direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Maankwartier uitbreiding Hotel
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0917.OV030504W000002-0401

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het stationsgebied van Heerlen wordt het project 'Maankwartier' ontwikkeld. Binnen deze ontwikkeling wordt ruimte geboden aan een mix van functies, bestaande uit onder meer detailhandel, woningen, kantoren en een hotel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030504W000002-0401_0002.png"  
Topografische kaart met aanduiding ligging besluitgebied  


De initiatiefnemer is voornemens in de bouwdelen B, B' en C een uitbreiding van de maximaal toegestane hoeveelheid vierkante meters bruto vloeroppervlak (bvo) ten behoeve van een hotel mogelijk te maken. Binnen het Maankwartier is namelijk de vestiging van een hotel met een bruto vloeroppervlakte van maximaal 9.500 m² en maximaal 200 kamers voorzien, terwijl volgens het vigerende bestemmingsplan een hotelfunctie van maximaal 7.500 m² bvo is toegestaan. Als gevolg hiervan komt een vijftal woningen te vervallen.

Het vigerende bestemmingsplan 'Maankwartier' biedt geen mogelijkheden om de gewenste hotelfunctie met een bruto vloeroppervlak van 9.500 m² te realiseren. Het gemeentebestuur is bereid medewerking te verlenen aan het initiatief. Door middel van het bepaalde in artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3o van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), kan worden afgeweken van het bestemmingsplan indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In een eerder stadium is reeds een omgevingsvergunning verleend voor een hotelfunctie. Hoewel in feite slechts sprake van een uitbreiding van de hotelfunctie, wordt een nieuwe omgevingsvergunning aangevraagd voor de gehele hotelfunctie met een bruto vloeroppervlakte van maximaal 9.500 m² en maximaal 200 kamers. Door middel van deze ruimtelijke onderbouwing wordt onderbouwd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Situering besluitgebied

Het besluitgebied maakt onderdeel uit van het Maankwartier, in de omgeving van station Heerlen, aan de rand van het centrumgebied. Aan de zuidzijde bevinden zich de Saroleastraat, Geerstraat en Stationsstraat/Oranje Nassaustraat. De noordgrens van het Maankwartier wordt gevormd door de Spoorsingel. Ten westen ligt de Looijerstraat en ten oosten het busstation.

De beoogde verruiming van de mogelijkheden ten behoeve van de hotelfunctie zal plaatsvinden binnen het gebouwB. Voor de exacte ligging van de afzonderlijke gebouwen en de exacte begrenzing van het besluitgebied, wordt verwezen naar Hoofdstuk 3.

1.3 Juridische status

Voor het besluitgebied geldt het bestemmingsplan 'Maankwartier', zoals dat is vastgesteld door de gemeenteraad van Heerlen op 10 januari 2012. Binnen dit bestemmingsplan heeft het besluitgebied de bestemming 'Centrum'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030504W000002-0401_0003.png"  
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Maankwartier', inclusief legenda  

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. detailhandel, voorkomend in de bij de regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • b. dienstverlening, voorkomend in de bij de regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van maatschappelijke dienstverlening;
  • c. horeca categorie 1 tot en met 3 en categorie 5, voorkomend in de bij de regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • d. kantoor, voorkomend in de bij de regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • e. openbaar vervoerstation;
  • f. verblijfsgebied;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage', tevens voor een parkeergarage;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'railverkeer', tevens voor voorzieningen ten behoeve van het railverkeer en/of openbaar vervoer;
  • i. wonen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen', waarbij uitsluitend gestapelde woningen zijn toegestaan. Voor ontsluitingsvoorzieningen ten behoeve van wonen geldt dat deze ook buiten de aanduiding 'wonen' mogen worden gesitueerd.

In de specifieke gebruiksregels zijn daarnaast de volgende eisen gesteld aan de oppervlakte dan wel gebruiksvormen van diverse functies:

  • de totale maximale bruto vloeroppervlakte, met uitzondering van het station en stationsdetailhandel, (brand)veiligheidsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, fietsenstalling, voorzieningen van algemeen nut en waterhuishoudkundige voorzieningen, bedraagt 49.100 m² , met dien verstande dat voor een aantal functies de volgende maximale bruto vloeroppervlakte in acht moet worden genomen:
    • 1. kantoren en dienstverlening: totaal 19.000 m²;
    • 2. grootschalige detailhandel: totaal 12.000 m², met dien verstande dat de bruto vloeroppervlakte ten behoeve van één of meerdere supermarkten in totaal niet meer mag bedragen dan 6000 m²;
    • 3. kleinschalige detailhandel inclusief horeca categorie 1 t/m 3: totaal 2.000 m²;
    • 4. horeca van categorie 5: totaal 7.500 m²;
  • het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 125.

Een hotel valt onder 'horeca van categorie 5'. In de begrippen is 'horeca van categorie 5' gedefinieerd als: "een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf. Daaronder worden begrepen: hotel, motel, pension en overige logiesverstrekkers."

Aangezien voorzien is in een hotel met een bruto vloeroppervlakte van 9.500 m² (2.000 m² meer dan het maximum van 7.500 m² bvo dat is toegestaan), is de vestiging van een hotelfunctie met de beoogde omvang op basis van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Evenmin zijn binnenplanse afwijkingsregels of wijzigingsregels opgenomen die de gewenste verruiming mogelijk maken.

1.4 Planvorm

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is ervoor gekozen deze mogelijk te maken middels het bepaalde in artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3o van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Op basis hiervan kan eenmalig worden afgeweken van het vigerende bestemmingsplan.

Als onderdeel van de aanvraag voor een omgevingsvergunning dient een 'goede ruimtelijke onderbouwing' te worden opgesteld, waarin het plan wordt beschreven en tevens wordt aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Hierbij dient onder meer te worden aangetoond dat de ontwikkeling binnen de beleidmatige kaders past en ruimtelijk inpasbaar is. Deze ruimtelijke onderbouwing voorziet hierin.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat beschijving van het besluitgebied en de omgeving, waarna in hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 4 is een opsomming van de planologische beleidskaders bestaande uit rijksbeleid, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid opgenomen. Hoofdstuk 5 gaat in op de verschillende omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 beschrijft de economische uitvoerbaarheid van het initiatief. In hoofdstuk 8 wordt de belangenafweging weergegeven en in hoofdstuk 8 wordt tot slot ingegaan op de procedure en het overleg.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

In het kader van een planontwikkeling is het van belang dat de uitgangssituatie, de bestaande situatie in het besluitgebied, goed in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk is een beschrijving opgenomen van het besluitgebied en zijn directe omgeving. Zowel de historie van het besluitgebied als de huidige ruimtelijke en functionele structuur worden beschreven.

2.1 Historie

Vooruitlopend op de realisatie van het momenteel in aanbouw zijnde Maankwartier, hebben zich reeds de nodige ontwikkelingen voorgedaan binnen het besluitgebied en de directe omgeving. Vooruitlopend op de bebouwing en inrichting van de openbare ruimte in het gebied zijn bijvoorbeeld medio 2008 de renovatie van gebouw de Hoppenhof en de aanleg van de noordelijke infrastructuur gerealiseerd. Tevens is het busstation inclusief overkapping reeds gerealiseerd. Deze ontwikkelingen vormden de voorbode van de realisatie van het Maankwartier.

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

De locatie Maankwartier is gelegen in het centrum van Heerlen. De stationslocatie draagt de sporen van de turbulente stedelijke historie, waarbij de herstructurering aan het eind van de vorige eeuw, kantoorgebouwen in het centrum heeft gebracht.

In het besluitgebied en de directe omgeving komen verschillende gebruiksfuncties voor, waaronder het stationsterrein, het busstation, diverse wegen, een reizigerstunnel en een politiepost. Ten noorden van het busstation bevindt zich het kantoorgebouw Hoppenhof. De stedelijke structuur aan de noordzijde van de stationslocatie is na het verdwijnen van de mijnen niet meer logisch. Aan de zuidzijde is de structuur wel nog helder en zijn stedelijke elementen in zekere zin herkenbaar. Wel zijn er ook lege ruimtes ontstaan.
Een aantal nieuwe opmerkelijke gebouwen, zoals het politiebureau en het belastingkantoor laten samen met het gerestaureerde voormalige hoofdgebouw Oranje Nassau al zien hoe de leegte weer vorm en maat kan krijgen. Met de ontwikkeling van het Maankwartier wordt verder invulling gegeven aan de nieuwe ruimtelijke en functionele structuur van het stationsgebied in Heerlen, waarbij sprake zal zijn van een mix van functies die zullen zorgen voor een levendig gebied.

2.3 Ontsluiting

Het besluitgebied is per openbaar vervoer uitstekend ontsloten, gezien de aanwezigheid van zowel het treinstation als het busstation. Barrièrewerking van het spoor wordt hierbij zoveel mogelijk voorkomen, doordat het Maankwartier over het spoor wordt gebouwd.

Ook per auto en fiets is het Maankwartier goed bereikbaar, waarmee in z'n algemeenheid dus kan worden gesteld dat het besluitgebied goed ontsloten is.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In het stationsgebied van Heerlen wordt het project 'Maankwartier' ontwikkeld. Binnen deze ontwikkeling wordt ruimte geboden aan een mix van functies, bestaande uit onder meer detailhandel, woningen, kantoren en een hotel.

De initiatiefnemer is voornemens in de bouwdelen B, B' en C een uitbreiding van de maximaal toegestane hoeveelheid vierkante meter bruto vloeroppervlak (bvo) ten behoeve van een hotel met vier sterren conform Nederlandse Hotel Classificatie (NHC) mogelijk te maken. Binnen het Maankwartier is namelijk de vestiging van een hotel met een bruto vloeroppervlakte van maximaal 9.500 m² voorzien, terwijl volgens het vigerende bestemmingsplan een hotelfunctie van maximaal 7.500 m² bvo is toegestaan. Oorspronkelijk waren er 130 hotelkamers gepland en op basis van de meest recente plannen zijn er maximaal 200 hotelkamers voorzien. Als gevolg hiervan komt een vijftal vergunde woningen te vervallen. Voor het overige blijven de programmatische mogelijkheden, zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan 'Maankwartier', ongewijzigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.OV030504W000002-0401_0004.png"  
Overzichtstekening gebouwen Maankwartier, met in het rood de begrenzing van het hotel en in het oranje de bijbehorende serre.  

Om de gewenste uitbreiding van het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlak ten behoeve van een hotelfunctie mogelijk te maken, wordt een uitgebreide omgevingsvergunningprocedure doorlopen in het kader waarvan de voorliggende ruimtelijke onderbouwing is opgesteld.

In een eerder stadium is reeds een omgevingsvergunning verleend voor een hotelfunctie. Hoewel in feite slechts sprake van een uitbreiding van de hotelfunctie, wordt een nieuwe omgevingsvergunning aangevraagd voor de gehele hotelfunctie met een bruto vloeroppervlakte van maximaal 9.500 m² en maximaal 200 kamers.

Hoofdstuk 4 Planologisch beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het van toepassing zijnde beleidskader voor het rijksbeleid, het provinciaal en regionaal beleid en het gemeentelijk beleid toegelicht.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu.

Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.

Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', over aan provincies en gemeenten. Voor Parkstad Limburg geeft het Rijk in de SVIR wel aan dat het aanpakken van de krimpopgave noodzakelijk is om leegstand en verpaupering te voorkomen. Dit beleid is op regionaal niveau verder uitgewerkt.

Voor het besluitgebied geldt uiteraard dat voldaan dient te worden aan de voorwaarden van zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen. Voor het overige is sprake van een dermate kleinschalige en lokale ontwikkeling, dat geen rijksbelangen in het geding zijn.

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro).


De ladder is van toepassing op stedelijke ontwikkelingen. Hieronder wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.

Kern van de ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte aan is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij is of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien.

Indien een ruimtelijk plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling toestaat, is een zorgvuldige onderbouwing nodig. Deze wordt gevormd door de treden van de ladder uit te werken:

  • Trede 1: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte (kwantitatief en kwalitatief)?
  • Trede 2: kan die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio worden opgevangen, door benutting van beschikbare gronden (met aandacht voor mogelijkheden van herstructurering of transformatie)?
  • Trede 3: zo nee, is er voor de voorgenomen stedelijke ontwikkeling sprake van een locatie die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld?

Het doorlopen van deze treden zorgt ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, én voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.

In het voorliggende geval is er geen verschil in ruimtebeslag tussen de beoogde situatie in verhouding tot de bestaande regeling in het bestemmingsplan 'Maankwartier'. In de bestaande regeling wordt het, kort samengevat, mogelijk gemaakt om in totaal 49.100 m² aan stedelijk functies ter plaatse te realiseren. Deze oppervlaktemaat wordt middels onderhavige procedure niet overschreden. De bebouwingsmogelijkheden nemen dus niet toe. In casu is enkel sprake van het wijzigen van de toegelaten oppervlaktemaat voor de hotelfunctie. Deze neemt toe met 2.000 m². Deze functiewijziging is niet van die aard is dat zij - in samenhang bezien met de ten opzichte van het vorige plan gewijzigde gebruiksmogelijkheden - moet leiden tot het oordeel dat het voorliggende plan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierbij nemen wij in aanmerking dat de aard van de functies waarin het voorliggende initiatief voorziet, marginaal verschilt met het bepaalde in het geldende plan. Er blijft sprake van een omvangrijk project dat voorziet in tal van stedelijke functies, tot maximaal 49.100 m2. Er is daarbij enkel sprake van accentverschil voor de toegelaten hotelfunctie.

Volledigheidshalve is desondanks in het kader van de voorgenomen ontwikkeling en de eisen van een goede ruimtelijke ordening, een actualisatie van het hotelonderzoek uitgevoerd (BRO, Actualisatie hotelonderzoek Heerlen, Maankwartier Gemeente Heerlen, projectnummer 211x07869, 30 juni 2016). Onderstaand wordt kort ingegaan op de conclusies uit het onderzoek. Voor meer informatie wordt verwezen naar het volledige onderzoeksrapport.

Uitwerking trede 1 (regionale behoefte)

Er is in kwantitatieve èn kwalitatieve zin voldoende regionale behoefte en marktruimte voor nieuw hotelaanbod conform het beschreven marktsegment, locatieprofiel, omvang, faciliteiten en doelgroepen. Deze verwachting heeft ook betrekking op de komende 10 jaar, de 'horizon' van dit onderzoek. De regio is hier afgebakend als Parkstad Limburg, omdat de zakelijke markt van het hotel primair de bedrijvigheid in deze regio betreft.

Ten eerste speelt de ontwikkeling nauw in op de consumentenbehoefte. De vraag naar hotelaccommodatie is landelijk en provinciaal de afgelopen jaren sterk toegenomen. Over lagere gebiedsniveaus (zoals Parkstad Limburg) ontbreken actuele cijfers. De algemene verwachting is dat de vraag in met name het hogere marktsegment de komende jaren zal blijven toenemen.


Het hotel richt zich primair op het hogere marktsegment (midscale/upscale, indicatie 4 sterren), met primair de zakelijke markt als doelgroep. Dit segment is, in antwoord op de consumentenvraag, sterk in opkomst. In combinatie met het onderscheidende vestigingsmilieu heeft het hotel ook in kwalitatief opzicht een duidelijke meerwaarde voor het regionale hotelaanbod. Vanwege de stedelijke context en ruimtelijke synergie met de overige binnenstadsfuncties (horeca, cultuur, retail) onderscheidt het hotel zich immers nadrukkelijk van de meeste andere hotels in de regio. De enige uitzondering is Maastricht, met een geheel eigen toeristische en zakelijke dynamiek, dat bovendien op ruim 25 km afstand ligt van Heerlen. Het overige hotelaanbod in de regio en overig Zuid-Limburg is deels opvallend kleinschalig en merendeels gelegen in het landelijke Heuvellland, waarmee het zich grotendeels op andere (toeristische) doelgroepen richt.


Het hotel speelt ook sterk in op de behoefte van de lokale, regionale en provinciale overheid, zoals omschreven in diverse beleidsdocumenten. Het heeft meerwaarde voor de economische, toeristische en ruimtelijke structuur van de gemeente Heerlen, Parkstad Limburg en zelfs geheel Zuid-Limburg. De ontwikkeling versterkt de centrumfunctie van Heerlen binnen Parkstad en zal een impuls geven aan de noodzakelijke en beleidsmatig gewenste structuurversterking van de binnenstad. Moderne hotels zijn immers in hoge mate beeldbepalend voor binnensteden en vervullen een belangrijke trekkersrol. De ontwikkeling sluit ook goed aan op de economische ambities van Parkstad en de gemeente Heerlen, met de realisatie van de Smart Services Campus plus gerelateerde (nieuwe) bedrijvigheid als belangrijke trekker.


De behoefte vanuit het bedrijfsleven uit zich in een brede belangstelling van (inter)nationale hotelketens voor vestiging in het Maankwartier.

Uitwerking trede 2 (locatie en effecten)

De ontwikkeling vindt plaats binnen het stedelijk gebied. Het nieuwe hotel maakt deel uit van een ingrijpende, maar noodzakelijke gebiedsversterking van het Heerlense stationsgebied, aansluitend aan de regionaal verzorgende binnenstad. Het zal daar als een belangrijke trekker functioneren, primair voor de zakelijke (accent werkdagen) en secundair voor de toeristische markt (accent weekeinden en vakanties).


Er is in de regio geen alternatieve locatie en/of (leegstaand) vastgoed beschikbaar met voldoende fysieke ruimte, gebiedskwaliteiten en een bereikbaarheidsprofiel, zoals die voor de beoogde hotelontwikkeling noodzakelijk is. Het leegstaande voormalige Amrath hotel in Heerlen is door de ligging, ontsluiting en vastgoedkenmerken (omvang, indeling, uitstraling) ongeschikt voor een modern (zaken)hotel. Dit is waarschijnlijk ook een reden geweest voor de recente sluiting van dit bedrijf. De opheffing betekent zeker niet dat er in Heerlen per definitie onvoldoende marktruimte is. Overigens is voor het betreffende pand inmiddels een vergunning verleend voor studentehuisvesting.


We benadrukken overigens dat het Maankwartier is aangewezen als prioritaire locatie in de regio. Bovendien ontwikkelt de gemeente Heerlen momenteel leegstandsbeleid, om een actieve aanpak van de leegstand en eventuele transformatie naar andere functies te stimuleren.


De effecten van de ontwikkeling zijn overwegend positief en richten zich vooral op de ruimtelijk-economische structuur in algemene zin en de toeristische- en horecastructuur in het bijzonder. De economische structuur van Heerlen en de regio wordt door het initiatief versterkt (zie regionale behoefte). Daarnaast krijgt de centrumfunctie van Heerlen een impuls, zowel in de particuliere als de zakelijke markt. Het Maankwartier krijgt er door de ontwikkeling een belangrijke trekker bij, die vanwege haar aard en omvang ook andere bedrijven kan aantrekken. Bovendien voorziet de ontwikkeling in relatief veel (laaggeschoolde) werkgelegenheid.


De Regio Parkstad heeft als beleidsprioriteit geformuleerd, dat de regio zich meer moet ontwikkelen als verblijfsdestinatie, met een groter marktbereik en hogere bestedingen per persoon per dag. De onderhavige hotelontwikkeling past uitstekend binnen deze ambitie.


Binnen de horecastructuur valt extra leegstand door sec het initiatief niet te verwachten. Indirect zijn wel effecten mogelijk op het relatief omvangrijke kleinschalige en gedateerde hotelaanbod in Heerlen, Parkstad en/of overig Zuid-Limburg. Dit betreft met name zaken, die niet tijdig hebben ingespeeld op de veranderde marktomstandigheden. In diverse onderzoeken is evenwel reeds vastgesteld dat het toekomstperspectief van dit hoteltype sowieso overwegend negatief is. Gezien de aard van het betreffende vastgoed (kleinschalig, landschappelijk vaak fraai gelegen) is een transformatie tot andere functies hier vaak goed mogelijk. Kansrijke alternatieve functies zijn, afhankelijk van de locatie en vastgoedkenmerken, bijvoorbeeld wonen, restauratieve horeca, leisure, etc. Sluiting zal niet of nauwelijks (ruimtelijke) effecten genereren op de omgeving dan wel op het woon-, leef- en ondernemersklimaat ter plekke. Bij transformatie zullen deze effecten per saldo vaak zelfs positief uitvallen. De genoemde herinvulling van het pand van het voormalige hotel Amrath in Heerlen is hiervan een goed voorbeeld.


De ontwikkeling kan veel economische spin-off opleveren voor de Heerlense binnenstad. Het geeft de binnenstad nieuw elan. Met name de gevestigde horeca, maar ook detailhandel en het culturele aanbod kunnen veel profijt van hebben van de extra bezoekers. Aangezien de binnenstad economisch zwaar onder druk staat beschouwen we dit als een belangrijk positief effect van het nieuwe hotel.

Uitwerking trede 3

De derde trede is niet van toepassing omdat het hier gaat om een initiatief in stedelijk gebied. De locatie is multimodaal ontsloten. Ook wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Conclusie

Zoals is aangetoond, is de voorgenomen stedelijke ontwikkeling op basis van de treden van de Ladder voor duurzame verstedelijking volledig te motiveren. Er is dus sprake van een ontwikkeling die voorziet in een actuele regionale behoefte en die bijdraagt aan een optimale benutting van de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied. Ook is niet te verwachten dat als gevolg van deze (marginale) toevoeging van programma, een onaanvaardbare leegstand en verpaupering zal ontstaan.

Daarnaast is onderzocht of met de voorgenomen ontwikkeling op enig vlak in strijd met een goede ruimtelijk ordening zal worden gehandeld. Dit blijkt niet het geval.

4.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.


In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:

  • rijksvaarwegen;
  • mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament;
  • grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • defensie
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen
  • elektriciteitsvoorziening;
  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.


De bovengenoemde onderwerpen hebben geen betrekking op het gestelde in deze ruimtelijke onderbouwing en vanuit het Barro bestaan er dan ook geen belemmeringen voor de gewenste ontwikkeling.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) 2014, de Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal Verkeers- en Vervoersprogramma 2014 vastgesteld. Gezamenlijk vormen deze beleidsdocumenten een integrale omgevingsvisie, die vier wettelijke functies vervult: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).


In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.

De centrale ambitie komt voort uit de Limburgagenda: een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg: om er naar toe te gaan en vooral ook om hier te blijven.

Verder staat in het POL kwaliteit centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.


Visie Zuid-Limburg

De aantrekkelijkheid van Zuid-Limburg wordt in sterke mate bepaald door de aanwezigheid van relatief op korte afstand van elkaar gelegen, dichtbevolkte stedelijke gebieden (vergelijkbaar met de dichtheid in de Randstad) en het daartussen gelegen unieke Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Dit heuvellandschap geeft samen met de historische binnenstad van Maastricht een bijzondere kwaliteit aan deze regio. In Zuid-Limburg wonen ruim 600.000 mensen, meer dan de helft van alle inwoners in Limburg. Het maakt onderdeel uit van een Europese regio met een rijk palet van economische topsectoren.

Tegelijkertijd is Zuid-Limburg in economisch opzicht te typeren als een 'tussenregio', tussen de metropoolregio's Randstad, Vlaamse Ruit en Ruhrgebied. Er zijn relatief weinig bereikbare banen binnen de landsgrenzen en daarmee is sprake van een beperkte veerkracht van de regionale en lokale economie. Daarbij kampt Zuid-Limburg met leegstandsproblematiek op het gebied van woningbouw, kantoren, verblijfsrecreatie, bedrijventerreinen en detailhandel: er is van alles teveel, en dat vraagt om een heldere visie en bovenal sturing.


Vrijetijdseconomie

Over de vrijetijdseconomie (leisure) stelt de provincie in het POL dat het één van de Limburgse topsectoren is. Dit dankzij het grote economische belang van de sector zelf en vanwege de bijdrage die voorzieningen en evenementen leveren aan de kwaliteit van het Limburgse woon- en leefklimaat. De sector is evenwel, aldus de provincie, nogal versnipperd en er is onvoldoende synergie tussen individuele ondernemers en overheden.

De opgave ligt in het versterken van de identiteit van de Limburgse vrijetijdseconomie en het verbinden van de kwaliteiten van deelgebieden. Meer regionale slagkracht is nodig om tegemoet te komen aan de veranderende consumentenwensen en Limburg aantrekkelijk te maken c.q. te houden voor (nieuwe) doelgroepen.


Besluitgebied

Het Maankwartier ligt binnen de (indicatieve) begrenzing van het als 'Stedelijk centrum' aangeduide gebied in Heerlen. Als stedelijk centrum zijn de grotere binnensteden aangewezen, die worden gekenmerkt door een mix aan functies die deze gebieden een vitaal, stedelijk karakter geven. Deze gebieden zijn cruciaal voor de aantrekkingskracht en uitstraling van Limburg.

Accenten liggen op de volgende aspecten:
- Ontwikkeling centrum-stedelijk woonmilieu;
- Bovenregionaal verzorgend centrum voorzieningen en detailhandel;
- Multimodaal bereikbaar;
- Cultuurhistorie;

In het voorliggende geval wordt een geringe uitbreiding van de programmatische mogelijkheden ten behoeve van een hotel mogelijk gemaakt, een functie die bij uitstek past binnen een stedelijk centrum dat een bovenregionale verzorgingsfunctie ten aanzien van voorzieningen heeft. Daarnaast wordt bijgedragen aan de regionale slagkracht m.b.t. vrijetijdseconomie en wordt invulling gegeven aan de toenemende vraag naar hotelaccommodaties, waarbij in het voorliggende geval sprake is van een een goed bereikbaar, modern 'full service' zakenhotel met uitgebreide voorzieningen, dat momenteel ontbreekt in Heerlen. Hierdoor wordt de centrumfunctie van de stad verder versterkt. Het voornemen past daarom binnen de in het POL2014 geschetse beleidskaders.

4.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

De Omgevingsverordening Limburg 2014 bevat de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL 2014 juridische binding te geven. Specifiek voor de doorwerking van het ruimtelijk beleid is in de verordening een hoofdstuk Ruimte opgenomen. Dit hoofdstuk bevat uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Zij moeten deze regels in acht nemen bij het vaststellen van bestemmingsplannen, beheersverordeningen en bij het verlenen van omgevingsvergunningen.

In het hoofdstuk Ruimte zijn voor een beperkt aantal onderdelen van het POL-beleid regels opgenomen. Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de Provincies nader moeten, dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale ruimteverordening. Met name gaat het dan om de regels voor de ecologische hoofdstructuur, die zijn ondergebracht in het onderdeel Goudgroene natuurzone.


In de verordening is onder andere bepaald dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen in beginsel een plaats moeten krijgen binnen het bestaande stedelijk gebied (overeenkomstig de Ladder voor duurzame verstedelijking). Herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen krijgt hierbij bijzondere aandacht.

Verder bevat de Omgevingsverordening de bepaling dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg niet voorziet in de toevoeging van nieuwe woningen aan de bestaande planvoorraad (ofwel de woningen die zijn opgenomen in de voor 5 juli 2013 vastgestelde ruimtelijke plannen en die nog niet zijn gerealiseerd). Uitzondering hierop vormt een woningbouwplan dat voldoet aan de door Gedeputeerde Staten vastgestelde 'Kwaliteitscriteria nieuwe woningen Zuid-Limburg'.


Aangezien de voorgenomen ontwikkeling plaatsvindt binnen het stedelijke centrum van Heerlen en daarnaast slechts sprake is van een geringe wijziging van de programmatische mogelijkheden, past het initiatief binnen de beleidsregels zoals geschetst in de Omgevingsverodening Limburg 2014.

Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014

Op 11 november 2016 hebben Provinciale Staten van de provincie Limburg de 'Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014' vastgesteld. Hiermee is de Omgevingsverordening Limburg 2014 op onderdelen aangepast.

In artikel 2.4.6 'Vrijetijdseconomie' is in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling het volgende opgenomen:

  • 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor voorzieningen voor vrijetijdseconomie aan de bestaande voorraad vrijetijdseconomie alsmede aan de bestaande planvoorraad vrijetijdseconomie anders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 6.4 van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Zuid-Limburg. Deze afspraken zijn opgenomen als bijlage bij de verordening.
  • 2. De toelichting bij het ruimtelijke plan bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde onder 1.
  • 3. De toelichting bij een ruimtelijk plan bevat een beschrijving van het proces van voorbereiding van het initiatief, de planvoorbereiding en indien aan de orde de verantwoording van de afstemming in (sub-)regionaal verband.

Ad 1.

In het voorliggende geval wordt aangesloten bij de principes zoals beschreven in paragraaf 6.4 van het POL2014. Er wordt gestreefd naar behoud en versterking van voorzieningen. Limburg kent een groot aanbod aan recreatieve voorzieningen, maar het is een voortdurende opgave om de voorzieningen af te stemmen op de veranderende vraag van de consument en nieuwe doelgroepen aan te trekken. Er is een noodzaak tot verbetering van aanbod, toegankelijkheid en beleving van cultuurhistorie, slechtweervoorzieningen, nieuwe leisure concepten, attracties, evenementen, overnachtingsmogelijkheden, horeca en fiets- en wandelroutes. In het voorliggende geval wordt invulling gegeven aan de toenemende vraag naar hotelaccommodaties en daarmee ook een versterking van het voorzieningenniveau.

De bestuursafspraken hebben met name betrekking op een goede samenwerking en afstemming tussen provincie en gemeenten bij nieuwe initiatieven en het verder uitwerken van een visie met daarbij behorende spelregels en instrumenten voor vrijetijdseconomie.

Ad 2 en 3.
In het voorliggende geval is slechts sprake van een beperkte uitbreiding van de reeds toegestane hotelfunctie binnen het Maankwartier. Voor wat betreft de realisatie van het Maankwartier is de afgelopen jaren reeds overleg gevoerd met de betrokken instanties. Verder zullen de betreffende instanties in het kader van het vooroverleg wederom betrokken worden bij de verdere besluitvorming.

Vanuit de ontwerp Omgevingsverordening bestaan er op basis van het bovenstaande geen belemmeringen.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Structuurvisie Parkstad Limburg

De regio Parkstad Limburg heeft een eigen intergemeentelijke structuurvisie vastgesteld: 'Ruimte voor park & stad' (2009). De visie beoogt de missie van de regio, 'het in duurzame samenhang ruimtelijk-economisch ontwikkelen van de regio en het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit', te verwezenlijken. Als alle partijen hun krachten bundelen, moet het mogelijk zijn om in 2030 deze kwaliteiten in Parkstad Limburg te ervaren:

  • Meer en beter bereikbaar groen, meer ecologische kwaliteit en structuur, onder andere door een groter contrast van stad en land;
  • Een sterke economie, voortbouwend op bestaande kwaliteiten en ontwikkelend op o.a. een innovatieve energiesector, toeristische dag- en verblijfrecreatie, een hoogwaardige zorginfrastructuur en dito opleidingsfaciliteiten;
  • Een geherstructureerd stedelijk gebied met Heerlen-Centrum als Parkstad-centrum; een hoogstedelijke kern die hoge, gevarieerde woonkwaliteit met passende voorzieningen biedt voor bestaande én nieuwe kansrijke doelgroepen;
  • Een uitstekende ontsluiting en bereikbaarheid via de Parkstadring en het openbaar vervoer, waardoor Parkstad Limburg ook internationaal een steviger positie verwerft.


De intergemeentelijke structuurvisie zet de toekomstlijnen uit voor twee structuurdragers: ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit en de economisch-maatschappelijke ontwikkeling. Deze dragers zijn uitgewerkt door middel van vier hoofdthema's:


Ruimtelijke identiteit - regionale ontwikkeling met de natuur als goede buur

Natuur en landschap, inclusief het rijke erfgoed, beek- en rivierdalen vormen de basis voor een duurzame versterking van identiteit en vitaliteit. De stad krimpt, verdicht en laat zo de natuur ruimte voor groen en waterstructuren.


Economie - meer vitaliteit vanuit historische en huidige kracht

Hoofdambitie is economische structuurversterking met als strategie ruimtelijke concentratie en revitaliseren van locaties die niet aan moderne eisen voldoen, onder toepassing van de SER-ladder. Bij revitalisering van bestaande locaties krijgt kleinschalige bedrijvigheid nadrukkelijk de ruimte.


Wonen - meer kwaliteit voor een veranderende bevolking

Herstructurering gaat voor uitbreiding: het bedienen van de veranderende wensen van bestaande en nieuwe doelgroepen verloopt dus vooral via een kwalitatieve vervangingsopgave. In principe geen uitbreiding buiten huidige stedelijke contour.


Mobiliteit - meer samenhang, betere bereikbaarheid

De ambitie is een betere bereikbaarheid via weg en spoor, zowel regionaal als internationaal. De nieuwe ringstructuur ontlast de oude radiale wegenstructuur. Hierbij hoort een heldere, eenduidige categorisering van wegen naar hun functie. Dit is in de structuurvisie vertaald naar een XL t/m S-aanduiding.

In het voorliggende geval wordt een verruiming van de maximaal toegestane hoeveelheid vierkante meters bvo ten behoeve van een hotelfunctie mogelijk gemaakt, ten koste waarvan 5 woningen komen te vervallen.

Binnen Parkstad Centrum is bundeling van functies één van de belangrijke aandachtspunten uit de structuurvisie. De driehoek tussen de hoekpunten 'het adres van Parkstad Limburg ('t Loon)', 'het Maankwartier' en 'het stadshart' dienen bij voorkeur gereserveerd te worden voor multifunctionele en stedelijke functies (meervoudig en intensief grondgebruik). De ontwikkeling van het Maankwartier sluit aan bij deze doelstellingen en ook de voorgenomen geringe wijziging in de programmatische mogelijkheden past binnen de beleidsdoelstellingen zoals omschreven in de structuurvisie. Er is namelijk sprake van meervoudig en intensief ruimtegebruik binnen het besluitgebied en de directe omgeving en een menging van stedelijke functies.

De vier hoofdthema's uit de structuurvisie zijn concreet uitgewerkt in diverse beleidsnota's, op zowel regionaal als gemeentelijk niveau. Deze komen in de volgende paragrafen aan bod, waarbij tevens wordt aangegeven hoe deze hun uitwerking hebben op het voorgenomen initiatief.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie Heerlen 2035

Op 7 juli 2015 heeft de gemeenteraad van Heerlen de 'Structuurvisie Heerlen 2035' vastgesteld. Met dit planologisch instrument kan de gemeente de ruimtelijke sturing beter afstemmen op de ruimtelijke opgaven van de toekomst.


De structuurvisie is opgesteld op basis van een belangrijk kantelpunt in de historie van ruimtelijke ontwikkeling in Nederland. De grenzen van de groei zijn bereikt. Er is een eind gekomen aan een onafgebroken periode van vraag naar ruimte en vastgoed.
Nieuwe ontwikkelvraagstukken hebben nu vooral te maken met de vraag hoe om te gaan met bestaand vastgoed en vrijkomende ruimte. De ruimtelijke opgaven voor de toekomst hebben veel vaker betrekking op bestaand vastgoed in plaats van nieuwbouw en zullen gekenmerkt worden door termen als: flexibel, tijdelijk, duurzaam en kleinschalig. Ook de rol van de gemeente verandert. Heerlen moet de slag maken van een toetsende naar een faciliterende overheid. Niet alles zelf herontwikkelen, maar vooral ook initiatieven van ondernemers, marktpartijen en inwoners mogelijk maken, met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in deze structuurvisie als uitgangspunt.

Deze transitieopgaven lopen als een rode draad door de structuurvisie. In de structuurvisie staan inhoudelijk vier thema’s centraal: Vitale stad, Centrale stad, Innovatieve stad en Verrassende stad.


Vitale stad

In het thema Vitale stad wordt een beeld geschetst van woonwijken in 2035. Aan de ene kant willen we inzetten op minder woningen, maar vooral ook op woningen met meer kwaliteit en variatie. Dus geen grootschalige uitbreidingsnieuwbouw meer, maar inzetten op het doorbreken van de eentonigheid van sommige woonbuurten. Aan de andere kant willen we goede voorzieningen blijven aanbieden. Dat kan soms betekenen dat een voorziening uit de buurt verdwijnt als het verzorgingsgebied voor die voorziening te klein wordt. In die gevallen zetten we in op het vormen van sterke voorzieningenclusters in buurten en stadsdelen.


Centrale stad

In het thema Centrale stad beschrijven we hoe we de rol van Heerlen als centrumgemeente in de regio kunnen versterken. Belangrijke speerpunten daarbij zijn een compact kernwinkelgebied met een compleet en gevarieerd winkelaanbod, het realiseren van een Smart Services Campus en het versterken van het stedelijk woonmilieu. Cultuur in al zijn facetten is daarbij een belangrijke bindende factor.


Innovatieve stad

In het thema Innovatieve stad geven we aan hoe we anders kunnen omgaan met stedelijke ontwikkelopgaven bij veranderende omstandigheden. Het hergebruiken van bestaand vastgoed en vrijkomen van ruimte na sloop spelen daarbij een belangrijke rol. Bovendien willen we mondiale duurzaamheidsvraagstukken verbinden met lokale transitieopgaven. Heerlen heeft de ambitie om in 2040 een klimaatneutrale stad te zijn. Dat is een stad waarin processen rond wonen, werken en leven, niet op negatieve wijze bijdragen aan klimaatverandering.


Verrassende stad

In het thema Verrassende stad wordt beschreven hoe we bestaande cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten beter zichtbaar en tastbaar kunnen maken in de stad. Door het behoud van deze waarden te integreren in de lokale transitieopgaven, krijgen plekken en panden waarmee mensen zich verbonden voelen nieuwe betekenis. Het resultaat van deze transitie is een verrassende stad, waarin het “Verhaal van Heerlen” tot uitdrukking komt.

Conclusie

In de structuurvisie wordt aangegeven dat wordt gestreefd naar clustering van voorzieningen. Het centrum van Heerlen is een voorbeeld van zo’n voorzieningencluster in het groot. Hier zijn voorzieningen gehuisvest waar alle inwoners van Heerlen en Parkstad gebruik van kunnen maken. Ook binnen het Maankwartier is sprake van clustering van voorzieningen en de geringe programmatische wijziging past binnen dit streven naar clustering van voorzieningen.

4.4.2 Parkeernota Heerlen 2010

Op 2 november 2010 heeft de gemeenteraad de Parkeernota Heerlen 2010 vastgesteld. Aan de hand van deze parkeernota zet de gemeente Heerlen onder meer in op een bruisend en levendig stadscentrum, aantrekkelijke leefbare woonmilieus, een goede bereikbaarheid, een krachtig ondernemersklimaat en hoogwaardig onderwijs. Het parkeerbeleid moet bijdragen aan de totstandkoming van deze speerpunten. De visie op parkeren is dan ook als volgt geformuleerd:

'Heerlen streeft naar een evenwichtige balans tussen parkeervraag en -aanbod waarbij aan de parkeerbehoefte van diverse doelgroepen (bewoners, bezoekers en bedrijven) zoveel mogelijk wordt voldaan, zonder dat dit ten koste gaat van de leefbaarheid in de wijk en de kwaliteit van de openbare buitenruimte.'

De parkeerbalans is in evenwicht op het moment dat de parkeerbezetting ligt tussen de 50 en de 80 procent. Per gebied kan het moment waarop deze parkeerbezetting wordt gemeten verschillen. Uitgangspunt is dat de parkeerbezetting gemeten dient te worden als de gemiddelde parkeerbehoefte het hoogst is.

Voor een optimaal parkeerbeleid is het van belang dat er sprake is van een adequaat openbaar vervoer, dat de bereikbaarheid per fiets optimaal is en (zonodig) de omliggende woonbuurten afgeschermd worden middels parkeren voor vergunninghouders.

In het kader van de totale ontwikkeling van het Maankwartier wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen, zoals blijkt uit de door Goudappel Coffeng uitgevoerde verkeerstoets in het kader van het bestemmingsplan Maankwartier (Goudappel Coffeng, Verkeerstoets Maankwartier; Definitieve rapportage; Kenmerk HLN043/Pbb/0555, 1 november 2011).

In het voorliggende geval is een vergunning verleend voor een hotelfunctie van maximaal 7.500 m² en maximaal 130 hotelkamers, waarvoor op basis van de destijds van toepassing zijnde parkeernorm van 0,5 parkeerplaatsen per hotelkamer en een aanwezigheidspercentage van 80% op het piekmoment in de week (koopavond), 52 parkeerplaatsen nodig zouden zijn. Uitgaande van 9.500 m² en 200 hotelkamers, zijn op basis van de meest recente parkeernorm van 0,3 parkeerplaatsen per hotelkamer en een aanwezigheidspercentage van 80%, in totaal 48 parkeerplaatsen nodig. Dit betekent een afname van de parkeervraag. Daarnaast komen 5 woningen te vervallen, waarvoor rekening houdend met een parkeernorm van 1,3 parkeerplaatsen per woning en een aanwezigheidspercentage van 90%, de parkeervraag verder afneemt met 5,9 parkeerplaatsen. Op basis van het bovenstaande kan kortom worden geconcludeerd dat zal worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen voor de toekomstige hotelfunctie met 200 kamer.

4.4.3 Duurzaamheid en energie

Duurzaamheid betreft een integrale afweging van belangen voor de korte en de lange termijn, voor alle relevante stakeholders in het gebied en binnen de tijdshorizon. Uitgaande van de 'Triple PPP'-benadering (people-planet-prosperity) betekent duurzaamheid voor gebiedsinrichting en herstructurering dat de gebiedsinrichting zelf en het gebruik van het gebied toekomstbestendig moeten zijn. Daarbij dient de balans van voorraadgebruik (materiaal, energie) en belasting van de omgeving (lokaal, klimaat) waarde toe te voegen aan één of meer duurzaamheidsbelangen, rekening houdend met alle relevante stakeholders.

De belangrijkste duurzaamheidsbelangen zijn:

  • klimaat en energie (adaptatie en mitigatie)
  • leefomgeving (traditionele milieuthema's, zoals bodem, lucht, geluid, water en groen)
  • duurzaam inkopen
  • duurzame gebiedsinrichting
  • duurzame mobiliteit
  • duurzaam bouwen
  • 'cradle-to-cradle' en economische kringlopen
  • 'social return on investment'

Er zijn geen normen vastgelegd voor het begrip duurzaamheid. Op enkele genoemde belangen, zoals leefomgeving en duurzaam bouwen, is sectorale wet- en regelgeving van toepassing. Hierin zijn kaders geformuleerd voor de toepassing van het duurzaamheidsprincipe.


Klimaatbeleidsplan

Het gemeentelijk Klimaatbeleidsplan 2010-2020 gaat in op klimaatmitigatie en bevat naast een algemene ambitie een aanpak voor de thema's gemeentelijke organisatie, wonen, mobiliteit en bedrijven. De algemene ambitie voor 2020 bestaat uit het:

  • terugdringen van de CO2-uitstoot met minimaal 20% (ten opzichte van 1990);
  • verhogen van de energie-efficiëntie met 20%;
  • inzetten van duurzame energiebronnen met 20%;
  • én door zelf het goede voorbeeld geven en anderen uit te dagen en te stimuleren hier een bijdrage aan te leveren.


Mijnwater

Het mijnwaterproject is een alternatief duurzaam energieconcept, gebaseerd op aardwarmte in combinatie met de bestaande mijngangen. Het is ontwikkeld als experiment onder beheer van de gemeente Heerlen en met steun van de Europese Unie. Het mijnwaternetwerk zal steeds verder worden uitgebreid, waarbij onder andere voor gemeentelijke gebouwen onderzocht zal worden of aansluiting op het netwerk mogelijk en haalbaar is. Het mijnwaterproject is beoogd als aanjager en hefboom voor een grootschalige energietransitie in Heerlen. Het Maankwartier wordt aangesloten op het mijnwaternetwerk.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden de diverse relevante omgevingsaspecten aangehaald en wordt aangegeven hoe deze in het voorgenomen initiatief zijn ingepast.

5.1 Milieueffectrapportage

Voor plannen en besluiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu (kunnen) hebben, kan een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden opgesteld. In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald voor welke ontwikkelingen een m.e.r. verplicht is.

Beoordeling noodzakelijkheid m.e.r.-beoordeling

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Drempelwaarden Lijst D

De ontwikkeling maakt onderdeel uit van de totale ontwikkeling van het Maankwartier. Het Maankwartier valt onder artikel D 11.2 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.


Voor dergelijke ontwikkelingen gelden de volgende drempelwaarden:

  • het plangebied heeft een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • de ontwikkeling omvat een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.


Aangezien de voorgenomen ontwikkeling ruimschoots beneden de genoemde drempelwaarden valt, is de ontwikkeling niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. De ontwikkeling van het Maankwartier en dus ook de voorgenomen geringe programmatische wijziging, ligt ver beneneden de drempelwaarde zoals opgenomen in het Besluit m.e.r..

Gevoelig gebied

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.

Uit deze toelichting en de uitgevoerde onderzoeken volgt dat het besluitgebied niet ligt in of nabij een gebied dat beschermd wordt vanuit de natuurwaarden. Het plan ligt daarnaast zodanig ver verwijderd van de Ecologische Hoofdstructuur, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied dat van externe werking geen sprake kan zijn.

Het besluitgebied behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Ook behoort het besluitgebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt of een Bèlvéderegebied. En is er geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied.

Milieugevolgen

In dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling inderdaad geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.

Conclusie

Zoals beschreven in de voorafgaande alinea's zijn er geen 'belangrijke nadelige milieugevolgen' te verwachten en daarom is het niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

5.2 Akoestiek

De Wet geluidhinder bepaalt dat bij de voorbereiding van de vaststelling van een ruimtelijk plan akoestisch onderzoek moet plaatsvinden naar de geluidsbelasting van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen vanwege de invloed van wegverkeerslawaai. Tevens dient daarbij onderzoek te worden gedaan naar de doeltreffendheid van verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat eventueel optredende geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai de wettelijke waarden te boven gaat. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning, moeten immers de ten hoogst toelaatbare waarden voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen vanwege het wegverkeerslawaai in acht worden genomen (artikel 76, eerste lid, Wet geluidhinder).

Een hotel is geen geluidgevoelige bestemming. In het kader van de Wet geluidhinder worden geen eisen gesteld aan de optredende gevelbelastingen. In het kader van het Bouwbesluit worden geen eisen gesteld aan de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie en in het kader van de Wet milieubeheer heeft de hotelfunctie geen beperkende werking voor de vigerende milieuvergunning voor het emplacement.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het echter wel van belang om een afweging te maken of een goed woon-, werk of leefklimaat ter plaatse kan worden gegarandeerd. Aangezien in een hotel gedurende korte periodes wordt overnacht en de effecten voor de gezondheid van het hotelpersoneel niet te verwachten zijn, heeft een hotel niet dezelfde bescherming nodig als een woning. Hoewel de gezondheidsrisico’s gering zijn, dienen gasten echter niet bewust te ontwaken in verband met het exploitabel houden van het hotel. Om toch een afweging te maken wat een redelijk binnengeluidsniveau zou kunnen zijn, is daarom in het kader van het vigerende bestemmingsplan 'Maankwartier' aansluiting gezocht bij bestaand beleid, en diverse regelingen en circulaires.

Onderzoek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door K+ Adviesgroep een akoestisch onderzoek uitgevoerd (K+ Adviesgroep, Akoestisch onderzoek bestemmingsplan Maankwartier Heerlen, aanvullend onderzoek functiewijziging gebouwdeel B en C, rapportnr. M8 375.405, 10-12-2015). Onderstaand wordt kort ingegaan op de conclusies uit het onderzoek. Voor meer informatie wordt verwezen naar het volledige onderzoeksrapport.

De gevelbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai bedraagt maximaal 53 dB. De gevelbelasting als gevolg van railverkeerslawaai bedraagt maximaal 64 dB. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zullen afdoende maatregelen getroffen worden om te voldoen aan het gewenst maximale binnengeluidsniveau 30 dB(A) (Lnight) en het maximale piekgeluidsniveau binnen 45 dB(A) (LAmax).

De langtijdgemiddelde gevelbelasting als gevolg van het emplacement bedraagt maximaal 59 dB(A) in de dagperiode, 61 dB(A) in de avondperiode en 54 dB(A) in de nachtperiode. De etmaalwaarde bedraagt 66 dB(A). De piekbelasting bedraagt ten hoogste 74 dB(A).

De gevelbelasting als gevolg van expeditie in de dagperiode bedraagt maximaal 62 dB(A). De piekbelasting in de dagperiode bedraagt ten hoogste 85 dB(A). Overeenkomstig het Activiteitenbesluit worden piekbelastingen vanwege laad­ en losactiviteiten in de dagperiode buiten beschouwing gelaten. De geluidbelasting van de indirecte hinder bedraagt maximaal 42 dB(A).

Om een goed leefklimaat te waarborgen worden maatregelen getroffen om de piekgeluiden in de hotelkamers te beperken tot maximaal 45 dB(A). In bijlage II van het akoestisch onderzoek is een overzicht opgenomen van de te realiseren geluidwering. Als aan deze eis wordt voldaan dan zal tevens het langtijdgemiddelde geluidniveau in de hotelkamer worden teruggebracht tot ca. 35 dB(A).

Addendum

Het bovengenoemde rapport van 10 december 2015 is uitgegaan van het moederrekenmodel behorende bij het bestemmingsplan 'Maankwartier'. In dit bestand zijn de prognose verkeersgegevens voor peiljaar 2022. De gemeente Heerlen beschikt thans over een nieuw actueel verkeersmodel (VMK Hln051). Door K+ Adviesgroep is een evaluatie opgesteld naar de akoestische consequenties gebaseerd op de nieuwe prognose verkeersgegevens 2026 en 2030. Deze resultaten zijn in een addendum weergegeven. Onderstaand wordt kort ingegaan op de conclusies. Voor meer informatie wordt verwezen naar het volledige addendum.

Uit het onderzoek blijkt dat de hoogste gevelbelasting vanwege wegverkeerslawaai 53 dB bedraagt en gelijk is aan de onderzoeksresultaten als opgenomen in rapport M8 375.405 van 10 december 2015. Qua langtijdgemiddelde belastingen is het emplacement maatgevend. De hoogste belasting bedraagt 64 dB(A).

 

De maatregelen die aan de gevel(s) zullen worden getroffen hebben tot doel om de piekgeluiden te beperken. Bij wegverkeerslawaai zijn piekgeluiden geen toetsingscriterium. De pieken die optreden zijn een gevolg van het emplacement en de expeditie.

Op grond van het bovenstaande blijkt dat de conclusie van rapport M8 375.405 van 10 december 2015 niet wijzigt.

Geluid emplacement

Ten aanzien van de geluidsaspecten van het emplacement het volgende:

  • Het akoestisch model dat ten grondslag lag aan de milieuvergunning van 2013 vormt de basis van het geluidonderzoek dat uitgevoerd is door K+ adviseurs.
  • Het hotel is geen geluidgevoelige bestemming in de zin van de wet geluidhinder en ook niet in het kader van de Wet milieubeheer. Er worden vijf woningen onttrokken en daar komt een hotelfunctie voor terug. De gevoeligheid qua geluid neemt af en er kan derhalve geen sprake zijn van aantasting van vergunde geluidrechten.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er op basis van de te realiseren geluidwering sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.

5.3 Water

In het kader van de Watertoets moet een ruimtelijk plan een waterparagraaf bevatten, waarin wordt aangegeven hoe wordt omgegaan met water. In deze paragraaf is dit beschreven. Voordat wordt ingegaan op de locatiespecifieke kenmerken van het besluitgebied, is eerst het relevant beleid samengevat.

5.3.1 Europees en Rijksbeleid

Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te verbeteren ("goede toestand") en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede toestand te bereiken. Nederland maakt deel uit van vier internationale stroomgebieden, waarbij de gemeente Heerlen in het stroomgebied van de Maas is gelegen.

Het stroomgebiedbeheersplan Maas is op 27 november 2009 vastgesteld en heeft een looptijd tot eind 2015. Een belangrijk onderdeel van het SGBP is een maatregelenprogramma. Het maatregelenprogramma bestaat enerzijds uit maatregelen die worden genomen in het kader van reeds bestaande nationale en/of Europese wetgeving (bijv. Europese Nitraatrichtlijn) en anderzijds een groot aantal regionale en locatiegebonden maatregelen.


Waterwet

De Waterwet (december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening.

Met de Waterwet is de gemeente beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan.


Wet ruimtelijke ordening en de Watertoets

De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer worden overlegd met de waterbeheerder.

In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies van de waterbeheerder.


Nationaal Waterplan 2009-2015

Onderdeel van de bovengenoemde Waterwet is het zesjaarlijkse Nationaal Waterplan. Dit plan is de opvolger van de 4e Nota Waterhuishouding (1998) en heeft de status van structuurvisie binnen de Wet ruimtelijke ordening. Tevens maken de (vier) stroomgebiedsbeheersplannen (SGBP's) onderdeel uit van het Nationaal Waterplan. Op deze wijze ontstaat er een heldere koppeling tussen Europees beleid (KRW) en Rijksbeleid.

Duurzaam waterbeheer is het devies van het Nationaal Waterplan. Gemeenten hebben hierin specifieke taken op het gebied van omgaan met afvalwater, hemelwater en grondwater. Daarnaast kunnen gemeenten faciliterend optreden bij het nemen van bepaalde ruimtelijke maatregelen. Gemeenten en waterschappen informeren de provincies over voortgang van het uitvoeringsbeleid en knelpunten bij de uitvoering. Het Beleidsplan Stedelijk Watermanagement van de gemeente Heerlen speelt daar een belangrijke rol in (zie paragraaf 5.3.2).


Waterbeleid 21e eeuw: anders omgaan met water

Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkómen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw "Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient" uit. De commissie concludeerde dat de manier waarop wij nu met water omgaan niet voldoende is voor de verwachte klimaatsveranderingen. De bevindingen van de commissie zijn verwoord in de hedendaagse wetgeving en beleidsnota's. In grote lijnen ligt de nadruk op de kwantiteitstrits vasthouden-bergen-afvoeren en de kwaliteitstrits schoonhouden-scheiden-schoonmaken.


Nationaal Bestuursakkoord Water

Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2011) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord.

Het NBW is een uitwerking van het waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De belangrijkste doelen en taken zijn:

  • het teveel (overlast) of tekort (onderlast) aan water aanpakken;
  • verbetering van de waterkwaliteit.
5.3.2 Regionaal en gemeentelijk beleid

Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021

Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2016-2021 bevat de ambities, opgaven en op hoofdlijnen de maatregelen die in de periode 2016-2021 worden uitgevoerd, op gebied van de hoogwaterbescherming in de Maasvallei, de aanpak van regionale wateroverlast en watertekort, mede in het licht van de klimaatverandering en het Nationale Deltaprogramma, de inrichting van de beken en waterrijke natuurgebieden als ook de verbetering van de ecologische en chemische waterkwaliteit, en de drinkwatervoorziening en het grondwaterbeheer, mede als opdracht vanuit de Kaderrichtlijn Water.

Het Provinciaal Waterplan 2016-2021 heeft de status van een regionaal waterplan, zoals omschreven in de Waterwet én is een op zichzelf staande structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het is een uitwerking en verdere detaillering van het regionale waterbeleid in het POL2014. Het plan bevat specifieke ambities en beleidsregels gericht op de doorwerking en uitvoering van waterbeleid, waarbij wordt ingezet op de volgende inhoudelijke opgaven voor het regionale waterbeleid:

  • 4. Een veilige en aantrekkelijke Maasvallei;
  • 5. Een veerkrachtig en klimaatbestendig regionaal watersysteem;
  • 6. Behoud en herstel natte natuur en verbetering waterkwaliteit;
  • 7. Duurzame drinkwatervoorziening en grondwaterbeheer.


Waterbeheersplan 2016-2021

Het Waterbeheerplan 2016-2021 is op 14 oktober 2015 vastgesteld door de Algemeen besturen van waterschap Roer en Overmaas en Waterschap Peel en Maasvallei. Het Waterbeheersplan is het centrale beleidsplan van het waterschap. Het bevat de beleidsvoornemens voor de periode 2016 tot en met 2021. Daarnaast wordt een globale doorkijk geboden naar de verdere toekomst.

Het waterbeheersplan is, vooruitlopend op de fusie in 2017 tot Waterschap Limburg, een gezamenlijk plan van beide waterschappen. Met dit Waterbeheerplan zetten de waterschappen de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg; hoe men invulling wil geven aan de taak om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten en voldoende en schoon water.

In het plan is vastgelegd hoe het waterschap het watersysteem en waterkeringen op orde wil brengen en houden. Voorbeelden van maatregelen zijn: het aanleggen en verbeteren van dijken tegen overstromingen, het aanpakken van knelpunten van wateroverlast, herstellen van beken en het verbeteren van de effluentkwaliteit van de rioolwaterzuiveringsinstallaties.


Beleidsplan Stedelijk Watermanagement gemeente Heerlen 2011-2015

Vanuit de Wet milieubeheer zijn gemeenten wettelijk verplicht een vigerend rioleringsplan te hebben. Het Beleidsplan Stedelijk Watermanagement van de gemeente Heerlen is daar het gevolg van en heeft een looptijd van 2011 tot en met 2015. Het BSW is de opvolger van het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2006-2010.

Het BSW heeft een strategisch en beleidsmatig karakter, en vormt de basis voor het bestuur bij besluiten over de aanpak van aanleg en beheer van het stedelijk watermanagement binnen de planperiode.

Hoofddoelstelling van het BSW is invulling geven aan de gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, overtollig hemel water en overtollig grondwater. Het BSW geeft inzicht in:

  • de mate waarin de doelen uit het GRP 2006-2010 zijn behaald;
  • belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van beleid en plannen;
  • de stand van zaken van de uitvoering;
  • de nog uit te voeren maatregelen met tijdsplanning;
  • de gekozen strategie om het resultaat (uitvoeren maatregelen) te behalen;
  • middelen en de kostendekking.
5.3.3 Besluitgebied

In het kader van het bestemmingsplan 'Maankwartier' is reeds een uitgebreide waterparagraaf opgesteld, waarin is aangegeven op welke wijze wordt omgegaan met water binnen het Maankwartier. De voorgenomen ontwikkeling, waarbij slechts een geringe programmatische wijziging plaatsvindt binnen het Maankwartier, heeft geen wijzigingen tot gevolg in de wijze waarop wordt omgegaan met afvalwater en hemelwater.

Voor wat betreft hemelwater geldt kort samengevat dat een deel van het dakoppervlak voorzien wordt van sedumbedekking en dat het restant van het hemelwater dat op de daken valt richting de deels bestaande en deels nog aan te leggen gescheiden gemeentelijke riolering aan de noordzijde wordt afgevoerd. Het water dat niet binnen de plangrenzen opgevangen en vastgehouden kan worden, zal in de buitenplanse voorzieningen opgevangen worden. De buitenplanse infrastructuur, bestaande uit een gescheiden rioolstelstel met buffers langs het beekdal, draagt zorg voor de opvang van het hemelwater dat niet binnenplans vastgehouden kan worden.

In het kader van het bestemmingsplan 'Maankwartier' is door het waterschap reeds een positief wateradvies afgegeven. Vanuit het aspect waterhuidhouding bestaan er kortom geen belemmeringen voor de functiewijziging.

5.4 Bodem

Bij een ruimtelijk plan moet het bevoegd gezag Wet bodembescherming voldoende inzicht hebben om de vraag te kunnen beantwoorden of de bodem geschikt is voor de toe te kennen functie.

5.4.1 Beleidskader

Bodembeleidsplan

Voor de gemeente Heerlen is sinds 1 januari 2011 het bodembeleidsplan Heerlen van toepassing. In dit bodembeleidsplan wordt het gemeentelijk bodembeleid beschreven en het beleidsplan is derhalve het richtinggevend kader (uiteraard naast de wettelijke regelingen) voor zowel bodembescherming als bodemsanering.

Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft invulling aan het op duurzaamheid gerichte bodembeleid. De nota bodembeheer beschrijft hoe de gemeente Heerlen invulling geeft aan het Bbk. Op 5 juli 2011 is de nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart gemeente Heerlen vastgesteld. Heerlen heeft gekozen voor een zogenaamd gebiedsspecifiek beleid. Op basis van dit beleid zijn Lokale maximale waarden opgesteld. De gemiddelde kwaliteit van de bodem is ingedeeld in drie algemene categorieën te weten: industrie, wonen en achtergrondwaarde. Voor gebieden waar lokale maximale waarden zijn opgesteld gelden de benamingen uit de algemene categorieën niet meer.

5.4.2 Besluitgebied

In het kader van het bestemmingsplan 'Maankwartier' zijn de volgende bodemonderzoeken verricht.

  • Royal Haskoning, Quickscan uitgevoerde bodemonderzoeken t.b.v. bestemmingsplan 'Maankwartier', 29 april 2009;
  • Royal Haskoning, Verkennend, oriënterend & nader bodemonderzoek 'Maankwartier' te Heerlen, 22 oktober 2009;
  • Geonius, Bodemonderzoek ten behoeve van reconstructie Maankwartier in de gemeente Heerlen, Geerstraat, Parallelweg, Stationstraat; Rapportnummer: MA-100082.102002, 5 november 2010.


Op basis van de uitgevoerde onderzoeken is gebleken dat op een aantal kleine locaties nog een verontreiniging aanwezig was, waarvoor is aanbevolen deze te verwijderen voor zover deze niet aan de geplande bestemming c.q. het feitelijk gebruik voldoet. Deze grond is voorafgaand aan de start van de bouw van het Maankwartier inmiddels verwijderd.


Conclusie

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit de bodemkwaliteit geen belemmeringen bestaan voor de voorgenomen ontwikkeling. Hierbij dient te worden aangetekend dat in het kader van het voorgenomen initiatief feitelijk geen nieuwe bebouwing mogelijk wordt gemaakt en er ook geen bodemverstorende werkzaamheden plaatsvinden. Er is immers slechts sprake van een geringe wijziging van de programmatische mogelijkheden binnen het Maankwartier.

5.5 Natuurwaarden

5.5.1 Gebiedsbescherming: Natura 2000 en de Natuurbeschermingswet 1998

De Europese Unie (EU) wil de biodiversiteit in Europa beschermen met Natura 2000. Dat is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Nederland zijn meer dan 160 natuurgebieden aangewezen. Deze liggen allemaal binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Oorspronkelijk zijn deze gebieden aangewezen als Habitat- of Vogelrichtlijngebied. Al deze gebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van planten- en diersoorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.

In Nederland zijn de Europese regels voor gebiedsbescherming vertaald in de Natuurbeschermingswet. De Minister van Economie, Landbouw & Innovatie (EL&I) wijst de gebieden aan. In dat traject kunnen provincies, gemeenten, eigenaren en gebruikers van het aan te wijzen gebied hun zienswijze kenbaar maken. In het aanwijzingsbesluit van het betreffende Natura 2000-gebied wordt de exacte ligging aangegeven, evenals de soorten en habitattypen die in het gebied moeten worden beschermd.

Het besluitgebied ligt niet binnen of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied of de EHS en gezien de aard van de ontwikkeling zal er als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling ook geen negatieve invloed worden uitgeoefend op beschermde natuurgebieden.

5.5.2 Soortenbescherming: Flora- en Faunawet

Het soortenbeleid uit de Vogel- en Habitatrichtlijn is in Nederland vertaald in de Flora- en Faunawet. Deze wet kent een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. Dat betekent dat iedereen die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn (nalaten tot) handelen nadelige gevolgen heeft voor de aanwezige natuurwaarden, verplicht is dit achterwege te laten. Men dient alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem/haar kunnen worden verwacht om nadelige gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Verder dient in geval van een voorgenomen ingreep tijdig vooraf te worden nagegaan of zich (mogelijk) strenger beschermde soorten in het gebied bevinden, of en welk effect de ingreep heeft op deze soorten, of mitigerende danwel compenserende maatregelen moeten worden genomen en of bij het Ministerie van EL&I ontheffing in het kader van de Flora- en Faunawet moet worden aangevraagd.

Momenteel is het Maankwartier in aanbouw en kan vanwege de reeds uitgevoerde werkzaamheden, de aanwezige verharding en de verstoring die mede als gevolg van de werkzaamheden plaatsvindt, worden uitgesloten dat er binnen het besluitgebied beschermde soorten aanwezig zijn. Daarnaast geldt dat het voorliggende initiatief slechts een geringe wijziging van de programmatische mogelijkheden betreft. Het initiatief heeft dan ook geen gevolgen voor flora of fauna.

5.5.3 Conclusie

Het voorgenomen initiatief heeft geen nadelige gevolgen voor natuurwaarden en vanuit dit kader bestaan er dan ook geen belemmeringen.

5.6 Luchtkwaliteit

De Wet milieubeheer (Wm) bepaalt dat bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning onderzoek moet plaatsvinden naar de luchtkwaliteit van de omgeving.

Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • b. een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.


Het Besluit NIBM

Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel 'Niet in betekende mate' is dat de gevolgen van een ontwikkeling voor de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land.

Onderzoek

In 2011 is in het kader van het bestemmingsplan 'Maankwartier' door Windmill een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd (Windmill, Luchtkwaliteitonderzoek Maankwartier te Heerlen, Rapportnummer: 2010.052.01-3, 21 maart 2011). In het uitgevoerde luchtkwaliteitsonderzoek is op basis van de toetsingscriteria uit de Wet milieubeheer (artikel 5.16, eerste lid, onder a) ten aanzien van de lokale luchtkwaliteit geconstateerd dat in de huidige en toekomstige situatie na planontwikkeling geen grenswaarden overschreden worden. Met de geringe wijziging in de programmatische mogelijkheden in het Maankwartier, wordt geen significant gewijzigde invloed op de luchtkwaliteit uitgeoefend, waardoor kan worden aangenomen dat ook als gevolg van de geringe programmatische wijziging geen grenswaarden overschreden worden.

Gezien de lage blootstellingconcentraties, ver onder de gestelde grenswaarden, bestaan er ook ten aanzien van een goede ruimtelijke ordening geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

5.7 Externe veiligheid

5.7.1 Landelijk beleidskader

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.


In de landelijke regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:

  • activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water.

Ook zijn er onder meer landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Verder wordt bij de plaatsing van windmolens tegenwoordig ook de externe veiligheid in ogenschouw genomen.


De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Afhankelijk van de ruimtelijke ontwikkeling en beschikbare gegevens is deze beperkt of ruim van opzet.


Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu ten gevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid van een persoon is fictief. Niet wordt beoordeeld hoe groot de kans op de aanwezigheid van een persoon feitelijk is. Het PR kan op de kaart van een gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Via het PR wordt een basisbeschermingsniveau gewaarborgd.


Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Bij het GR wordt wel beoordeeld hoeveel personen zich, redelijkerwijs, feitelijk in de omgeving kunnen bevinden. Voor het GR geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze oriëntatiewaarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Deze argumentatie is een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico.


Verantwoordingsplicht groepsrisico

Voor het bevoegd gezag geldt een verantwoordingsplicht, wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten via het bestemmingsplan worden toegelaten. Dit betreft ook de al bestaande (beperkt) kwetsbare objecten, zoals al gebouwde woningen.

Een risicobron is bijvoorbeeld een buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Met het invloedsgebied wordt gedoeld op het gebied waarbinnen minimaal 1% van de aanwezige personen overlijdt als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen ter plaatse van de risicobron. Het invloedsgebied van een risicobron is soms vastgelegd in de wet. In de andere gevallen kan het worden berekend aan de hand van vastgelegde rekenregels.

De verantwoording van het groepsrisico is één van de onderdelen van een goede ruimtelijke ordening. De omvang en diepgang van de verantwoording is daarbij afhankelijk van de gevolgen voor het groepsrisico. Dit wordt per ruimtelijk plan beoordeeld.

Externe veiligheid inrichtingen 

Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is opgenomen in het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi). Ter uitvoering van het Bevi geldt de 'Regeling externe veiligheid inrichtingen' (Revi). Hierin zijn aan te houden afstanden opgenomen voor zogenaamde categoriale inrichtingen. Daarnaast zijn in het Revi regels opgenomen voor de berekening van de aan te houden afstanden voor de niet-categoriale inrichtingen.



Externe veiligheid transport

Het beleid voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, via het spoor en via het water staat beschreven in het 'Besluit externe veiligheid transportroutes', waarin het 'Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' verankerd is. Het primaire doel van dit basisnet is het creëren van een plafond voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over rijkswegen, hoofdvaarwegen en spoorwegen. Aan de hand van deze maximale vervoerstromen van gevaarlijke stoffen kunnen de externe veiligheidsrisico's worden bepaald.

5.7.2 Gemeentelijk beleidskader

In de nota 'Beleid externe veiligheid 2011-2015' heeft de gemeente Heerlen het beleid voor externe veiligheid geformuleerd. Dit beleid is op 1 november 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Het doel van het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Heerlen is het behouden van een verantwoord en aanvaardbaar veiligheidsniveau. Het beleid in deze nota leidt tot een gebiedsgerichte aanpak van externe veiligheid en het beperken van de risico's van de bronnen waar dat nodig is. Dit beleid kan worden doorgevoerd in de gemeentelijke structuurvisie en bestemmingsplannen.

Het gevolg van dit beleid is dat bepaalde bedrijven, die zijn gevestigd op locaties waar dat op grond van dit beleid ongewenst is, zullen worden beperkt in hun mogelijkheden. Ook zal de ontwikkeling van bepaalde gebieden anders moet worden beoordeeld vanwege de aanwezige risico's. Dit beleid zal ertoe leiden dat op de langere termijn in Heerlen de risico's door het gebruik en de toepassing van gevaarlijke stoffen binnen aanvaardbare grenzen kunnen blijven. Het beleid is niet bedoeld als een keurslijf. Het biedt een afwegingskader om optimaal met externe veiligheid in samenspel met andere belangen en andere instanties rekening te houden.

5.7.3 Besluitgebied

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door Windmill een inventarisatie uitgevoerd van de externe veiligheidsrisico’s (Windmill, Notitie P2015.206.01-4: Inventarisatie van de risico’s van het transport, het gebruik of de opslag van gevaarlijke stoffen ten behoeve van enkele functiewijzigingen binnen het Maankwartier in Heerlen, 14 november 2016). Onderstaand wordt kort ingegaan op de conclusies uit de rapportage. Voor meer informatie wordt verwezen naar de volledige onderzoeksrapportage. Verder is de in 2011 uitgevoerde belastingbepaling op gebouwen F en GH ten gevolge van een koude Bleve (MCA) als bijlage in deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen.

Transport over water

De risico’s als gevolg van het transport over het water vormen geen aandachtpunt voor
de planlocatie.


Transport over de weg

De risico’s als gevolg van het transport over de N281 vormen geen aandachtpunt voor
de planlocatie.


Transport over spoor

Op beperkte afstand van het besliutgebied ligt de spoorlijn Sittard aansluiting - Herzogenrath (D) (Route 30). Gebleken is dat de PR 10-6 risicocontour binnen het spoortracé blijft en van
een plasbrandaandachtsgebied (PAG) geen sprake is. Het plaatsgebonden risico en het PAG als gevolg van de spoorlijn leveren derhalve geen belemmeringen op voor de planontwikkeling. Het besluitgebied ligt wel volledig binnen het invloedsgebied van dit spoortraject. De gemeente Heerlen heeft bij het vaststellen van het bestemmingsplan Maankwartier op basis van het rapport‘ Verantwoording groepsrisico, bestemmingsplan Maankwartier’ (opgesteld door DHV in september 2010) de externe veiligheidssituatie met de bijbehorende risico’s van het Maankwartier aanvaardbaar geacht. Aangezien de nu voorliggende functiewijziging van het bestemmingsplan past binnen het toelaatbare programma waarbij maximaal 49.100 m2 bvo wordt gerealiseerd, het aantal aanwezige personen binnen het besluitgebied niet toeneemt én een hotelfunctie reeds was voorzien (van belang voor de beschouwing van de zelfredzaamheid van de aanwezigen), vindt feitelijk geen wijziging van de externe veiligheidssituatie plaats. De verantwoording groepsrisico, bestemmingsplan Maankwartier’ (opgesteld door DHV in september 2010) wordt dan ook onverkort van toepassing verklaard op het nu voorliggende plan. Daarmee bestaat geen noodzaak om de ruimtelijke ontwikkeling opnieuw te verantwoorden.


Buisleidingen

In de directe omgeving van het besluitgebied zijn geen buisleidingen gesitueerd. Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid als gevolg van buisleidingen geen belemmering vormt voor de planrealisatie.


Inrichtingen 

In de directe omgeving van het besluitgebied zijn geen inrichtingen aanwezig waarvan de
wettelijke veiligheidsafstanden ten aanzien van externe veiligheidsrisico’s het besluitgebied beïnvloeden.

5.7.4 Advies Veiligheidsregio

De voorliggende ruimtelijke onderbouwing is voorgelegd aan 'Brandweer Zuid-Limburg'. Het advies is als bijlage in deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen.

5.7.5 Conclusie

Op basis van de bovenstaande uiteenzetting bestaan er vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.8 Technische infrastructuur

Volgens het vigerende bestemmingsplan en de kaarten van de Gasunie, zijn binnen het besluitgebied en de directe omgeving geen leidingen met een planologische beschermingszone gelegen, die een belemmering zouden kunnen vormen voor de beoogde ontwikkeling.

5.9 Bedrijfshinder

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygienische aspecten wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Onder milieuzonering wordt verstaan het waar nodig zorgen voor een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds bedrijven of overige milieubelastende functies en anderzijds milieugevoelige functies zoals woningen. Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen om zodoende de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen en daarnaast bedrijven voldoende zekerheid te bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.

Scheiding van functies versus functiemenging

Scheiding van milieubelastende en milieugevoelige functies met behulp van milieuzonering is in de omgeving van sterk milieubelastende activiteiten zonder meer noodzakelijk. Een vergaande scheiding van functies kan echter ook leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een verlies aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor voorzieningen. Vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik verdient het de voorkeur om functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.


Richtafstandenlijsten 

De twee belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten in bijlage 1 van de VNG-publicatie. Voor een scala aan milieubelastende activiteiten (lijst 1) en opslagen en installaties (lijst 2) zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige woonwijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarbij omvat categorie 1 de lichtste en categorie 6 de zwaarste vormen van bedrijvigheid. De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd of aanwezig zijn, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).

Twee omgevingstypen

De richtafstanden in bijlage 1 van de VNG-publicatie zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor.


Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstanden uit bijlage 1 van de VNG-publicatie gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. De afstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10   m   0   m  
2   30   m   10   m  
3.1   50   m   30   m  
3.2   100   m   50   m  
4.1   200   m   100   m  
4.2   300   m   200   m  
5.1   500   m   300   m  
5.2   700   m   500   m  
5.3   1.000   m   700   m  
6   1.500   m   1.000   m  

De richtafstanden ten opzichte van de omgevingstypen rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied gaan uit van het principe van functiescheiding.


Binnen gemengde gebieden - hier aangeduid als gebieden met functiemenging - heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Voorbeelden van gebieden met functiemenging zijn horecaconcentratiegebieden, stadscentra, winkelcentra en winkelgebieden van dorpskernen, woon-werkgebieden met kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies en lintbebouwing in het buitengebied met veel agrarische en andere bedrijvigheid.

Gemengd gebied versus gebied met functiemenging
In de VNG-publicatie wordt het begrip 'gemengd gebied' gebruikt om richtafstanden aan te geven tussen een bedrijventerrein of bedrijfslocatie en een gebied met een variatie aan functies (zoals wonen, horeca, kleine bedrijvigheid). Het begrip 'gebied met functiemenging' wordt gebruikt om aan te geven welke functies binnen een gebied met functiemenging onder welke voorwaarden toelaatbaar zijn.  

In gebieden met functiemenging wordt niet gewerkt met richtafstanden. De toelaatbaarheid van milieubelastende functies in gebieden met functiemenging wordt beoordeeld aan de hand van de volgende drie ruimtelijk relevante milieucategorieën:

  • categorie A: activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd;
  • categorie B: activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden;
  • categorie C: de activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij door de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Voor het toestaan van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • het gaat om kleinschalige, ambachtelijke bedrijvigheid;
  • productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • de activiteiten (inclusief opslag) vinden hoofdzakelijk inpandig plaats;
  • activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.

Naast bovengenoemde 4 randvoorwaarden zijn bij de keuze van de activiteiten de volgende criteria gehanteerd:

  • voor categorie A gaat het om activiteiten in milieucategorie 1;
  • voor categorie B betreft het activiteiten:
  • in categorie 1 voor het aspect gevaar;
  • in maximaal categorie 2 voor de aspecten stof en geur;
  • in maximaal categorie 3.1 voor het aspect geluid;
  • met een index voor verkeer van maximaal 1G (goederen) en 2P (personen);
  • voor categorie C gaat het om activiteiten zoals bij categorie B, maar met een index voor verkeer van maximaal 2G (goederen) en 3P (personen).

Op basis van de bovenstaande categorie-indeling, voorwaarden en criteria is in bijlage 4 van de VNG-publicatie een voorbeeld van een Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging opgenomen.

Toetsing ontwikkelingen binnen het besluitgebied

Het besluitgebied, inclusief de directe omgeving, is aan te duiden als een gemengd gebied, een gebied met functiemenging. Het besluitgebied ligt namelijk in het centrum van Heerlen. Zoals hiervoor aangegeven is een stadscentrum een gebied met functiemenging.

Binnen het besluitgebied en de directie omgeving worden de volgende functies toegestaan:

  • detailhandel;
  • dienstverlening;
  • horeca categorie 1 tot en met 3 en categorie 5;
  • kantoor;
  • openbaar vervoerstation;
  • verblijfsgebied;
  • parkeergarage;
  • voorzieningen ten behoeve van het railverkeer en/of openbaar vervoer;
  • wonen (uitsluitend gestapeld).


In de regels van het bestemmingsplan Maankwartier is geen bedrijfsbestemming opgenomen en evemin wordt groothandel toegestaan. Ook Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan binnen het Maankwartier.

In het voorliggende geval is sprake van een programmatische wijziging, waarbij het aantal toegestane vierkante meters ten behoeve van een hotel wordt verruimd, ten koste van 5 woningen.

Een hotel valt onder categorie A inrichtingen, zijnde activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. Om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen, is het van belang dat wordt bekeken welke milieubelastende inrichtingen zich in de omgeving van de hotelfunctie bevinden. Zoals bovenstaand beschreven, is sprake van een gemengd gebied, een gebied met functiemenging. Op basis van de categorie-indeling voor gebieden met functiemenging worden binnen het Maankwartier overwegend categorie A functies mogelijk gemaakt. Voor bijvoorbeeld een supermarkt geldt dat het een categorie B functie betreft, die echter past binnen de toegestane functies binnen een gemengd gebied. Voor de parkeergarage onder het Maankwartier geldt dat sprake is van een categorie C functie die passend is binnen een gemengd gebied, aangezien wordt voldaan aan de voorwaarde van een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur. Vanuit in de omgeving van het besluitgebied gelegen inrichtingen, bestaan kortom geen belemmeringen voor de voorgenomen geringe programmatische wijziging.

Zoals ook in de toelichting van het bestemmingsplan 'Maankwartier' is beschreven, geldt voor de vervoersactiviteiten van trein en bus op basis van de richtafstanden uit lijst 1 van de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' een afstandsnorm van 100 meter, waarbij deze afstand binnen een gemengd gebied kan worden teruggebracht tot 50 meter. De milieu-invloed op het plan en de omgeving, afkomstig van de vervoersactiviteiten van trein en bus, is daarom een belangrijk aandachtspunt, waarmee bij de verdere ontwikkeling van de plannen rekening is gehouden.

Conclusie

Het belangrijkste aandachtspunt betreft de milieu-invloed van de vervoersactiviteiten in de omgeving van het stationsgebied. Voor het overige bestaan er vanuit bedrijven en/of inrichtingen in de omgeving geen belemmeringen voor de voorgenomen geringe programmatische wijziging. De oplossing voor de milieuhinder van de vervoersactiviteiten is gezocht in het bouwkundig ontwerp en in organisatorische afspraken met de vervoerders. In het kader van de ontwikkeling van het Maankwartier is de intentie uitgesproken om niet meer vervoersbewegingen te maken dan nu het geval is. Op basis van de bovenstaande uitgangspunten kan geconcludeerd worden dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen bestaan voor de beoogde ontwikkeling.

5.10 Trillingshinder

Omdat de te realiseren gebouwen op korte afstand van het spoor zijn gelegen, bestaat de kans dat passerende treinen zorgen voor trillingen in de nieuwe gebouwen. Er is daarom in het kader van de ontwikkeling van het Maankwartier onderzoek verricht naar de trillingssterke in de nieuwbouw ten gevolge van het treinverkeer.

Onderstaand wordt allereerst kort ingegaan op het beleid inzake trillingen. Vervolgens worden de resultaten uit de onderzoeksrapportages kort beschreven.


Beleid

In Nederland bestaat geen wetgeving op het gebied van trillingen. Voor de beoordeling van trillingen ten gevolge van railverkeer in relatie tot hinderbeleving, wordt gebruik gemaakt van Richtlijn B, in 2002 opgesteld door de Stichting Bouwresearch in Rotterdam (SBR). Deze richtlijn, kortheidshalve SBR genoemd, bezit een zekere juridische status op basis van jurisprudentie.


Onderzoek 2016

In aanvulling op onderzoeken uit 2011 en 2014 is door DPA Cauberg-Huygen een onderzoek uitgevoerd naar trillingshinder in verband met de voorgenomen uitbreiding van de hotelfunctie (DPA Cauberg-Huygen, Maankwartier bouwdeel B, B' en C, Aspect trillingen Ruimtelijke Onderbouwing, referentie 00006-10812-02, 13 juli 2016). Uit dit onderzoek blijkt dat de wijziging niet leidt tot een overschrijding van de toetsingswaarden voor trillingen. Daarmee wordt voldaan aan de randvoorwaarden voor een goede ruimtelijke ordening met betrekking tot het aspect trillingen. Voor meer informatie wordt verwezen naar het volledige onderzoeksrapport.

Conclusie

Op basis van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit trillingshinder geen belemmeringen bestaan voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.11 Archeologie

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valetta tot stand gekomen. Het Verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. In 1992 ondertekende Nederland het 'Verdrag van Malta' van de Raad voor Europa. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer en sedert september 2007 is de Archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988, welke inmiddels per 1 juli 2016 is overgegaan naar de Erfgoedwet. De essentie is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden.

Volgens de wettelijke verplichting wordt in bestemmingsplannen en bij te verlenen omgevingsvergunningen rekening gehouden met bekende en verwachte archeologische waarden.

5.11.1 Gemeentelijk beleid

Voor geheel Parkstad Limburg is een archeologische waarden- en verwachtingenkaart opgesteld, de archeologische beleidskaart. Deze kaart is gebaseerd op uitgevoerd inventariserend archeologisch onderzoek. Voor de gemeente Heerlen en de overige Parkstadgemeenten is door archeologisch adviesbureau RAAP een uitgebreid onderzoek uitgevoerd. Het RAAP-rapport betreft een bureauonderzoek naar de archeologische verwachtingen waarbij een inventarisatie heeft plaatsgevonden van de bekende archeologische vindplaatsen binnen de Parkstadgemeenten en van landschappelijke (geologische en geomorfologische) en bodemkundige gegevens van het grondgebied. Daarnaast zijn de uitgevoerde archeologische onderzoeken geïnventariseerd, waarbij rekening is gehouden met vergraven of ontgronde gebieden, en heeft een literatuuronderzoek plaatsgevonden. In dit verband is onder andere ook het Actueel Hoogtebestand Nederland bestudeerd. Op basis van de genoemde inventarisaties is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld, dat haar neerslag heeft gevonden in een geactualiseerde archeologische verwachtingenkaart die door de gemeenteraad van Heerlen is vastgesteld op 1 oktober 2013.

Het doel van de archeologische verwachtingenkaart is het zichtbaar maken waar archeologische waarden aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en het daaraan koppelen van een onderzoeksplicht. Hiermee wordt tevens duidelijk bij welke werkzaamheden wel en bij welke geen archeologisch onderzoek noodzakelijk zal zijn.

In de kaart worden de volgende zes categorieën onderscheiden.


Categorie 1: beschermde Rijksmonumenten

Voor werkzaamheden was hier altijd een vergunning volgens de Monumentenwet 1988 vereist, welke echter per 1 juli 2016 is komen te vervallen. De vergunningverlening voor archeologische rijksmonumenten gaat in 2019 over naar de Omgevingswet en is tot die tijd geregeld in (het overgangsrecht van) de Erfgoedwet.


Categorie 2: gebieden van zeer hoge waarde en de historische dorpskernen

Voor deze gebieden is (op basis van de inmiddels vervallen Monumentenwet 1988) voor de oppervlakte het wettelijk minimum van 100 m2 genomen. Projecten die over een groter oppervlak de bodem verstoren zijn onderzoeksplichtig. De Monumentenwet gaf geen minimum voor de diepte van verstoring. Voor de gemeente Heerlen is voorgesteld geen onderzoeksplicht op te leggen voor werkzaamheden minder dan 40 cm diep.


Categorie 3 en 4: gebieden met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde

Voor deze gebieden zijn de ondergrenzen nog verder verruimd (respectievelijk 250 m2 en 2500 m2 oppervlakte, bij meer dan 40 cm diepte). Hierdoor zijn alleen de grotere projecten onderzoeksplichtig en geldt voor de meeste kleinere (particuliere) vergunningaanvragen geen onderzoeksplicht.


Categorie 5: gebieden met een lage verwachtingswaarde

In gebieden met een lage trefkans, geldt alleen voor grotere projecten (10.000 m2 en meer dan 40 cm diepte) een onderzoeksplicht.


Categorie 6: gebieden zonder verwachtingswaarde

In deze gebieden geldt geen onderzoeksplicht.


In het algemeen geldt dat een ontheffing van de onderzoeksplicht mogelijk is wanneer blijkt (na archeologisch advies van een gekwalificeerde archeoloog) dat het project een gering risico vormt voor het "bodemarchief".

5.11.2 Besluitgebied

In het kader van het voorgenomen initiatief wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt en vinden er ook geen bodemverstorende werkzaamheden plaats. Er is immers slechts sprake van een geringe wijziging van de programmatische mogelijkheden. Vanuit het aspect archeologie bestaan er kortom geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.12 Cultuurhistorie

Het besluitgebied grenst aan de mijnhistorie van Heerlen, met op zichtafstand het Schachtgebouw van de ONI-mijn (rijksmonument). Aan de Kloosterweg 1 ligt het voormalige hoofdkantoor van de ONI-mijnen (rijksmonument). Een van de topmonumenten van Heerlen, de Royal bioscoop ligt aan de overzijde van de spoorlijn (en is zichtbaar vanuit het besluitgebied) en is ook een rijksmonument. Met de realisatie van het Maankwartier en de voorgenomen verruimings van de situeringsmogelijkheden van woningen, wordt geen negatieve invloed uitgeoefend op de omliggende monumenten.


Verder zijn er in de omgeving geen beeldbepalende of monumentale panden gelegen, die een beschermende regeling behoeven en welke door de nieuwbouw zouden kunnen worden beïnvloed. Vanuit het aspect cultuurhistorie en monumenten bestaan kortom geen belemmeringen voor de verdere planontwikkeling.

5.13 Verkeer en parkeren

Parkeren

Zoals reeds omschreven in paragraaf 4.4.2, wordt in het kader van de totale ontwikkeling van het Maankwartier voorzien in voldoende parkeerplaatsen, zoals blijkt uit de door Goudappel Coffeng uitgevoerde verkeerstoets in het kader van het bestemmingsplan Maankwartier (Goudappel Coffeng, Verkeerstoets Maankwartier; Definitieve rapportage; Kenmerk HLN043/Pbb/0555, 1 november 2011).

In het voorliggende geval is een vergunning verleend voor een hotelfunctie van maximaal 7.500 m² en maximaal 130 hotelkamers, waarvoor op basis van de destijds van toepassing zijnde parkeernorm van 0,5 parkeerplaatsen per hotelkamer en een aanwezigheidspercentage van 80% op het piekmoment in de week (koopavond), 52 parkeerplaatsen nodig zouden zijn.

De norm van 0,5 pp/hotelkamer, zoals vastgelegd in de Parkeernota 2010 wordt heden ten dage niet meer geschikt geacht om het parkeren voor hotelgelegenheden te faciliteren. Er wordt dan een ook parkeerbeleid voorbereid dat aansluit op de meest recente CROW-normen. Naar verwachting wordt dit beleid eind 2016 vastgesteld. De meest recente voor een ontwikkeling als deze te hanteren parkeernorm bedraagt 0,3 pp/hotelkamer en is overeenkomstig de meeste recente CROW-norm. Hiermee wordt afgeweken van het parkeerbeleid zoals vastgelegd in de parkeernota 2010, overeenkomstig de afwijkingsmogelijkheid zoals deze in de parkeernota is opgenomen.

Uitgaande van 9.500 m² en 200 hotelkamers, zijn op basis van de meest recente parkeernorm van 0,3 parkeerplaatsen per hotelkamer en een aanwezigheidspercentage van 80%, in totaal 48 parkeerplaatsen nodig. Dit betekent een afname van de parkeervraag. Daarnaast komen 5 woningen te vervallen, waarvoor rekening houdend met een parkeernorm van 1,3 parkeerplaatsen per woning en een aanwezigheidspercentage van 90%, de parkeervraag verder afneemt met 5,9 parkeerplaatsen. Op basis van het bovenstaande kan kortom worden geconcludeerd dat zal worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen voor de toekomstige hotelfunctie met 200 kamer.

Verkeer

Ten aanzien van verkeer geldt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de bandbreedte van de totale ontwikkeling van het Maankwartier, zoals deze als uitgangspunt heeft gediend voor de door Goudappel Coffeng uitgevoerde verkeerstoets in het kader van het bestemmingsplan Maankwartier (Goudappel Coffeng, Verkeerstoets Maankwartier; Definitieve rapportage; Kenmerk HLN043/Pbb/0555, 1 november 2011). Vanuit deze achtergrond kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet zal leiden tot verkeersproblemen.

5.14 Windhinder en schaduwwerking

Bij de voorgenomen ontwikkeling is slechts sprake van een programmatische wijziging binnen de kaders van de reeds vergunde bebouwing. Aangezien er geen significante gebouwelijke wijzigingen worden doorgevoerd, heeft de ontwikkeling geen nadelige gevolgen in relatie tot windhinder en schaduwwerking. Het uitvoeren van nader onderzoek is in dit kader dan ook niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient inzicht te worden gegeven over de uitvoerbaarheid van het plan. Hiermee wordt mede de financieel economisch uitvoerbaarheid bedoeld.


Aan de ontwikkeling zijn voor de gemeente uit het oogpunt van exploitatie geen nadelige financiële gevolgen verbonden, aangezien het hier een geheel particuliere aangelegenheid betreft. De verzoeker heeft schriftelijk verklaard de leges te betalen die aan deze afwijkingsprocedure verbonden zijn. Tevens heeft de verzoeker met de gemeente op grond
van artikel 6.4a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een anterieure overeenkomst gesloten. De financiële haalbaarheid van het plan heeft aandacht gehad. Het is niet gebleken is dat dit plan financieel evident onuitvoerbaar is.

Hoofdstuk 7 Afweging van belangen

De initiatiefnemer van de ontwikkeling van het Maankwartier in Heerlen is voornemens in bouwdelen B, B' en C van het Maankwartier een uitbreiding van de maximaal toegestane hoeveelheid vierkante meters bruto vloeroppervlak (bvo) ten behoeve van een hotel mogelijk te maken. Binnen het Maankwartier is namelijk de vestiging van een hotel met een bruto vloeroppervlakte van maximaal 9.500 m² en maximaal 200 kamers voorzien, terwijl volgens het vigerende bestemmingsplan een hotelfunctie van maximaal 7.500 m² bvo is toegestaan. Als gevolg hiervan komt een vijftal woningen te vervallen.

Tegen de voorgenomen functiewijziging bestaan vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaren. Landschappelijke- en natuurwaarden worden niet aangetast en ook vanuit milieutechnische aspecten bestaan er geen bezwaren tegen de beoogde functiewijziging.

De functiewijziging is op basis van de huidige beleidsinzichten mogelijk. Aan de voorwaarden, die zowel het rijks, provinciaal als het gemeentelijk beleid stellen, wordt voldaan.

Het vigerende bestemmingsplan biedt geen afwijkings- of wijzigingsmogelijkheden waarmee de functiewijziging mogelijk kan worden gemaakt. Door het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, kan de functiewijziging van woningen naar hotelfunctie mogelijk worden gemaakt. Er kan dan ook worden geconcludeerd dat de in deze ruimtelijke onderbouwing beschreven ontwikkeling niet bezwaarlijk is.

Hoofdstuk 8 Procedure en overleg

8.1 Procedure

Voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan dient de uitgebreide procedure zoals beschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) te worden gevolgd.


Voor de uitgebreide procedure geldt afdeling 3.4 van de Awb. De Wabo geeft hierop enkele aanvullingen. Dit zijn onder andere:

  • aanvraag, ontwerpbesluit en/of het definitieve besluit moeten op grond van zowel de Wabo als het Besluit omgevingsrecht (Bor) in bepaalde specifieke gevallen aan specifieke personen of instanties worden toegestuurd. Te denken valt aan het orgaan dat de verklaring van geen bedenkingen afgeeft, de Inspectie, een ander bestuursorgaan dan het aangewezen bevoegd gezag, etc;
  • iedereen kan zienswijzen op het ontwerpbesluit indienen (art. 3.12 lid 5 Wabo). Alleen belanghebbenden kunnen in beroep gaan;
  • de beslistermijn van zes maanden begint te lopen op de eerstvolgende dag na de ontvangst van de aanvraag (art. 3.12 lid 7 Wabo);
  • de beslistermijn van zes maanden mag éénmaal verlengd worden, met ten hoogste zes weken (art. 3.12 lid 8 Wabo);
  • indien er sprake is van een geval als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo (de toestemming uit de Wabo die in de plaats komt van het projectbesluit) wordt de kennisgeving van het ontwerpbesluit en de mededeling van het definitieve besluit in de Staatscourant geplaatst en gezonden aan de eigenaar van en eventuele beperkt gerechtigden op de in het ontwerpbesluit begrepen gronden, voor zover dat nodig is met het oog op de toepassing van artikel 85 van de onteigeningswet (art. 3.12 lid 2 Wabo jo. art. 6.14 lid 2 Regeling omgevingsrecht). De mededeling van het definitieve besluit wordt tevens langs elektronische weg gedaan en beschikbaar gesteld (art. 6.14 Bor jo. Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012).

8.2 Overleg

In artikel 6.18 van het Besluit omgevingsrecht is artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening van toepassing verklaard. Voor deze procedure dient dan ook vooroverleg te worden gevoerd met diensten van het Rijk, provincie en het waterschap. Deze instanties kunnen aangeven dat in bepaalde gevallen vooroverleg niet noodzakelijk is.


Bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan moeten burgemeester en wethouders, indien niet is aangegeven dat van vooroverleg kan worden afgezien, daarom overleg plegen met het Waterschap, met andere gemeenten wiens belangen bij het plan betrokken zijn en met de betrokken rijks- en provinciale diensten.

8.3 Planstukken

Bij de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort voorliggende ruimtelijke onderbouwing. Het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning dient beschikbaar te worden gesteld conform de vereisten zoals die zijn vastgelegd voor 'projectbesluiten' in IMRO2012 en STRI2012, met het daarbij behorende besluitgebied c.q. de geometrische plaatsbepaling.