte (plaat)materialen aangetroffen. Bij de uitvoering van proefgaten 11, 14, 16, 20, 22, 23 en 24 is asbesthoudend plaatmateriaal in het opgeboorde materiaal (grove fractie, > 20 mm) aangetroffen. Analyse heeft aangetoond dat het plaatmateriaal hechtgebonden chrysotiel asbest 2-5%, 10-15% of crocidoliet asbest 2-5% bevat.

Analytisch onderzoek heeft aangetoond dat voor proefgat 11, 22 en 23 de interventiewaarde voor asbest en voor proefgat 16 de helft van de maximale samenstellingswaarde voor asbest wordt overschreden. De hypothese 'asbestverdacht' wordt voor de onderzoekslocatie bevestigd.

Funderingslaag

In het puingranulaat (Fund 01 en Fund 02) zijn, met betrekking tot de organische parameters, geen overschrijdingen van de maximale samenstellingswaarde aangetoond. Uit de resultaten van de uitloogtesten blijkt dat voor geen van de gemeten parameters de maximale emissiewaarde overschreden wordt. Op basis van deze resultaten voldoet het beton- en puingranulaat indicatief aan de eisen voor een Niet-vormgegeven bouwstof.

Bodem

De bovengrond met zwak baksteen en verbrandingsresten is licht verontreinigd met kobalt, nikkel, koper, kwik en PAK. Volgens de Regeling bodemkwaliteit is indicatief sprake van klasse Industrie.

De bovengrond met sterk asfalt is licht verontreinigd met minerale olie, kobalt, nikkel, koper, zink, cadmium, kwik, lood, matig verontreinigd met nikkel en plaatselijk bij boring 18 sterk verontreinigd met PAK. Behoudens voor de bovengrond van boring 18 is volgens de Regeling bodemkwaliteit indicatief sprake van klasse Industrie.

In de visueel schone bovengrond van grind (analysemonster 05) zijn lichte verontreinigingen met minerale olie, kobalt, kwik en PAK aangetoond. Volgens de Regeling bodemkwaliteit is indicatief sprake van klasse Industrie.

De bovengrond met sterk puin is licht verontreinigd met minerale olie, kobalt, nikkel, zink, kwik, lood en PAK en plaatselijk sterk verontreinigd met PAK. Behoudens voor de bovengrond van boring 13 is volgens de Regeling bodemkwaliteit indicatief sprake van klasse Achtergrondwaarde, Wonen en Industrie.

De bodemkwaliteit is plaatselijk (bovengrond van boring 13 en 18) niet in overstemming met de huidige en toekomstige bestemming van de onderzoekslocatie. De verontreinigingssituatie met PAK is dusdanig dat volgens de Wet bodembescherming een nader bodemonderzoek noodzakelijk is om de ernst en de omvang van deze sterke verontreiniging vast te kunnen stellen.

PFAS-onderzoek

In de sterk verontreinigde grond zijn geen verhoogde gehalten aan PFOA, PFOS en overige PFAS ten opzichte van de toepassingsnormwaarden voor de bodemfunctieklasse Landbouw / natuur aangetoond. Met deze resultaten kan de sterk verontreinigde grond worden afgevoerd naar een erkend acceptant (BRL 7500).

Infiltratie onderzoek

Uit de meetresultaten blijkt dat op basis van de classificatie in de doorlatendheid de doorlatendheid in de verzadigde zone in de ondergrond op een diepte van 12-13 m-mv ter plaatse van INF 01 t/m 03 als goed doorlatend wordt beoordeeld.

Aanbevelingen

Asbest 

Omdat binnen enkele proefgaten het totaal gewogen asbestconcentratie boven de helft van de maximale samenstellingswaarde of boven de interventiewaarde ligt, is volgens protocol NEN 5707 en NEN 5987 een nader onderzoek noodzakelijk.

Funderingslaag 

De vrijkomende puinfunderingslaag is indicatief getoetst aan de Regeling bodemkwaliteit milieuhygiënisch geschikt bevonden voor hergebruik als een Niet-vormgegeven bouwstof.

Sterke bodemverontreinigingen

Getoetst aan Wet bodembescherming is voor de bovengrond tot max. 0,4 m-mv op en tweetal plaatsen binnen de onderzoekslocatie sprake van sterk verontreinigde grond met PAK. Een nader bodemonderzoek is noodzakelijk om de ernst en de omvang van deze sterke verontreinigingen vast te kunnen stellen.

Boven- en ondergrond

De overige aangetoonde lichte verontreinigingen met zware metalen, minerale olie en/of PAK vormen geen belemmeringen voor de voorgenomen herontwikkeling.

Voor het elders toepassen van de boven- en ondergrond die vrijkomen bij graafwerkzaamheden zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Indicatief is hier wisselend sprake van klasse Achtergrondwaarde, klasse Wonen en klasse Industrie. Met voorliggende resultaten kan deze vrijkomende grond worden aangeboden aan een BRL 9335 erkende acceptant.

Veiligheidsklassen

Aan de hand van de berekeningssystematiek uit de CROW-publicatie 400 blijkt dat ter plaatse van boring 13 en 18 geen veiligheidsklasse van toepassing is. Voor de graafwerkzaamheden ter plaatse van proefgat 11, 22 en 23 is de voorlopige veiligheids-klasse zwart niet vluchtig van toepassing. Een nader onderzoek zal uitwijzen of deze voorlopige veiligheidsklasse dient te worden aangehouden.

Voor de overige werkzaamheden in de boven- en ondergrond is geen veiligheidsklasse van toepassing.

(2) Nader bodemonderzoek

Naar aanleiding van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek dat door BKK Bodemadvies bv (projectnummer 220675, d.d. 24 februari 2023) heeft BKK Bodemadvies bv een nader bodemonderzoek uitgevoerd naar de ernst van de mogelijke (sterke) bodemverontreiniging met asbest en PAK. Hieronder zijn de conclusies en aanbevelingen weergegeven.

Conclusies

Asbest

Uit de onderzoeksresultaten wordt vastgesteld dat het eerder aangetoonde asbestgehalte boven de interventiewaarde en de helft van de maximale samenstellingswaarde in proefgat 11, 16, 22 en 23 in het verkennend asbestonderzoek van BKK Bodemadvies zijn bevestigd. Er is sprake van een verontreiniging met asbest. De aanwezige verontreinigingen met asbest zijn ingekaderd tot proefsleuven SL 01, SL 02, SL 04, SL09 en SL 11. De totale hoeveelheid wordt ingeschat op circa 624 m², het volume betreft circa 362 m³.

Risicobeoordeling asbestverontreiniging

Er zijn ter plaatse van proefsleuven SL 01 en SL 11 onaanvaardbare risico’s, welke met spoed (binnen 4 jaar) gesaneerd dienen te worden, vanwege de asbestgehalte > 1.000 mg/kgds.

Bodemkwaliteit

Uit de onderzoeksresultaten wordt ingeschat dat de totale omvang van de sterke verontreinigingen met PAK binnen het werkgebied wordt ingeschat op 22 m3 bij een totale oppervlakte van 71 m2 en een maximale diepte van de sterk verontreinigde bodemlaag van 0,5 meter.

Naar aanleiding hiervan kan gesteld worden dat er volgens de Wet bodembescherming geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Het criterium van meer dan 25 m3 (>I) wordt niet overschreden.

Gezien de aanwezigheid van visuele waarnemingen in de verontreinigde bodemlagen van asfalt is er een directe relatie aan te wijzen met bodemvreemde bijmengingen.
PFAS-onderzoek

In de sterk verontreinigde grond zijn geen verhoogde gehalten aan PFOA, PFOS en overige PFAS ten opzichte van de toepassingsnormwaarden voor de bodemfunctieklasse Landbouw / natuur aangetoond. Met deze resultaten kan de sterk verontreinigde grond worden afgevoerd naar een erkend acceptant (BRL 7500).

Aanbevelingen

De sterke bodemverontreinigingen vormen een belemmering bij de toekomstige graafwerkzaamheden in verband met de voorgenomen nieuwbouwplannen binnen de onderzoekslocatie.

Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten en de daaraan verbonden conclusies wordt aanbevolen om de sterke verontreinigingen door middel van ontgraven te saneren volgens een nog nader op te stellen BUS-melding.

Alvorens kan worden overgegaan tot saneren, dient op grond van de saneringsparagraaf in de Wet bodembescherming, bij een geval van ernstige bodemverontreiniging, een saneringstraject te worden doorlopen. Concreet betekent dit het volgende:

  • Het opstellen van een BUS-melding en indienen bij het bevoegd gezag (Gemeente Heerlen);
  • Het verkrijgen van een goedkeuring op de BUS-melding
  • De uitvoering van de sanering vindt plaats door een erkende bodemsaneerder (SIKB 7000 en protocol 7001) en onder milieukundige begeleiding van een erkend milieuadviesbureau (SIKB BRL 6000 en protocol 6001);
  • Na beëindiging van de saneringswerkzaamheden dient een evaluatieverslag van de sanering ter goedkeuring worden voorgelegd aan het bevoegd gezag (Gemeente Heerlen).

Als op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning nog (niet geheel) duidelijk is dat de bodem geschikt is voor de beoogde functie 'wonen' wordt in deze vergunning de voorwaarde opgenomen dat de bouw pas mag starten indien is gebleken dat de bodem na sanering wel geschikt is voor het realiseren van woningen.

5.3 Niet gesprongen explosieven

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is er door AVG Explosieven Opsporing NL een pragmatische opsporingsanalyse ontplofbare oorlogsresten uitgevoerd. De volledige rapportage is als Bijlage 5 bijgevoegd bij deze ruimtelijke onderbouwing.

Aanleiding voor de POA is het gemeentebreed vooronderzoek van Heerlen waarin de locatie deels wordt aangeduid als verdacht op de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten.

Onderstaand worden kort de resultaten van het onderzoek beschreven. Voor meer informatie wordt verwezen naar het volledige onderzoeksrapport dat als Bijlage bij deze motivering is opgenomen.

Aan de hand van het uitgevoerde vooronderzoek is geconcludeerd dat de afbakeningen uit het gemeentebreed vooronderzoek niet (langer) conform de vigerende normen van het CS-VROO houdbaar zijn. De heroverwogen afbakeningen resulteren niet langer in een op afwerpmunitie verdacht gebied ter plaatse van het projectgebied van deze POA.

5.4 Na-ijlende effecten mijnbouw

Door de voormalige mijnbouw zijn er mogelijke risico's - zoals beschreven in het rapport “na-ijlende gevolgen van de steenkolenwinning in Zuid-Limburg” van 14-12-2016 door het Ministerie van Economische Zaken - met betrekking tot ondiepe winning en/of protectie zone industriële schachten en/of risico`s door mijngas.

Er is getoetst of op de locatie sprake kan zijn van na-ijlende effecten. Gebleken is dat op deze locatie niet ligt een zone waar na-ijlende effecten zijn te verwachten.  

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Nationaal beleid

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn in hoofdstuk 5 onder titel 2 eisen ten aanzien van luchtkwaliteit opgenomen (ook 'Wet luchtkwaliteit' genoemd). De volgende besluiten en regelingen hangen daarmee samen:

  • Besluit gevoelige bestemmingen;
  • Besluit 'Niet in betekenende mate' (NIBM);
  • Regeling 'Niet in betekenende mate' (NIBM).


Deze wet- en regelgeving omvat maatregelen om aan de ene kant de uitstoot van schadelijke stoffen te beperken en aan de andere kant te voorkomen dat mensen langdurig worden blootgesteld aan verontreiniging. Voor de onderhavige ontwikkeling is een onderzoek naar luchtkwaliteit uitgevoerd. De volledige rapportage is bijgevoegd bij de onderhavige ruimtelijke ondrebouwing als Bijlage 6.

5.5.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Conform artikel 5.16a van de 'Wet luchtkwaliteit' kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) nadere regels worden gesteld om te voorkomen dat bij een (dreigende) overschrijding van één of meerdere grenswaarden projecten doorgang vinden die ertoe leiden dat het aantal blootgestelden met een verhoogde gevoeligheid toeneemt. In dit kader is het Besluit gevoelige bestemmingen opgesteld. Het Besluit gevoelige bestemmingen beperkt de mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren in overschrijdingssituaties voor zogenaamde 'gevoelige bestemmingen'. Tot die gevoelige bestemmingen worden scholen, kinderopvang en bejaarden-, verpleeg- of verzorgingshuizen gerekend. In het Besluit is aangegeven dat moet worden onderzocht of op een locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden, indien de locatie is gelegen binnen 300 meter vanaf Rijkswegen of binnen 50 meter vanaf provinciale wegen.

De planlocatie ligt niet binnen de 50 meter contour van de N281. Daarom is het Besluit gevoelige bestemmingen niet van toepassing en vormt het geen beperking voor de ontwikkeling.

5.5.3 Niet in betekenende mate (NIBM)

Op basis van artikel 4 van het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” is een ministeriële regeling van kracht geworden (“Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”). In deze regeling wordt een aantal ontwikkelingen genoemd die in elk geval als “niet in betekenende mate” (NIBM) kunnen worden aangemerkt. Voor de in de regeling benoemde ontwikkelingen hoeft ten behoeve van een planrealisatie geen luchtkwaliteitsberekening meer te hoeven worden uitgevoerd.

In voorschrift 3A.2 van bijlage 3a behorende bij de voornoemde ministeriële regeling wordt het navolgende gesteld:

“Aangewezen ingevolge artikel 4, eerste lid, worden woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3000 woningen omvat”.

Binnen het onderhavige besluitgebied is men voornemens om 28 woningen en 2 tiny houses te realiseren. In geval van 1 of meerdere ontsluitingswegen is het plan op basis van het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” per definitie aan te merken als NIBM en hoeft ten behoeve van de planrealisatie geen verdere luchtkwaliteitsberekening meer te worden uitgevoerd.

Volledigheidshalve is de achtergrondconcentratie beschouwd ter plaatse van de beoogde planlocatie. De concentratiekaarten geven de achtergrondconcentraties per kilometer vak. De planlocatie is beoogd binnen het kilometervak met coördinaten X: 196000 en Y: 322000). Op basis van de grootschalige concentratiekaarten van Nederland (GCN-kaart5) blijkt dat de achtergrondconcentratie in 2021 en latere jaren ter plaatse van de planlocatie ten hoogste 13,12 ìg/m³ stikstofdioxide (NO2), 17,26 ìg/m³ fijn stof (PM10) en 10,58 ìg/m³ (zeer) fijn stof (PM2,5) betreft. De totale immissie in geval van maximale planbijdragen die vallen onder NIBM overschrijdt derhalve de geldende normstelling ter plaatse van het plan niet.

5.5.4 Conclusie

Met de vaststelling van de omgevingsvergunning worden geen wettelijke eisen ten aanzien van luchtkwaliteit overschreden.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

De VNG-publicatie: “Bedrijven en milieuzonering” (versie 2009, verder te noemen: de VNG-publicatie), geeft informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten van diverse bedrijfsactiviteiten. Tevens geeft deze publicatie richtafstanden voor het ontwikkelen van bedrijfsactiviteiten in relatie tot het lokale omgevingstype. De publicatie is een hulpmiddel bij de ruimtelijke inpassing van plannen en vormt op basis van vaste jurisprudentie een goed vertrekpunt voor deze beoordeling.

Voor de beoordeling van een goede inpassing wordt onderscheid gemaakt in twee omgevingstypes. De twee omgevingstypes die de VNG hanteert, zijn enerzijds “rustige woonwijk en rustig buitengebied” en anderzijds “gemengd gebied”. Voor beide omgevingstypen gelden verschillende richtafstanden. De te onderscheiden omgevingstypen worden onderstaand nader getypeerd.

Rustige woonwijk en een rustig buitengebied

“Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stilte gebied of een natuurgebied.”

Gemengd gebied

“Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.”

Het omgevingstype wordt bepaald door de omgeving waarin de planrealisatie plaatsvindt en niet door het plan zelf. Het vertrekpunt vormt in algemene zin de afstand behorend bij een rustige woonwijk en een rustig buitengebied. De richtafstanden die hierbij behoren, kunnen echter met één stap worden verkleind indien er sprake is van een gemengd gebied.

In de onderstaande tabel zijn de richtafstanden opgenomen zoals deze in de VNG-publicatie worden geadviseerd.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10   m   0   m  
2   30   m   10   m  
3.1   50   m   30   m  
3.2   100   m   50   m  
4.1   200   m   100   m  
4.2   300   m   200   m  

De richtafstanden gelden voor verschillende aspecten die tot milieuhinder kunnen leiden. Daarbij is de grootste afstand behorend bij één van de milieuaspecten; geur, stof, geluid en gevaar, bepalend voor de te hanteren richtafstand. Met het respecteren van de grootste afstand behorend bij een bepaalde bedrijfscategorie, wordt zo veel mogelijk hinder bij omwonenden voorkomen en wordt aan bedrijven voldoende zekerheid geboden dat zij hun bedrijfsactiviteiten op de betreffende locatie kunnen uitoefenen.

Omgevingstype en milieucategorie
De omgeving van de planlocatie wordt in de huidige situatie gekenmerkt als gemengd gebied. Aangezien de naastgelegen percelen ook in de beoogde situatie de enkelbestemming gemengd behouden, kan geconcludeerd worden dat de gebiedstypering gemengd blijft.

Bedrijven in de nabije omgeving

In opdracht van HVG Real Estate is door Kragten een onderzoek uitgevoerd naar de haalbaarheid van de planologische inpassing van 28 woningen en 2 tiny houses aan de Willemstraat in Heerlen. Het volledige rapport is bijgevoegd aan deze ruimtelijke onderbouwing als Bijlage 7. De huidige locatie betreft een voormalige houthandel.

Navolgend zijn de bestemmingen conform het vigerende bestemmingsplan ‘Heerlen-Stad Noord’ vastgesteld d.d. 29-06-2015 in de directe omgeving van het besluitgebied weergegeven. Relevante locaties zijn genummerd en worden onderstaand behandeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV031200W000002-0301_0012.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV031200W000002-0301_0013.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV031200W000002-0301_0014.png"  

Ligging besluitgebied en in de omgeving aanwezige (bedrijfs-)bestemmingen (bron:
www.ruimtelijkeplannen.nl)  

1: Dit perceel heeft de enkelbestemming ‘Gemengd – 4’ en is bestemd voor dienstverlening, ambachtelijke bedrijvigheid, ateliers, bedrijven met ten hoogste milieucategorie 2. Er is geen sprake van een functieaanduiding. Voor milieucategorie 2 geldt een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied.

2: Dit perceel heeft de enkelbestemming ‘Gemengd – 3’ en is bestemd voor dienstverlening, ambachtelijke bedrijvigheid, ateliers, wonen in de vorm van woningen. Er is geen sprake van een functieaanduiding. In gemengd gebied is geen sprake van een richtafstand voor deze functies.

3: Dit perceel heeft de enkelbestemming ‘Gemengd – 3’ en is bestemd voor dienstverlening, ambachtelijke bedrijvigheid, ateliers, wonen in de vorm van woningen. Er is sprake van een functieaanduiding ‘detailhandel’. In gemengd gebied is geen sprake van een richtafstand voor deze functies.

4,5,6: Deze percelen hebben de enkelbestemming ‘Gemengd – 3’ en zijn bestemd voor dienstverlening, ambachtelijke bedrijvigheid, ateliers, wonen in de vorm van woningen. Er is geen sprake van een functieaanduiding. In gemengd gebied is geen sprake van een richtafstand voor deze functies.

7: Dit perceel betreft het besluitgebied. Op enkelbestemming ‘Gemengd – 4’ is wonen niet toegestaan, de huidige bestemming komt derhalve te vervallen.

8: Dit perceel heeft de enkelbestemming ‘Gemengd – 3’ en is bestemd voor dienstverlening, ambachtelijke bedrijvigheid, ateliers, wonen in de vorm van woningen. Er is geen sprake van een functieaanduiding. In gemengd gebied is geen sprake van een richtafstand voor deze functies.

9: Dit perceel heeft de enkelbestemming ‘Gemengd – 3’ en is bestemd voor dienstverlening, ambachtelijke bedrijvigheid, ateliers, wonen in de vorm van woningen. Er is sprake van een functieaanduiding ‘kantoor’. In gemengd gebied is geen sprake van een richtafstand voor deze functies.

10: Dit perceel heeft de enkelbestemming ‘Maatschappelijk’ en is bestemd voor maatschappelijke voorzieningen.

Er is geen sprake van een functieaanduiding. In gemengd gebied is geen sprake van een richtafstand voor deze functie.

Navolgende afbeelding geeft de richtafstanden behorende bij de meest nabij gelegen bestemmingen en functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV031200W000002-0301_0015.png"  
Richtafstanden omliggende percelen  

Uit bovenstaande uitsnede blijkt dat de richtafstanden van de percelen met de bestemming “bedrijf” reiken tot over de planlocatie. De woningen vallen echter buiten de richtafstanden. De realisatie van de beoogde woningen legt hiermee geen beperkingen op aan de bestaande bedrijvigheid. Daarnaast mag, op basis van de richtafstanden, ter plaatse van de beoogde woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verwacht worden.

Conclusie

Middels de uitgevoerde beoordeling is inzichtelijk gemaakt met welke richtafstanden bij de invulling van het plan rekening moet worden gehouden. De omgeving van het besluitgebied is getypeerd als gemengd gebied.

Uit de uitgevoerde beoordeling blijkt dat de richtafstanden van de percelen met de bestemming “bedrijf” reiken tot over de planlocatie, maar niet tot de woningen. Er is derhalve sprake van voldoende ruimtelijke scheiding. Daarnaast mag, op basis van de richtafstanden, ter plaatse van de beoogde woningen een aanvaardbaar woon en leefklimaat verwacht worden.

5.7 Externe veiligheid

5.7.1 Nationaal beleidskader

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.

In de landelijke regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:

  • activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water.


Ook zijn er onder meer landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Verder wordt bij de plaatsing van windmolens tegenwoordig ook de externe veiligheid in ogenschouw genomen.

De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Afhankelijk van de ruimtelijke ontwikkeling en beschikbare gegevens is deze beperkt of ruim van opzet.

Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu ten gevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid van een persoon is fictief. Niet wordt beoordeeld hoe groot de kans op de aanwezigheid van een persoon feitelijk is. Het PR kan op de kaart van een gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Via het PR wordt een basisbeschermingsniveau gewaarborgd.

Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Bij het GR wordt wel beoordeeld hoeveel personen zich, redelijkerwijs, feitelijk in de omgeving kunnen bevinden. Voor het GR geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze oriëntatiewaarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Deze argumentatie is een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico.

Verantwoordingsplicht groepsrisico
Voor het bevoegd gezag geldt een verantwoordingsplicht, wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten via de omgevingsvergunning worden toegelaten. Dit betreft ook de al bestaande (beperkt) kwetsbare objecten, zoals al gebouwde woningen.

Een risicobron is bijvoorbeeld een buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Met het invloedsgebied wordt gedoeld op het gebied waarbinnen minimaal 1% van de aanwezige personen overlijdt als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen ter plaatse van de risicobron. Het invloedsgebied van een risicobron is soms vastgelegd in de wet. In de andere gevallen kan het worden berekend aan de hand van vastgelegde rekenregels.

De verantwoording van het groepsrisico is één van de onderdelen van een goede ruimtelijke ordening. De omvang en diepgang van de verantwoording is daarbij afhankelijk van de gevolgen voor het groepsrisico. Dit wordt per ruimtelijk plan beoordeeld.

5.7.2 Externe veiligheid inrichtingen

Bij de realisatie van het plan dient rekening te worden gehouden met de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen bij inrichtingen waarvoor ook aan te houden risicoafstanden gelden. Bepaald dient te worden of eventueel aanwezige risicovolle inrichtingen belemmeringen kunnen vormen voor de planrealisatie.

In de nabijheid van het besluitgebied zijn geen inrichtingen aanwezig waarvan het invloedsgebied reikt tot over het besluitgebied. Ook zijn er geen activiteiten waarvoor risicoafstanden gelden (bijvoorbeeld propaan). De risico’s als gevolg van inrichtingen vormen geen belemmering voor de planvorming. In het besluitgebied worden risicovolle activiteiten uitgesloten. Geconcludeerd kan worden dat een verantwoordingsplicht niet aan de orde is.

5.7.3 Externe veiligheid buisleidingen

Bij de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten dient tevens rekening te worden gehouden met het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen waarvoor bepaalde aan te houden risicoafstanden gelden. Deze afstanden zijn onder andere afhankelijk van de aard van de stof, de druk waaronder deze wordt getransporteerd, de diepteligging en de diameter en wanddikte van de buisleiding. Ten aanzien van de externe veiligheid gaat het vooral om de risico’s in het geval er iets fout gaat met een hogedruk aardgastransportleiding. Maar ook andere buisleidingen kunnen een aandachtsgebied voor externe veiligheid hebben dat tot over het plan reikt. Bepaald dient te worden of eventueel aanwezige buisleidingen consequenties kunnen hebben voor het besluitgebied.

Het besluitgebied ligt niet binnen de 1% letaliteitsafstand van een buisleiding. De risico’s als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen geen aandachtspunt voor de planlocatie. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.

5.7.4 Externe veiligheid transport

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in de richtlijnen voor stationaire bronnen en transportassen. De regelgeving rond de risico’s van het transport van gevaarlijke stoffen volgt per 1 april 2015 uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs, Stb. 2013, nr. 307). De Wvgs vervangt de nota en de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). In de Wvgs en het besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) worden normwaarden gegeven voor twee verschillende typen risico’s, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In de bijlagen van de Regeling Basisnet is opgenomen voor welke transportroutes de externe veiligheidsrisico’s bepaald moeten worden. In de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) is vastgelegd hoe de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen berekend en geanalyseerd moeten worden.

5.7.5 Plaatsgebonden risico

Aan de hand van de risicokaart (zie: www.risicokaart.nl) zijn de plaatsgebonden externe veiligheidsrisico's beoordeeld. Deze toets heeft uitgewezen dat binnen het besluitgebied en de omgeving geen risicobronnen aanwezig zijn. Het plaatsgebonden risico voor externe veiligheid staat dan ook niet in de weg aan de vaststelling van de omgevingsvergunning.

5.7.6 Groepsrisico

Voor de onderhavige ontwikkeling is een quickscan externe veiligheid en een verantwoording van het groepsrisico uitgevoerd. De volledige rapporten zijn als Bijlage 8 en Bijlage 9 bijgevoegd bij de onderhavige ruimtelijke onderbouwing. Hieronder volgt een korte samenvatting.

Spoorlijn
Het besluitgebied bevindt zich op circa 175 meter afstand van de spoorlijn Sittard aansl. – Heerlen (route 380). Op grond van de ruimtelijke scheiding vormen de PR 10-6 risicocontour en het PAG geen aandachtspunten voor de planontwikkeling. Aangezien het plan op minder dan 200 meter van deze spoorlijn is gelegen, is de hoogte van het groepsrisico wel een aandachtspunt. Gelet op de reeds aanwezige personendichtheid langs het spoor is te verwachten dat een toename van 72 personen op 175 meter van het spoor, geen significante invloed heeft op de personendichtheid, dus ook niet op de hoogte van het groepsrisico. Gebleken is dat het besluitgebied binnen het invloedsgebied van deze spoorlijn (A-stoffen) ligt, waardoor de risico’s als gevolg van transport over het spoor (BLEVE scenario) meegenomen worden in een uitgebreide verantwoording van de hoogte van het groepsrisico, aangezien de oriëntatiewaarde overschreden wordt.

Wegen
Gebleken is dat enkel de rijksweg A76 (wegvak L64) relevant is voor de planontwikkeling. Deze weg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, ligt op een afstand van circa 2.350 meter van het besluitgebied. De A76 is opgenomen in het Basisnet weg. Op grond van de ruimtelijke scheiding vormen de PR10-6-risicocontour en het PAG geen belemmeringen voor het plan. Ook de hoogte van het groepsrisico vormt geen aandachtspunt op grond van de ruimtelijke scheiding. Wel ligt het besluitgebied binnen het invloedsgebied van toxische vloeistoffen (LT3) als gevolg van deze weg. De risico’s als gevolg van transporten met gevaarlijke stoffen (toxisch scenario) over de A76 dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording van de hoogte het groepsrisico.

Water
Binnen een afstand van 1.070 meter van het besluitgebied zijn geen waterwegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het transport van gevaarlijke stoffen over water vormt geen belemmeringen voor de planontwikkeling.

Verantwoording groepsrisico
In opdracht van HVG Real Estate is door Kragten een inventarisatie uitgevoerd naar de externe veiligheidsrisico’s ten behoeve van de ontwikkeling van een woningbouwplan op de locatie Willemstraat/Oude Kerkstraat te Heerlen. De plannen betreffen de realisatie van 28 grondgebonden woningen en 2 Tiny Houses. Aangezien de plannen niet binnen het vigerende bestemmingsplan passen, dient een ruimtelijke procedure doorlopen te worden. Externe veiligheid is een van de milieuaspecten die beschouwd moet worden.

Gebleken is dat enkel de rijksweg A76 (wegvak L64) relevant is voor de planontwikkeling. Deze weg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, ligt op een afstand van circa 2.350 meter van het besluitgebied. De A76 is opgenomen in het Basisnet weg. Op grond van de ruimtelijke scheiding vormen de PR10-6-risicocontour en het PAG geen belemmeringen voor het plan. Ook de hoogte van het groepsrisico vormt geen aandachtspunt op grond van de ruimtelijke scheiding.

Wel ligt het besluitgebied binnen het invloedsgebied van toxische vloeistoffen (LT3) als gevolg van deze weg. De risico’s als gevolg van transporten met gevaarlijke stoffen (toxisch scenario) over de A76 dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording van de hoogte het groepsrisico.

Het besluitgebied bevindt zich op circa 175 meter afstand van de spoorlijn Sittard aansl. – Heerlen (route 380). Op grond van de ruimtelijke scheiding vormen de PR 10-6 risicocontour en het PAG geen aandachtspunten voor de planontwikkeling. Aangezien het plan op minder dan 200 meter van deze spoorlijn is gelegen, is de hoogte van het groepsrisico wel een aandachtspunt. Het plan voegt ten hoogste 72 mensen toe op een afstand van 175 meter van het Basisnet spoor. Gelet op de personendichtheid langs de spoorweg is te verwachten dat dit geen significante betekenis heeft voor de hoogte van het groepsrisico. Gebleken is dat het besluitgebied binnen het invloedsgebied van deze spoorlijn (A-stoffen) ligt, waardoor de risico’s als gevolg van transport over het spoor (BLEVE scenario) meegenomen worden in een uitgebreide verantwoording van de hoogte van het groepsrisico, aangezien de oriëntatiewaarde overschreden wordt.

Bevt - Water-, weg- en spoorwegtransport

Het besluitgebied is gelegen binnen de invloedsgebieden van de spoorlijn Sittard aansl. – Heerlen en de rijksweg A76. Voor de spoorlijn dient een uitgebreide verantwoording opgesteld te worden, aangezien de

oriëntatiewaarde overschreden wordt. Voor de weg kan formeel volstaan worden met een beperkte verantwoording, echter ook deze risico’s zullen in deze uitgebreide verantwoording beschouwd worden.

Personendichtheid binnen invloedsgebied

Aangezien in de nabije omgeving van het besluitgebied de spoorlijn Sittard aansl. – Heerlen en A76 zijn gelegen, ligt het besluitgebied binnen het invloedsgebied van deze trajecten, op grond van de stoffen die over deze transportassen vervoerd worden. De personendichtheid langs het spoor is met behulp van de gegevens van de BAG bepaald. Dit is in de onderstaande tabel weergegeven.

  Huidige situatie   Toekomstige situatie  
Dagperiode   44.316 pers./183 ha = 242,2 pers.   44.352 pers./183 ha = 242,4 pers.  
Nachtperiode   29.585 pers./183 ha = 161,7 pers.   29.657 pers./183 ha = 162,1 pers.  

Het besluitgebied betreft in de huidige situatie een voormalig ambachtelijk bedrijf, waar overeenkomstig de BAG geen personen aanwezig zijn. In de toekomstige situatie worden binnen het besluitgebied 28 grondgebonden woningen en 2 Tiny Houses gerealiseerd. Voor de woningen binnen het plan is uitgegaan van het kental voor wonen (2,4 personen/woning) en een aanwezigheid van 50% in de dagperiode en 100% gedurende de nacht. Het besluitgebied leidt tot een toename van 36 personen in de dagperiode en 72 personen in de nachtperiode.

Als gevolg van de planvorming is sprake van een toename van het aantal personen binnen het besluitgebied echter neemt de personendichtheid per hectare niet (significant) toe.

Hoogte groepsrisico

Uit bovenstaande beschouwing blijkt dat de personendichtheid binnen het invloedsgebied niet significant toeneemt als gevolg van de planvorming. Voor de beoogde locatie betekent dit dat de planvorming geen rekenkundige invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico.

Uit recente onderzoeken in de omgeving is gebleken dat het groepsrisico de oriëntatiewaarde overschrijdt met een factor 2,2.

Maatgevende scenario’s

Als gevolg van vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor en de weg dient binnen de planlocatie rekening gehouden te worden met verschillende scenario’s.

Scenario   A76   Spoor  
BLEVE-scenario
(brandbare gassen)  
-   x  
Toxische scenario
(toxische vloeistoffen)  
x   -  

Bestrijdbaarheid/Beheersbaarheid

De beheersbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om haar taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Hierbij hanteert de regionale brandweer richtlijnen zoals beschreven in de publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid” van brandweer Nederland.

Uit bovengenoemde handleiding volgt het advies dat het besluitgebied en de risicobronnen goed bereikbaar moeten zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van calamiteiten het besluitgebied en de risicobronnen goed bereikbaar zijn. Als gevolg van de planvorming wijzigt de bereikbaarheid van de relevante risicobronnen niet. Het besluitgebied is vanuit verschillende windrichtingen bereikbaar.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten.

Binnen het besluitgebied worden geen functies gerealiseerd die specifiek bedoeld zijn voor minder zelfredzame personen. Uitgangspunt is dat aanwezige personen zelfstandig, danwel met hulp van overige aanwezigen in veiligheid gebracht kunnen worden.

In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid kan worden verbeterd door maatregelen zoals een waarschuwings- en alarmeringssysteem en risicocommunicatie (hoe te handelen bij een incident, gebaseerd op het eerder genoemde scenario’s). In geval van een calamiteit is het van levensbelang dat de aanwezigen tijdig gewaarschuwd worden.

De invulling van de risicocommunicatie dient conform de Wet veiligheidsregio’s door het bestuur van de Veiligheidsregio’s uitgevoerd te worden. De Veiligheidsregio ondersteunt en adviseert de gemeenten hierin in voorbereiding op een alarmering bij rampen.

Bovengenoemde punten ten aanzien van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid dienen voor advies te worden voorgelegd aan de regionale Brandweer dan wel de Veiligheidsregio. De aanvullende adviezen van de brandweer of veiligheidsregio dient de gemeente Heerlen mee te wegen in haar besluitvorming.


Conclusie
Gelet op het feit dat het besluitgebied op grote afstand van omliggende risicovolle inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen ligt en er invulling is gegeven aan de verantwoording van het groepsrisico, bestaan er vanuit het kader van externe veiligheid geen directe belemmeringen.

5.7.7 Advies Veiligheidsregio

In overleg met de Veiligheidsregio zullen de gevels van de woningen die gericht zijn naar het spoor voorzien worden van minerale wolisolatie en explosiewerend glas om de impact door hittestraling- en overdrukscenario's te verlagen.

Om de gevolgen van toxische scenario's te verkleinen worden, moet de luchttoevoer van de woningen met een afsluitbaar ventilatiesysteem volledig uitgeschakeld kunnen worden. Ook de ramen, deuren en natuurlijke ventilatie (zoals roosters) moeten gesloten kunnen worden. De luchtinvoer dient bij voorkeur niet aan de zijde van de risicobron (A76) te worden geplaatst.

Daarnaast wordt het bewustzijn van de toekomstige bewoners vergroot door risicocommunicatie en een handelingsperspectief.

5.7.8 Gemeentelijk beleid

In de nota 'Beleid externe veiligheid 2011-2015' heeft de gemeente Heerlen het beleid voor externe veiligheid geformuleerd. Dit beleid is op 1 november 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Het doel van het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Heerlen is het behouden van een verantwoord en aanvaardbaar veiligheidsniveau. Het beleid in deze nota leidt tot een gebiedsgerichte aanpak van externe veiligheid en het beperken van de risico's van de bronnen waar dat nodig is. Dit beleid kan worden doorgevoerd in de gemeentelijke structuurvisie en bestemmingsplannen.

Het gevolg van dit beleid is dat bepaalde bedrijven, die zijn gevestigd op locaties waar dat op grond van dit beleid ongewenst is, zullen worden beperkt in hun mogelijkheden. Ook zal de ontwikkeling van bepaalde gebieden anders moet worden beoordeeld vanwege de aanwezige risico's. Dit beleid zal ertoe leiden dat op de langere termijn in Heerlen de risico's door het gebruik en de toepassing van gevaarlijke stoffen binnen aanvaardbare grenzen kunnen blijven. Het beleid is niet bedoeld als een keurslijf. Het biedt een afwegingskader om optimaal met externe veiligheid in samenspel met andere belangen en andere instanties rekening te houden.

In 2014 is in opdracht van de provincie Limburg door Adviesgroep AVIV in beeld gebracht welke risicobronnen in de gemeente Heerlen aanwezig zijn en welke risico's deze voor de omgeving kunnen opleveren. De invloedsgebieden van de risicobronnen zijn op kaarten weergegeven. Voor meer informatie wordt verwezen naar de rapportage van dit onderzoek: 'Externe veiligheid: invloedsgebiedenkaart gemeente Heerlen voor de ruimtelijke ordening, Adviesgroep AVIV, 26 november 2014'. In het vervolg van deze paragraaf is gebruik gemaakt van de informatie uit dit onderzoek.

Conclusie

Bij de totstandkoming van deze ruimtelijke onderbouwing is op voldoende wijze rekening gehouden met de externe veiligheid. De vaststelling van de omgevingsvergunning wordt niet belemmerd door externe veiligheidsaspecten.

5.8 Milieueffectrapportage

5.8.1 M.e.r.-plicht

Beoordeling directe m.e.r.-plicht
Het planvoornemen maakt de ontwikkeling van woningbouw mogelijk. Dit kan leiden tot een m.e.r.-plicht. De beoogde ontwikkeling en de hiervan deel uitmakende onderdelen komen in lijst C van de bijlage van het Besluit m.e.r. niet als activiteit voor. Met betrekking tot de ontwikkeling is in onderdeel D (11.2) van de bijlage van het Besluit milieueffectrapport (Besluit m.e.r.) het volgende opgenomen: "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen." De voorgenomen ontwikkeling ligt ver onder de drempelwaarde die is opgenomen in kolom 2, namelijk een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Er is voor de activiteit derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-beoordelingsplicht. Er dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.

Wet natuurbescherming (passende beoordeling en plan-m.e.r.-plicht)
Naast het Besluit m.e.r. is de Wet natuurbescherming van belang om te bepalen of een plan-MER noodzakelijk is. In de Wet natuurbescherming is opgenomen dat wanneer significante effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten een plan-MER in procedure dient te worden gebracht. Wanneer aangetoond kan worden dat er geen significante effecten zijn te verwachten is een plan-MER niet noodzakelijk. Uit paragraaf 5.5 Natuurwaarden blijkt dat van significante effecten die kunnen leiden tot een noodzaak tot het uitvoeren van een passende beoordeling of plan-m.e.r.-plicht geen sprake is.

Conclusie
De omvang van de ontwikkeling ligt ver onder de drempelwaarden die zijn opgenomen in kolom 2, namelijk een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Er is voor de activiteit derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-(beoordelings)plicht. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling achten wij gelet op de kleinschaligheid van het voornemen ook niet noodzakelijk. Uit paragraaf 5.9 blijkt dat het bestemmingplan geen significante gevolgen heeft op een Natura 2000-gebied. Er hoeft derhalve geen passende beoordeling te worden uitgevoerd en vanuit de Wet natuurbescherming geldt geen m.e.r.-plicht.

5.8.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op basis van paragraaf 7.6 van de Wet milieubeheer (Wm), dient degene die een activiteit wil ondernemen, aangewezen krachtens artikel 7.2, eerste lid, onder b, en voornemens is een verzoek in te dienen tot het nemen van een besluit als bedoeld in het vierde lid van dat artikel, dit voornemen schriftelijk mee te delen aan het bevoegd gezag. Bij de mededeling dient in ieder geval de informatie te worden verstrekt zoals omschreven in artikel 7.16 lid 2 tot en met 4 Wm. Op basis van artikel 7.17 Wm, dient het bevoegd gezag uiterlijk zes weken na de datum van ontvangst een beslissing te nemen omtrent de vraag of bij de voorbereiding van het betrokken besluit voor de activiteit, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Middels deze paragraaf wordt invulling gegeven aan de vereisten van artikel 7.16 Wm, op basis waarvan het bevoegd gezag op grond van artikel 7.17 Wm een beslissing kan nemen.


Indien het bevoegd gezag degene is die een activiteit wil ondernemen, aangewezen krachtens artikel 7.2, eerste lid, onder b (besluiten waarvoor het bevoegd gezag een beslissing dient te nemen inzake de noodzaak tot het opstellen van een milieueffectrapport), dient zij in een zo vroeg mogelijk stadium en uiterlijk voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbesluit deze beslissing te nemen (artikel 7.19, lid 1 en 2 Wm).


De achterliggende gedachte bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een m.e.r.-procedure nodig is. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.


In deze paragraaf wordt getoetst of op basis van de criteria die genoemd zijn in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd moet worden. Het gaat hierbij om de volgende criteria (zie ook onderstaande tabel):

  • De kenmerken van het project;
  • De plaats van het project;
  • De kenmerken van het potentiële effect.

Kenmerken van het project  
- Omvang van het project
- Cumulatie met andere projecten
- Gebruik van natuurlijke grondstoffen
- Productie van afvalstoffen
- Verontreiniging en hinder
- Risico van ongevallen, mede gelet op de gebruikte stoffen en technologieën  
Plaats van het project  
- Bestaand grondgebruik
- Relatieve rijkdom aan kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied
- Het opname-vermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor gevoelige gebieden (wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, Habitat- en Vogelrichtlijngebieden), gebieden waarin bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden, gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid, landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang  
Kenmerken van het potentiële effect
Bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking)
- Grensoverschrijdende karakter van het effect
- Waarschijnlijkheid van het effect
- Duur, frequentie en de omkeerbaarheid van het effect  


Criteria EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling
Omdat het plan voorziet in de bouw van woningen en commerciële voorzieningen, maar ruimschoots onder de drempelwaarden valt zoals aangegeven in categorie D.11.2 van het Besluit m.e.r., volgt hierna een toets of op basis van de hiervoor genoemde criteria een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd moet worden. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is mede opgesteld op basis van de onderzoeken die uitgevoerd zijn in het kader van het planvoornemen.


Kenmerken van het project

Criteria   Toets  
Omvang van het project   Het project heeft betrekking op de toevoeging van maximaal 30 woningen.  
Cumulatie met andere projecten   Nee  
Gebruik van natuurlijke grondstoffen   Nee  
Productie van afvalstoffen   Nee  
Verontreiniging en hinder   De ontwikkeling vindt plaats in stedelijk gebied. Tijdens de sloop- en aanlegfase is er mogelijk sprake van tijdelijke hinder als gevolg van bouwverkeer en bouwwerkzaamheden, maar dit betreft geen hinder groter dan bij reguliere bouwwerkzaamheden.
Er is geen sprake van een activiteit die leidt tot onevenredige verontreiniging of hinder voor het milieu. Zie hiervoor mede paragraaf 5.2 Akoestiek en 5.7 Luchtkwaliteit in dit planvoornemen.  
Risico van ongevallen   Nee, het besluitgebied bevindt zich buiten plaatsgebonden risicocontouren 10-6 van risicobronnen en er wordt geen significante invloed uitgeoefend op het groepsrisico van risicobronnen.  


Conclusie
Vanuit de kenmerken van het project zijn er geen negatieve effecten op het milieu te verwachten.

Plaats van het object

Criteria   Toets  
Bestaand grondgebruik   Grotendeels bebouwd ten behoeve van stedelijke functies, waarbij in het overgrote deel van de te slopen bebouwing sprake is van leegstand.  
Relatieve rijkdom aan kwaliteit en het
regeneratievermogen van de natuurlijke
hulpbronnen van het gebied  
n.v.t.  
Het opname-vermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor:    
- gevoelige gebieden (wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, Habitat- en Vogelrichtlijngebieden)   Nee  
- gebieden waarin bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden   Nee  
gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid   Nee  
landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang   Nee  


Conclusie
Vanuit de plaats van het project zijn er geen negatieve effecten op het milieu te verwachten.

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.

Gevoelig gebied (conform onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r.)

Gevoelig gebied   Toets  
Beschermd natuurmonument   Nee  
Habitat en vogelrichtlijngebieden   Nee  
Watergebied van internationale
betekenis  
Nee  
Natuurnetwerk Nederland   Nee  
Landschappelijk waardevol gebied   Nee  
Waterwinlocaties, waterwingebieden, en grondwaterbeschermingsgebieden   Nee  
Beschermd monument   Nee  
Belvédère-gebied   Nee  


Conclusie
Het besluitgebied is niet gelegen binnen een gevoelig gebied en op een zodanige afstand van gevoelige gebieden dat er geen negatieve effecten te verwachten zijn.

Kenmerken van het potentiële effect

Criteria   Toets  
Bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking)   Er zijn geen effecten te verwachten die uit te drukken zijn in geografische zone en/of grootte van de getroffen bevolking  
Grensoverschrijdende karakter van het effect   Nee
 
Waarschijnlijkheid van het effect   Geen effecten te verwachten  
Duur, frequentie en de omkeerbaarheid
van het effect  
Geen effecten te verwachten  
5.8.3 Conclusie vormvrije m.e.r.-beoordeling

De beoogde ontwikkeling komt niet voor in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er hoeft dus geen MER te worden opgesteld. De activiteit valt wel onder categorie D11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er geldt echter geen m.e.r.-beoordelingsplicht omdat de in kolom 2 bij categorie D11.2 genoemde 'drempelwaarden' bij lange na niet worden overschreden.

Omdat de activiteiten wel worden genoemd in één van de categorieën in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar de drempelwaarden niet worden overschreden, is voor dit plan wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.

Gezien het vorenstaande en indien het plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er, rekening houdend met:

  • 1. de kenmerken van het project;
  • 2. de plaats van het project; en
  • 3. de kenmerken van het potentiële effect;


sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Bij elk plan is sprake van invloed op het milieu, maar deze is niet zodanig dat normen worden overschreden.

5.9 Natuurwaarden

5.9.1 Gebiedsbescherming: Natura 2000-gebieden

De Europese Unie (EU) wil de biodiversiteit in Europa beschermen met Natura 2000. Dat is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Oorspronkelijk zijn de Natura 2000-gebieden aangewezen als Habitat- of Vogelrichtlijngebied. Al deze gebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van planten- en diersoorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. In Nederland zijn meer dan 160 natuurgebieden aangewezen. Deze liggen allemaal binnen het Natuurnetwerk Nederland.

In Nederland zijn de Europese regels voor gebiedsbescherming vertaald in de Wet natuurbescherming. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) wijst de gebieden aan. In dat traject kunnen provincies, gemeenten, eigenaren en gebruikers van het aan te wijzen gebied hun zienswijze kenbaar maken. In het aanwijzingsbesluit van het betreffende Natura 2000-gebied wordt de exacte ligging aangegeven, evenals de soorten en habitattypen die in het gebied moeten worden beschermd.


De opdrachtgever heeft het planvoornemen voor een nieuwbouwontwikkeling aan de Willemstraat in Heerlen. Het plan omvat de realisatie van 28 grondgebonden woningen (levensloopbestendige woningen en gezinswoningen) en 2 Tiny Houses aan de Willemstraat in Heerlen. De bestaande loodsen en garage zullen worden gedemonteerd. In het kader van deze nieuwbouwontwikkeling moet een stikstofdepositieonderzoek voor de aanlegfase en gebruiksfase worden uitgevoerd. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft ‘Geleenbeekdal’ en is gelegen op een afstand van ruim 1 kilometer vanaf het besluitgebied.

5.9.1.1 onderzoek stikstofdepositie

Volgens artikel 2.7 lid 2 van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) moet voor een project de gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied in beeld worden gebracht. Het is verboden om zonder Wnb-vergunning projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die een significant storend effect hebben. Op basis van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603) met betrekking tot stikstofdepositie is geen sprake van een significant storend effect wanneer deze niet boven de 0,00 mol/ha/jaar komt. Om de effecten omtrent stikstofdepositie inzichtelijk te maken wordt gebruik gemaakt van het programma AERIUS calculator. De AERIUS calculator maakt de depositie van stikstofverbindingen in de vorm van ammoniak (NH3) en stikstofoxiden (NOx) op het oppervlak van de omliggende Natura 2000-gebied inzichtelijk. In lijn met de recente uitspraak van de Raad van State geldt derhalve dat binnen onderhavig planvoornemen een projectbijdrage van 0,00 mol/ha/jaar als aanvaardbaar wordt geacht.

In het kader van onderhavig plan is een stikstofdepositie onderzoek uitgevoerd voor de aanleg- en gebruiksfase van het beoogde planvoornemen.

Onderstaand worden kort de resultaten van de stikstofdepositie berekening voor de aanleg- en gebruiksfase beschreven. Voor meer informatie wordt verwezen naar de volledige berekeningen die als Bijlage 10 bij deze onderbouwing zijn opgenomen.

In het stikstofdepositieonderzoek is voor de nieuwbouwontwikkeling aan de Willemstraat in Heerlen de te verwachten stikstofdepositie ter plaatse van de relevante Natura 2000-gebieden berekend.

Uit de berekeningen blijkt dat in zowel de aanlegfase als de gebruiksfase de stikstofdepositie op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden niet hoger is dan 0,00 mol N/ha/jaar.

Er is geen sprake van vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming. Het aspect stikstofdepositie vormt dus geen belemmering voor het plan.

5.9.2 Gebiedsbescherming Natuurnetwerk Nederland

In Limburg worden de goud- en zilvergroene natuurzone en de bronsgroene landschapszone gehanteerd. De goudgroene natuurzone vormt het Limburgse deel van het Nationaal Natuurnetwerk en hierbinnen streeft de provincie naar behoud en beheer van de reeds aanwezige natuur en de ontwikkeling van nieuwe natuur. Binnen de zilvergroene natuurzone staat het benutten van kansen voor natuur en landschap centraal, maar deze zone maakt geen onderdeel uit van het Nationaal Natuurnetwerk. De functionaliteit en effectiviteit van de goud-groene natuurzone wordt wel ondersteund. De bronsgroene landschapszone omvat de landschappelijk waardevolle beekdalen, hellingen en bufferzones rond bestaande natuurgebieden. Echter, de zilvergroene natuurzones en bronsgroene land-schapszones maken wel onderdeel uit van het Provinciaal Natuurnetwerk.

De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk. De onderzoekslocatie ligt echter wel in de nabijheid van de Geleenbeekdal, behorend tot het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 200 meter ten oosten van de onderzoekslocatie.

De voorgenomen plannen op de onderzoekslocatie zullen, gezien de afstand (circa 200 meter) tot de nabijgelegen goudgroene natuurzone van het Limburgs Natuurnetwerk, geen effect hebben op de wezenlijke waarden en kenmerken van het Natuurnetwerk. Vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

5.9.3 Soortenbescherming

Het soortenbeleid uit de Vogel- en Habitatrichtlijn is in Nederland vertaald in de Wet natuurbescherming. Deze wet kent een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. Dat betekent dat iedereen die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn (nalaten tot) handelen nadelige gevolgen heeft voor de aanwezige natuurwaarden, verplicht is dit achterwege te laten. Men dient alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem/haar kunnen worden verwacht om nadelige gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Verder dient in geval van een voorgenomen ingreep tijdig vooraf te worden nagegaan of zich (mogelijk) strenger beschermde soorten in het gebied bevinden, of en welk effect de ingreep heeft op deze soorten, of mitigerende dan wel compenserende maatregelen moeten worden genomen en of bij de provincie Limburg ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming moet worden aangevraagd.

Econsultancy heeft in opdracht van HVG Real Estate een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd aan de Oude Kerkstraat 21 (ong.) te Heerlen. Hieronder wordt een samenvatting van dit onderzoek weergegeven. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 11.

De quickscan Wet natuurbescherming is uitgevoerd in het kader van de voorgenomen sloop en nieuwbouw op de onderzoekslocatie en heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn, die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk negatieve invloed kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Tevens is beoordeeld of de voorgenomen ingreep invloed kan hebben op Natura 2000-gebieden, houtopstanden die middels de Wet natuurbescherming zijn beschermd, of op gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland.

De initiatiefnemer is voornemens de huidige opstallen te slopen en hiervoor in plaats nieuwbouw te realiseren. Deze nieuwbouw zal bestaan uit verscheidene grondgebonden woningen en een tweetal Tiny Houses. Op de onderzoekslocatie is geschikt habitat voor verschillende soorten en soortgroepen aanwezig.

Op basis van de quickscan Wet natuurbescherming dient voor uitvoering van de plannen middels aanvullend veldonderzoek duidelijkheid te worden verkregen omtrent de aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen van de steenuil, kerkuil, huismus en gebouwbewonende vleermuizen.

Voor de steenmarter geldt dat er gewerkt kan worden binnen de provinciale vrijstellingsperiode van 15 augustus tot half februari. Indien dit niet mogelijk is dient er voor deze soort een aanvullend onderzoek plaats te vinden. Dergelijk onderzoek kan mee worden genomen in het aanvullend onderzoek naar vleermuizen.

Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen of door voorafgaand aan de werkzaamheden een controle op broedgevallen uit te voeren.

Voor overige beschermde soorten zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming gezien de aard van de voorgenomen ingreep of wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Onder behoud van de huidige gegevens wordt voorafgaand aan de aanvraag omgevingsvergunning het traject voor de ontheffing flora en fauna opgestart. Er kan pas gebruik worden gemaakt van de omgevingsvergunning indien een eventueel benodigde ontheffing is verleend door de provincie.

5.9.4 Conclusie

Gelet op de potentiële ecologische waarden kan het voorgenomen plan in overeenstemming met de nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid worden uitgevoerd, mits voorafgaand en tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden het bepaalde in de Wet natuurbescherming, onderdeel soorten, in acht te worden genomen. Er zal worden gebouwd onder ecologische begeleiding.

5.10 Water

Het klimaat is aan het veranderen en leidt tot meer extremere buien. Het (hemel) watersysteem en de afvalwaterketen moet deze neerslag zo goed als mogelijk kunnen verwerken. Het besef groeit dat dit niet meer uitsluitend met grotere rioolbuizen op te vangen is.

Om de waterbelangen (hemelwater en grondwater) bij ruimtelijke ontwikkelingen te borgen dient bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de Watertoetsprocedure doorlopen te worden.

In het kader van deze toets moet elk bestemmingsplan een waterparagraaf bevatten, waarin wordt aangegeven hoe in het bestemmingsplan wordt omgegaan met water. In deze paragraaf is dit beschreven. Voordat wordt ingegaan op de locatie specifieke kenmerken van het besluitgebied, is eerst het relevant beleid samengevat en worden vervolgens de beleidsregels (eisen) aangehaald waarmee in de watertoets gerekend moet worden.

5.10.1 Europees en Rijksbeleid

Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te verbeteren ("goede toestand") en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede toestand te bereiken. Nederland maakt deel uit van vier internationale stroomgebieden, waarbij de gemeente Heerlen in het stroomgebied van de Maas is gelegen.

Waterwet
De Waterwet (december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteem-benadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening. Met de Waterwet is de gemeente beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan.

Specifiek voor wat betreft de omgang met hemelwater is de perceeleigenaar primair verantwoordelijk gesteld voor de verwerking van het op zijn perceel gevallen hemelwater. Alleen in uitzonderingsgevallen kan rechtstreeks geloosd worden.

Wet ruimtelijke ordening en de Watertoets
De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer worden overlegd met de waterbeheerder.

In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies van de waterbeheerder.

Waterbeleid 21e eeuw: anders omgaan met water
Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkómen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw "Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient" uit. De commissie concludeerde dat de manier waarop wij nu met water omgaan niet voldoende is voor de verwachte klimaatsveranderingen. De bevindingen van de commissie zijn verwoord in de hedendaagse wetgeving en beleidsnota's. In grote lijnen ligt de nadruk op de kwantiteitstrits vasthouden-bergen-afvoeren en de kwaliteitstrits schoonhouden-scheiden-schoonmaken.

Nationaal Bestuursakkoord Water
Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2011) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord.

Het NBW is een uitwerking van het waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De belangrijkste doelen en taken zijn:

  • het teveel (overlast) of tekort (onderlast) aan water aanpakken;
  • verbetering van de waterkwaliteit.
5.10.2 Regionaal en gemeentelijk beleid

Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021
Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2016-2021 omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundig beleid en is een uitwerking van het POL2015.

Waterbeheersplan 2016-2021 Waterschap Limburg
Het Waterbeheersplan 2016-2021 is het centrale beleidsplan van het waterschap. Het bevat de beleidsvoornemens voor de periode 2016-2021. Daarnaast wordt een globale doorkijk geboden naar de verdere toekomst.

Het Waterbeheerplan zet de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg. Het beschrijft:

  • hoe ze het watersysteem en waterkeringen op orde willen brengen;
  • voor welke thema's ze aan de lat staan en hun strategie hiervoor;
  • welke maatregelen ze gaan uitvoeren, wie de partners daarin zijn en hoe ze dit monitoren en bijsturen.


Ook staat beschreven welke bijdrage de waterschappen leveren aan de Europese Kaderrichtlijn Water. Voorbeelden van maatregelen zijn: het aanleggen en verbeteren van dijken tegen overstromingen, het aanpakken van knelpunten van wateroverlast, herstellen van beken en het optimaliseren van de rioolwaterzuiveringsinstallaties.

Keur en beleidsregels Keur Waterschap Limburg 2019
Vanaf 1 april 2019 is de nieuwe Keur van Waterschap Limburg officieel in werking getreden. De Keur is een document met regels die het waterschap hanteert om beken, dijken, waterwerken en grondwater in Limburg te beschermen. Het is een belangrijk document voor iedereen die bij, of met water, activiteiten onderneemt.

In de keur zijn o.a. de normen opgenomen waaraan de verwerking van (hemel)water aan dient te voldoen. Deze normen heeft de gemeente Heerlen overgenomen en verwerkt in het Watertakenplan Heerlen 2020-2024.

Watertakenplan Heerlen 2020-2024
Goede riolering is nodig voor de bescherming van de volksgezondheid, het milieu en het tegengaan van wateroverlast en droogte in onze gemeente. Aanleg en beheer van de riolering is een gemeentelijke taak, die zijn wettelijke basis vindt in de Wet Milieubeheer en de Waterwet.

Het Watertakenplan 2020-2024 omvat de volgende items:

  • evaluatie verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020;
  • invulling van de zorgplichten afvalwater, hemelwater en grondwater;
  • beleid, speerpunten en maatregelen;
  • samenwerking Parkstad.
  • personele en financiële middelen
5.10.3 Eisen aan de watertoets conform Watertakenplan Heerlen 2020-2024

Om de waterbelangen (hemelwater en grondwater) bij ruimtelijke ontwikkelingen te borgen dient bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de Watertoetsprocedure doorlopen te worden. De resultaten hiervan worden uiteindelijk vastgesteld in deze waterparagraaf.

Hemelwater
Met betrekking tot de omgang met afstromend hemelwater van daken en terreinverharding ligt de verantwoordelijkheid primair bij de initiatiefnemer. Het hemelwater dat binnen het besluitgebied valt dient binnen de grenzen van het gebied verwerkt te worden. Voor (toekomstige) privé percelen ligt deze verantwoordelijkheid primair bij de (toekomstige) eigenaar/gebruiker. Dit is het uitgangspunt van de Waterwet.

De gemeente houdt bij de verwerking van hemelwater onderstaande voorkeursvolgorde aan:

  • hergebruiken;
  • bergen en infiltreren in de bodem of aanleg van groene daken;
  • noodoverstort op oppervlaktewater of op gemeentelijk rioolstelsel vanuit berging / infiltratievoorziening;
  • lozen naar oppervlaktewater;
  • geknepen lozen op de riolering.


Pas wanneer blijkt dat verwerking van hemelwater binnen het besluitgebied redelijkerwijs niet mogelijk is mag het hemelwater worden aangesloten op de riolering. Hierbij dient de initiatiefnemer het overtollig hemelwater altijd gescheiden aan te bieden. Bij de watertoets wordt minimaal toegezien op een hydrologisch neutrale inpassing van de ontwikkelingen. Voor nieuwbouw en nieuwe verharding houden we minimaal een stand-still situatie aan. Het aangekoppeld verhard oppervlak op de riolering mag zeker niet groter worden in vergelijking met de situatie voor sloop. In onderhavige situatie is hier zeker geen sprake van. Daar waar voorafgaand aan de sloop vrijwel het volledige besluitgebied bebouwd en verhard was ontstaat in de nieuwe situatie veel meer ruimte voor groen en onverharde terreingedeeltes.

Eisen
Bij de watertoets dient gerekend te worden met de navolgende eisen:

  • Ontwerpbui bij (directe) lozing op oppervlaktewater (eis Waterschap Limburg): Berging / infiltratie eis T=100 (gemiddeld klimaatscenario 2050), zijnde 80 mm in 2 uur.
  • Ontwerpbui bij overige ontwikkelingen: Berging/infiltratie eis T=25 (35 mm in 45 minuten) en doorkijk naar T=100 (45 mm in 30 minuten). Minimale eis volgens rioolaansluitverordening gemeente Heerlen.
  • Het regenwater van de ontwerpbui dient binnen 24 uur door het systeem verwerkt te zijn. Wanneer de leeglooptijd van 24 uur wordt overschreden dient een tweede ontwerpbui geborgen te kunnen worden in het systeem inclusief het restant van de eerste bui.
  • Er mag geen (grondwater) overlast ontstaan richting omliggende percelen.
  • Aan de berekeningen ligt een doorlatendheidsonderzoek (k-waarde bepaling) van de bodem ten grondslag.
  • Voor de nazuivering van hemelwater dient een bodempassage toegepast te worden dan wel mogen er geen uitlogende materialen toegepast worden.
  • Vrijkomend vuilwater (wc's, keuken e.d.) dient aangesloten te worden op het vuil/gemengd rioolstelsel van de gemeente.


Grondwater 
De perceeleigenaar is zelf verantwoordelijk voor het tegengaan van grondwateroverlast en/of -onderlast. Dit geldt ook voor funderingsproblemen.

Ondergrondse verblijfsruimten van panden, in een kelder of een souterrain, moeten volgens de bouwregelgeving waterdicht zijn. Van de perceeleigenaar verwachten wij dat hij de vereiste (waterhuishoudkundige en/of bouwkundige) maatregelen neemt om grondwaterproblemen te voorkomen of te bestrijden, voor zover deze problemen niet aantoonbaar worden veroorzaakt door onrechtmatig handelen of nalaten van een ander; particulier of overheid. Dat geldt ook voor woningen/gebouwen met diepe kelders.

Pas wanneer de perceeleigenaar zich redelijkerwijs niet kan ontdoen van het overtollig grondwater, is er een taak voor de gemeente of waterschap. Ook hier geldt dat het water dan gescheiden van het vuilwater aangeboden dient te worden.

De ontwikkeling mag geen negatieve invloed hebben op de grondwaterstand en op de grondwaterkwaliteit zowel binnen als buiten het besluitgebied.

Voor de gewenste ontwateringsdiepten verwijzen wij naar onderstaande tabel en figuur.

Functie   Gewenste ontwateringsdiepte
(m, t.o.v. gemiddeld hoogste grondwaterstand)  
  Bestaand gebied   Nieuwbouw  
Woningen met kruipruimte*   0,5   0,5  
Woningen zonder kruipruimte*   0,3   0,3  
Tuinen/groenvoorzieningen*
Voor natuurlijke groenvoorzieningen hebben we geen normen  
0,5   0,5  
Hoofdwegen **   0,7   1,0  
Secundaire wegen en woonstraten **   0,7   0,7  
Bedrijventerreinen**   0,7   0,7  

* t.o.v. onderkant vloer; ** t.o.v. de kruin van de weg

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV031200W000002-0301_0016.png"  
5.10.4 Projectgebied

De bovengenoemde uitgangspunten zijn ook voor het besluitgebied van toepassing.

In verband met de voorgenomen ontwikkelingen binnen het besluitgebied zijn er een infiltratieonderzoek en een afwateringsplan opgesteld. De volledige rapportages zijn opgenomen als Bijlage 12 en Bijlage 13. Onderstaand zijn de belangrijkste conclusies uit de opgestelde rapportages weergegeven. voor de volledige rapportages wordt verwezen naar de bijlagen.

Infiltratie hemelwater

Uit de gemeten doorlatendheden, de gegevens verstrekt door de opdrachtgever, en verwachte grondwaterstand blijkt dat infiltratie van hemelwater maar beperkt tot de mogelijkheden behoort. De doorlatendheid van de ondiepe ondergrond is slecht tot matig, en van de diepe ondergrond (<10 m -mv) matig tot goed. De doorlatendheid van de diepe bodem op het traject van ca. 2,0 m tot ca. 10,0 m -maaiveld bedraagt over dit traject gemiddeld ca. 0,5 m/dag. De doorlatendheid van de bodem van ca. 5,0 m tot ca. 10,0 m -maaiveld bedraagt tijdens de eerste meting <0,1 m/dag. Gezien de verzadigde metingen niet tot dit niveau reiken kan aangenomen worden dat de doorlatendheid van de bovenliggende laag van 2,0 m tot ca. 5,0 m -maaiveld ten minste 0,5 m/dag is.

Conform het afwateringsplan van de opdrachtgever en de vrij goede doorlatendheid van de diepere is er voor infiltratie van het afgekoppelde hemelwater een gecombineerde infiltratievoorziening in de ondiepe ondergrond gebaseerd, bestaande uit een wadi en infiltratiekratten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het regelmatig onderhouden en schoonspoelen van de infiltratievoorziening om dichtslibben van het bodemfilter te voorkomen.

Onderstaand is er berekend welke afmetingen de infiltratievoorziening minimaal dient te hebben om aan de eisen van de gemeente Heerlen te voldoen.

Wadi

Conform Bijlage 13, is voor de berekeningen voor de wadi uitgegaan van een ruimtebeslag van ca. 30 m x 15 m (ca. 450 m2), een talud van 1:3, een diepte van 0,7 m, en een waakhoogte van 0,2 m. De maximale waterdiepte komt hiermee op 0,5 m. Voor het dimensioneren van een voorziening middels een wadi is als doorlatend oppervlak conform deLeidraad Riolering 40% van de hoogte van de wanden meegenomen en 100% van het bodemoppervlak.

Infiltratiekratten

Voor het dimensioneren van een voorziening middels infiltratiekratten is als doorlatend oppervlak conform de Leidraad Riolering 60% van de hoogte van de wanden meegenomen en 0% van het bodemoppervlak (als gevolg van dichtslibben). Voor de berekening is uitgegaan van een porositeit van 95% voor de kratten.

De benodigde capaciteit conform de beleidsregels van de hemelwaterverordening gemeente Heerlen 2023 bedraagt 506,1 m3 wanneer het oppervlak van de gedimensioneerde wadi wordt meegenomen. Wanneer een wadi gerealiseerd wordt met een bergend volume van ca 185 m3 is een strook van ca. 200 m aan infiltratiekratten noodzakelijk om zowel aan de bergingseis als de ledigingstijd van de voorziening te voldoen.

5.11 Verkeer en parkeren

Auto parkeren

Conform de vigerende parkeernormen (Parkeernota Heerlen 2010) valt dit project in zogenoemd 'Schil' gebied. Bijgevolg is het gekoppeld aan een parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning. Gezien het aantal woningen (30) dienen er dus 54 parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig te zijn.

Binnen het plangebied worden 48 parkeerplaatsen geprojecteerd en kan dus niet aan de norm worden voldaan.

Een herziening van het parkeerbeleid is momenteel in ontwikkeling en wordt naar verwachting in december 2023 vastgesteld door de gemeenteraad. Voor dat parkeerbeleid geldt dat aangesloten zal worden bij de meest recente CROW-publicatie voor parkeren. Vooruitlopend op de beleidswijziging wordt in het onderhavige geval gebruik gemaakt van de meest actuele norm voor het parkeren van auto's. Dit betekent dat er een norm van 1,3 geldt voor koopwoningen (middelduur), 0,7 voor huurwoningen (middelduur) en 0,9 voor huurwoningen (sociale huur) per woning van toepassing is, Hetgeen resulteert in een maximale situatie van 43 parkeerplaatsen. Binnen het besluitgebied zijn 48 parkeerplaatsen voorzien. Daarmee wordt voorzien in de parkeerbehoefte en is er zelfs een overschot.

Fiets parkeren

Conform het Facetbestemmingsplan 'Stedenbouwkundige bepalingen' dient elke woning voorzien te zijn van een stallingsruimte voor twee fietsen. Met andere woorden, de woningen moeten ten behoeve van de woonfunctie voorzien zijn van een stallingsruimte voor in totaal 60 fietsen. Conform de nieuwe norm moeten woningen (= niet-appartementen) voorzien zijn van voldoende stallingsruimte voor 3 fietsen per woning. Dit resulteert in een stallingsruimte voor 90 fietsen. De stalling voor de fietsen is inpandig voorzien in de woningen.

Verkeer

Met betrekking tot het verkeer dat in de gebruiksfase kan worden toegerekend aan de grondgebonden woningen en Tiny Houses is uitgegaan van gegevens uit de ASVV 2021 van kennisplatform CROW. Er is uitgegaan van de ligging ‘schil rondom centrum’ in de gemeente Heerlen (‘sterk stedelijk’).

Er worden in totaal 28 grondgebonden woningen en 2 Tiny Houses gerealiseerd. Voor de grondgebonden woningen is uitgegaan van 'Koop, huis, tussen/hoek' en voor de tiny houses van 'Kleine eenpersoonswoning (tiny house, meestal grondgebonden)'. Voor het eerste woningtype ligt de maximale verkeersgeneratie op 7,2 mvt/etmaal. Voor de tiny houses is dit 1,8 mvt/etmaal. De maximale verkeersgeneratie per type woning is vermenigvuldigd met het aantal woning van dit woningtype om tot de totale verkeersgeneratie te komen. Uiteindelijk komt de totale verkeersgeneratie voor alle woningen uit op naar boven afgerond 206 lichte voertuigbewegingen per etmaal. De omliggende wegen kunnen deze beperkte toename in verkeersgeneratie zonder problemen verwerken.

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor het initiatief.

5.12 Leidingen en infrastructuur

Uit raadpleging van het vigerende bestemmingsplan en de Risicokaart Nederland, blijkt dat er binnen het projectgebied geen kabels of leidingen gelegen zijn die een zodanige bescherming behoeven, dat zij voorzien dienen te zijn van een bestemmingsplanplichtige beschermingszone. Hiermee hoeft dan ook geen rekening gehouden te worden.

5.13 Archeologie

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valetta tot stand gekomen. Het Verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. In 1992 ondertekende Nederland het 'Verdrag van Malta' van de Raad voor Europa. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer en sedert september 2007 is de Archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988, die vanaf 1 juli 2016 deels is overgegaan in de Erfgoedwet. De onderdelen over omgevingsrecht uit de Monumentenwet gaan (naar verwachting) in 2021 over naar de Omgevingswet. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen.

De essentie is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden.

Volgens de wettelijke verplichting wordt in bestemmingsplannen rekening gehouden met bekende en verwachte archeologische waarden. De Monumentenwet geeft een vrijstelling van onderzoeksplicht voor projecten kleiner dan 100 m2, maar geeft de gemeente de vrijheid deze aan te passen. Die afwijking kan zowel naar boven als naar onder. Voor de diepte van bodemingrepen bevat de wet geen grens.

5.13.1 Gemeentelijk beleid

Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Het doel van deze wet is te voorkomen dat archeologische waarden uit het verleden verloren gaan. In deze wet zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het beheer van het bodemarchief binnen hun grondgebied. Voor een goed beheer van dit bodemarchief gebruikt de gemeente een archeologische beleidskaart. De archeologische beleidskaart geeft een gemeentebreed overzicht van bekende en te verwachten archeologische waarden. De kaart maakt inzichtelijk waar en bij welke ruimtelijke ingrepen een archeologisch onderzoek verplicht is en wordt als toetsingskader gebruikt voor ruimtelijke procedures.

Het besluitgebied valt binnen het bestemmingsplan Heerlen-Stad Noord (vastgesteld 29-09-2015). Volgens dit bestemmingsplan heeft het westelijk deel van de onderzoekslocatie (langs de Willemstraat) een dubbelbestemming Waarde-Archeologie 2 en heeft het oostelijk deel een Waarde-Archeologie 4. Bij gebieden met verschil-lende waarden geldt de hoogste waarde voor het gehele besluitgebied. Volgens de bijbehorende planregels is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 40 centimeter onder maaiveld.3

Volgens de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Heerlen ligt het westelijke deel van het besluitgebied in een zone met een zeer hoge archeologische verwachting (waardecategorie 2; monumenten: terreinen van zeer hoge waarde). De rest van het besluitgebied ligt in een zone met een middelhoge verwachting (waardecategorie 4).

5.13.2 Projectgebied

Econsultancy heeft in opdracht van HVG Real Estate in december 2022 en januari 2023 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) door middel van boringen uitgevoerd. Het besluitgebied is gelegen aan de Oude Kerkstraat (ong.) te Heerlen in de gemeente Heerlen. Onderstaand wordt kort ingegaan op de conclusies uit de uitgevoerde onderzoeken. Voor meer informatie wordt verwezen naar het volledige onderzoeksrapport in Bijlage 14.

In het besluitgebied zal de huidige bebouwing worden gesloopt en nieuwbouwwoningen worden gerealiseerd. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken, moet eerst een een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan worden verleend. Hierbij moet ook inzichtelijk worden gemaakt welke archeologische waarden binnen het besluitgebied kunnen worden verwacht. De noodzaak tot archeologisch onderzoek vloeit voort uit het Verdrag van Malta (1992) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro, 2006). Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen of er archeologische waarden aanwezig zijn binnen het besluitgebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast.

Doel van het bureauonderzoek is een antwoord te vinden op de vraag wat de gespecificeerde archeologische verwachting voor het besluitgebied is. Dit wordt uitgevoerd door middel van het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende en verwachte archeologische waarden.

Het inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, verkennende fase) heeft tot doel de in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting aan te vullen en te toetsen door middel van boringen. Het veldonderzoek heeft tot doel antwoorden te vinden op wat de bodemopbouw is binnen het besluitgebied en wat de gevolgen zijn van het in het besluitgebied aangetroffen bodemprofiel voor de gespecificeerde archeolo-gische verwachting.

Met de resultaten van het archeologisch onderzoek kan worden vastgesteld of binnen het besluitgebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of vervolgonderzoek dan wel planaanpassing noodzakelijk is.

Gespecificeerde archeologische verwachting bureauonderzoek

Volgens de opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting heeft het besluitgebied een hoge archeologische verwachting voor het (Laat-)Paleolithicum en Mesolithicum en een middelhoge verwachting voor het Neolithicum tot en met de IJzertijd. Voor de Romeinse tijd, de Middeleeuwen en de Nieuwe tijd geldt een hoge verwachting voor het westen van het besluitgebied en een middelhoge verwachting voor het oosten van het plan-gebied.

Resultaten inventariserend veldonderzoek

Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) blijkt dat blijkt dat de bodem binnen het besluitgebied is verstoord tot circa 25-60 centimeter onder het maaiveld. Deze verstoring hangt waarschijnlijk samen met het recente gebruik van het besluitgebied. In vier van de zes boringen werd onder een colluviumpakket, of direct onder de verstoring, een Bt-horizont aangetroffen met een dikte variërend tussen de circa 30 en 50 centimeter. In boring 2 werd tevens een BC-horizont aangetroffen. De aanwezigheid van de Bt- en BC-horizont in de boringen toont aan dat de lössbodem, ondanks een verstoorde bovenlaag, nog relatief intact aanwezig is binnen het besluitgebied. Hierbij kan echter niet bepaald worden de Bt-horizont nog volledig intact is of afgetopt is. De archeologische resten worden verwacht in de top van de Bt-horizont, op 80-130 centimeter onder het maaiveld (108,11 tot 109,16 meter +NAP). Onder de huidige bebouwing, en met name in het midden van de loodsen, kan de Bt-horizont ook nog (deels) intact aanwezig zijn. Ter hoogte van boring 3 en 4, in het zuidoosten van het besluitgebied, is de Bt-horizont niet meer aanwezig. Hier worden geen archeologische resten meer in situ verwacht.

Conclusie en advies

De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, kan door het booronderzoek grotendeels worden behouden. Enkel in het zuidoosten van het besluitgebied, waar de Bt-horizont niet meer aanwezig is, worden geen archeologische resten meer in situ verwacht. De archeologische verwachting kan in deze zone worden bijgesteld naar laag (zie kaart 14). Binnen deze zone (circa 2.085 m2) wordt geadviseerd geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV031200W000002-0301_0017.png"  
Kaart advies vervolgonderzoek  

In de rest van het besluitgebied, waar nog archeologische waarden worden verwacht, adviseert Econsultancy om een vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek (IVO-P), karterende en waarderende fase, uit te voeren. Aangezien het onderzoek is uitgevoerd in het kader van een bestemmingsplanwijziging, wordt geadviseerd om het proefsleuvenonderzoek uit te voeren ter plaatse van het onbebouwde deel van het besluitgebied (zie kaart 15). De stalen constructie van de voormalige houtloods in het noorden van het besluitgebied wordt hier als 'onbebouwd' beschouwd, en kan uitvoeringstechnisch meegenomen worden in het proefsleuvenonderzoek. Deze strategie wordt aanbevolen omdat in de fase van de bestemmingsplanwijziging nog geen sloopwerkzaam-heden uitgevoerd mogen worden. Geadviseerd wordt daarom om in het kader van de bestemmingsplanwijziging de dubbelbestemming archeologie ter plekke van de nu bebouwde delen van het besluitgebied te handhaven.

De resultaten van het proefsleuvenonderzoek binnen het onbebouwde deel van het besluitgebied dienen inzich-telijk te maken welke archeologische waarden binnen het besluitgebied worden verwacht, ook onder de huidige, nog te slopen bebouwing, de intactheid hiervan en wat het effect is van eventuele ingrepen op deze archeolo-gische waarden. Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek binnen het onbebouwde deel kan aan de hand van een tussenbeoordeling door de bevoegde overheid een besluit genomen worden of een vervolgonderzoek ter plekke van de te slopen bebouwing noodzakelijk is. Dit besluit kan dan opgenomen worden in de voorwaarden voor de omgevingsvergunning. Geadviseerd wordt om het mogelijke vervolgonderzoek bin-nen het bebouwde deel van het besluitgebied ook in de vorm van een proefsleuvenonderzoek uit te voeren ná uitvoering van de bovengrondse sloop en vóór uitvoering van de ondergrondse sloop. Indien deze onderzoeks-strategie om bepaalde redenen niet mogelijk is, kan geopteerd worden voor een onderzoeksstrategie in de vorm van een opgraving, variant archeologische begeleiding, tijdens de ondergrondse sloop.

Bij een proefsleuvenonderzoek dienen verspreid over het besluitgebied sleuven gegraven te worden met als doel om eventuele archeologische waarden te karteren en waarderen. Voor dit onderzoek dient een door de be-voegde overheid goedgekeurd Programma van Eisen te zijn opgesteld waarin is vastgelegd waaraan het onder-zoek moet voldoen. Aan de omgevingsvergunning wordt de voorwaardelijke verplichting verbonden dat de realisatie van de woningen pas kan worden uitgevoerd nadat het gebied is vrijgegeven voor bodemroerende werkzaamheden of deze werkzaamheden alleen mogen worden uitgevoerd onder acheologische begeleiding.

Als het besluitgebied nu of in de toekomst door de gemeente Heerlen wordt vrijgegeven voor bodemroerende werkzaamheden, dan blijft er, conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016, een meldingsplicht bestaan. Eventuele archeologische resten die bij werkzaamheden worden aangetroffen, moeten worden gemeld bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

5.13.3 Cultuurhistorie

Op deze locatie zijn in de loop der jaren verschillende woningbouwplannen ontwikkeld en door de gemeente goedgekeurd. Om moverende redenen zijn deze plannen niet uitgevoerd. Bij de start van het voorliggende initiatief is aangegeven dat de aanwezige loodsen geen waarde hebben en dat ze afbreuk doen aan de omgeving. Er was de gemeente het nodige aan gelegen om hier een passend programma te realiseren. Als gevolg hiervan zouden de loodsen verdwijnen. Daarover zijn ook contractuele afspraken gemaakt met initiatiefnemer.

Naar aanleiding van latere signalen heeft de gemeente bouwhistorisch onderzoek (bijlage 15) laten doen naar de cultuurhistorische waarden van deze loodsen. Op basis hiervan bleken de loodsen een cultuurhistorische waarde te hebben. Op basis van jurisprudentie bleek dat de gemeente in deze fase geen beschermde status meer aan deze bouwwerken kon toekennen.

De gemeente heeft in samenspraak met onder meer de initiatiefnemer onderzocht of deze waarden kunnen worden geconserveerd, eventueel op een andere plek. Daar voor is in eerste instantie een raming gemaakt van de hiermee gemoeide kosten. Deze bleken meer dan aanzienlijk te zijn.

Daarnaast werden de volgende risico's opgemerkt:

  • De meer dan 100 jaar oude verbindingen met bouten en moeren zijn mogelijk niet (allemaal) goed te demonteren. Er is een kans dat ze weggeslepen moeten worden en vervangen door nieuwe. Dat levert naast extra kosten een verlies van historisch materiaal op. Daarmee neemt de gaafheid en dus de historische waarde af.
  • Bij het demonteren van de beplanking van de gevels is hermontage op dezelfde plek vrijwel onmogelijk omdat ze gespijkerd zijn. Bij herbouw zal de gevelbeplanking dan ook waarschijnlijk vervangen moeten worden. Ook dat levert extra kosten en verlies van historisch materiaal op. En ook daarmee neemt de gaafheid en dus de historische waarde af. Hetzelfde geldt voor de oorspronkelijke vloerdelen en panlatten.
  • De verplaatsing op zichzelf betekend al een verlies van historisch stedenbouwkundige-/ensemble waarden.

Op basis van het bovenstaande is geconcludeerd dat de historische waarde na demontage, verplaatsing en herbouw niet in verhouding staat tot de daarmee gepaard gaande kosten.

Gelet op de voornoemde belangen en omstandigheden is afgewogen de loodsen in beginsel door initiatiefnemer kunnen worden gesloopt en afgevoerd.

De gemeente heeft in aanvulling hierop onderzoek uitgezet of een partij (delen van) deze loodsen elders wil hergebruiken.

Verder zijn er in de directe omgeving geen beeldbepalende of monumentale panden gelegen, voorzien van een beschermende regeling, die door de beoogde herontwikkeling zouden kunnen worden beïnvloed.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Initiatiefnemer heeft in overleg met de Gemeente Heerlen de omwonenden via een bewonersbrief in kennis gebracht van het initiatief.

De reacties vanuit de omgeving zijn positief van aard. Vanuit de omgeving is kenbaar gemaakt dat het initiatief er goed uitziet waarbij voornamelijk de wens is om op de hoogte gehouden te worden over de voortgang van het project. Aanvullend wordt aangegeven dat het huidige initiatief hopelijk dit keer wel doorgang kan vinden aangezien er al vaker initiatieven zijn geweest welke uiteindelijk geen doorgang vonden. Enkele terugkerende vragen vanuit de omgeving waren:

1. Ontsluiting via de Willemstraat in hoeverre deze verkeersluw is.

Antwoord: de verbinding naar de Willemstraat is primair bedoeld voor niet gemotoriseerd verkeer. Uitgezonderd hierin zijn de hulpdiensten welke deze weg als gemotoriseerd voertuig kunnen betreden.

2. Bouwverkeer hoe betreden deze de locatie.

Antwoord: het bouwverkeer gaat hoofdzakelijk via de Oude Kerkstraat mede gelet op de krappe doorgang van de Willemstraat.

6.2 Financiële uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht is onder andere artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro) van overeenkomstige toepassing op - de ruimtelijke onderbouwing behorende bij - een omgevingsvergunning ex artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, Wabo. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt dat in een ruimtelijke onderbouwing inzicht moet worden gegeven over de uitvoerbaarheid van het plan. Hiermee wordt mede de financiële uitvoerbaarheid bedoeld.

Artikel 6:12 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) verplicht de gemeente over te gaan tot het vaststellen van een exploitatieplan als sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De beoogde ontwikkeling is aan te merken als bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt het vaststellen van een exploitatieplan waarin het kostenverhaal wordt geregeld verplicht, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd in de vorm van een anterieure overeenkomst (artikel 6.12 tweede lid, onder a Wro).

Alvorens de omgevingsvergunningprocedure te starten, zal tussen de gemeente Heerlen en aanvrager een anterieure overeenkomst worden gesloten waarin onder andere afspraken zullen worden gemaakt over eventuele planschade (conform artikel 6.4a Wro).

Hoofdstuk 7 Procedure en overleg

7.1 Procedurestappen

De onderhavige ontwikkeling betreft het amoveren van het toevoegen van maximaal 30 woningen in een groene setting. Op de voorbereiding van een dergelijke omgevingsvergunning ex artikel 2.1 onderdeel c jo. artikel 2.12 eerste lid, onderdeel a, sub 3° Wabo is, conform het bepaalde in de Wabo (paragraaf 3.3) de uitgebreide procedure van toepassing, met dien verstande dat het ontwerpbesluit gedurende zes weken ter inzage ligt.

Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Awb. De Wabo geeft hierop enkele aanvullingen.

De aanvullingen die de Wabo geeft op afdeling 3.4 van de Awb zijn onder andere:

  • Het bevoegd gezag stuurt de aanvrager onverwijld een ontvangstbewijs (art. 3.1 lid 2 Wabo).
  • Het bevoegd gezag stuurt de aanvrager zo snel mogelijk een bericht over de procedure en rechtsmiddelen (art. 3.1 lid 3 Wabo).
  • Wanneer een ander bestuursorgaan dan B&W bevoegd gezag is, ligt het ontwerpbesluit ook ter inzage in de gemeente waar het project in hoofdzaak zal worden uitgevoerd (art. 3.12 lid 3 Wabo).
  • Het bevoegd gezag stuurt aanvraag, ontwerpbesluit en/of het definitieve besluit aan bepaalde personen of instanties. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het orgaan dat de verklaring van geen bedenkingen afgeeft, de Inspectie of een ander bestuursorgaan dan het aangewezen bevoegd gezag.
  • Iedereen kan zienswijzen op het ontwerpbesluit indienen (art. 3.12 lid 5 Wabo). Overigens kunnen alleen belanghebbenden in beroep gaan.
  • De beslistermijn van zes maanden begint te lopen op de dag ná de dag van ontvangst van de aanvraag (art. 3.12 lid 7 Wabo).
  • Het bevoegd gezag mag de beslistermijn van zes maanden éénmaal verlengen, met ten hoogste zes weken (art. 3.12 lid 8 Wabo)
  • Voor gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo geldt een speciale procedure:
  • Het bevoegd gezag plaatst de kennisgeving van het ontwerpbesluit en de mededeling van het definitieve besluit in de Staatscourant.
  • Het bevoegd gezag stuurt de kennisgeving van het ontwerpbesluit en de mededeling van het definitieve besluit aan de eigenaar van de grond en eventuele beperkt gerechtigden daarop. Dit voor zover nodig met het oog op de toepassing van artikel 85 van de Onteigeningswet (art. 3.12 lid 2 Wabo). NB: artikel 85 van de Onteigeningswet is inmiddels vervallen. Wat hiermee nog de betekenis is van artikel 3.12 lid 2 Wabo kunnen wij niet zeggen.
  • Het bevoegd gezag doet de mededeling van het definitieve besluit ook langs elektronische weg en stelt het beschikbaar op de landelijke voorziening (art. 6.14 Bor).

7.2 Vooroverleg

In het kader van het overleg, ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening, is het plan op 22 november 2023 toegezonden aan:

  • 1. Provincie Limburg
  • 2. Waterschap Limburg
  • 3. Veiligheidsregio
  • 4. Gasunie
  • 5. TenneT TSO BV
  • 6. Enexis
  • 7. WML


1. Overlegreactie Provincie Limburg, Maastricht

Het plan is beoordeeld op de adequate doorwerking van de provinciale belangen. Dit geeft aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen:

  • 1. Laatst gewijzigde Omgevingsverordening Limburg 2014

In de toelichting wordt kort ingegaan op de Omgevingsverordening 2014 (deze is in 2022 twee keer op verschillende onderdelen gewijzigd). Gemist wordt een beschrijving in de toelichting hoe de geplande ontwikkeling zich verhoudt tot de van toepassing zijnde bepalingen van deze laatste gewijzigde Omgevingsverordening Limburg 2014. Meer specifiek dient de relatie gelegd te worden met artikel 2.19.1 'Klimaatadaptatie'. Verzocht wordt om in dit plan rekening te houden met dit artikel en het plan zo nodig daarop aan te passen alsmede de toelichting op dit onderdeel aan te vullen.

  • 2. Wonen

Wij verzoeken u rekening te houden met artikel 2.4.2. lid e van de Omgevingsverordening. In het plan is beschreven dat realisatie van de woningen binnen 5 jaar beoogd is na verlening van de omgevingsvergunning. De Omgevingsverordening Limburg gaat uit van 5 jaar na vaststelling van het ruimtelijk plan. Het moment van verlening van de omgevingsvergunning is waarschijn-lijk later dan de vaststelling van het bestemmingsplan. Wij verzoeken u dan ook uit te gaan van 5 jaar na de vaststelling van het plan en afspraken m.b.t. deze termijn vast te leggen in een privaatrechtelijke overeenkomst met de initiatiefnemer. Tevens ontbreekt in de toelichting een beschrijving van wat er gebeurt als deze termijn niet wordt gehaald en hoe en wanneer de mogelijkheid tot realisatie van deze woningen komt te vervallen. Wij verzoeken u een dergelij-ke beschrijving op te nemen.

  • 3. Natuur

Het is aan de gemeenteraad om in redelijkheid een afweging te maken of de Wet natuurbe-scherming op voorhand de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Uiterlijk ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan dient er redelijkerwijs zicht te zijn op het verkrijgen van een eventuele ontheffing.' Op basis van de resultaten van de quickscan is er nog geen zicht op het verkrijgen van een ontheffing, nader soortenonderzoek moet uitwijzen of dit haalbaar wordt geacht.


Reactie gemeente Heerlen

ad 1. De ruimtelijke onderbouwing is op dit punt aangepast. Er is o.m. een beschrijving toegevoegd van de wijze waarop wordt omgegaan met hemelwater.

ad 2. In de overeenkomst met de initiatiefnemer is opgenomen dat indien het plan niet uiterlijk binnen 5 jaar na afgifte van de betreffende omgevingsvergunning is gerealiseerd, het college zaloverwegen of nog behoefte bestaat aan dit programma. Indien deze behoefte niet meer bestaat, zal het college de omgevingsvergunning actief intrekken. Dit is ook beschreven in de ruimtelijke onderbouwing.

ad 3. De gemachtigde van de initiatiefnemer heeft inmiddels een aanvraag ingediend bij de provincie t.b.v. van het verkrijgen van een mogelijk noodzakelijke Wnb-ontheffing voor de soortenbescherming. Naar verwachting vormt flora en fauna geen belemmering voor de realisatie van de geplande woningen.


2. Overlegreactie Waterschap Limburg

Van het Waterschap is geen vooroverlegreactie ontvangen.


3. Overlegreactie Veiligheidsregio

Een advies van de Veiligheidsregio is niet aan de orde, omdat de ontwikkeling binnen geen enkel invloedsgebied van enige risicobron ligt.

Het plangebied bevindt zich binnen het invloedgebied van het spoortraject Heerlen - Herzo-genrath (D) en de rijksweg A76. De risicobronnen brengen hittestralings-, overdruk- en toxische scenario's met zich mee. Wij adviseren u om rekening te houden met onderstaande maatregelen ter verbetering van de beheersbaarheid, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

Adviezen

1. Hittestralings- en overdrukscenario's

Pas materialen toe aan de gevels naar het spoor en het dak die de impact van de scena-rio's op de woningen verlagen, zoals:

  • Toepassen van brandwerend metselwerk;
  • Gebruik maken van minerale wolisolatie;
  • Gebruik maken van dakpannen.
  • Toepassing explosiewerend glas bij ramen aan de gevelzijde van het spoor of het beperken van glasoppervlakten aan deze gevels.
  • Risicocommunicatie om risicobewustzijn te vergroten.


2. Toxisch scenario's

Indien de woningen worden uitgevoerd met een (centraal) afsluitbaar ventilatiesysteem, dan dient de luchttoevoer volledig te kunnen worden uitgeschakeld;

Plaats de luchtinvoer bij voorkeur niet aan de zijde van de risicobron (A76);

Ramen en deuren en natuurlijke ventilatie (zoals roosters) dienen te worden gesloten;

Maak bewoners bewust van de risico's en het handelingsperspectief: binnenblijven, ramen en deuren sluiten en (mechanische) ventilatie uitzetten.


3. Bluswatervoorziening en bereikbaarheid

Zowel bereikbaarheid als bluswatervoorzieningen zijn reeds uitgewerkt in de e-mail van 24-11-2023.


Reactie gemeente Heerlen

Ad 1. In overleg met de Veiligheidsregio worden de gevels van de woningen, die gericht zijn naar het spoor, voorzien worden van minerale wolisolatie en explosiewerend glas om de impact door hittestraling- en overdrukscenario's te verlagen.

Ad 2. Om de gevolgen van toxische scenario's te verkleinen worden, moet de luchttoevoer van de woningen met een afsluitbaar ventilatiesysteem volledig uitgeschakeld kunnen worden. Ook de ramen, deuren en natuurlijke ventilatie (zoals roosters) moeten gesloten kunnen worden. De luchtinvoer dient bij voorkeur niet aan de zijde van de risicobron (A76) te worden geplaatst.

Daarnaast wordt het bewustzijn van de toekomstige bewoners vergroot door risicocommuni-catie en een handelingsperspectief.

Ad 3. Bij de inrichting van de openbare ruimte wordt er rekening mee gehouden dat de hulpdiensten, het terrein ook via de langzaam verkeersroute kunnen bereiken.

4. Overlegreactie Gasunie

In het besluitgebied zijn geen assets van de Gasunie gelegen. Er zijn derhalve geen mogelijke belangen in geding.

Reactie gemeente Heerlen

De reactie is voor kennisgeving aangenomen.

5. Overlegreactie TenneT

Binnen de grenzen van dit plan heeft TenneT (na een eerste beoordeling) noch bovengrond-se-, noch ondergrondse hoogspanningsverbindingen in beheer. Wij hebben dan ook geen opmerkingen op genoemd plan.

Reactie gemeente Heerlen

De reactie is voor kennisgeving aangenomen.

6. Overlegreactie Enexis

Van Enexis is geen vooroverlegreactie ontvangen.

7. Overlegreactie WML

Inmiddels is er -ruim na de termijn- een reactie ontvangen van WML. Deze luidt:

In de omgeving Willemstraat zijn geen bronnen van WML aanwezig, die beschermd moeten worden. De betrokken hoofdleidingen liggen (waarschijnlijk) in de stoep van zowel de Willemstraat als de Oude Kerkstraat. De toegankelijkheid van de hoofdleidingen moet te allen tijde gewaarborgd blijven en graafschade moet voorkomen worden. Wij verwijzen u aanvullend naar de van toepassing zijnde bepalingen in de zogenaamde OGN (Overeenkomst Gemeenten en Nutsbedrijven) die de gemeente Heerlen medeondertekend heeft.


Reactie gemeente Heerlen

De reactie van WML heeft geen betrekking op onderdelen waarvoor de de omgevingsvergunning wordt verleend. Uiteraard wordt bij de uitvoering van de bouwwerkzaamheden en de aanleg van de openbare ruimte rekening gehouden met bestaande leidingen en de bepalingen van de ONG.